Het Nederlandse pensioensysteem

advertisement
Het Nederlandse pensioensysteem
Een overzicht van de belangrijkste aspecten
Het Nederlandse pensioensysteem
Een overzicht van de belangrijkste aspecten
Stichting voor Ondernemingspensioenfo
Inhoud
1 Inleiding
6
2 De drie pijlers van het Nederlandse pensioenstelsel
8
2.1 Eerste pijler
9
2.2 Tweede pijler
10
2.3 Derde pijler
13
3 Toezicht
14
3.1 DNB
15
3.2 AFM
16
4 Solidariteit en risicodeling
4.1 Solidariteit
18
19
4.2 Risicodeling
19
4.3 Accountancyregels
20
5 Verschillende pensioenovereenkomsten
22
5.1 DB-regelingen
23
5.2 DC-regelingen
24
5.3 CDC-regelingen
24
6 Diversen
26
6.1 Medezeggenschap
27
6.2 Vergrijzing
27
6.3 Belasting
28
6.4 Verbod op afkoop
29
6.5 Waardeoverdacht
29
6.6 Gelijke behandeling
29
1 Inleiding
Het Nederlandse pensioensysteem
Nederland heeft een uniek pensioenstelsel. Het systeem bestaat uit drie pijlers: de
overheidsvoorziening AOW, de aanvullende collectieve pensioenen en de individuele verzekering die mensen zelf treffen. Samen bepalen deze pijlers de hoogte van
het pensioen dat iemand ontvangt na beëindiging van de loopbaan. Het stelsel
kenmerkt zich door collectiviteit, risicodeling en efficiënte uitvoering. De AOWuitkering voor degenen die 65 jaar of ouder zijn wordt betaald uit premies van
degenen die jonger zijn dan 65 jaar (AOW via omslag). Collectief pensioen bouwt
men op tijdens dienstverband (pensioen via kapitaaldekking).
Door de vergrijzende bevolking in Europa wordt de inrichting van het pensioensysteem steeds belangrijker. Landen met een omslagstelsel zien dit stelsel in de
toekomst onhoudbaar worden doordat een steeds kleinere groep werkenden een
steeds grotere groep gepensioneerden moet onderhouden. Daar zijn ingrijpende
hervormingen nodig. Maar ook landen zoals Nederland, met een kapitaaldekkingsysteem, zien problemen ontstaan. Nieuwe boekhoudregels en bepalingen voor het
aanhouden van buffers, maar ook het feit dat de bevolking steeds ouder wordt,
dreigen de kosten van deze systemen te verhogen, met mogelijke versobering van
pensioenen tot gevolg.
De pensioensystemen verschillen van land tot land. De ene kant van het spectrum
wordt gevormd door landen met een puur omslagstelsel, waarbij de huidige
pensioenen volledig worden opgebracht door de beroepsbevolking. Aan de andere
kant staan de landen waar de inwoners individueel sparen voor hun pensioen,
waarbij de hoogte van het pensioen met name bepaald wordt door de beleggingsopbrengsten. Er zijn echter allerlei tussenvormen mogelijk, en Nederland heeft zo’n
tussenvorm. Voor de Europese discussie is het van belang dat de voor- en nadelen
van de verschillende systemen besproken kunnen worden. Daarom dit overzicht
van de belangrijkste aspecten van het Nederlandse pensioensysteem.
Nederland:
uniek penssioen s telsel
7
2 De drie pijlers
van het Nederlandse
pensioenstelsel
Het Nederlandse pensioensysteem
Het Nederlandse pensioenstelsel bestaat uit drie pijlers. Afhankelijk van de
persoonlijke situatie krijgt een gepensioneerde geld uit de eerste pijler, of uit de
eerste en tweede pijler, of uit de eerste en derde pijler of uit alledrie de pijlers.
2.1 Eerste pijler
De eerste pijler is het staatspensioen, de AOW. De Algemene Ouderdomswet is in
1957 ingevoerd als basis voor de oudedagsvoorziening.
De AOW is een basisinkomen en de hoogte is gekoppeld aan het wettelijk minimumloon. Iemand die getrouwd is of samenwoont krijgt 50% van het minimumloon
(ca. 700 euro bruto per maand). Een alleenstaande krijgt meer, 70% van het
minimumloon(ca. 1000 euro bruto per maand). Alle personen die tussen het 15de en
het 65ste levensjaar in Nederland hebben gewoond of gewerkt, zijn voor de AOW
verzekerd en hebben recht op AOW vanaf 65 jaar. Voor elk jaar dat iemand tussen
15 en 65 jaar voor de AOW is verzekerd, wordt dus 2% van de AOW uitkering
opgebouwd. Ook mensen die niet werken bouwen AOW-rechten op. Eind 2007
ontvingen 2,7 miljoen mensen een AOW-uitkering. In totaal was hiermee een
bedrag gemoeid van € 25,2 miljard.
Het basispensioen vormt vergeleken met andere landen maar een beperkt deel van
de totale oudedagsvoorziening.
De eerste pijler wordt gefinancierd door middel van een omslagstelsel. Omslag
houdt in dat de beroepsbevolking de kosten van de AOW betaalt van de huidige
65-plussers. Die kosten worden geheven via premies over het loon of de uitkering.
Gepensioneerden betalen geen AOW-premie. Daarnaast wordt de AOW voor een
deel uit algemene middelen van de overheid betaald. Indirect betaalt iedereen,
werkenden èn gepensioneerden, daardoor mee aan de stijgende AOW-uitgaven.
9
Een overzicht van de belangrijkste aspecten
2.2 Tweede pijler
De tweede pijler bestaat uit de collectieve bedrijfspensioenen. Deze pensioenregelingen kunnen zijn ondergebracht bij een pensioenfonds of bij een verzekeraar.
Bedrijf en pensioenfonds zijn in Nederland wettelijk strikt gescheiden. Bedrijven
moeten op basis van de wet het geld van de aanvullende pensioenen buiten de
onderneming brengen. Het meeste pensioengeld wordt beheerd door pensioenfondsen.
De tweede pijler wordt gefinancierd via kapitaaldekking. Bij kapitaaldekking wordt
het pensioen gefinancierd door de premies die mensen in het verleden hebben
ingelegd, vermeerderd met het rendement daarop. In de tweede pijler gebeurt dat
collectief.
We kennen in Nederland de volgende drie soorten pensioenfondsen:
> Bedrijfstakpensioenfondsen (voor een hele bedrijfstak, bijvoorbeeld overheid,
bouw, horeca of detailhandel)
> Ondernemingspensioenfondsen (voor alleen een onderneming of een concern)
> Beroepspensioenfondsen (voor vrije beroepsbeoefenaren, zoals medisch specialisten en tandartsen).
Pensioenfondsen hebben geen winstoogmerk. Het zijn stichtingen die als zelfstandige juridische entiteit geen onderdeel uitmaken van een bedrijf. Financiële
problemen bij een bedrijf hebben daarom geen directe gevolgen voor de financiën
van een pensioenfonds.
10
Het Nederlandse pensioensysteem
Verplichtstelling
Er bestaat in Nederland geen pensioenplicht. Sociale partners mogen zelf bepalen
of zij een pensioenregeling aanbieden. Meer dan 90% van de werknemers heeft
desondanks een pensioenregeling via zijn werkgever. De overheid kan een pensioenregeling voor een gehele bedrijfstak of beroepsgroep verplicht stellen als
daar voldoende draagvlak voor is.
In die gevallen kan de werkgever dus niet zelf beslissen om al dan niet een pensioenregeling aan te bieden.
De verplichtstelling verzekert bedrijfstakpensioenfondsen van schaalgrootte,
waardoor de regeling kostenefficiënt kan worden uitgevoerd. Bovendien zorgt de
verplichtstelling voor een goede pensioenvoorziening voor alle werknemers en
voorkomt het concurrentie op de hoogte van het loon, ten koste van een pensioenvoorziening. De overheid wil met verplichte deelname zorgen voor onderlinge
solidariteit. Werknemers kunnen bovendien binnen de bedrijfstak eenvoudig van
baan wisselen zonder dat dit gevolgen heeft voor hun pensioen.
Ondernemingen die niet onder een verplichtstelling vallen kunnen de pensioenregeling onderbrengen bij een eigen ondernemingspensioenfonds of bij een
verzekeraar.
Organisatie van een pensioenfonds
De inhoud van de pensioenregeling wordt bepaald door werkgevers en werknemers. Dit is het geval bij zowel een ondernemingspensioenfonds als een bedrijfstakpensioenfonds.
Het beleid wordt bepaald door het bestuur van het fonds. Bij wet is vastgelegd dat
een bestuur voor de helft uit werkgeversleden en voor de helft uit werknemersleden moet bestaan. Bij een ondernemingspensioenfonds kunnen enkele werknemerszetels ingenomen worden door gepensioneerden.
Een beperkt aantal pensioenfondsen heeft de pensioenadministratie en ook het
vermogensbeheer in eigen beheer. De meeste fondsen hebben dit daarentegen
uitbesteed aan een externe uitvoeringsorganisatie. Deze uitvoeringsorganisatie kan
een verzekeringsmaatschappij zijn of een uitvoerder van pensioenregelingen. Het
gaat hierbij om private partijen die zowel not-for-profit als winstgedreven kunnen
zijn.
11
Een overzicht van de belangrijkste aspecten
Feiten en cijfers van de 2de pijler pensioenfondsen
Meer dan 90% van de werknemers is aangesloten bij een pensioenfonds. Nederland
telde eind 2008 ongeveer 600 pensioenfondsen. Daarnaast hebben werkgevers
circa 22.000 pensioenovereenkomsten gesloten bij verzekeraars voor ruim 800.000
werknemers.
Driekwart van de werknemers zit bij een bedrijfstakpensioenfonds. De overige
werknemers zitten bij een ondernemingspensioenfonds of bij een verzekeraar.
De pensioenfondsen variëren sterk in grootte, zowel wat aantal deelnemers als
opgebouwd vermogen betreft. Het grootste fonds in Nederland heeft meer 1
miljoen actieve deelnemers en meer dan 150 miljard euro aan belegd vermogen.
Maar er zijn ook fondsen met tientallen deelnemers en enkele miljoenen euro’s aan
vermogen.
Het totaal aan vermogen dat door de pensioenfondsen wordt beheerd is ca.
700 miljard euro (ultimo 2008). Ter vergelijking, het Nederlands Bruto Nationaal
Product over 2008 was ca. 600 miljard euro.
Uitvoeringskosten van pensioenfondsen
De kosten die Nederlandse pensioenfondsen maken zijn relatief laag. Met name de
schaalgrootte en het feit dat pensioenfondsen geen winstoogmerk hebben, zorgen
voor lage kosten. Ook het feit dat wordt gewerkt met standaardcontracten met
weinig individuele keuzevrijheid draagt bij aan lage uitvoeringskosten.
De uitvoeringskosten verschillen per pensioenfonds. Gemiddeld bedragen zij in
Nederland ca. 3,5% (2004) van de premie. Dit betekent dat praktisch alle premie
gebruikt wordt voor de pensioenopbouw. Dit vormt een groot verschil met de
levensverzekeraars die individuele lijfrenteverzekeringen verzorgen. Verzekeraars
maken naast uitvoeringskosten ook acquisitiekosten. Bovendien dienen commerciële verzekeraars ook winst te maken. Als gevolg van deze stapeling van kostenposten, kan een levensverzekeraar 25,7% (2004) van de premie niet aan de opbouw
van pensioen besteden. 1
1
Steenbeek, O., S.G. van der Lecq (ed.) Kosten en baten van collectieve pensioensystemen, hoofddorp 2006
12
Het Nederlandse pensioensysteem
2.3 Derde pijler
De derde pijler wordt gevormd door de individuele verzekeringsproducten. Met
name zelfstandigen en werknemers in bedrijfstakken zonder pensioenregeling
maken hier gebruik van. Iedereen kan naar eigen wens een derde pijlerproduct
afsluiten. Mensen kunnen zo, veelal fiscaal gefacilieerd, voor extra pensioen sparen.
Pensioenfondsen hebben
geen winsttoog merk
13
3 Toezicht
Het Nederlandse pensioensysteem
De overheid houdt het reilen en zeilen van pensioenuitvoerders in de gaten.
Dat gebeurt door twee toezichthouders, De Nederlandsche Bank (DNB) en de
Autoriteit Financiële Markten (AFM).
3.1 DNB
De Nederlandsche Bank (DNB) kijkt naar de financiële positie van de pensioenuitvoerders. DNB beoordeelt of de pensioenuitvoerders financieel gezond zijn en ook
in de toekomst aan hun verplichtingen kunnen voldoen. Ook het materieel toezicht,
dus het toezicht op de eisen aan pensioenuitvoerders, wordt uitgevoerd door DNB.
De Nederlandsche Bank (DNB) houdt toezicht op het pensioenfonds en niet op de
uitvoeringsorganisatie. Het pensioenfonds is eindverantwoordelijk voor de
uitvoering van de pensioenregeling, ook al vinden de dagelijkse werkzaamheden
plaats bij de uitvoeringsorganisatie.
Financieel Toetsingskader
Een pensioenfonds moet altijd voldoende geld in kas hebben om de pensioenen te
kunnen betalen. De overheid heeft in het financieel toetsingskader (FTK) van de
Pensioenwet eisen opgesteld voor de financiële positie van een pensioenfonds. De
financiële positie van een pensioenfonds wordt uitgedrukt door de dekkingsgraad,
die de verhouding weergeeft tussen het vermogen van het fonds en de in de
toekomst uit te betalen pensioenen (pensioenverplichtingen).
De minimale dekkingsgraad bedraagt 105%. Dat wil zeggen dat het vermogen 105%
bedraagt van de verplichtingen. Daarnaast dient een pensioenfonds buffers (eigen
vermogen) aan te houden om financiële tegenvallers op te vangen. De hoogte van
deze buffers hangt van een groot aantal factoren af, maar voor een gemiddeld
pensioenfonds bedraagt de vereiste dekkingsgraad incl. de vereiste buffers ca.
125%. Hoe risicovoller een pensioenfonds belegt en hoe hoger de gemiddelde
leeftijd in het fonds, hoe hoger de buffervereisten. Zowel het vermogen als de
verplichtingen worden op marktwaarde gewaardeerd.
15
Een overzicht van de belangrijkste aspecten
Herstelplan
Als er sprake is van onderdekking (onder 105%), dient het fonds een herstelplan in
te dienen bij DNB. Binnen 3 jaar moet de dekkingsgraad weer 105% bedragen.
Vervolgens heeft een fonds in totaal 15 jaar de tijd om de vereiste buffers weer op
te bouwen. In uitzonderlijke gevallen kan de hersteltermijn van 3 jaar worden
verlengd. Recent is dat gebeurd (verlenging naar 5 jaar) naar aanleiding van de
problemen samenhangend met de kredietcrisis.
3.2 AFM
De Autoriteit Financiële Markten (AFM) let op het gedrag van pensioenuitvoerders,
met name op het gebied van de informatieverplichtingen aan deelnemers. Ook
wordt door de AFM toegezien op de zorgplicht; pensioenuitvoerders die pensioenproducten met beleggingsvrijheid aanbieden, dienen hun (voormalige) deelnemers
daadwerkelijk te ondersteunen bij het zelf beleggen.
Informatieverplichtingen
De Pensioenwet verplicht pensioenuitvoerders om de mensen voor wie zij het
pensioen beheren of aan wie zij uitkeringen doen, goed te informeren over hun
pensioenrechten. Dat helpt mensen om goed na te denken over hun financiële
situatie en de juiste keuzes te maken voor hun oudedagsvoorziening. Dat kan zinvol
zijn als mensen van mening zijn dat zij na hun pensionering onvoldoende inkomen
hebben om van te leven, eerder willen stoppen met werken of een tijdje naar het
buitenland willen. Dan kunnen zij er bewust voor kiezen om zelf voor een aanvulling
op het inkomen uit de eerste en tweede pijler te zorgen.
16
Het Nederlandse pensioensysteem
De Pensioenwet schrijft bijvoorbeeld voor dat mensen een informatiebrief bij
aanvang deelname aan de pensioenregeling en een jaarlijks pensioenoverzicht
moeten ontvangen. Ook is bepaald op welke momenten informatie moet worden
verstrekt en in begrijpelijke bewoordingen. In de Pensioenwet is bepaald dat
pensioenuitvoerders vanaf 2011 gezamenlijk een pensioenregister moeten beheren.
Dit register moet deelnemers, gewezen deelnemers en gewezen partners in staat
stellen op eenvoudige wijze via internet inzage te krijgen in al hun pensioenaanspraken.
Scherp toezicht op
financiën en ged rag
17
4 Solidariteit en risicodeling
Het Nederlandse pensioensysteem
4.1 Solidariteit
In het Nederlandse collectieve stelsel van aanvullende pensioenen bouwt een
deelnemer ieder jaar een vast percentage van het loon op als toekomstige
pensioenaanspraak. Alle deelnemers betalen hiervoor dezelfde premie aan het
pensioenfonds. Er wordt dus bij het bepalen van de premiehoogte geen rekening
gehouden met individuele verschillen zoals leeftijd, geslacht, gezondheid en
inkomen. Op deze manier is er sprake van solidariteit tussen groepen deelnemers.
Immers, een door een jongere ingelegde premie rendeert veel langer dan een door
een oudere ingelegde premie, maar toch bouwen zij voor dezelfde premie allebei
dezelfde pensioenrechten op. Vrouwen worden gemiddeld ouder dan mannen maar
toch betalen zij geen hogere premie dan mannen. Ook medische keuringen bij
aanvang deelname aan de pensioenregeling zijn niet toegestaan.
4.2 Risicodeling
Het overgrote deel van de Nederlandse DB (Defined Benefit) pensioenregelingen is
geen zuivere DB regeling, maar een hybride regeling. Dit betekent dat wanneer het
fonds in financiële problemen komt, alle partijen hun bijdrage leven aan het herstel.
Het gaat hierbij om de werkgever, de werknemer en de gepensioneerde.
> De pensioenpremie kan worden verhoogd. Hierdoor stijgen de loonkosten van
de werkgever en houdt de werknemer minder netto salaris over. Het is ook
mogelijk dat de werkgever zichzelf verplicht tot bijstorting van extra premie.
> De indexatie kan beperkt worden. In de meeste pensioenregelingen is opgenomen dat de indexatie voorwaardelijk is. Elk jaar beslist het bestuur van
het pensioenfonds of de financiële positie van het fonds de indexering van
pensioenen en opgebouwde rechten mogelijk maakt. In geïndexeerde middelloonregelingen raakt beperking van de indexatie zowel de gepensioneerden als
deelnemers en slapers.
> Als uiterste middel kunnen pensioenrechten worden gekort. Korting vindt
plaats voorzover dit nodig is voor het herstel van het fonds (tot 105%).
Zowel de hoogte van de premie als de mate van indexatie is bij veel pensioenregelingen afhankelijk van de dekkingsgraad. Hierdoor is sprake van intergenerationele
risicodeling bij pensioenfondsen. Daarnaast wordt bij het bepalen van de beleggingsmix gezocht naar een goede balans tussen enerzijds de behoefte van gepensioneerden aan zekerheid en anderzijds de behoefte van jongeren aan de mogelijkheid om een adequaat rendement te behalen.
19
Een overzicht van de belangrijkste aspecten
4.3 Accountancyregels
In tijden van economische tegenspoed, als de dekkingsgraad minder is dan 105%,
wordt een offer gevraagd van zowel de werkgever, de werknemer als de gepensioneerde. De accountancyregels voor Nederlandse niet-beursgenoteerde bedrijven
houden hier rekening mee. De hoogte van de pensioenverplichting op hun balans
hangt af van het contract dat ze met het pensioenfonds hebben gesloten. Risico’s
die door de onderneming worden gelopen moeten (in de mate waarin de risico’s
worden gelopen) ook op de balans van de onderneming tot uitdrukking komen.
De verplichting van de onderneming kan contractueel worden beperkt tot alleen
betaling van de premie. Op de balans van de onderneming behoeft dan op grond
van de Nederlandse regels (RJ271) geen aanvullende pensioenverplichting te
worden opgenomen. Dit in tegenstelling tot de internationale accountancyregels,
vastgelegd in IAS19, waarbij beursgenoteerde ondernemingen met een eigen
ondernemingspensioenfonds de totale pensioenverplichtingen in de jaarrekening
van de onderneming moeten opnemen, ook al worden de risico’s gedeeld tussen
deelnemers, gewezen deelnemers en de werkgever.
20
Het Nederlandse pensioensysteem
Grote solidariteit
door doorsneep
prem
mies
21
5 Verschillende
pensioenovereenkomsten
Het Nederlandse pensioensysteem
5.1 DB-regelingen
Er bestaan verschillende vormen van pensioenregelingen. Het meest voorkomend
zijn zogenaamde “salaris-diensttijdregelingen”, ook wel defined benefit regelingen
(DB) genoemd. Daarbij is de hoogte van het pensioen afhankelijk van het aantal
jaren dat is gewerkt.
DB-regelingen kunnen worden uitgesplitst in eindloonregelingen en middelloonregelingen. Het overgrote deel van de pensioenregelingen bestaat in Nederland uit
DB-regelingen. De laatste jaren is het grootste deel van de pensioenregelingen
omgezet van eindloon naar middelloon. Ultimo 2008 had nog slechts 1% van de
actieven een eindloonregeling, 87% een middelloonregeling en 5% een DC-regeling
(zie hierna). De overige regelingen zijn een mengvorm van verschillende typen
regelingen.
In eindloonregelingen wordt bij elke carrièresprong het opgebouwde pensioen
verhoogd tot het niveau van de nieuwe pensioengrondslag. Wordt uitgegaan van
het gemiddeld verdiende loon dan is sprake van een middelloonregeling. Bij
middelloonregelingen wordt het op te bouwen pensioen gerelateerd aan het
inkomen in een bepaald jaar.
Middelloonregelingen kennen over het algemeen voorwaardelijke indexatie. Dit wil
zeggen dat de pensioenrechten van zowel werkenden als gepensioneerden in
principe jaarlijks aangepast worden voor inflatie of loonstijging in de sector. Als de
financiële situatie van het fonds het niet toestaat, wordt deze aanpassing echter
achterwege gelaten. Daarom wordt gesproken van voorwaardelijke indexatie.
Pensioenfondsen hoeven geen reserves aan te houden voor toekomstige indexaties.
Wel moeten pensioenfondsen aan de toezichthouder laten zien dat ze ook op lange
termijn hun indexatieambitie kunnen waarmaken. Aan de hand van een toeslagenlabel geven pensioenuitvoerders aan in hoeverre zij onder normale omstandigheden de inflatie kunnen bijhouden en wat er gebeurt als zij met flinke tegenwind te
maken hebben.
23
Een overzicht van de belangrijkste aspecten
5.2 DC-regelingen
Naast defined benefit regelingen bestaan er defined contribution (DC) regelingen,
waarbij de hoogte van het pensioen afhankelijk is van de tijdens de opbouwfase
betaalde premies en het rendement dat daar op is behaald. Individueel DC komt in
Nederland relatief weinig voor. Het kapitaal moet uiterlijk bij pensionering
omgezet worden in een periodieke uitkering. Zowel het risico ten aanzien van de
beleggingen als het renterisico (het risico dat het tarief voor de inkoop van
pensioenuitkeringen wijzigt) ligt in beginsel bij de werknemer.
Het is ook mogelijk dat een pensioenregeling een combinatie is van bovengenoemde systemen. Iemand kan bijvoorbeeld een ouderdomspensioen hebben dat bestaat
uit een combinatie van een DB-regeling (tot een bepaalde inkomensgrens) met een
stuk DC voor het salaris boven die grens.
5.3 CDC-regelingen
Naast DB- en DC-regelingen bestaan er in Nederland ook hybride regelingen,
zogenaamde Collectief Defined Contribution (CDC) pensioenregelingen. Hierbij
wordt de hoogte van het pensioen gebaseerd op salaris en deelnemersjaren, alsof
het een DB-regeling betreft. De premie ligt echter voor een groot aantal jaren vast.
Blijkt de premie achteraf niet voldoende, dan zal de pensioenuitkering lager zijn
dan aanvankelijk beoogd. CDC-regeling combineren een beperkt risico voor
fluctuerende pensioenverplichtingen voor de werkgever met de voordelen van een
collectief pensioensysteem.
24
Het Nederlandse pensioensysteem
Ambitie: pensioen groeit mee
met loonontwikkeling of inf lat ie
25
6 Diversen
Het Nederlandse pensioensysteem
6.1 Medezeggenschap
Ook de bestuurlijke organisatie van een fonds is vastgelegd in de Pensioenwet.
> Het bestuur moet voor de helft uit werkgeversvertegenwoordigers bestaan,
en voor de helft uit werknemersvertegenwoordigers. Het bestuur dient de
belangen van alle stakeholders te behartigen, dus zowel actieve deelnemers en
de werkgever, als gepensioneerden en gewezen deelnemers.
> Een bedrijfstakpensioenfonds heeft een deelnemersraad. Hierin zijn de werknemers en gepensioneerden naar rato vertegenwoordigd. De deelnemersraad
adviseert het bestuur over alle belangrijke bestuursaangelegenheden. Voor een
ondernemingspensioenfonds of beroepspensioenfonds is een deelnemersraad
niet verplicht. Bij een ondernemingspensioenfonds moeten de gepensioneerden rechtstreeks in het bestuur vertegenwoordigd zijn als er geen deelnemersraad is
> Het bestuur dient intern toezicht in te stellen, dat periodiek beoordeelt of de
bestuurlijke processen en de aansturing van het fonds goed verlopen.
> Het bestuur dient verantwoording af te leggen aan een verantwoordingsorgaan dat bestaat uit vertegenwoordigers van alle stakeholders, werkgevers,
werknemers en gepensioneerden.
6.2 Vergrijzing
De wettelijke pensioenleeftijd is op dit moment 65 jaar. Sinds enige jaren worden
de betaalde premies voor pensionering vóór 65 jaar niet meer fiscaal ondersteund.
Het is mogelijk om eerder te stoppen met werken dan met 65 jaar, maar dan wel
voor eigen rekening: wil men het ouderdomspensioen eerder laten ingaan dan
wordt het pensioen een stuk lager, omdat er langer moet worden rondgekomen van
het opgebouwde pensioenkapitaal.
27
Een overzicht van de belangrijkste aspecten
Het is ook mogelijk om langer door te werken en later met pensioen te gaan.
Wettelijke belemmeringen voor doorwerken na 65 jaar worden de laatste jaren
opgeheven. Bij uitstel van de pensionering doen zich de omgekeerde effecten van
vervroegde pensionering voor. Het ‘levert geld op’. Door meer dienstjaren te
maken, wordt er meer pensioen opgebouwd. De pensioenuitkering hoeft pas later
in te gaan, waardoor het pensioen hoger uitpakt. Globaal wordt ervan uitgegaan
dat voor elk jaar dat de pensioendatum wordt uitgesteld circa 9% meer pensioen
wordt verkregen. Uitstel van de pensioendatum kan dus heel snel tot een behoorlijke pensioenverhoging leiden en een aantrekkelijke manier zijn om een
eventueel pensioentekort op te lossen.
Vaak biedt de pensioenregeling de mogelijkheid om in deeltijd met pensioen te
gaan. Voor een gedeelte van de werkweek gaat het pensioen in en voor het andere
gedeelte wordt gewerkt. Het is daarbij mogelijk om pensioen op te bouwen voor
het deel dat wordt gewerkt.
6.3 Belasting
De opbouw van pensioen wordt in Nederland via de belastingregelgeving gestimuleerd. Over pensioenpremies wordt geen belasting geheven. Ook de aangroei van
pensioenrechten door de beleggingsresultaten van de pensioenfondsen blijft
onbelast. Pas bij de ontvangst van de pensioenuitkering wordt daarover belasting
geheven (omkeerregel). Dit belastinguitstel is extra aantrekkelijk als het belastingtarief over de toekomstige pensioenuitkering lager is dan het belastingtarief dat
geldt voor het huidige inkomen. Deze fiscale begunstiging heeft er mede toe geleid
dat in Nederland meer dan 90% van de werknemers een aanvullend pensioen heeft.
De pensioenfaciliteit ondersteunt het maatschappelijke besef dat het gewenst is in
de actieve periode voorzieningen voor later te treffen.
28
Het Nederlandse pensioensysteem
6.4 Verbod op afkoop
Er is sprake van afkoop als het pensioen niet in maandelijkse termijnen wordt
uitgekeerd, maar inééns. Afkoop van pensioenaanspraken is niet toegestaan, tenzij
het om een zeer klein bedrag gaat (2009: € 417,74 euro bruto per jaar). Kleine
pensioenaanspraken brengen namelijk relatief hoge administratieve lasten met zich
mee in verhouding tot de te verwachten uitkeringen.
Bij DC-regelingen is de aankoop van een annuïteit op 65 jarige leeftijd verplicht.
Het pensioenkapitaal mag niet aan de werknemer worden uitgekeerd.
6.5 Waardeoverdracht
Mensen die van baan veranderen kunnen het al opgebouwde pensioen meenemen
naar het pensioenfonds van hun nieuwe werkgever. Mensen die veel van baan
veranderen krijgen anders te maken met pensioenpotjes bij verschillende pensioenuitvoerders. Mensen zijn niet verplicht hun opgebouwde pensioen mee te nemen
naar de pensioenuitvoerder van de nieuwe werkgever. Zij kunnen het ook achterlaten bij de uitvoerder van de oude werkgever (slapende pensioenrechten). Slapende
pensioenrechten dienen op dezelfde manier te worden geïndexeerd als de rechten
van gepensioneerden.
6.6 Gelijke behandeling
De Pensioenwet kent regels over gelijke behandeling van mannen en vrouwen.
Zij betalen een gelijk percentage van hun salaris aan premie en bouwen evenveel
jaarlijks pensioen op. Vanaf 2005 zijn ook pensioenuitkeringen die gebaseerd zijn
op beschikbare premieregelingen voor mannen en vrouwen gelijk. Gelijke behandeling geldt ook voor mensen die in deeltijd werken of een volledige baan hebben, en
voor werknemers met een tijdelijk of een vast contract. De Pensioenwet verbiedt
ook discriminatie naar leeftijd. Werkgevers met een pensioenregeling moeten
mensen in ieder geval vanaf hun 21ste hierin opnemen. Een latere toetredingsleeftijd is wettelijk verboden.
Grote solidariteit
door door snee premie s
29
Een overzicht van de belangrijkste aspecten
Notities
30
Sibylle J.M. Reichert
Representative of the Dutch Pension
Fund Organisations
Scepterstraat 63a
B-1050 Brussels
Belgium
Stichting voor Ondernemingspensioenfondsen
Zeestraat 65d
2518 AA Den Haag
www.vb.nl
[email protected]
Bezuidenhoutseweg 12
2594 AV Den Haag
www.opf.nl
[email protected]
Download