“WACHT” Floor Basten lezing uitgesproken op 1 december 2006 bij de installatie van Loes ten Anscher – Perron 1, Delden Foto: Bert Meinen Dames en heren, Het woord ‘wacht’ kan ons pardoes in een opperste staat van verwarring brengen, zodra we het woord studieus onderwerpen aan een linguïstische filering tot het kleinste detail. De eerste vraag die we ons dan namelijk stellen, luidt: is dit een werkwoord of een zelfstandig naamwoord? In het ene geval zou het om een rechtstreeks bevel gaan, in het andere om een aanduiding. Beide zal ik nader uiteenzetten. Het werkwoord Het werkwoord ‘wachten’ is volgens de eerste betekenis in De Dikke van Dalen “ergens blijven of zich ophouden tot iemand of iets komt”. Dat brengt ons als degenen die wachten in een afhankelijke positie: wij blijven immers ergens tot van buitenaf een ingreep komt die de situatie wijzigt en het wachten opheft, ons als het ware verlost van onze bevroren toestand. Daar zijn sommigen van ons uiterst geduldig in, zoals blijkt uit het rijmsel: “Lang gewacht en stil gezwegen. Nooit gedacht en toch gekregen”. Ik heb dit overigens ook wel eens op een geboortekaartje zien staan en me afgevraagd of de ouders nou echt niet wisten wat zou komen of dat ze negen maanden lang in een staat van ontkenning hebben verkeerd. Overigens is wachten ook een kwestie van fatsoen. Het staat wel zo netjes als we niet voorkruipen bij de bakker, hoewel weinigen van ons de dader met “Wacht-eenbeetje is ook een dorp” zullen toespreken. En hoe typisch Nederlands is het spreekwoord “Waar men niet wacht, wordt men niet geacht” om aan te duiden dat we niet van ongenode gasten gediend zijn. Daar zitten we, zogezegd, niet op te wachten. En de gasten die maar niet uitgenodigd worden, zullen wellicht heel pragmatisch over uw invitatie zeggen: “Daar is wel op te wachten, maar niet op te vasten”, kortom: laten we in de tussentijd toch vooral vast een boterham nemen, want het duurt allemaal wel erg lang. De aanslag op ons geduld wordt bijvoorbeeld uitgewerkt in het toneelstuk En attendant Godot van Samuel Beckett. In dat stuk wachten de zwervers Estragon en Vladimir op mijnheer Godot en in de tussentijd voeren ze zinloze gesprekken. Estragon, voormalig dichter, wil steeds weg; maar telkens opnieuw herinnert Vladimir, de denker van het tweetal, hem eraan dat ze niet kunnen gaan, omdat ze zitten te wachten, en wel op mijnheer Godot. Geen van beide maakt in de tussentijd een ontwikkeling door. Dat wordt onder andere zichtbaar in het terugkerende dialoogje: Estragon: Laten we gaan Vladimir: We kunnen niet. Estragon: Waarom niet? Vladimir: We wachten op Godot. Estragon: Dat is waar. Wellicht hebben de zwervers ooit de spreuk “Die wacht en lijdt - Nadien verblijdt” van Guido Gezelle gelezen, maar helaas voor beiden: elke dag komt een boodschapper melden dat mijnheer Godot niet komt. De verlossing blijft uit. Deze betekenis van ‘wachten’ leidt tot een paradox wanneer er sprake is van een bevel. Een bevel opvolgen is een daad, maar in deze betekenis zou het een daad van passiviteit zijn. Een anti-daad. Wat te denken van “wacht met wachten!” De zinloosheid van dit soort bevelen moge duidelijk zijn. Het is in deze betekenis zelfs de vraag of ‘wachten’ wel een werkwoord is. In sommige, meer dreigende, gevallen, zoals in “wacht u voor de hond” of “wacht maar, dat zet ik je nog wel betaald”, zal het bevel juist wél een daad oproepen, bijvoorbeeld die van de vlucht of, voor de dapperen of dwazen onder ons, de aanval. Dat brengt me bij de meer actieve betekenis van ‘wachten’, namelijk die van waken in de zin van oren en ogen open houden. Het bevel “wacht!” kondigt een gevaarlijke situatie aan en betekent hier “kijk uit!” Deze betekenis van het werkwoord ‘wachten’ heeft later aanleiding gegeven tot het zelfstandig naamwoord ‘wacht’. Het zelfstandig naamwoord Het zelfstandig naamwoord ‘wacht’ komt uit het Middelnederlands wache, wat zo veel betekent als ‘het bewaken’ of ‘het op z’n hoede zijn’. Pas in het nieuwe Nederlands wordt het gekoppeld aan de persoon die deze daad verricht en krijgen we de betekenis van ‘wachter’. Wache komt voort uit het Gotische wahtwa of wahtwô, wat weer voortkomt uit het Germaanse woord voor ‘waken’. In het Middelnederlands werd dit wāken, wat te verbinden is met het Latijnse vegeo, ‘ik ben flink’ of ‘ik ben levendig’, en het Oud Indische vâja, wat staat voor ‘kracht’, ‘snelheid’ en ‘kampprijs’. De ‘wacht’ is dan de toestand van waken of degene die in die wakende toestand verkeert. Dat laatste is bijvoorbeeld het geval in Jesaja LXII:6: “O Jeruzalem, ik heb wachters op uw muren besteld, die geduriglijk al den dag en al den nacht niet zullen zwijgen. O gij, die des Heeren doet gedenken, laat geen stilzwijgen bij ulieden wezen!” Met andere woorden: de wachters waken erover dat dag en nacht gebeden wordt – ze houden de stad dus net zo wakker als ze zelf zijn – totdat de gebeden verhoord worden en God – nu ook wakker – Jeruzalem een hecht fundament geeft en de stad over de hele wereld respect en bewondering afdwingt. Door deze daad zijn de wachters degenen die waken in de zin van ‘wekken’; en zij wekken dus, opdat de stedelingen wekken. Ze zijn als het ware degenen die de continuïteit erin houden. Er is een proces in gang gezet en dat proces moet in gang blijven tot het gewenste resultaat is geboekt. De wacht is echter geen gangmaker; de gangmaker is iemand die de beslissingen neemt, de wacht is degene die erop toeziet dat die beslissingen beklijven. Een minder vleiende vergelijking uit de bijbel is “Liegen als een wachter”, wat, gebaseerd op Mattheus XXVIII:13, betekent “met een stalen gezicht de grootst mogelijke leugens vertellen.” De Joodse overheid wilde voorkomen dat bekend werd dat Jezus herrezen was en droeg de wachters op te zeggen dat het lichaam gestolen was. Uiteraard was daar een prijs aan verbonden. Niet voor niets heeft elke beurs een waakhond. Het zal inmiddels duidelijk zijn dat de wacht een conserverende functie heeft: hij ziet erop toe dat de situatie ongewijzigd blijft – bijvoorbeeld totdat de gangmaker anders besluit, omdat het resultaat verworven is of omdat een nieuw inzicht tot een nieuw besluit leidt – en mochten veranderingen zich aandienen, dan is het zijn taak alarm te slaan opdat de situatie weer snel hersteld kan worden. Daar moet een geruststellende werking van uit gaan. “Geen paniek, alles blijft zoals het is, u kunt rustig gaan slapen terwijl wij waken, en morgen gezond weer op.” Eigenlijk is ook deze betekenis van ‘wacht’ een passieve, ondanks het uitvoerende element. Immers, van een wacht wordt niet verwacht dat hij iets anders doet dan bevelen opvolgen. Hij is de vleesgeworden bevelsuitvoering én het vleesgeworden bevel, niet meer dan een instrument of doorgeefluik van de grote gangmaker achter de schermen. En als we die willen ontmoeten, dan blijkt deze gangmaker Godot te heten en vertellen we onszelf in zijn wachtkamer onzinnige verhalen. De context Biedt de context van het woord ‘wacht’ soelaas? Kunnen we als we de rest van de zin erbij halen, namelijk: “tot het rode licht gedoofd is - er kan nog een trein komen” meer zeggen over werkwoord of zelfstandig naamwoord? Neen. Het kan nog steeds allebei. Als het een werkwoord is, dan is het een bevel gericht aan ons lezers. Wij moeten wachten, en wel tot het rode licht gedoofd is. Omdat weinig mensen een rechtstreekse opdracht van een vreemde willen aannemen, staat er voor de aardigheid een verklaring bij, namelijk dat er nog een trein kan komen. En dat is gevaarlijk voor ons lezers, die immers niet in die trein zitten, maar ons in al onze kwetsbaarheid in de omgeving van dat grote voortdenderende nietsontziende projectiel bevinden. Oppassen dus! Bovendien kunnen we anderen in gevaar brengen. Er wordt dus ook een appèl gedaan op ons fatsoen. Voorkruipen kan hier fatale gevolgen hebben. Als het een zelfstandig naamwoord is, dan is het een beschrijving van de functie van het bordje waar de tekst op staat en de bijbehorende attributen. Feitelijk zegt het bord natuurlijk niks, en omdat borden niet kunnen spreken, is de bedoeling van het bord, namelijk ons tegenhouden, erop gezet. Als er geen tekst zou zijn, dan zouden wij misschien niet begrijpen waarom wit met rood gestreepte slagbomen, rode knipperende lichten en luid klinkende bellen ons pad doorkruisen. Voor de nieuwelingen in het verkeer, en in de hoop dat zij het Nederlands machtig zijn, hebben de gangmakers besloten hun wachten wat duidelijker te postuleren door er ‘wacht’ op te zetten. De tekst functioneert alleen als zodanig zolang de rode lichten knipperen. Het is overigens opvallend dat de tekst is “tot het rode licht gedoofd is”. Waarom niet: “zolang”, of “terwijl de rode lichten knipperen”? Het lijkt erop dat hier begrip getoond wordt voor ons wachtenden. ‘Tot’ geeft een eindpunt aan, meer dan ‘zolang’ of ‘terwijl’; die beide laatste geven een toestand aan die eindeloos kan duren. Het woord ‘tot’ voorkomt het wegkwijnen in uitzichtloosheid. Er is een dubbele reden om niet in paniek te raken. De grote gevaarlijke trein wordt onschuldig gemaakt, maar het nog veel grotere gevaar van het lijdzame wachten ook. Alles is dubbel onder controle. De dynamiek wordt lamgelegd en aan de verlamde tijd komt een eind. Als de rode lichten gedoofd zijn, mogen we de wachters negeren en verblijd onze weg vervolgen. In beide gevallen is het de bedoeling dat de dynamiek van de situatie tot stilstand komt. De verlosser is hier het gedoofde licht. Tot slot Er zijn slechts vijf Europese talen die de letter ‘w’ bezigen. Naast het Nederlands zijn dat het Engels, waar de ‘w’ in de zevende eeuw na Christus door schrijvers is uitgevonden – denk aan double u – , het Pools, het Duits en het Welsh. Het gebruik varieert. Zo is Nederlands de enige van deze vijf talen die de ‘w’ gebruikt als labiodentale approximant. Dat wil zeggen dat we de ‘w’ uitspreken als een mengvorm van klinker en medeklinker (dat is het approximant-element) door lucht vanuit de longen over het midden van de tong tussen de onderlip (labio) en bovenste rij tanden (dentaal) te blazen. Eigenlijk klinkt de ‘w’ als een zucht. Is het toeval dat we ‘wacht’ beginnen met een zucht?