China, Indonesië en de Olympische Spelen

advertisement
China, Indonesië en de Olympische Spelen
(gepubliceerd in Hua Yi Blad, September 2008, p. 36-39)
Wim Ma
Wist u dat de blauwe ‘water kubus’, het spectaculaire Olympisch gebouw voor de
zwemsport in Beijing, geheel betaald is door leden van de overzeese Chinese
gemeenschap? Het gebouw met de zeer bijzondere architectuur heeft 150 miljoen
dollar gekost. Dat bedrag is geheel opgebracht door de 40 tot 50 miljoen tellende
Hua Yi gemeenschap in het buitenland, vooral in Zuidoost Azië waar circa 80% van
alle Hua Yi in de wereld woont, met name in Indonesië. Vanuit Beijing ontvingen de
donateurs een certificaat ter bevestiging van hun donatie. Dankzij de democratisering
van Indonesië en de opkomende Chinese prestige wordt China in Indonesië steeds
meer gezien als een partner die in staat is om te zorgen voor profijtelijke win-win
situaties. China is in grootte de derde handelspartner van Indonesië en komt op de
vijfde plaats als investeerder.
Veel Chinezen in Indonesië denken dat de bittere geschiedenis niet meer terug kan
komen. Maar anderen zijn daar niet zo zeker van. Zij herinneren zich nog goed de
mislukte coup van 1965, die toegeschreven werd aan de communisten. Tijdens de
gewelddadige zuivering onder leiding van generaal Suharto werden naar schatting
tussen een half en drie miljoen mensen gedood. Slachtoffers waren vooral ethnische
Chinezen die verdacht werden van connecties met linkse organisaties en banden
met het communistische China. In de daaropvolgende jaren verbood Suharto, die in
1968 president was geworden, alle vertoon van Chinese cultuur en werden mensen
onder druk gezet om hun namen te veranderen.
De laatste anti-Chinese pogrom vond plaats tijdens de financiële Azië crisis in 1998,
die mede gevoed werd door de groeiende weerstand tegen de enorme greep van de
Chinezen op het Indonesische zakenleven. Naar schatting werden toen een
duizendtal Chinezen in Indonesië vermoord en de Chinatown van Jakarta
platgebrand. Vele anti-Chinese wetten en regels werden aangenomen, zoals de
noodzaak voor Chinezen om zich op straat als Indonesisch ingezetene te bewijzen
met het SBKRI document dat in 1978 werd geïntroduceerd.
De situatie begon snel te verbeteren nadat Suharto was afgezet en Abdurahman
Wahid in 2000 als president werd gekozen. Het verbod op het gebruik van Chinese
karakters en de invoer van Chinese goederen werd opgeheven. Het beruchte SBKRI
document werd afgeschaft. Ook de latere presidenten Habibie en Gus Dur hebben
allerlei racistische regels geschrapt. De situatie is vooral sterk verbeterd sinds het
parlement in 2006 unaniem twee wetten heeft aangenomen, namelijk de Wet op het
Staatsburgerschap en de Wet op de Administratie van Staatsburgers.
Door deze twee wetten worden Chinezen nu officieel erkend als Indonesia asli,
Indonesische ingezetenen. In een toespraak dit jaar ter gelegenheid van Chinees
Nieuwjaar (de 9e viering sinds de val van Suharto) heeft de huidige president Susilo
Bambang Yudhoyono er nog eens sterk benadrukt dat de Chinese Indonesiërs
1
hetzelfde recht hebben op dienstverleningen door de overheid als elke andere
ingezetene. Hij riep de Indonesische overheidsinstanties op om iedereen gelijkelijk te
behandelen en geen onderscheid te maken tussen cultuur, ethnische groepering en
religie. Zijn oproep wordt ondersteund door de twee bovengenoemde wetten van
2006 die voor alle ethnische groeperingen in het land volledige bescherming tegen
discriminatie moeten bieden. Yudhoyono is zich er terdege van bewust dat
discriminatie niet alleen in strijd is met de mensenrechten, maar ook kan leiden tot
disintegratie en economische achteruitgang van het land. In zijn toespraak bedankte
hij de Chinese gemeenschap voor haar hulp bij het bestrijden van de gevolgen van
natuurrampen die hebben plaatsgehad.
Ethnische Chinezen in Indonesië hebben nu voldoende vertrouwen gekregen om
zelfs de politiek in te gaan. De huidige minister van Handel, de vice-gouveneur van
West Kalimantan en vele burgemeesters en leden van het parlement zijn ethnische
Chinezen, hoewel dat niet direct meer blijkt uit hun Indonesische naam. Na de riots
van Mei 1998 is men in toenemende mate bewust geworden van de Chinese
identiteit en werd men lid van een politieke partij of NGO om maatschappelijk meer
actief te worden. Op straat zijn Chinese karakters en symbolen weer volop zichtbaar.
Chinese films, boeken en televisie zijn populair. Het Mandarijn wordt weer op school
onderwezen. Imlek, Chinees Nieuwjaar, Tjap Go Meh, Qing Bing, etc. zijn weer
publieke feestdagen. Zelfs Miss Indonesia is een ethnische Chinese. Tien jaar
geleden was dat alles nog volledig ondenkbaar.
Ondanks het feit dat er thans geen taboe’s meer zijn, is niet iedereen overtuigd van
het thans heersende optimisme. Sommige doemdenkers zijn van mening dat alleen
totale assimilatie een herhaling van de anti-Chinese activiteiten kan voorkomen.
Assimilatie houdt in dat de Chinese culturele identiteit geheel wordt verlaten door de
jongeren daarover niets meer bij te brengen. De vraag is of dat pessimisme wel
gerechtvaardigd is. Immers d opkomst van China in de wereld en het succes van de
afgelopen Olympische Spelen zullen het voor de jongeren makkelijker maken om
zich met hun Chinese afkomst te identificeren.
De optie van een multi-ethnische maatschappij zoals wij bijvoorbeeld in Nederland
zien, kan ook voor Indonesië niet zomaar terzijde worden geschoven. Multi-identiteit
voor de Chinese jongeren betekent dat men zich op zijn of haar gemak voelt zowel
als Chinees en als Indonesiër. Precies zoals veel moderne Chinese jongeren zich in
Nederland op hun gemak voelen zowel als Chinees en als Nederlander. Het
onderscheid tussen peranakan Chinezen (die geen Chinees meer kennen) en totok
Chinezen (die Mandarijn of een dialect spreken) vervaagt steeds meer. Veel
peranakan jongeren zijn begonnen om de Chinese taal te leren. Dat doen zij
tegenwoordig vooral met het oog op een verbetering van hun carrièremogelijkheden.
Wat betreft de Olympische Spelen in Beijing was het opmerkelijk te zien hoe sterk de
Confucianistische traditie als het leitmotief is gebruikt voor de indrukwekkende
openingsceremonie. Regisseur Zhang Yimou legde duidelijk zijn stempel op de
spectaculaire shows, uitgevoerd door 10.000 vrijwilligers voornamelijk gerecruteerd
uit leger en politie. Niet de politiek, maar de Chinese cultuur speelde de hoofdrol.
Geen Marx en Mao, maar Confucius en harmonie. Geen spierballenvertoon, maar
gestileerde dansen. Natuurlijk waren er ook de gedrilde massaspektakels, die in
China altijd haast op natuurlijke wijze voortvloeien uit haar ontzagwekkend groot
2
arbeidspotentieel. Maar daarnaast ook prachtige verstilde beschavende rituelen,
vastgelegd met penseel, inkt en papier. Het geheel was een weerspiegeling van de
verandering die China heeft ondergaan sinds de dood van Mao toen in 1978 Deng
Xiaoping begon met het vervangen van de planeconomie door een kapitalistisch
marktsysteem. Met de post-Mao periode is de geschiedenis voor China opnieuw
begonnen. In Beijing was letterlijk de hele wereld uitgenodigd om daarvan getuige te
zijn, onder de motto’s:
“Als vrienden van verre komen, hoe kan men dan niet
vol vreugde zijn?” (Confucius)
&
“One World, One Dream”
Het zijn deze twee motto’s die alle Chinese en andere migranten in diaspora overal
ter wereld in hun hart meedragen.
Literatuur: Liem Soei Liong, ‘Celebrating Cap Go Meh in Tangerang’, lezing gehouden voor de
Conference Indonesia Ten Years After (1998-2008), 22-23 Mei 2008, Oost-Indisch Huis,
Universiteit van Amsterdam; Newsweek, September, 2008; Desy Nurhayati, The Jakarta Post,
2008.
3
Download