15 FEBRUARI 2007 C.04.0334.F/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. C.04.0334.F 1. PARTIMMO, naamloze vennootschap, 2. ING BELGIE, naamloze vennootschap, Mr. Lucien Simont, advocaat bij het Hof van Cassatie, tegen 1. D. S. A., Mr. Jean-Marie Nelissen Grade, advocaat bij het Hof van Cassatie, 2. ARCHITEKTENBUREAU LUK PEETERS, burgerlijke vennootschap in de vorm van een naamloze vennootschap, I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF Het cassatieberoep is gericht tegen het arrest, op 25 maart 2004 gewezen door het Hof van Beroep te Brussel. Raadsheer Didier Batselé heeft verslag uitgebracht. 15 FEBRUARI 2007 C.04.0334.F/2 Advocaat-generaal André Henkes heeft geconcludeerd. II. CASSSATIEMIDDELEN De eiseressen voeren vijf middelen aan : (…) Vierde middel Geschonden wettelijke bepalingen - de artikelen 1184 en 1794 van het Burgerlijk Wetboek; - de artikelen 702, 807 en 1138, 2°, van het Gerechtelijk Wetboek; - algemeen rechtsbeginsel van het recht van verdediging en algemeen rechtsbeginsel, beschikkingsbeginsel genaamd. Aangevochten beslissingen Het bestreden arrest spreekt “de ontbinding van de door de partijen op 8 november 1991 en 31 januari 1992 gesloten overeenkomsten (uit) op grond van artikel 1184 van het Burgerlijk Wetboek, en zulks ten nadele van [de eerste eiseres]”. Het veroordeelt derhalve de eiseressen tot betaling van een bedrag van 123.946,7 euro (5.000.000 BEF) als winstderving. Grieven Verre van de ontbinding van de litigieuze aannemingscontracten te eisen op grond van artikel 1184 van het Burgerlijk Wetboek en verre van een vergoeding wegens winstderving te vorderen als aanvullende schadevergoeding, verzocht de [eerste] verweerster het hof van beroep te beslissen dat de [eerste] eiseres, door haar te vervangen, gebruik gemaakt had van de haar bij artikel 1794 van het Burgerlijk Wetboek geboden mogelijkheid om de overeenkomst te verbreken, aangezien zij op dat ogenblik geen enkele grief had aangevoerd die de ontbinding van de overeenkomst op grond van artikel 1184 van het Burgerlijk Wetboek zou wettigen (nr. 3.5.4., p. 73 en 74 van de in hoger beroep genomen samenvattende conclusie van de [eerste] verweerster). De [eerste] verweerster vorderde daarvoor onder punt 3.5.5. van haar samenvattende appelconclusie een verbrekingsvergoeding “op grond van artikel 1794 van het Burgerlijk Wetboek”, dat haar “het recht toekent op vergoeding wegens derving van de verwachte winst op de werken die op de dag van de verbreking nog moesten worden uitgevoerd”. 15 FEBRUARI 2007 C.04.0334.F/3 Eerste onderdeel Uit de bewoordingen zelf van artikel 1184 van het Burgerlijk Wetboek volgt evenwel dat de rechter de ontbinding van een wederkerig contract wegens wanprestatie enkel kan uitspreken op vordering van de partij die door de wanprestatie schade heeft geleden. Die partij kan immers kiezen voor de gedwongen tenuitvoerlegging in natura, indien zij mogelijk is, of voor de gedwongen tenuitvoerlegging bij equivalent. Door ambtshalve de ontbinding uit te spreken wegens wanprestatie, ofschoon de [eerste] verweerster deze niet heeft gevorderd en door bijgevolg de eiseressen tot aanvullende schadevergoeding te veroordelen op grond van artikel 1184 van het Burgerlijk Wetboek, schendt het bestreden arrest die wetsbepaling. Tweede onderdeel (…) Beoordeling Vierde middel Eerste onderdeel Krachtens artikel 1184, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek heeft de partij bij een wederkerig contract jegens wie de verbintenis niet is uitgevoerd, de keus om ofwel haar schuldenaar te noodzaken de overeenkomst uit te voeren, wanneer de uitvoering mogelijk is, ofwel de ontbinding van de overeenkomst te vorderen met schadevergoeding. Daaruit volgt dat de ontbinding door de rechter enkel kan worden toegestaan aan de partijen die ze hebben gevorderd. Noch uit het arrest noch uit de stukken waarop het Hof vermag acht te slaan blijkt dat de eerste verweerster de ontbinding van de overeenkomsten van 8 november 1991 en 31 januari 1992 heeft gevorderd. Het arrest kon niet zonder schending van voormelde bepaling de ontbinding van de overeenkomsten uitspreken in het nadeel van de eiseressen. Het onderdeel is gegrond. (…) 15 FEBRUARI 2007 C.04.0334.F/4 Dictum Het Hof, Vernietigt het bestreden arrest in zoverre het de ontbinding van de overeenkomsten van 8 november 1991 en 31 januari 1992 uitspreekt in het nadeel van de eiseressen en hen veroordeelt om aan de naamloze vennootschap Cilenroc het bedrag van 123.946,76 euro plus interesten te betalen. Verwerpt het cassatieberoep voor het overige. Beveelt dat van het arrest melding zal worden gemaakt op de kant van het gedeeltelijk vernietigde arrest. Veroordeelt de eiseressen in drie vierden van de kosten, houdt de kosten voor het overige aan en laat de uitspraak daaromtrent over aan de feitenrechter. Verwijst de aldus beperkte zaak naar het Hof van Beroep te Luik. Aldus geoordeeld door het Hof van Cassatie, eerste kamer, te Brussel, door afdelingsvoorzitter Claude Parmentier, afdelingsvoorzitter Christian Storck, de raadsheren Jean de Codt, Didier Batselé en Albert Fettweis, en in openbare terechtzitting van vijftien februari tweeduizend en zeven uitgesproken door afdelingsvoorzitter Claude Parmentier, in aanwezigheid van advocaat-generaal André Henkes, met bijstand van griffier Marie-Jeanne Massart. Vertaling opgemaakt onder toezicht van raadsheer Beatrijs Deconinck en overgeschreven met assistentie van griffier Philippe Van Geem. De griffier, De raadsheer,