Introductie op de brief aan de Filippenzen. Fil.1:1 Paulus en Timotheüs, dienstknechten van Jezus Christus, aan al de heiligen in Christus Jezus die in Filippi zijn, met de opzieners en diakenen. Het eerste bezoek van Paulus aan de stad Filippi vond plaats in Hand.16:12-40 tijdens zijn tweede zendingsreis; hij stichtte toen de gemeente. Zijn tweede bezoek vond plaats in Hand.20:1-2 tijdens zijn derde zendingsreis. Zijn derde bezoek vond enkele maanden later plaats in Hand.20:3-6 tijdens dezelfde zendingsreis op de terugweg. De naam van de stad Filippi wordt ook genoemd in Hand.16:12, 20:6 en 1Thess.2:2, waar Paulus spreekt over het lijden dat hij in Filippi heeft ondergaan. De stad Filippi. Filippi was een stad in Macedonië. Koning Filippus van Macedonië, de vader van Alexander de Grote, veroverde de stad en maakte van haar in 356 v.Chr. een sterke en bloeiende stad, die hij naar zichzelf vernoemde. Filippi was de hoofdplaats van de Macedonische mijnbouw en een sterke vesting, die door haar strategische ligging van grote betekenis was. De stad werd later door de Romeinen veroverd, en zij lag aan de belangrijke verkeersroute Via Egnatia van Rome naar Azië en Afrika. Ze wordt in Hand 16:12 een kolonie genoemd, een stad met Romeinse burgerrechten, omdat er veel Romeinen gevestigd waren. Het was de eerste stad van het district Macedonië (Hand.16:12), omdat het de eerste stad in het eigenlijke Macedonië was voor degenen, die van de zee kwamen. De havenstad Neapolis hoorde namelijk bij Thracië. Achtergrond van de brief. Paulus heeft deze brief vanuit een gevangenis geschreven (1:12-26), maar niet in Caesarea vanwege zijn reis naar Rome, terwijl hij vanuit deze gevangenis naar Filippi wilde terugkeren (1:26), omdat hij zo vurig naar de gemeente verlangde (1:8). Hij zat ook niet gevangen in Rome, want vanuit Rome wilde hij namelijk verder reizen naar het westen, naar Spanje (Rom.15:24+28), en niet terugkeren naar het oosten, dus ook niet naar Filippi. Deze gevangenschap staat in dat geval niet vermeld in het boek Handelingen, maar Paulus heeft veel vaker gevangen gezeten dan in het boek Handelingen beschreven staat (2Kor.11:23). Hij zat gevangen in een stad met een Romeins hoofdkwartier, een zogenaamd praitorion; dit woord komt 8 keer voor in het Nieuwe Testament. We vinden dit woord in Matt.27:27, Marc.15:16, Joh.18:28+33, 19:9 vertaald als gerechtsgebouw, maar het was de verblijfplaats van Pilatus. En in Hand.23:35 is dit het paleis van Herodes in Caesarea, waar Paulus gevangen werd gehouden en terecht moest staan. In Fil.1:13 beschrijft Paulus een pretorium, waar hij het evangelie heeft verdedigd; mogelijk is dit het pretorium in Caesarea geweest, waar hij in Hand.23:33-26:32 het evangelie heeft verdedigd tegenover de procurator Felix (24:1-23), tegenover de procurator Festus (25:1-12), en tegenover koning Agrippa en zijn zuster Bernice (25:23-26:32). Het pretorium was vaak het verblijf van de Romeinse gouverneur (procurator) van een Romeinse provincie. Er blijft alleen de vraag over, wat Paulus met “het huis van de keizer” bedoelde (4:22). Paulus verwachtte namelijk weer vrij te komen en terug te keren naar Filippi (1:25-26, 2:23-24), waaruit blijkt dat hij deze brief niet vanuit een gevangenis in Rome heeft geschreven. Bovendien kon hij Timoteus snel naar Filippi sturen (2:19-24), en ook Epafroditus, die zelf uit Filippi kwam (2:25, 4:18) weer snel terugsturen (2:28). De afstand tussen Rome en Filippi is te groot om te kunnen spreken over het snel terugsturen van iemand. Mogelijk zat Paulus in Efeze gevangen, en stuurde hij van daaruit Timoteus en Erastus naar Filippi (Hand.19:22). De datering van deze brief moet dan gezocht worden in de jaren 52-55 na Chr. De brief is waarschijnlijk door Paulus aan Epafroditus – een leider van de gemeente te Filippi – meegegeven (2:25), die eerst door de gemeente naar Paulus toe was gestuurd met een financiële ondersteuning (4:18). Tijdens zijn verblijf bij Paulus werd hij erg ziek, maar God genas hem ook (2:26-27). Hij was een grote steun voor Paulus tijdens zijn bezoek (2:25+30). Hoofdthema van de brief. Fil.2:1-11 Laat daarom die gezindheid in u zijn die ook in Christus Jezus was, Die, hoewel Hij in de gestalte van God was, het niet als roof beschouwd heeft aan God gelijk te zijn, maar Zichzelf ontledigd heeft door de gestalte van een slaaf aan te nemen en aan de mensen gelijk te worden. En in gedaante als een mens bevonden, heeft Hij Zichzelf vernederd en is gehoorzaam geworden, tot de dood, ja, tot de kruisdood. Daarom heeft God Hem ook bovenmate verhoogd en heeft Hem een Naam geschonken boven alle naam, opdat in de Naam van Jezus zich zou buigen elke knie van hen die in de hemel, en die op de aarde, en die onder de aarde zijn, en elke tong zou belijden dat Jezus Christus de Heere is, tot heerlijkheid van God de Vader. De menswording van de eeuwige Zoon van God is het belangrijkste onderwerp uit de brief van Paulus aan de Filippenzen. Toen Jezus een mens werd, was Hij nog steeds volledig God in Zijn wezen en karakter, want de volheid van God bleef in Hem. Maar wel deed Hij afstand van Zijn Goddelijke privileges, zoals alwetendheid, alomtegenwoordigheid en almacht. Jezus Christus was in de gestalte van God, en beschouwde het niet als een roof om aan God gelijk te zijn. Maar Hij ontledigde Zichzelf door de gestalte van een slaaf aan te nemen, en zo aan de mensen gelijk te worden, want zó is God! Juist omdat Hij volledig aan God gelijk was, benadrukte Jezus dat Hij als God wilde handelen, en dáárom werd Hij een slaaf. Jezus handelde niet in strijd met de Goddelijke natuur door een slaaf te worden, maar juist in harmonie met Gods natuur.