090.VOORHOOF.InternetInDeGevangenis.9863.doc EHRM herbevestigt recht op (beperkte) internettoegang in de gevangenis Ongeveer een jaar geleden brak het EHRM voor het eerst een lans voor een beperkt recht op toegang voor gedetineerden tot bepaalde juridische websites. In een recent arrest maakt het EVRM duidelijk dat het gevangeniswezen effectief waarborgen moet bieden voor internettoegang tot (veilige) websites met een educatief doel, in functie van de re-integratie van de gedetineerden in de samenleving. Dirk Voorhoof I n de zaak Jankovskis t. Letland staat de vraag centraal of een gedetineerde een recht kan laten gelden op toegang tot bepaalde websites om een (bijkomend) universitair diploma te halen. Jankovskis vroeg aan de Letse minister van Onderwijs om vanuit de gevangenis een nieuwe universitaire studie aan te vangen (hij had al een diploma geneeskunde), en kreeg de mededeling dat alle relevante informatie daarover te vinden was op een specifieke website van het ministerie van Onderwijs. De website, die overigens dagelijks geactualiseerd werd, bood relevante informatie over diplomavoorwaarden, studieprogramma’s, onderwijs- en onderzoeksinstellingen en toelatingsvoorwaarden, en over professionele opleidingen en tewerkstellingsmogelijkheden. Toen Jankovskis kort daarop aan de gevangenisdirectie toegang tot internet vroeg om zich via die website te informeren over een masteropleiding rechten (met focus op mensenrechten), werd zijn aanvraag geweigerd. De gevangenisdirectie voerde aan dat gedetineerden geen recht hebben op toegang tot internet, en dat Jankovskis maar per brief bijkomende informatie moest vragen aan het ministerie van Onderwijs. Jankovskis vocht de weigering aan voor de rechtbank. Daar voerde de gevangenisdirectie aan dat er geen sprake kon zijn van internettoegang voor gedetineerden, omdat de kans te groot was dat zij op die manier hun criminele activiteiten zouden verderzetten. Eerst de rechtbank en later ook het Administratief Hooggerechtshof sloten zich daarbij aan.Voor zover er al een recht op toegang tot internet zou bestaan, was dat recht hoe dan ook niet absoluut en kon het aan beperkingen onderworpen worden, bijvoorbeeld voor bepaalde sociale groepen, zoals gedetineerden. Het Hooggerechtshof voegde er nog aan toe: ‘If prisoners had access to the Internet, the prison authorities would be hampered in their fight against crime by being unable to fully monitor the prisoners’ activities.’ Daarop wendde Jankovskis zich tot het Europees Hof in Straatsburg, en voerde aan dat de weigering tot internettoegang hem belemmerde in zijn recht op ontvangst van onderwijsgerelateerde informatie, zoals gewaarborgd door artikel 10 EVRM. GEEN MOEITE GEDAAN In algemene termen erkent het EHRM het principiële recht op ontvangst van informatie die publiek beschikbaar is, met daaraan dus gekoppeld het verbod voor de autoriteiten om die ontvangst te belemmeren. Dat het hier gaat om toegang tot internet doet daar volgens het Hof niets aan af. Het Hof herhaalt wat het al een paar keer in eerdere recente arresten beklemtoonde in verband met het belang van internet in functie van het recht op ontvangst van informatie, namelijk ‘that in the light of its accessibility and its capacity to store and communicate vast amounts of information, the Internet plays an important role in enhancing the public’s access to news and facilitating the dissemination of information in general’. Met verwijzing naar het controversiële maar ondertussen definitief geworden arrest van het EHRM in de zaak Kalda t. Estland, verduidelijkt het EHRM dat gedetineerden zich evenwel niet kunnen beroepen op artikel 10 EVRM om in alle omstandigheden internettoegang tot bepaalde websites af te dwingen. Toch vindt het Hof dat in het geval van Jankovskis de weigering tot consultatie van de specifieke website van het ministerie van Onderwijs een inperking inhoudt op diens recht op ontvangstvrijheid van informatie, mede in het licht van het (grondwettelijk) recht op onderwijs. Terwijl de gewraakte overheidsbeperking voorzien was bij wet en legitieme doeleinden nastreefde (bescherming van de rechten van anderen en het voorkomen van wanorde en misdrijven), bleef de cruciale vraag of de weigering van internettoegang hier gerechtvaardigd was vanuit de optiek van de noodzakelijkheid in een democratische samenleving, zoals bedoeld in artikel 10 § 2 EVRM. Het EHRM benadrukt in eerste instantie dat inspanningen nodig zijn om gedetineerden effectief mogelijkheden te bieden 090.VOORHOOF.InternetInDeGevangenis.9863.doc tot het volgen van opleidingsprogramma’s. In dit geval vroeg de gedetineerde toegang tot een website met allerlei informatie over leer- en studieprogramma’s in Letland. Volgens het Hof kon men terecht aannemen dat die informatie van belang was voor Jankovskis om onderwijs te kunnen genieten, wat op zijn beurt relevant is voor diens rehabilitatie en vervolgens re-integratie in de samenleving. Het Hof verwijst daarbij ook naar een reeks aanbevelingen van het CPT (European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment). Het Hof vindt de consultatie van de website in kwestie echt wel nodig om Jankosvkis in staat te stellen, met kennis van zaken een aanvraag tot inschrijving voor het komende academiejaar te kunnen indienen. Volgens het EHRM hebben de autoriteiten in Letland bij de afwijzing van het verzoek van Jankovskis zich vooral gesteund op het wettelijk verbod tot het gebruik van telefoon en andere elektronische communicatiemiddelen, in plaats van te onderzoeken of de toegang tot een bepaalde website nodig was voor het volgen van een opleiding. Dat de gevangenis zelf andere opleidingen in de aanbieding had, op het niveau van secundair onderwijs en zelfs een specifieke computerklas, kwam volgens het EHRM niet tegemoet aan de wens van Jankovskis. Hoewel veiligheidsoverwegingen bij het weigeren van internettoegang voor gedetineerden relevant zijn, vindt het EHRM dat in deze zaak de nationale autoriteiten op geen enkele manier hebben hard gemaakt hoe de toegang tot de website van het ministerie van Onderwijs enig veiligheidsrisico opleverde. Het Hof wijst er nog op dat de Letse autoriteiten niet de minste moeite hebben gedaan om Jankovksis een beperkte en gecontroleerde toegang te geven tot de (veilige) website in kwestie. GEEN PERTINENTE REDENEN Finaal sluit het EHRM af met een meer algemene reflectie op het belang van internettoegang als mensenrecht, zoals ook verwoord in Kalda t. Estland. Het recht op toegang vereist volgens het Hof een effectief beleid in functie van de universele toegang tot het internet om op die manier de digitale kloof te kunnen dichten en tegemoet te kunnen komen aan de belangrijke rol van het internet in het leven van alle dag, temeer omdat een toenemend aantal diensten en informatie nog enkel via internet beschikbaar zijn. Concluderend zegt het Hof niet overtuigd te zijn van de argumenten van de regering over de veiligheidsrisico’s voor de consultatie van de website in kwestie. Volgens het Hof heeft die weigering ook consequenties gehad voor Jankovskis, die zich niet goed kon infomeren over zijn studiemogelijkheden. Dat Jankosvkis geen wezenlijk nadeel zou hebben geleden, bedoeld in artikel 35.3 (b) EVRM, zoals de Letse regering aanvoerde, was daardoor een onhoudbare stelling. Het EHRM is van oordeel dat niet voldoende pertinente redenen zijn aangevoerd ter legitimatie van de inmenging in het recht op ontvangstvrijheid van informatie en concludeert unaniem tot een schending van artikel 10 EVRM. BASISWET GEDETINEERDEN Het definitief worden van het arrest Kalda t. Estland en de bevestiging van het belang van internettoegang voor gedetineerden in Jankovskis t. Letland, zal onvermijdelijk aanleiding moeten zijn in de verdragsstaten van het EVRM om dat recht nu ook in de praktijk, stapsgewijs en effectief te realiseren. Het arrest in de zaak Jankovskis t. Letland bevestigt ook de noodzaak om artikel 65 van de Belgische basiswet betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van gedetineerden op dat domein verder uit te voeren. Met de huidige toepassingen van geïndividualiseerde toegang, monitoring, blokkering en filtering van websites verdient het aanbeveling om de mogelijkheden die de Belgische basiswet biedt in relatie tot onderwijsmogelijkheden effectief te operationaliseren en te promoten, om op die manier bij te dragen aan de geïndividualiseerde voorbereiding voor gedetineerden ‘van hun re-integratie in de vrije samenleving’ (artikel 9 basiswet). Toegang tot bepaalde websites of leerplatforms is vaak immers het enige middel om bepaalde leerprogramma’s of afstandsonderwijs te volgen. En precies daarom is het ook een fundamenteel recht voor gedetineerden, binnen de gelimiteerde, gecontroleerde en beveiligde context van de gevangenis. Dirk Voorhoof is verbonden aan het Human Right Centre van de UGent, doceert mediarecht aan de Universiteit van Kopenhagen en is lid van het European Centre for Press and Media Freedom. EHRM 17 januari 2017, Jankovskis t. Letland, Appl. 21575/08. Vgl. EHRM 19 januari 2016, Kalda t. Estland, Appl. 17429/10 www.echr.coe.int Zie De Juristenkrant 2016/326, 6. Zie ook E. Brems en D. Voorhoof, ‘Politieke vrijheden van gedetineerden: 090.VOORHOOF.InternetInDeGevangenis.9863.doc vrijheid van meningsuiting, recht op toegang tot informatie, vrijheden van vergadering en vereniging, recht op deelname aan verkiezingen’, in E. Brems, S. Sottiaux, P. Vanden Heede en W. Vandenhole (eds.), Vrijheden en vrijheidsbeneming. Mensenrechten van gedetineerden, Antwerpen-Oxford, Intersentia, 2005, 79-121. Hoewel veiligheidsoverwegingen bij het weigeren van internettoegang voor gedetineerden relevant zijn, vindt het EHRM dat in deze zaak de nationale autoriteiten op geen enkele manier hebben hard gemaakt hoe de toegang tot de website van het ministerie van Onderwijs enig veiligheidsrisico opleverde. Toegang tot bepaalde websites of leerplatforms is vaak het enige middel om bepaalde leerprogramma’s of afstandsonderwijs te volgen.