Inleiding tot de muziekwetenschap

advertisement
Inleiding tot de muziekwetenschap
DEEL I: WETENSCHAPSTHEORETISCHE ACTERGRONDEN EN INDELING VAN DE
MUSICOLOGIE
1. Tradities & voorlopige afbakening
Relatief jonge discipline (° 2e helfst 19e E in Duitsland)
Vroeger ook schrijven over muziek (mr dus geen musicologie) => 3 soorten
1.1
Muziekpedagogische handboeken
Doel: inwijding in de muzikale praktijk, hope speel je muziek, intervallen, toonladders,
muziektechnische info op pedagogische manier.
Vaak door theoretici uitgesloten van muziekwetenschap (Guido van Arezzo: nam qui
facis, quod non sapit, fiddinitur bestia => hij die maakt wat hij niet begrijpt word dierlijk
=> grote afstand tussen prkatijk en theorie in de 12e eeuw).
1.2
Muzikale noëtiek
Doel: kennisverwerving, muziek gebruiken om kennis over natuur te verwerven.
In de consonante intervallenz ijn getalproporties te vinden, en die verhoudingen werden
in Oudheid en ME vaak essentieel voor de ordening van de werkelijkheid aanzien. Muziek
werd daardoor een belangrijk werkinstrument voor het verwerven van kennis.
Oktaaf: 1/2
Kwint: 2/3
Kwart: 3/4
(= consonante intervallen)
Oudheid:
 Pytagoras: “uitvinder”/ontdekker van de getalverhoudingen => in universum
(sferen)
ME:
 Harmonie in de werkelijkheid => getalverhoudingen en toepassen op de natuur
 Muziek ≠ artistiek
 Muziek = om te gebruiken voor natuurwetenschappelijke kennis op te bouwen
 Septum artes liberales: 7 vrije kunsten (wetenschap!)
o 3 taalwetenschappen (trivium): grammatica, logica & rethorica
o 3 wiskundige wetenschappen (quadrivium): aritmetica, gemetria,
astronomia (cfr sferen) & musica
Barok:
 Kepler (+ copernicus, die van de aarde is rond en draait rond de zon) =>
planeten in termen van toonhoogtes (mi & fa = aarde => misera en fames =
miserie en honger)
© Annemarijn Verbeeck, 2011
1
1.3
Muzikale ethiek
Doel: Ethisch-psychologische beïnbvloeding van de mens, zoals moreel besel, gedrag, …
Oudheid:
 Griekse ethosleer => namen modi komen van volksstammen uit het griekse rijk
(stereotypen!)
 Spelen van een bepaalde toonladder zorgt voor een bepaalde psychologische
reactie
 Verband tussen, muziekinstrumenten en gedrag (volgens plato was er een
verband tussen het bespelen van een schalmei en het uitbreken van een
revolutie)
ME:

Moralitas artis musicae (bij het gregoriaans) => ethische waarden worden
uitgedrukt in het gregoriaans (moest aanzetten tot godscvrucht etc)
Barok:
 Affectenleer: een overmatige kwart zou de luisteraars doen huilen
Geleidelijk ontstaan van een theoretische literatuur die de mzueik als doel op zich
bestudeerd. Valt samen met autonomisering van de muziek en ° van muziekesthetica
midden 18e E. systematiek & methodologische reflectie => muziekwetenschap (2 e helft
19e eeuw)
 Niet over de muziek als kunstvorm maar over de mens zelf
 Voor 18e eeuw: muziek heeft een doel => men bestudeert het doel
 Na 18e eeuw: muziek heeft ook een waarde en is ook een doel op zich
© Annemarijn Verbeeck, 2011
2
Definitie van muziekwetenschap:
Muziekwetenschap beoogt een wetenschappelijke bestudering (methode) van mzuiek
(object).
Toelichtingen bij de definitie:
Object:
 Beperkt tot het westerse muzikale kunstwerk
 Geen muziek vanuit een niet-artistieke optie & geen ethnomusicologie
Methode:
 (1) Kwaliteiten voor wetenschappelijke kennis:
o Interne (alles in de tekst moet hetzelfde zijn) & externe (moet kloppen met
de werkelijkheid) samenhang
o Gerichtheid op de waarheid (geldigheid) => waarheid moet intentie zijn
(niet zo in vb politiek)
o Methodologische doorzichtigheid => duidelijk maken op welke manier de
conclusie wordt getrokken, lezer moet kunnen vaststellen dat de conclusies
juist zijn
o Etc…
 Sinds verlichting: kritische houding =>
o Verwerping van irrationele of niet-falsifieerbare1 uitspraken => in de ME
geloofde men dat het gregoriaans door god zelf werd ingefluisterd in het
oor van gregorius
o Terugkeer naar de oorspronkelijke bronnen (zoals bij historische en
filologische2 wetenschappen) zoals bronnenstudie en moderne uitgaven
met kritisch apparaat maar ook persoonlijke partituuranalyse => ook naar
de bron gaan om tekst te schrijven over een muziekstuk
o Confrontatie van
de
onderzoeksresultaten
uit
de verschillende
deeldisciplines => verschillende disciplines met elkaar vergelijken en
eventueel kijken waarom ze elkaar tegen spreken
 (2) Wetenschapsmoddellen zijn historisch relatief
Wetenschappen evolueren in de tijd => steeds andere vragen & dus nieuwe
methodes => invloed op het wetenschapsmodel: naarmate de opvattingen over
het vak veranderen, zal ook het wetenschapsmodel evuoleren =>
wetenschapstheoretische achtergronden vd musicologie worden verder behandeld
op grond van de 2 wetenschapsmodellen die haar tot op heden beheerst hebben
2. De musicologie van ca. 1880 tot ca. 1980
° in Duitse coltuurgebeid, 2e helfst van de 19e eeuw => Neo-Kantianisme: discutie over
statuut van (mens)wetenschappen


School van Marburg (natuurwetenschappelijke kennisleer)
School van Baden (kennis over “het menselijke)
Filosofie => onderbouwd de wetenschap
Kant had de natuurwetenschap van Newton filosofische onderbouwd
19e eeuw: menswetenschappen willen gelijkwaardig staan aan natuurwetenschappen =>
filosofie legitimeert menswetenschappen in Neo-kantianisme
1
Onweerlegbaar, een theorie is falsifieerbaar als het mogelijk is een experiment uit te
voeren, waarvoor geldt dat voorafgaand aan het uitvoeren van het experiment exact aan
te geven valt, bij welke uitkomst van het experiment er aanleiding zou bestaan om de
geldigheid van de theorie te verwerpen
2
taalkundige
© Annemarijn Verbeeck, 2011
3
Voorbeelden:
 Onderscheid dussen nomothetische (universele, eigen wetmatigheden =>
natuurwetenschappen) & idiografische (het specifieke, eenmalige beschrijven =>
menswetenschappen) (Windelband, Baden)
 Onderscheid tussen de “entklärende” (verklarende => natuurwetenschappen) &
“verstehende” (begrijpende => menswetenschappen) (Dilthey)
Het eerste concept dat van de musicologie werd voorgesteld, is volledig van deze
tweedeling doordrongen
Adler3 => onderscheid tussen historische en systematische muziekwetenschap
2.1
Historische muziekwetenschap (~ Menswetenschappen)








Interpretatieve schema’s om de muziekgeschiedenis te ordenen (stijlen, oorzaak gevolg, ontstaan - bloei - verval, periodisering etc)
Basisdisciplines
o muziekpaleografie (bestudering van oude notatiesystemen)
o geschiedenis van de muzikale vormen
o onderzoek naar historische wisselende compositieregels
o geschiedenis van de muzikinstrumenten
Hulpwetenschappen
o Algemene geschiedenis
o Paleografie
o Archiefwezen
o Kunstgeschiedenis
o Etc
Belangrijkste verworvenheden
o Inventarissen voor bronnenrepertoria
o Componistenmonografieën (vaak doordrongen van romantische verering
van de grote meesters => Denkmähler (recent, duits, bewaard het
muzikaal erfgoed vaan een bepaald land), Opera Omnia (volledige oevre
van een bepaalde componist)
o Uitvoering van muziek uit het verleden is vanzelfsprekend geworden (sinds
WO II vaker op historisch verantwoorde manier = historische/authentieke
uitvoeringspraktijk)
Historische muziekwetenschap onderzoekt muziek uit ME, Ren, Bar, maar geen
eigentijdse muziek
Einde 19e eeuw kon je nog muziek ontdekken die niemand kende => nadien nog
wel materiaal maar van mindere kwaliteit => bijdrage in wetenschap maar niet
aan praktijk
Vermogen om nieuwe dingen te integreren in muziekculturen
Exacte beschrijving: “manuscript” maar geen historische context
3
boek: Umfang, Methode und Ziel der Musikwissenschaft, in Vierteljahresschrift für
Musikwissenschaft, 1885
© Annemarijn Verbeeck, 2011
4
2.2
Systematische muziekwetenschap (~ Natuurwetenschappen)







Opsporen van “de hoogste kunstwetten”, soort basiswetten, deze zijn voor alle
muziek geldig (inductieve methode)
Determinisme (voorafbepaaldheid) & algemeengeldigheid van de NW stonden
model (ook beoefenaars waren vaak Nwers)
Basisdisciplines
o Algemene muziektheorie (onveranderlijke regels)
o Compostieleer (praktische toepassing van deze regels)
o Muziekesthetica (schoonheidswetten)
o “Musikologie” (onderzoek en vergelijking van ethnografische doelen =
ethnomusocoligie)
Hulpwetenschappen
o Wiskunde
o Fysica
o Fysiologie
o Psycologie (experimentele)
o Etc
Voorbeeld klavecimbel = onvolmaakrte piano (cfr historisme ~ periode)
Tonaliteit = wet
Modalietiet: voorloper van tonaliteit
20e E: geen tonaliteit (?!)
Sommigen bleken historisch ipv systematisch te zijn
Sommige disciplines die na 1885 zijn ontstaan beogen eveneens een universeel model
voor de verklaring van de muziek (vb muzieksociologie, cognitieve musicologie (~
neurologie) etc.). In dat geval kunnen ze onder Adlers begrip van de systematische
muziekwetenschap gevat worden.
3. De musicologie sinds 1980
Adler => theorie aan het wankelen => interne problemen in historische
systematische muziekwetenschap & principe van radicale scheiding tss de twee
en
Crisis



van de historische muziekwetenschap: onderhuids
Kloof tss historische muziekwetenschap & eigentijdse muziek
Uitdoving van euforie van ontdekkersgeneratie
Verschil tss principieel onbeperkte uitbreiding van kennis & beperkte
absorptievermogen van de muzikale cultuur
 Moeizame overgang van archiefstudie naar interpretatie, historische & esthetische
duiding
Mate van bezinning over intenties en relevantie van het onderzoek is meer dan ooit
bepalend voor de kwailiteit ervan
Crisis van oude, systematische muziekwetenschap: acuut
 Historische mebestuurt composities in hun context, in plaats van hen als
tussenstappen te zien op weg naar hogere kunstvormen (teleologie4)
 Ontwikkeling van de 19e & 20ste eeuw hebben een loopje genomen met universele
wetten als tonaliteit
 Disciplines als muziektheorie, esthetica, sociologie & psychologie zijn historische
bepaald, terwijl de disciplines die wel nomothetische kunnen zijn (akoestica =
geluidsleer, fysiologie = manier waarop ons gehoor functioneert) uiteindelijk niet
over muziek handelen maar over kalnk(waarneming)
4
leer van de doelen, de zoektocht naar het doeleinde achter dingen (in de filosofie)
© Annemarijn Verbeeck, 2011
5
Nieuw wetenschapsmodel: Carl Dahlhaus5
Uitgangspunt: Radicale herdenking van doelstellingen en methodiek van de
systematische muziekwetenschap:
 Geen bovenhistorische synthese maar analyse van 1 afgebakende periode =>
noodzakelijk omdat inhoud & functie van fundamentele categorieën voor eht
begrijpen van muziek historisch wijzigen
 Deze categorieën staan niet op zichzelf, maar vormen een functiesamenhang
(wijziging van 1 aspect kan het hele systeem aan het wankelen brengen
o Akoestische feiten (vb gelijkgetemberde stemmin id 18 e eeuw), door
onderzoek ook nieuwe inzichten
o Gehoofpsychologische fenomenen: anders waarnemen => andere
gevoelens
o Esthetische premissen of implicaties: opvatting wat mooi is kan wijzigen
o Theoretische tradities: modeleren naar alle toonaarden, aanleren hoe te
moduleren naar andere toonaarden
o Compositorische inteties: componisten willen nieuwe dingen schrijven
o Verklaring van een bepaalde muziekhistorische situatie als een geheel van
elkaar in stand houdende en naar elkaar verwijzende functies wordt
hierdoor mogelijk
o Instrumenten: bouw verandert
 Alles hangt smaen en brengt dus tegelijk verandering teweeg
 Afgebankende historische periode (≠ vroeger)
Historische metghode gaat voorbij aan het muziekbegrip dat in een bepaalde periode
heerst, de systematische methode gaat voorbij aan de historische ontwikkeling =>
gerechtvaardigd door arbeidseconomische redenen => men kan niet alles tegelijkertijd
doen => leidt tot interactie tss historische & systematische benaderiungswijzen (in
nieiwe betekenis) tot de beste resultaten
4. Recente ontwikkelingen in de Angelsaksische musicologie
Tot voor kort: duidelijke scheiding tss 3 disciplines id Amerikaanse muz. wet.:
 “Musicology”
o Historische muziekwetenschap id positivistische zin => nadruk op
archiefonderzoek, bronnenstudie, uitgave van oude muziek & historische
tractaten etc
o Stricte criteria voor wetenschappelijkheid toepassen: evidence from
cources, dateringen op grond van watermerken, critical editions steunend
op harde feiten
o Muziek zelf wordt opvallend minder bestudeerd
o Grotendeels beperkt tot middeleeuwen, renaissance & barok
 Music Theory
o ° onder impuls van enkele hedendaagse componisten (vb Babbit =
grondlegger) & theoretici (vb Boretz, Forte) => aparte academische
disipline
o Wetenschappelijk karakter => modellen uit linuistiek (taalkunde),
mathematica (wiskunde) & computertheorie overgenomen en toegepast op
muziek
o Aandacht gericht op ontwikkeling van compositietechnieken binnen nieuwe
muziek als op ontwikkeling van geformaiseerde analysetechnieken =>
schenker-analyse (tonale muziek) & pitch-class set analysis (atonale
muziek) = door objectieviteit en interne logica de meest aangewezen
werkinstrumenten in deze context
o Universele theorievorming, los van historische consideraties
5
Berlijnse hoogleraar. Boek (samen met Helga de la Motte): Systematische
Musikwissenschaft, Neues Handbuch der Musikwissenschaft, 1982
© Annemarijn Verbeeck, 2011
6

Ethnomusicology
o Bestudering van alle culturen, wereldwijd
o Methodologisch: breeddenkenste groep dr noodzakelijke interdisciplinariteit
& fundamentele problemen waarvoor deze onderzoekers haast voortdurend
geplaatst zijn (transcriptie, cultuurtheorie, conventies)
o Populair als tegengewicht voor artistiek en wetenschappelijk eurocentrisme
(geen europese muziek -> pop -> geen eigen repertoire voor ° amerika ->
veel europese muziek)
Sinds jaren 1990 => verzet tegen strikte schieding => rigide verbinding van een
repertiroum aan methodologie w bekritiseerd => historische benadering van niuewe
muziek of theoretische benadering van oude muziek = ook zinvol
Nieuwe aanpak => “new musicology” => bestudering van muziek als esthetisch
fenomeen, met grote aandacht voor het standpunt an de luisteraar en voor contextuele
factoren
Andere zwaartepunten => bestudering van compositiesectsen & “music and gender
studies” ( ≠ m/v & invloed op muziekcultuur, vb sonate: mannelijk & vrouwelijk thema
=> stereotypen; canon: dr mannen dus enkel mannencomposities)
Britse muziekwetenschap: vervlechting met muzikale praktijk => bronnenstudie,
transcipities, studies naar uitvoeringspraktijk hebbeb altijd praktische oorsprong en
finaliteit (≠ bij ons: vanuit theorie)
Musicologie als autonome muziektheoretische en historische disipline was niet-bestaande
tot ver in de 20e eeuw => verandering dr grote belangstelling in amerikaanse
analysemethode => vooral Schenker-analyse
DEEL II: BESCHRIJVING VAN ENKELE DISCIPLINES
1. Akoestika
1.1
Geluid
Definitie van geluid:
Trillingsverschijnsel in de lucht of onder water (zij het vervormd doordat water geen
goede geleider is) dat door het menselijk gehoor kan waargenomen worden.
Menselijk gehoor:
a. Samenstelling van het oor
1. Uitwendig oor (+ gehoorgang + oorschelp)
2. Middenoor
 Trommelvlies
 Gehoorbeentjes: hamer, aambeeld & stijgbeugel => geleiden en versterken
3. Inwendig oor
 Ovale venster
 Voorhof
 Slakkenhuis
 Orgaan van Corti (3 000 vezeltjes) => gehoorzenuwen => begrijpen wat we
horen, toonwaarneming in de hersenen
© Annemarijn Verbeeck, 2011
7
Video + gedetailleerde uitleg: http://hearing.siemens.com/nl/05-about-hearing/01-howwe-hear/01-the-ear/the-ear.jsp
b. Werking van het oor
1. Toonsterkte
Afhankelijk van het aantal vezels dat trilt
2. Toonhoogte
Helmholtz => resonantietheorie: elke vezel is op een ≠ toonhoogte “gestemd”
Bekesy => plaatsingstheorie: plaats in het orgaan van Corti waar een mawimale druk
tot stand komt is bepalend voor de toonhoogte.
Wever & Bray => frequentietheorie: de frequentie van de trillingen komt overeen met
het aantal implsen dat in de gehoozenuw word geleid
Momenteel geloof men een combinatie van de laatste twee theorieën
c. Toongeheugen; onderscheid absoluut/relatief gehoor
Toongeheugen: melodie horen => relatie tot andere tonen als je een andere toon hoort
Absoluut/relatief gehoor: Absoluut = los van elke context kunnen zeggen welke noot.
Relatief = tov andere tonen kunnen zeggen welke noot.
© Annemarijn Verbeeck, 2011
8
Trilling
A
.
.
B
A
.
A
.
.
A
C
ABACA = 1 trilling => hoe meer trillingen, hoe hoeger de toon
A = amplitude/amplitudo = wijdte => hoe groter de A, hoe luider de toon
1 periode
Trilling = isocrhoon, regelmatig, periodiek => elke trilling duurt even lang
440’ => trillingen per seconde => niet = geruis
Eigenschappen van toon
a. Toonhoogte
 Hangt af van het aantal trillingen per seconde = trillingsgetal of frequentie =>
wordt uitgedrukt in Hertz (eenheid)
 Diapason = referentietoon,, stemtoon = 440 tr/sec of 440’ of 440 Hrtz
 Bar: 1680, Parijs => 404 Hrtz
 Menselijk ook kan maar beperkt aantal trillingen waarnemen: van 16 tot 20 000
Hrtz
 Muziek gaat meestal van 32 tot 5 000 Hrtz
b. Toonsterkte (intensiteit)
 Afhankelijk van de amplitude
c. Toonduur
 Zolang er trillingen zijn duurt de toon
d. Klankkleur (timbre)
 Afhankelijk van de sterkte van de boventonen = harmoenieken = partiële/deeltonen = aliquottonen
 Definitie: als er een lichaam trilt zijn er meerdere trillingen tegelijkertijd. 1
bepaalde frequentie domineerd en die gaat de toonhoogte opleveren. De andere
frequenties zijn veel zachter en bepalen de klankkleur/het trimbre
© Annemarijn Verbeeck, 2011
9
Frequentie = omgekeerd evenredig met de trillingslengte (lengte van de snaar) => hoe
korter de snaar, hoe hoger de toon
Deze snaar trilt met een
frequentie van 600’
We drukken de snaar in in de helft:
1/2 ~ 2/1 x 600’ = 1 200’
We drukken de snaar in op 2/3e :
3/2 x 600’ = 900’
Elk instrument heeft een bepaald aantal boventonen en sommige klinken harder op
bepaalde instrumenten => ≠ in timbre
Eerste 16 boventonen op do:
Afwijkingen ten opzichte van
2
x
131’
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12


13
14
15
16
=
1


de stemming van een piano
393’
Grondtoon: relatie wiskunde uitdrukken (dus geen boventoon)
NB 1: Theorieën die van de “natuurlijke eigenschappen van het muzikale materiaal”
uitgaan om de superioriteit / alleengeldgiedheid van een bepaald toonsysteem (tonaliteit)
te bewijzen => boventonen: Do Som mi: worden al 200 jaar niet meer gebruikt
NB 2: Ondertoontheorie => Riemann was hier een voorstander van: wel grote drieklank
maar niet de kleine drieklank verklaard => boventoonreeks spiegelen naar onder.
© Annemarijn Verbeeck, 2011
10
Download