Psychologie

advertisement
Psychologie­­
Mei 2007
Uitgave:
Quality Assurance Netherlands Universities (QANU)
Catharijnesingel 56
Postbus 8035
3503 RA Utrecht
Telefoon:
Fax:
E-mail:
Internet:
030 230 3100
030 230 3129
[email protected]
www.qanu.nl
© 2007 QANU
Tekst en cijfermateriaal uit deze uitgave mogen, na toestemming van QANU en voorzien van
bronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden
overgenomen.
QANU / Psychologie
Inhoudsopgave
Voorwoord
5
Deel IAlgemeen deel
7
1. Inleiding
2. Taak en samenstelling commissie
3. Algemene inhoudelijke bevindingen
9
11
19
Deel II
31
Opleidingsrapporten
1. De bachelor- en masteropleiding Psychologie van de Faculteit der Sociale
Wetenschappen aan de Erasmus Universiteit Rotterdam
33
2. De bacheloropleiding Psychologie, de masteropleiding Psychology en de
masteropleiding Psychological Research van de Faculteit Psychologie aan de
Open Universiteit Nederland
69
3. De bachelor- en masteropleiding Psychologie van de Faculteit Sociale
Wetenschappen aan de Radboud Universiteit Nijmegen
119
4. De bachelor- en masteropleiding Psychologie van de Faculteit der Gedrags- en
Maatschappijwetenschappen aan de Rijksuniversiteit Groningen
159
5. De bacheloropleiding Psychologie en de masteropleiding Psychology van de
Faculteit der Sociale Wetenschappen aan de Universiteit Leiden201
6. De bachelor- en masteropleiding Psychologie van de Faculteit der Psychologie
aan de Universiteit Maastricht241
7. De bachelor- en masteropleiding Psychologie van de Faculteit
Gedragswetenschappen aan de Universiteit Twente283
8. De bachelor- en masteropleiding Psychologie van de Faculteit Sociale
Wetenschappen aan de Universiteit Utrecht
323
9. De bacheloropleiding Psychologie en de masteropleidingen Psychologie en
Gezondheidszorg Psychologie van de Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen aan de Universiteit van Amsterdam
371
10. De bacheloropleiding Psychologie en de masteropleidingen Psychologie en
Geestelijke Gezondheid en Sociale Psychologie van de Faculteit Sociale
Wetenschappen aan de Universiteit van Tilburg
419
11. De bachelor- en masteropleiding Psychologie van de Faculteit der Psychologie
en Pedagogiek aan de Vrije Universiteit Amsterdam
471
Bijlagen
519
Bijlage A:
Bijlage B:
Bijlage C:
Bijlage D: 521
525
529
Curricula vitae van de leden en secretarissen van de commissie
Commissiesamenstelling per bezoek
Domeinspecifiek referentiekader Psychologie
Bezoekdata en standaardprogramma van de onderwijsvisitatie
Psychologie
QANU / Psychologie
533
Bijlage E:
Bijlage F:
KUO-tabellen
Lijst met afkortingen
535
541
QANU / Psychologie
VOORWOORD
Dit rapport is onderdeel van de kwaliteitsbeoordeling van universitaire bachelor- en master­
opleidingen in Nederland. Het doel van het rapport is om een betrouwbaar beeld te geven van
de resultaten van de voor beoordeling voorgelegde opleidingen, alsmede een terugkoppeling
te geven naar de interne kwaliteitszorg van de betrokken organisaties en als basis te dienen
voor de ac­creditatie van de betrokken opleidingen door de Nederlands-Vlaamse Accreditatie
Organisatie (NVAO).
De stichting Quality Assurance Netherlands Universities (QANU) beoogt onafhankelijke,
objectieve en kritische beoordelingen te laten plaatsvinden en opbouwende kritiek te leveren,
zo veel mogelijk uitgaande van een gestandaardiseerde set van kwaliteitscriteria met oog voor
specifieke omstandigheden.
De Visitatiecommissie Psychologie van QANU heeft haar taken met gro­te toewijding uitgevoerd in een periode die wordt gekenmerkt door de overgang naar de bachelor-masterstructuur. De opleidingen zijn beoordeeld op een grondige en zorgvuldige manier en binnen een
duidelijk beoordelingskader. Wij verwachten dat de oordelen en de aanbevelingen in zorgvuldige overweging zullen worden genomen door de betrokken oplei­dingen, faculteitsbesturen en
Colleges van Bestuur.
Wij zeggen dank aan de voorzitter en de leden van de visitatiecommissie voor hun bereidheid
deel te nemen aan deze beoordeling en voor de toewijding waarmee ze hun taak hebben uitge­
voerd. Ook gaat onze dank uit naar de staf van de betrokken afdelingen aan de universiteiten
voor hun inspanningen en hun medewerking aan deze beoordeling.
Quality Assurance Netherlands Universities
mr. C.J. Peels
directeur
QANU / Psychologie
drs. J.G.F. Veldhuis
voorzitter bestuur
QANU / Psychologie
DEEL I: ALGEMEEN DEEL
QANU / Psychologie
QANU / Psychologie
1.
Inleiding
In dit rapport brengt de visitatiecommissie Psychologie (hierna de commissie) verslag uit van
haar bevindingen.
Het rapport bestaat uit twee delen:
•
•
een algemeen deel (I). Dit deel gaat, conform de richtlijnen in het QANU-kader 2003,
in op de taak, samenstelling en werkwijze van de commissie. Hierin komen ook enkele
algemene bevindingen van inhoudelijke aard ter sprake;
een opleidingsdeel (II). Per bachelor- en daarbij horende masteropleiding(en) behandelt
de commissie de 21 facetten. In dit deel spreekt zij oordelen uit op facet- en onderwerpniveau.
QANU / Psychologie
10
QANU / Psychologie
2.
Taak en samenstelling commissie
2.1.
Taak van de commissie
De taak van de commissie was het verrichten van een visitatie conform het QANU-protocol.
De commissie kreeg de taak om op basis van de door de opleidingen aan te leveren informatie
en door middel van ter plaatse te voeren gesprekken een oor­deel te geven over de verschillende
kwaliteitsaspecten van de betrokken oplei­dingen, zoals beschreven in het bovengenoemde protocol, op basis daarvan vast te stellen of de opleidingen naar haar oordeel voldoen aan de criteria voor basiskwa­liteit, en de aspecten van de opleidingen te identificeren die naar haar oordeel
voor verbetering vatbaar zijn. Dit laatste is op verzoek van de instellingen weergegeven in een
aparte side letter aan de betreffende instelling.
2.2. Betrokken opleidingen
De commissie bezocht de volgende opleidingen (CROHO-nummer):
Erasmus Universiteit Rotterdam
• Psychologie (bachelor) (56604)
• Psychology (master) (66604)
Open Universiteit Nederland • Psychologie (bachelor) (56604) • Psychological Research (master) (60095) • Psychology (master) (66604) Radboud Universiteit Nijmegen • Psychologie (bachelor) (56604) • Psychology (master) (66604) Rijksuniversiteit Groningen • Psychologie (bachelor) (56604) • Psychologie (master) (60260) Universiteit Leiden • Psychologie (bachelor) (56604) • Psychology (master) (66604) Universiteit Maastricht • Psychologie (bachelor) (56604) • Psychology (master) (66604) Universiteit Twente • Psychologie (bachelor) (56604) • Psychology (master) (66604) QANU / Psychologie
11
Universiteit Utrecht • Psychologie (bachelor) (56604) • Psychology (master) (66604) Universiteit van Amsterdam • Psychologie (bachelor) (56604) • Gezondheidszorg Psychologie (master) (60216) • Psychology (master) (66604) Universiteit van Tilburg • Psychologie (bachelor) (56604) • Psychologie en Geestelijke Gezondheid (master) (60076) • Sociale Psychologie (master) (60077) Vrije Universiteit Amsterdam • Psychologie (bachelor) (56604) • Psychologie (master) (60260) 2.3.
Samenstelling commissie
Tot voorzitter, tevens lid van de commissie, werd benoemd:
•
prof. dr. W.H.F.W. Wijnen, emeritus-hoogleraar Onderwijskunde, Universiteit Maastricht.
Tot de leden van de commissie werden benoemd:
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
prof. dr. M.Ph. Born, hoogleraar Personeelspsychologie, in het bijzonder de selectiepsychologie, Erasmus Universiteit Rotterdam;
prof. dr. M. Brysbaert, hoogleraar Cognitieve psychologie, Royal Holloway, University
of London;
prof. dr. W. Everaerd, emeritus-hoogleraar Algemene klinische psychologie, Universiteit
van Amsterdam;
dr. E. Gordijn, universitair hoofddocent Sociale psychologie, Rijksuniversiteit Groningen;
prof. dr. J. von Grumbkow, hoogleraar Arbeids- en organisatiepsychologie, Open Universiteit Nederland;
prof. dr. E.C. Klip, emeritus-hoogleraar Medische psychologie, Rijksuniversiteit Groningen;
E. Schell, student Psychologie, Erasmus Universiteit Rotterdam;
V.M. de Vries BSc, studente Psychologie, Universiteit Leiden/Universiteit van Amsterdam;
prof. dr. M. van Vugt, hoogleraar Sociale psychologie, University of Kent at Canterbury;
prof. dr. J. Wagemans, hoogleraar Experimentele psychologie, Katholieke Universiteit
Leuven.
Als secretaris van de commissie is opgetreden: mw. drs. I. (Isabella) M.M.J. van Ophem, projectleider bij QANU. Voor het bezoek aan de UvA is dhr. N. (Nik) Heerens als secretaris
opgetreden.
Alle leden van de commissie en de secretarissen hebben de onafhankelijkheidsverklaring, die
is opgenomen in het ‘QANU-kader’, ondertekend. De leden van de commissie hebben niet
12
QANU / Psychologie
deelgenomen aan de bezoeken en beoordeling van opleidingen waar zij bij betrokken zijn of
waren.
De commissieleden vormden koppels op de expertisegebieden:
•
•
•
•
•
Arbeids- en organisatiepsychologie;
Klinische en gezondheidspsychologie;
Functieleer/Cognitieve psychologie/Biologische psychologie;
Sociale en persoonlijkheidspsychologie;
Studentleden.
Van elk koppel heeft één van beide deelgenomen aan een visitatiebezoek. De voorzitter vertegenwoordigt de onderwijskundige expertise in de commissie. De voorzitter is om reden van
onafhankelijkheid niet betrokken geweest bij de beoordeling van de opleidingen van de UM.
De heer Everaerd heeft als vice-voorzitter dit bezoek voorgezeten en de heer J.F.M.J. van Hout,
hoogleraar Onderwijskunde van de Universiteit van Amsterdam, heeft de onderwijskundige
expertise bij de beoordeling van deze opleidingen vertegenwoordigd.
Een overzicht van de curricula vitae van de leden van de commissie is als bijlage A opgenomen.
Een overzicht van de commissiesamenstelling per visitatiebezoek is als bijlage B opgenomen.
2.4.
Werkwijze commissie
De commissie hield op 2 maart 2006 haar startvergadering. Tijdens deze vergadering werd het
domeinspecifieke referentiekader van de commissie (zie bijlage C) en de taakverdeling binnen
de commissie vastgesteld en namen de leden de werkwijze door. Het QANU-protocol is leidraad geweest voor de werkwijze van de commissie.
De voorbereidingsfase
Allereerst heeft de secretaris de zelfstudies gecontroleerd op kwaliteit en compleetheid van
informatie. Op grond daarvan is bepaald of de rapporten bruikbaar waren voor het visitatiebezoek. Nadat de zelfstudies in orde waren bevonden, zijn de commissieleden en secretaris zich
inhoudelijk gaan voorbereiden op het bezoek. De commissieleden bestudeerden de zelfstudie
(en bijlagen) en formuleerden vragen die werden doorgegeven aan de secretaris. Deze compileerde alle vragen tot een document dat voorlag tijdens het visitatiebezoek. Hoewel ieder commissielid de hele zelfstudie las en beoordeelde, zijn er per onderwerp van het accreditatiekader
‘eerste en tweede verantwoordelijken’ aangewezen die in eerste instantie verantwoordelijk waren
voor behandeling ervan tijdens het bezoek, de beoordeling en de argumentatie. Ook lazen de
commissieleden van tevoren drie afstudeerwerken per bezoek. Tijdens een voorbereidende
vergadering aan het begin van het bezoek werd elke visitatie concreet voorbereid.
Het visitatiebezoek
De secretaris maakte een basisbezoekprogramma voor de (dag-)indeling van het visitatiebezoek. Dat bezoekprogramma werd in samenspraak tussen de voorzitter, secretaris en de contactpersoon van de betreffende faculteit/universiteit aangepast aan de specifieke situatie van de
opleiding (zie bijlage D). Tijdens het visitatiebezoek is gesproken met (een representatieve)
vertegenwoordiging van het faculteitsbestuur, opleidingsbestuur, afgestudeerden, opleidingscommissies, examencommissies en studiebegeleiding. Daarnaast werd er steeds afzonderlijk
QANU / Psychologie
13
gesproken met student- en docentvertegenwoordigers van de bachelor- en de masteropleidingen
(soms van de doctoraalfase als voorloper daarvan).
Tijdens ieder bezoek bestudeerde de commissie het ter inzage gevraagd materiaal (zie verderop
‘Bestuderen materiaal ter plaatse’) en hield de commissie spreekuur ten behoeve van spontane
aanmeldingen van studenten of docenten.
De commissie gebruikte het grootste deel van de laatste middag van het bezoek voor de voorbereiding van de mondelinge rapportage en een discussie over de beoordeling van de opleidingen. Tijdens de bezoeken werden voorlopige oordelen gegeven, waarbij de voorgeschreven
checklist werd gevolgd.
Aan het einde van het bezoek heeft de voorzitter een mondelinge terugkoppeling gegeven op
grond van de eerste bevindingen van de commissie. Daarbij ging het steeds om een aantal
algemene waarnemingen en een aantal eerste indrukken per opleiding.
Beslisregels
In het accreditatiestelsel is voor de beoordeling op facetniveau een vierpuntsschaal voorgeschreven: onvoldoende, voldoende, goed en excellent; op onderwerpniveau een tweepuntsschaal: voldoende of onvoldoende.
De commissie heeft de standaard QANU-beslisregels gevolgd. Deze zijn:
•
•
•
•
De beoordeling ‘onvoldoende’ wijst erop dat het facet beneden de gestelde verwachting
ligt en dat beleidsaandacht op dit punt nodig is.
De beoordeling ‘voldoende’ houdt in dat het facet beantwoordt aan de basisstandaard of
basisnorm.
De beoordeling ‘goed’ houdt in dat het niveau van het facet uitstijgt boven de basiskwaliteit.
De beoordeling ‘excellent’ houdt in dat voor het facet een niveau wordt gerealiseerd waardoor de beoordeelde opleiding zowel nationaal als internationaal als een voorbeeld van
goede praktijk kan functioneren.
Omdat de meeste masterprogramma’s pas recent van start zijn gegaan, kon de commissie niet geheel
varen op ervaring met het programma of oordelen van studenten. Zij koos er daarom voor in voorkomende gevallen de plannen te beoordelen. Plannen kunnen niet zomaar een goed krijgen.
Wanneer de commissie een best practice in nationaal perspectief heeft uitgesproken, luidt
het oordeel in principe: goed. Wanneer er binnen een facet zowel een kritische kanttekening
gemaakt wordt als een best practice wordt uitgesproken, wordt voor het oordeel het gemiddelde
genomen: voldoende.
De rapportage
De secretaris heeft, op basis van de bevindingen van de commissie, conceptrapporten opgesteld. Deze zijn voorgelegd aan de betrokken commissieleden bij het betreffende visitatiebezoek
en tijdens de slotvergadering op 10 en 11 februari 2007 aan de hele commissie.
Steeds zijn in één opleidingsrapport de bachelor- en de masteropleiding(en) beschreven voor
zover deze voortkomen uit dezelfde ongedeelde opleiding. Aan de deeltijdopleidingen voor
zover aangeboden, wordt alleen expliciet aandacht besteed indien er daadwerkelijk sprake is
van afwijkingen van de voltijdopleidingen.
14
QANU / Psychologie
Na de slotvergadering zijn commentaren en opmerkingen van de commissieleden verwerkt in
een definitieve versie van de rapporten. Na accordering door de voorzitter zijn het algemeen
deel en het betreffende concept van het opleidingsrapport aangeboden aan de opleidingen
voor correctie van eventuele feitelijke onjuistheden. In maart 2007 waren de feitelijke onjuistheden en commentaren van de opleidingen binnen bij de secretaris. Deze zijn in overleg met
de voorzitter door de secretaris verwerkt in de rapporten.
Uit de reacties van de opleidingen op de conceptrapportages heeft de commissie begrepen
dat de commissie wellicht wat karig is geweest met het uitdelen van het oordeel ‘goed’. De
commissie is gewezen op discrepantie tussen soms lovende woorden in de tekst en het daaropvolgende oordeel ‘voldoende’. De visitatiecommissie Psychologie wil in dit kader nogmaals
benadrukken dat zij zich bij de beoordeling van de facetten heeft gehouden aan de beslisregels van QANU en zich heeft gericht op het beoordelen van de basiskwaliteit waaraan zij het
oordeel ‘voldoende’ heeft verleent. Zij heeft het oordeel ‘goed’ toegekend wanneer een facet
duidelijk uitstijgt boven deze basiskwaliteit.
Ook heeft de commissie uit de meeste reacties op de conceptrapporten begrepen dat de
opleidingen bezig zijn met het treffen van verbetermaatregelen naar aanleiding van het visitatiebezoek. De commissie waardeert dit zeer, maar heeft er vanwege het feit dat niet alle verbeterplannen in zichzelf verifieerbaar zijn en om ongelijkheid in de beoordelingsprocedure tussen
opleidingen te voorkomen, voor gekozen om vooral de stand van zaken tijdens het visitatiebezoek weer te geven. Zij is daarom voorzichtig omgegaan met het weergeven van genomen of
te nemen maatregelen van de opleidingen die zij tijdens de procedure ‘feitelijke onjuistheden’
heeft gehoord.
Bezoekprogramma
In bijlage D zijn de data en het standaardprogramma van de bezoeken opgenomen. De bezoeken hebben plaatsgevonden van mei 2006 tot en met december 2006.
Bestuderen materiaal ter plaatse
De commissie heeft tijdens het bezoek systematisch materiaal ter bestudering en verificatie
doorgenomen. De opleidingen hebben het volgende materiaal ter beschikking gesteld:
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
alle scripties uit de zelfstudie (ook bachelorscripties) en eventueel beoordelingsformulieren
als die gebruikt zijn;
voorlichtingsmateriaal;
studiemateriaal: handboeken en syllabi, readers, studiehandleidingen;
voorbeelden van scripties, portfolio’s, onderzoeksverslagen van studenten, stageverslagen;
onderwijs- en examenregelingen;
scriptiereglementen en richtlijnen voor het maken van scripties;
stagereglementen/handleidingen;
tentamen- en examenreglement;
toetsmaterialen (enkele tentamens, toetshandleiding en dergelijke);
recente verslagen opleidingscommissie, examencommissie, onderwijsjaarverslagen,
bachelor-masterovergangsregelingen;
college-, onderwijs- en curriculumevaluaties, studententevredenheidsmonitor(en)
et cetera;
alumni-enquêtes;
medewerkerstevredenheidsonderzoek;
QANU / Psychologie
15
•
•
•
•
verslagen/rapporten facultaire onderwijscommissies;
verslagen/rapporten relevante (d.i. voor het onderwijs) ad-hoc commissies;
jaarverslagen (onderwijs, onderzoek, laatste drie jaar);
facultaire sociale jaarverslagen.
Alle opleidingen hebben zeer zorgvuldig openheid van zaken gegeven. Wanneer gewenste
informatie naar het oordeel van de commissie niet volledig voorhanden was heeft de commissie
gevraagd die informatie te verstrekken. De opleidingen waren in alle gevallen in staat om de
gevraagde informatie te leveren.
Kengetallen Universitair Onderwijs (KUO-cijfers)
QANU heeft tijdens het visitatieproces aan de commissieleden cijfermateriaal verstrekt dat
afkomstig is van een database die onder auspiciën van de VSNU is ontwikkeld. Deze cijfers
worden ook wel de KUO-cijfers genoemd (Kengetallen Universitair Onderwijs). Ten tijde
van het schrijven van de zelfstudies Psychologie waren de meest recente KUO-cijfers nog niet
beschikbaar, deze zijn pas vlak voor de zomer van 2006 beschikbaar gekomen. In de KUOtabellen zijn niet de gegevens van de Open Universiteit Nederland (OUNL) opgenomen,
omdat de OUNL-cijfers niet in het format van de KUO-cijfers passen.
Aangezien de cijfers op identieke wijze door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS)
worden bewerkt, is het mogelijk om de universiteiten en opleidingen onderling te vergelijken. Echter, de gegevens verschillen veelal van gegevens die door de opleidingen zelf worden
gebruikt. Zo verschillen instellingen bijvoorbeeld van elkaar als het gaat om de knip tussen
bachelor- en masteropleiding, en de criteria waaronder studenten tot de masteropleiding worden toegelaten. KUO-tabellen doen hier geen recht aan. Om die reden is de commissie met
enig voorbehoud omgegaan met de interpretatie en vergelijking van de gegevens en heeft zich
in eerste instantie gericht op de gegevens die de opleidingen zelf aanleverden en de toelichting
daarop.
De KUO-gegevens betreffende instroom, rendementen en studieduur zijn met uitzondering
van de cijfers over het aantal ingeschrevenen gebaseerd op één basisdefinitie: de student heeft
niet eerder aan een bepaalde opleiding van een instelling ingeschreven gestaan. Dit wordt ook
wel de inschrijving Eerstejaars-Opleiding-Instelling (EOI) genoemd. Studenten met meer dan
één inschrijving blijven dus buiten beschouwing vanwege het feit dat ze niet goed toe te delen
zijn in hoofd- en nevenopleiding.
In bijlage E zijn enkele KUO-tabellen die afkomstig zijn van het meest recente KUO-bestand
(DocOnderwijsvisitatie 2005-2006) opgenomen.
Kwaliteit afgestudeerden
Om zo goed mogelijk vast te stellen of de behaalde eindkwalificaties overeenkomen met de
eisen die mogen worden gesteld aan een afgestudeerde, heeft de commissie de opleidingen
gevraagd zo veel mogelijk informatie ter beschikking te stellen dat daar inzage in geeft, zoals
bijvoorbeeld recent alumnionderzoek of evaluaties in het afnemend veld. Het beeld is gecompleteerd door gesprekken met studie- en stagebegeleiders, alumni en studenten.
Ter voorbereiding op de visitatie heeft ieder commissielid, zoals gezegd, drie afstudeerverslagen
van de bachelor- en masteropleidingen per bezoek beoordeeld. In enkele gevallen zijn ook
doctoraalscripties gelezen als er nog onvoldoende masterscripties gereed waren. De selectie
geschiedde door secretaris en voorzitter, na overleg met commissieleden, conform het protocol
16
QANU / Psychologie
uit de lijst van de laatste 25 afstudeerverslagen (zowel hoge als lage waarderingen). De opleidingen is gevraagd om de beoordelingsformulieren bij de betreffende scripties te voegen om
inzage te krijgen in de criteria die bij de beoordeling van de eindscripties worden gehanteerd.
De overige scripties uit de lijst van de 25 meest recente scripties lagen ter inzage.
2.5.
Bevindingen met betrekking tot de visitatie
De commissie heeft de diverse bezoeken in het algemeen als uiterst nuttig, informatief en
plezierig ervaren. Vrijwel zonder uitzondering leken faculteiten en opleidingen goed voorbereid op de visitatie, wat tot uitdrukking kwam in de voorzieningen ten behoeve van de commissieleden, het aangeleverde materiaal (scripties, opleidingsplannen, syllabi en handboeken,
verslagen met betrekking tot de kwaliteitszorg, reglementen, stageverslagen, et cetera) en de
ondersteuning van de kant van de faculteiten. Wanneer cruciale gegevens ontbraken, wat een
enkele keer voorkwam, werden zulke lacunes op verzoek van de commissie steeds snel verholpen. In de meeste gevallen waren de gesprekken met de diverse geledingen die bij de opleidingen betrokken zijn, zeer informatief en verliepen zij in een open atmosfeer (voorzover daarvan
bij bezoeken als deze sprake kan zijn).
QANU / Psychologie
17
18
QANU / Psychologie
3.
Algemene inhoudelijke bevindingen
Aan het begin van dit verslag wil de commissie aandacht besteden aan enkele algemene punten,
die van belang (kunnen) zijn voor het functioneren van meer dan één opleiding. Het gaat hierbij om algemene bevindingen, die in meer of mindere mate van toepassing zijn op de afzonderlijke opleidingen. In enkele gevallen gaat het ook over punten die aandacht verdienen van gremia
die de afzonderlijke opleidingen te boven gaan (bijvoorbeeld de Kamer Psychologie).
3.1.
Interpretatie bachelor-masterstelsel
Het is de commissie opgevallen dat de concretisering van de bachelor-masterstructuur van
opleiding tot opleiding verschilt. In sommige gevallen moet het bachelorprogramma volledig
afgerond zijn voordat aan het masterprogramma kan worden begonnen (harde knip), terwijl in
andere gevallen meer soepele overgangen mogelijk zijn gemaakt (zachte knip). De harde knip
kan tot minder wenselijke vertragingen leiden, terwijl een meer soepele overgang tot gevolg
kan hebben dat te laat door studenten aan de nodige vereisten is voldaan. Ook inhoudelijk zijn
de beide programma’s verschillend ingevuld. Naast een voor iedereen gelijke – al dan niet brede
– bacheloropleiding zijn er ook voorbeelden van programma’s waarin met een voorbereiding
op de gekozen masteropleiding al binnen het bachelorprogramma kan worden begonnen. Ook
op het punt van de breedte van de bachelorprogramma’s zijn er verschillen tussen de opleidingen. De keuzevrijheid voor studenten binnen de bachelor- en masterprogramma’s verschilt
eveneens van opleiding tot opleiding. Overigens is de aard van de verschillen naar het oordeel
van de commissie geen reden om onderscheid te maken tussen aanvaardbare en onaanvaardbare
oplossingen. De variatie die wordt aangetroffen beweegt zich volgens de commissie binnen
grenzen die aanvaardbaar zijn.
De door de bachelor-masterstructuur beoogde grotere mobiliteit is nog maar in beperkte mate
gerealiseerd. De indruk van de commissie is dat bij de programmering voorrang werd gegeven
aan het realiseren van de doorstroming van de eigen bachelors naar de eigen masterprogramma’s. Doorstroming naar masterprogramma’s van andere opleidingen is vrij beperkt en heeft
blijkbaar geen hoge prioriteit gehad, met als gevolg dat er veelal aanvullende toelatingseisen
worden gesteld door de ontvangende masteropleiding. Dit is niet in het belang van de studenten en de commissie acht het dan ook wenselijk dat de opleidingen hieromtrent nadere
afspraken maken.
De commissie heeft kennisgenomen van de recente ontwikkeling van een aantal hbo-bacheloropleidingen Psychologie en het standpunt van de beroepsorganisatie, het Nederlands Instituut
van Psychologen (NIP), hierover. Kortweg zijn het NIP en de Kamer Psychologie van oordeel
dat deze ontwikkeling van hbo-bacheloropleidingen Psychologie schadelijk is. In de gesprekken
met de opleidingen heeft de commissie vooral een afwachtende houding ten aanzien van de
eindkwalificaties van deze hbo-bachelors waargenomen. Bij doorstroming naar universitaire
masteropleidingen worden door de universitaire opleidingen schakel- of doorstroomprogramma’s noodzakelijk geacht vanwege deficienties op diverse gebieden, vooral ook ten aanzien van
statistiek en methodologie. Bij een enkele universiteit zijn er doorstroomtrajecten ontwikkeld
die studenten al tijdens de hbo-opleiding extra bijscholen.
De commissie heeft vastgesteld dat in sommige gevallen de masterprogramma’s wel erg veel
eisen van de studenten. In dit verband is het zinvol aandacht te geven aan het vraagstuk van de
QANU / Psychologie
19
eenjarige of tweejarige master: een vraagstuk dat overigens in een ander verband aan de orde
wordt gesteld (commissie Levelt). Over de voorstellen van de commissie Levelt moeten nog
beslissingen worden genomen.
3.2.
Aard en omvang van het bachelorprogramma
Met betrekking tot de aard en omvang van het bachelorprogramma heeft de commissie enkele
verschillen kunnen vaststellen.
In het domeinspecifieke referentiekader voor de psychologie wordt gesteld dat het bachelorprogramma bij voorkeur niet zou moeten worden ingericht als een breed programma dat leidt
tot een civiel effect. De beschikbare studieduur (3+1) samen met de omvang van het vakgebied
zijn hierbij de belangrijkste argumenten. Niettemin heeft de commissie geconstateerd dat het
brede programma in de praktijk wordt gerealiseerd en dat bachelors op basis van hun diploma
(kunnen) toetreden tot de arbeidsmarkt. De commissie acht ook deze invulling aanvaardbaar.
Over de vereiste en gerealiseerde studielast van de bachelorprogramma’s heeft de commissie
de indruk gekregen dat er – in tegenstelling met de masterprogramma’s – geen sprake is van
een overbelasting. Studenten van verschillende opleidingen geven aan dat de studielast wel iets
hoger zou mogen zijn en ook de mate van activering van de studenten zou kunnen worden versterkt. In dit verband mag overigens wel worden opgemerkt dat het normeren van elementen
voor het bepalen van de gerealiseerde studielast geen eenvoudige opgave is. Een voortdurende
evaluatie van de gerealiseerde studielast verdient dan ook aanbeveling.
Bij alle bacheloropleidingen Psychologie is er sprake van een scriptie of thesis ter afronding van
het bachelorprogramma. Ook hier zijn echter verschillende accenten gelegd. Het aantal toegekende studiepunten voor deze thesis is niet in alle gevallen hetzelfde. Ook zijn er verschillen in
de aard van de opdracht. In een meerderheid van de gevallen wordt een ‘empirisch’ onderzoek
gevraagd, maar in enkele gevallen is het ook mogelijk de bacheloropleiding af te ronden met
een literatuurstudie. Bij de meeste opleidingen wordt van de studenten gevraagd dat zij individueel een scriptie maken. Het komt echter ook voor dat kleine groepen van studenten samen
een opdracht voorbereiden en uitvoeren. In dit laatste geval is er wel aandacht voor de vraag
of studenten daadwerkelijk het aandeel in de werkzaamheden nemen dat van hen mag worden
verwacht. Onduidelijk is echter of de controle op een eigen inbreng van iedere student altijd
sluitend is. Naar het oordeel van de commissie is dit wel noodzakelijk.
De commissie heeft geconstateerd dat er variatie is in de kwaliteit van de scripties en theses.
Dit geldt niet alleen tussen opleidingen, maar ook binnen opleidingen. Het is wenselijk dat de
aangelegde criteria zo veel als mogelijk worden geëxpliciteerd en vastgelegd. Ook is het wenselijk dat de beoordeling van het resultaat zo veel als mogelijk wordt gestandaardiseerd (bijvoorbeeld met behulp van beoordelingsschema’s) en eveneens door een tweede, onafhankelijke
beoordelaar wordt uitgevoerd. Over de kwaliteit van een grote meerderheid van de scripties
en theses die de commissie heeft kunnen inzien, is het oordeel van de commissie positief. De
commissie heeft kennis kunnen nemen van bijzonder fraaie eindproducten.
Hoewel de commissie zeer goede literatuurstudies heeft gezien is er toch een zekere voorkeur
voor ‘empirisch’ onderzoek, vooral ook omdat een bachelorthesis een rol zou kunnen spelen
als ‘visitekaartje’ voor de kwaliteit van de gevolgde opleiding en als ‘visitekaartje’ voor de kwa20
QANU / Psychologie
liteiten van de student. Op te merken is nog dat in de theses niet altijd aandacht wordt besteed
aan de ethische vereisten die bij de uitvoering van het onderzoek in acht genomen (moeten)
zijn. Een vermelding hiervan in het onderzoeksverslag is naar de mening van de commissie
wenselijk.
3.3.
Aard en omvang van de masterprogramma’s
Ook bij de inrichting van de masterprogramma’s zijn er verschillen tussen de opleidingen. Er
zijn opleidingen die slechts één masterprogramma hebben ingericht, terwijl andere opleidingen
zes of meer masterprogramma’s realiseren. Soms zijn het masterprogramma’s die onafhankelijk
zijn van elkaar, terwijl in andere gevallen binnen één en hetzelfde programma verschillende
accenten kunnen worden gelegd, die leiden tot verschillende profielen. Er zijn ook verschillen in
de verantwoordelijkheidsverdeling voor de masterprogramma’s. Soms zijn de verantwoordelijkheden toegekend aan vakgroepen en/of leerstoelgroepen, soms wordt de verantwoordelijkheid in
sterkere mate behartigd door centrale instanties van de opleiding of de faculteit.
De commissie heeft geconstateerd dat in een enkel geval de studenten hun doelen alleen maar
kunnen bereiken wanneer ze kiezen voor een ‘vrijwillige’ verlenging van de studieduur. Wanneer men een praktijkstage wenselijk of noodzakelijk vindt, kan dat worden gerealiseerd door
langer dan één jaar bezig te zijn met het masterprogramma. Naar het oordeel van de commissie is deze oplossing niet bevredigend, ook al moet worden vastgesteld dat externe eisen – van
overheid en beroepsverenigingen – opleidingen en studenten nog wel eens voor moeilijke
keuzen plaatsen. Masterprogramma’s zijn ook verschillend omdat in sommige gevallen een
specifieke voorbereiding in het bachelorprogramma wordt verondersteld, terwijl dat in andere
gevallen niet het geval is. Overigens zijn voor beide opties goede argumenten aan te voeren.
Een dwingende keuze voor de ene of de andere oplossing ligt dan ook niet voor de hand. Het
bovenstaande illustreert de problematiek van de eenjarige master. Het is nauwelijks mogelijk
om in één jaar tijd gespecialiseerde cursussen te volgen, een onderzoeksthesis af te ronden en
een praktijkstage te lopen. Binnen het huidige kader proberen de opleidingen hieraan op drie
manieren tegemoet te komen: (1) doorschuiven van mastervakken naar het derde jaar van
de bacheloropleiding, (2) kortere praktijkstages of een combinatie van stage en thesis, en (3)
‘vrijwillige’ uitloop.
Elk van deze oplossingen is suboptimaal en maakt in internationaal opzicht geen goede indruk.
Het doorschuiven van mastervakken naar de bacheloropleiding is een belemmering voor de
uitwisseling van studenten tussen universiteiten. Alleen studenten die het eigen bachelorprogramma gevolgd hebben kunnen zonder meer in de masteropleiding instromen. Dit wordt
nog versterkt doordat het praktisch nagenoeg onmogelijk is om goede stageplaatsen te regelen
binnen enkele weken (waardoor studenten in het derde bachelorjaar worden gedwongen om
naar stageplaatsen uit te kijken). Een praktijkstage van minder dan zes maanden wordt door
het beroepenveld, de stageplaatsen en de studenten als onvoldoende ervaren. De studenten
vinden een goede praktijkstage ook een van de meest formatieve onderdelen van hun opleiding en voor velen vormt het een belangrijk oriëntatiemoment voor hun verdere loopbaan.
Vrijwillige uitloop gaat ten koste van de studenten (die hiervoor zelf moeten betalen). Om
deze redenen worden de huidige masterprogramma’s als minder bevredigend ervaren door de
commissieleden, door de opleidingen en door de studenten. Beslissingen over een eenjarig dan
wel tweejarig masterprogramma zijn tegen de achtergrond van het bovenstaande urgent.
QANU / Psychologie
21
3.4.
Goede kwaliteit binnen gegeven kaders
Mede als gevolg van het feit dat de commissie internationaal was samengesteld kon worden
vastgesteld dat de opleidingen Psychologie binnen de gegeven kaders een behoorlijke kwaliteit
weten te bereiken. Terwijl er in vergelijking met omringende landen sprake is van een kortere programmaduur, wordt er doorgaans toch een verantwoorde kwaliteit van afgestudeerden
bereikt. De iets langere duur van een studiejaar en de aandacht voor activerende werkvormen
spelen hierbij wellicht een belangrijke rol.
Afgaande op de scripties die de commissie heeft kunnen inzien mag worden vastgesteld dat er in
een ruime meerderheid van de gevallen sprake is van aanzienlijke kwaliteit van de eindwerken van
de verschillende opleidingen. Voorzover er hier en daar sprake is van een uitzondering op deze
constatering kunnen – zoals gezegd – het expliciteren van de aan te leggen criteria en het inschakelen van een tweede, onafhankelijke beoordelaar een en ander in gunstige zin beïnvloeden.
De indrukken die de commissie heeft van het studiemateriaal en de examenopgaven ondersteunen de conclusie dat het bereikte kennisniveau en het verworven niveau van vaardigheidsbeheersing alleszins voldoet aan de eisen die in dit kader gesteld zouden moeten worden.
Uiteraard moet hierbij worden aangetekend dat het resultaat van een vierjarige opleiding (3+1)
niet zonder meer mag worden vergeleken met het resultaat van een vijfjarige opleiding (3+2),
die in een groot aantal andere Europese landen gebruikelijk is.
Ondanks de goede kwaliteit van de opleiding zoals die door de commissie werd vastgesteld is
een enkele kanttekening op zijn plaats:
•
•
•
•
•
22
De indruk is dat er een tendens is om bij de examinering in de eerste studiejaren te kiezen
voor multiplechoicetoetsen, terwijl in latere studiejaren meer nadruk wordt gelegd op
open vragen. De commissie bepleit om ook in de eerste studiejaren de studenten uit te
dagen met open vragen.
De commissie heeft de indruk dat het beleid met betrekking tot de kwaliteit van examens
van opleiding tot opleiding verschilt (bijvoorbeeld tweede, onafhankelijke beoordelaar,
beoordeling toetsvragen vooraf door collega’s, feedback naar studenten achteraf, beroepsprocedures). Overleg om al te grote verschillen weg te werken is naar het oordeel van de
commissie wenselijk.
Geconstateerd is dat de intensiteit van de begeleiding van theses tussen opleidingen nogal
kan variëren: van een grote bereikbaarheid van de begeleid(st)er enerzijds tot een drietal
begeleidingsmomenten anderzijds. De commissie is van mening dat het zinvol is na te gaan
welke begeleiding gemiddeld noodzakelijk is om tot een verantwoorde thesis te komen.
Niet in alle gevallen is er een duidelijk verschil tussen niveau en kwaliteit van de bachelorthesis en niveau en kwaliteit van de masterthesis. Dit is mede een gevolg van de geformuleerde eisen: individueel product of product van een groep, al dan niet empirisch onderzoek,
door de student verzameld materiaal of secundaire analyse, enzovoort Hoewel alle varianten
wellicht verdedigbaar zijn helpen expliciete criteria bij de gemaakte keuze. Daarbij heeft de
commissie een lichte voorkeur voor ‘empirisch onderzoek’ als eindscriptie.
De beoordeling van theses en scripties kan in een aantal gevallen verder worden geoptimaliseerd door het expliciteren van de aan te leggen criteria, het invoeren van beoordelingsschema’s en het inzetten van een tweede, onafhankelijke beoordelaar. Hierdoor kan het
aantal minder begrijpelijke beoordelingen van theses zoals die nu werden geconstateerd
wellicht worden geminimaliseerd.
QANU / Psychologie
•
Minder duidelijk is of een toetreding tot de arbeidsmarkt voor afgestudeerde bachelors in
de psychologie mogelijk is. De heterogeniteit van de praktijk, het academische karakter
van de opleiding Psychologie en concurrerende opleidingen buiten de universiteit rechtvaardigen hier enige twijfels. De meeste opleidingen gaan ervan uit dat een bacheloropleiding
wordt gevolgd door een masteropleiding.
Zoals elders in dit rapport is vermeld heeft de visitatiecommissie niet expliciet aandacht besteed
aan de gewenste studieduur, omdat dit vraagstuk was voorgelegd aan een aparte commissie (commissie Levelt), die hierover inmiddels een advies heeft uitgebracht. Naar het oordeel van de
visitatiecommissie voldoen de bestaande opleidingen Psychologie in ieder geval aan de eisen
die binnen de gegeven kaders redelijkerwijze kunnen worden gesteld. Niettemin is ook duidelijk dat de bestaande kaders in een aantal opzichten knellen om de masteropleidingen optimaal
uit te voeren. Er moet nogal wat worden gepropt in het ene studiejaar dat voor de meeste
masteropleidingen beschikbaar is om tot een aanvaardbaar resultaat te komen. Ook de vergelijkbaarheid met internationale oplossingen is hier in het geding.
3.5.
Doelstellingen
Met veel waardering heeft de commissie kennisgenomen van het feit dat alle opleidingen
Psychologie beschikken over zeer uitvoerige beschrijvingen van de doelstellingen van de verschillende programma’s. Deze doelstellingen zijn op een heldere manier gerelateerd aan de
Dublin-descriptoren die op internationaal niveau worden beschouwd als richtinggevend bij
het formuleren van doelstellingen. Deze relatering aan de Dublin-descriptoren maakt ook op
overtuigende wijze duidelijk dat er sprake is van doelstellingen op een niveau dat vereist is voor
het wetenschappelijk onderwijs.
Duidelijk is dat er in de Kamer Psychologie van de VSNU en met het Nederlands Instituut
van Psychologen (NIP) een vruchtbaar overleg heeft plaatsgevonden over de wenselijke doelstellingen. De commissie is van mening dat de doelstellingen van de opleidingen Psychologie
een voorbeeld zouden kunnen zijn voor het formuleren van doelstellingen voor andere opleidingen. Mede op deze grond heeft de commissie de beoordelingscategorie ‘goed’ bij dit onderwerp op ruime schaal gehanteerd. De commissie heeft dan ook vastgesteld, dat de formulering
van de domeinspecifieke eisen van de doelstellingen in vergelijking met de vorige visitatie
sterk is verbeterd: ze zijn gebaseerd op overleg met vakgenoten en er is aansluiting gevonden
bij internationale standaarden. De internationale verankering van de doelstellingen en een
belangrijke mate van gemeenschappelijkheid die onderling overeengekomen is, zorgen ervoor
dat het onderwerp doelstellingen een stevige en overtuigende basis legt onder de opleidingen
Psychologie binnen het wetenschappelijk onderwijs.
Deze onderlinge afstemming betekent overigens niet dat er voor de afzonderlijke opleidingen
geen mogelijkheden meer zouden zijn om eigen accenten te formuleren en na te streven. Het
bestuderen van de verschillende opleidingsrapporten zal laten zien dat er binnen de geformuleerde doelstellingen op een verantwoorde manier accentverschillen kunnen worden aangebracht. De mogelijkheid van opleidingen om binnen de algemeen aanvaarde kaders een eigen
identiteit te ontwikkelen wordt door de commissie positief beoordeeld als voorbeeld van een
verdere differentiatie binnen het wetenschappelijk onderwijs.
QANU / Psychologie
23
3.6.
Programma
Hoewel de doelstellingen uiteraard richtinggevend zijn voor de programmering van het onderwijs kan toch worden geconstateerd dat er in de praktijk een boeiende variatie aan programma’s is ontstaan. Er is sprake van verschillende concepten voor het onderwijs: van traditionele
programma’s tot probleemgestuurd onderwijs en activerend onderwijs. Er is sprake van verschillende programmeringswijzen: van een blokkenstructuur tot semesterindelingen. Er is
sprake van verschillende verdelingen in verantwoordelijkheid: van een over groepen verdeelde
verantwoordelijkheid tot een meer centraal gelegde verantwoordelijkheid. Er is sprake van een
variatie in werkvormen en toetsvormen waarin van opleiding tot opleiding andere accenten
zijn aangebracht. Toch maken de verschillende programma’s in grote lijnen een overtuigende
indruk: de samenhang tussen doelstellingen en inhoud is adequaat, de kwaliteit van werkvormen en toetsvormen is voldoende overtuigend, over de studeerbaarheid worden nauwelijks
klachten gemeld, de studenten zijn over het algemeen tevreden over de aangeboden programma’s en naar het oordeel van de commissie zijn de bereikte resultaten voldoende.
Het geheel van de programma’s overziende kan worden geconcludeerd dat vergelijkbare doelstellingen op verschillende manieren en langs verschillende wegen kunnen worden bereikt.
Ook met betrekking tot de instroom van studenten, de gerealiseerde studielast, de omvang van
de vereiste studielast zijn er verschillen tussen opleidingen. Naar het oordeel van de commissie
geven deze verschillen echter geen aanleiding om te concluderen dat de een of andere opleiding
onaanvaardbare keuzen heeft gemaakt.
Hoewel de algemene indruk van de programma’s overwegend positief is, wil de commissie toch
enkele kanttekeningen maken:
•
•
•
•
•
24
De commissie heeft geconstateerd, dat de mogelijkheid om te voldoen aan de basisaantekening psychologische diagnostiek (BAPD) niet in alle programma’s aanwezig is. De
commissie betreurt dit en adviseert om deze mogelijkheid alsnog te realiseren. Ook voor
andere opleidingen dan de klinische richting neemt het belang van de genoemde basisaantekening toe.
De commissie oordeelt positief over het feit dat een aantal instellingen gekozen heeft voor
de mogelijkheid om het onderwijs in methodenleer en statistiek de contextualiseren. De
indruk is dat dit leidt tot een betere inpassing van genoemde vakken in het programma.
Statistiek en methodenleer verliezen hierdoor enigszins hun traditionele karakter van
‘struikelvak’.
De commissie vindt het positief dat er bij de meeste opleidingen aandacht wordt besteed
aan ontwikkeling van kwalificaties op het het gebied van onderzoeksethiek. Minder positief vindt zij het feit dat de aandacht voor beroepsethische kwalificaties bij de meeste
opleidingen nog onderbelicht is. De commissie heeft in een enkel geval gezien dat dit ook
anders kan. Meer aandacht voor de beroepsethiek zou zij alle opleidingen willen aanraden.
De commissie oordeelt positief over het initiatief van sommige opleidingen om specifieke
honoursprogramma’s in te richten. Specifieke aandacht voor de betere studenten wordt hiermee gerechtvaardigd naast specifieke aandacht voor de minder getalenteerde studenten.
Eerder werd gesteld dat de studielast binnen de masterprogramma’s relatief groot is, terwijl de studielast binnen de bachelorprogramma’s in een aantal gevallen hoger zou mogen
zijn. Een goede bewaking van de studielast wordt dan ook door de commissie aanbevolen.
Gepleit werd eveneens voor een goede balans tussen open en gesloten toetsvragen in alle
fasen van de opleiding.
QANU / Psychologie
•
•
•
De commissie heeft vastgesteld dat er over de lengte van praktijkstages verschillende opvattingen bestaan bij de opleidingen enerzijds en de stageinstellingen anderzijds. De commissie is van mening dat studenten niet de dupe mogen zijn van dit verschil in inzicht.
De commissie adviseert dan ook na te gaan of dit probleem door overleg kan worden
opgelost.
Vastgesteld is dat er variatie is in de omvang van bachelor- en mastertheses in een niet
altijd voor de hand liggende zin. De commissie is van mening dat een masterthesis aan
hogere eisen dient te voldoen dan een bachelorthesis. Dit geldt in ieder geval voor het
niveau, de vereiste studieinspanning en de aan te leggen kwaliteitscriteria.
Op een aantal punten die in dit verslag zijn vermeld zou een verdere samenwerking
tussen opleidingen tot goede resultaten kunnen leiden. Zo heeft de samenwerking van
enkele opleidingen geleid tot studiemateriaal, dat in de vorm van ZAP’s (Zeer Actieve
Psychologie, ontwikkeld aan de UT en EUR) en ViP’s (Vaardigheden in Psychodiagnostiek, ontwikkeld aan de EUR, OUNL en UT) uitstekend kan worden ingezet in de opleidingsprogramma’s.
3.7.
Inzet van personeel
Onder meer als gevolg van de invoering van de bachelor-masterstructuur heeft een aantal
opleidingen besloten om de bestaande programma’s grondig te herzien. In een aantal gevallen werden opleidingen daarbij geholpen door het feit dat er tevens sprake was van een brede
verjonging van het in te zetten personeel. In een enkel geval werd deze verjonging beleidsmatig
versterkt. Opmerkelijk is dat er enkele ingrijpende herzieningen van programma’s zijn gerealiseerd. Hier staat tegenover dat de commissie ook voorbeelden heeft gezien van programma’s
waarbij de invoering van de bachelor-masterstructuur alleen maar tot enkele marginale veranderingen heeft geleid. Ingrijpende veranderingen noch marginale veranderingen hebben geleid
tot programma’s die niet aan de te stellen eisen zouden voldoen.
Vergeleken met de vorige visitatie valt op dat het aantal gepromoveerde stafleden is toegenomen. Bij de opleidingen zijn er verschillen te constateren ten aanzien van de inzet van personeel dat in hoofdzaak tot taak heeft het onderwijs te verzorgen. Sommige opleidingen zijn van
mening dat ieder staflid én onderwijstaken én onderzoekstaken moet uitvoeren, andere opleidingen kiezen ervoor een aantal stafleden in hoofdzaak te belasten met onderwijstaken. Ook
hier kunnen er voor beide beleidslijnen goede argumenten worden aangevoerd. In dit verband
wil de commissie erop wijzen, dat de medewerking van toponderzoekers aan de opleiding
van groot belang is voor de kwaliteit van het onderwijs en vooral ook voor het aanzien van
de opleiding in het buitenland. Nederland heeft in dat verband bij de psychologie enkele
voortreffelijke voorbeelden, zoals afgeleid kan worden uit de visitatie van het onderzoek. De
commissie heeft op dit punt geen differentiatie tussen de universiteiten weten aan te brengen,
hoewel zij zich ervan bewust is dat bij een aantal universiteiten meer toponderzoekers werkzaam zijn dan bij andere universiteiten.
Op te merken is verder dat er enige variatie is in de aangegeven staf-studentratio. Voor een deel
kan dit een gevolg zijn van een verschillende definitie van de relevante componenten, voor een
deel is het een uiting van een verschil in beleid binnen de instelling. Het is te betreuren dat
nauwkeurige vergelijkingen van de staf-studentratio nagenoeg onmogelijk zijn vanwege verschillen in definiëring. Mede daardoor kan dan ook niet ondubbelzinnig worden vastgesteld,
wat de precieze betekenis is van een in de zelfstudie aangegeven staf-studentratio. Vragen zijn
QANU / Psychologie
25
onder meer: welke studenten zijn meegeteld? Welke onderdelen van de docententaak zijn in de
telling opgenomen? Welke datum is als teldatum genomen? Welke docenttaken zijn als onderwijstaken gedefinieerd? Met betrekking tot de staf-studentratio vraagt de commissie zich af op
welke manier de relatie tussen de inmiddels ingestelde numerus fixus en een daarbij behorende
staf-studentratio door de verschillende opleidingen wordt vastgesteld.
De commissie is ervan overtuigd dat de kwaliteit van het ingezette personeel bij de verschillende opleidingen Psychologie voldoende is. Die overtuiging kan enerzijds worden gebaseerd
op de kwalificaties die docenten hebben verworven, diezelfde overtuiging wordt echter ook
ondersteund door het oordeel van de studenten over kwaliteiten, bereikbaarheid en inzet van
docenten. Op te merken is dat verschillende opleidingen van het docerend personeel verwachten
dat ze een basiskwalificatie onderwijs behalen. Ook beschikken verschillende universiteiten
over mogelijkheden om docenten didactische scholing aan te bieden wanneer daaraan behoefte
bestaat. De commissie oordeelt positief over deze mogelijkheden tot scholing en bijscholing.
3.8.
Voorzieningen
Op het punt van de voorzieningen kunnen er in vergelijking met de vorige visitatie duidelijke
verbeteringen worden vastgesteld. De mogelijkheden op ICT-gebied zijn in belangrijke mate toegenomen. Dit geldt niet alleen voor het aantal computers dat voor studenten beschikbaar is. Het
geldt ook voor de inzet van ICT door docenten bij het verzorgen van het onderwijs en het geldt
ook voor een toename van de mogelijkheden om ‘getraind’ te worden in het kunnen inzetten
en toepassen van ICT. Onder ICT moet in dit verband ook worden verstaan de verbreding van
mogelijkheden voor het raadplegen van internet. In dit verband mogen de eerder genoemde
ZAP’s en ViP’s nog wel eens in herinnering worden gebracht. De commissie vindt dit een goed
voorbeeld. Er is ook een aanzienlijke verbetering te constateren op het punt van de laboratoriumvoorzieningen. In sommige gevallen is geavanceerde apparatuur beschikbaar met behulp waarvan
studenten activiteiten kunnen ondernemen ten behoeve van thesis en/of scriptie.
Verschillende opleidingen streven naar meer activerende werkvormen in het onderwijs. In dit
verband werd enkele keren in de gesprekken opgemerkt dat er voor deze werkvormen te weinig
kleine werkgroepruimten beschikbaar zijn. Overigens heeft de commissie ook in dit opzicht
goede voorbeelden gezien van opleidingen die erin zijn geslaagd de ruimten op het didactische
concept af te stemmen.
Onder het onderwerp voorzieningen wordt ook gesproken over studiebegeleiding. De commissie
heeft de indruk dat de opleidingen zich in toenemende mate realiseren dat een goed opgezette
studiebegeleiding de resultaten van studenten binnen de opleiding in belangrijke mate kan verbeteren. Het tijdig signaleren van achterstanden, het bieden van aanvullende trainingen, het
regelmatig geven van terugkoppeling, het meedenken met de student zijn evenzoveel mogelijkheden om vertragingen en onnodige uitval te voorkomen. De opleidingen besteden hieraan
meer en meer aandacht. Ook het bindend studieadvies (BSA) dat door een aantal opleidingen
is ingesteld, heeft tot doel de studieresultaten te verbeteren. Het verdient aanbeveling om te
onderzoeken of het ingestelde bindend studieadvies feitelijk leidt tot de resultaten die men
daarvan verwacht. Beperkte gegevens van eerste resultaten op dit gebied rechtvaardigen op
dit moment nog geen definitieve conclusies, maar het bindend studieadvies is nog niet zolang
geleden ingevoerd. Onderzoek in deze acht de commissie uitermate wenselijk.
26
QANU / Psychologie
De commissie heeft geconcludeerd dat – over het algemeen – de beschikbare voorzieningen bij
de verschillende opleidingen aan de maat zijn.
3.9. Interne kwaliteitszorg
Ook op het punt van de interne kwaliteitszorg is er sprake van verschillen tussen de opleidingen.
Gezien de relatief geringe omvang van een opleiding en gezien de gemakkelijke contacten tussen
studenten en docenten is er in enkele gevallen geen grote behoefte aan een omvangrijke en gesystematiseerde interne kwaliteitszorg. In andere gevallen is er sprake van een goed doordacht systeem van interne kwaliteitszorg met uitgewerkte procedures en nauwkeurige tijdschema’s. Ook
is er sprake van een verschillend tempo waarin de gewenste verbeteringen tot stand worden
gebracht. In het algemeen kan worden gesteld dat er sprake is van een intensivering van de aandacht voor de interne kwaliteitszorg, vergeleken met de visitatie van enkele jaren geleden.
Verschillen zijn er ook in de mate waarin het beroepenveld, de alumni, de studenten en de
medewerkers worden betrokken bij de interne kwaliteitszorg. Ook hier is sprake van een toenemende intensivering, vooral van de betrokkenheid van medewerkers en studenten. Bij de
meeste opleidingen is de betrokkenheid van alumni en het beroepenveld bij de kwaliteitszorg
nog erg beperkt.
Bij de interne kwaliteitszorg spelen ook opleidingscommissies en examencommissies een
belangrijke rol. De commissie heeft veel variatie gezien in de vormgeving van deze commissies.
Er is sprake van afzonderlijke commissies voor de verschillende opleidingsprogramma’s, maar
er zijn ook commissies die een taak hebben voor alle georganiseerde opleidingsprogramma’s.
Er zijn commissies die uitsluitend uitvoerende taken hebben, maar ook commissies die verantwoordelijk zijn voor beleidsvoorbereiding en advisering aan bestuurlijke instanties. De indruk
is dat er nog wel eens sprake is van ad-hoc oplossingen bij taken en samenstelling van opleidings- en examencommissies. De visitatiecommissie is van mening dat één opleidings- en/of
examencommissie voor meerdere opleidingsprogramma’s minder wenselijk is.
Korte communicatielijnen en informele contacten zijn van bijzonder belang. Ze kunnen de
noodzaak van een gesystematiseerde interne kwaliteitszorg enigszins relativeren. Houdt men
rekening met de hierboven genoemde verschillen tussen opleidingen dan mag de conclusie zijn,
dat de opleidingen Psychologie op een toenemend intensieve, verantwoorde manier aandacht
geven aan de interne kwaliteitszorg, passend bij de mogelijkheden van de eigen opleiding.
3.10. Resultaten
Op het punt van de bereikte resultaten verschillen de opleidingen Psychologie van elkaar.
Op basis van de bestudeerde theses en scripties heeft de commissie vastgesteld dat er verschillen zijn in de kwaliteit van de gerealiseerde scripties. Voor een deel is dit een gevolg van de
programmatische keuzen die door de opleidingen zijn gemaakt. Ook het aantal toegekende
studiepunten en de intensiteit van de begeleiding spelen hierbij een rol. Naast de verschillen
tussen opleidingen zijn er ook verschillen binnen opleidingen. Procedures die nog niet in alle
opzichten duidelijk zijn, individuele opvattingen van docenten en specialisatierichtingen spelen hierbij een rol. Ook komt het voor dat de aan te leggen criteria slechts in algemene termen
zijn vastgelegd en dat specifieke beoordelingsschema’s ontbreken. Naar het oordeel van de
QANU / Psychologie
27
commissie zijn de geconstateerde verschillen over het algemeen niet van dien aard dat er sprake
zou zijn van een onaanvaardbaar laag niveau.
Ook zijn er verschillen in de bereikte rendementen. Hierbij is echter niet altijd duidelijk of
de gegeven rendementscijfers onderling vergeleken mogen worden. Niet altijd is aangegeven
op welke manier de rendementscijfers tot stand zijn gekomen. Welke studenten zijn in de
beschouwing betrokken? Zijn de studenten die na korte tijd vertrokken zijn wel of niet meegeteld? Wat is er gebeurd met de recidivisten? Hoe worden studenten die van andere opleidingen
instromen meegeteld? Het is onzeker of dergelijke vragen in alle gevallen op eenzelfde manier
werden beantwoord. Het vergelijken van rendementscijfers wordt hierdoor een moeilijk punt.
Naar het oordeel van de commissie is het wenselijk dat rendementen op een eenduidige manier
worden gepresenteerd, al was het alleen maar om te voorkomen dat er op basis van de verstrekte
cijfers verkeerde conclusies worden getrokken.
De commissie heeft kunnen vaststellen dat de opleidingen Psychologie aandacht besteden aan
het verhogen van de rendementen: de invoering van activerend onderwijs, het intensiveren van
de studiebegeleiding, het bindend studieadvies, de numerus fixus, het verminderen van het aantal herkansingsmogelijkheden, zijn voorbeelden van maatregelen die bij opleidingen Psychologie
werden genomen. In dit verband vindt de commissie het wenselijk dat wordt onderzocht welk
effect de verschillende maatregelen hebben op de feitelijk bereikte rendementen. Tegelijkertijd
kan worden geconstateerd dat verschillen tussen opleidingen kunnen leiden tot aanzetten voor
verbeteringen. Wanneer bepaalde vakken een struikelblok vormen bij de ene opleiding en niet
bij een vergelijkbare opleiding elders kan er informatie worden uitgewisseld.
Geconstateerde verschillen zijn overigens naar het oordeel van de commissie ook hier niet van
dien aard dat er ook gesproken zou moeten worden van onaanvaardbare of onvoldoende resultaten. Hoewel het in een aantal gevallen beter zou kunnen, is er geen aanleiding om te stellen
dat de een of andere opleiding geen verdedigbaar en aanvaardbaar resultaat behaalt.
Opmerkelijk is wel – zoals gezegd – dat een overtuigende vergelijking van resultaten moeilijk uit te voeren is, omdat niet altijd duidelijk is of de gehanteerde grootheden op eenzelfde
manier werden gedefinieerd. Nader onderzoek op dit punt zou in ieder geval moeten worden
overwogen.
3.11. Suggesties en wensen
Het spreekt vanzelf dat er met betrekking tot de opleidingen Psychologie suggesties ter verbetering geformuleerd kunnen worden. Voor een eventuele agenda voor de komende jaren wil de
commissie de volgende suggesties aanreiken:
a. Het is wenselijk om rendementen en rendementsverschillen zo nauwkeurig mogelijk te
analyseren. Verschillen worden nu weliswaar aangetroffen en mogelijke veronderstellingen
daaromtrent worden ook geformuleerd, maar eenduidige conclusies op basis van goede
analyses zijn niet beschikbaar.
b. Het is wenselijk om de verdeling van studiepunten nader te bestuderen. Er zijn in dit
opzicht verschillen tussen de opleidingen, die niet altijd te herleiden zijn tot de voorgeschreven studiestof. Uniformering zou hierbij niet het beoogde doel moeten zijn, maar een
zekere vergelijkbaarheid zou ook in het kader van studievoorlichting functioneel zijn.
28
QANU / Psychologie
c. Het is wenselijk om bij de beoordeling van theses en scripties in alle gevallen een tweede,
onafhankelijke beoordelaar in te zetten. Vastgesteld kan worden dat bij het beoordelen
van eindscripties van de bachelor- en masteropleiding niet altijd sprake is van eenduidige,
expliciete criteria. Een tweede, onafhankelijke beoordelaar zou eraan kunnen bijdragen
dat beoordelingen geen onbedoelde variatie laten zien.
d. Het is wenselijk om onder meer op het gebied van de inzet van ICT te streven naar verdere
vormen van samenwerking tussen opleidingen. De commissie heeft kunnen vaststellen
dat het beperkte aantal vormen van samenwerking dat inmiddels kon worden gerealiseerd
positieve effecten heeft op de kwaliteit van de opleidingen, bijvoorbeeld bij de vormgeving
van studiemateriaal. Een uitbreiding van deze samenwerking biedt goede perspectieven.
e. Het is wenselijk dat de opleidingen aandacht besteden aan de relatie met de beroepspraktijk. Opmerkelijk is dat er niet altijd sprake is van een (praktijk)stage. Wellicht is dit een
gevolg van de expliciete nadruk op onderzoek of het gevolg van de eenjarige duur van de
masteropleiding. Naar het oordeel van de commissie – ondersteund door gesprekken met
de studenten – is een praktijkstage een belangrijk onderdeel van de toegepaste specialisaties binnen de masteropleiding Psychologie.
f. Het is wenselijk om een goed contact te onderhouden met het beroepenveld en de afgestudeerden van de eigen opleiding. De commissie heeft vastgesteld dat er niet in alle gevallen
sprake is van een alumnibeleid, terwijl ook de contacten met het beroepenveld van opleiding tot opleiding verschillen. Beide groepen zijn naar het oordeel van de commissie van
veel belang om de opleiding bij de tijd te houden.
g. Overleg tussen opleidingen Psychologie is wenselijk om overgangen naar masteropleidingen van andere opleidingen Psychologie niet onnodig ingewikkeld te maken. Bij de huidige vormgeving is een streven naar mobiliteit minder goed te realiseren.
3.12. Tot slot
De visitatiecommissie is van mening dat alle opleidingen Psychologie in Nederland voldoen
aan de basiskwaliteit zoals die door de NVAO is geformuleerd. Gelukkig zijn er tussen de
opleidingen accentverschillen en daarbij vindt de commissie sommige oplossingen aantrekkelijker dan andere. De commissie komt bij de beoordeling van de elf bacheloropleidingen
Psychologie en de reguliere daarop aansluitende masteropleidingen Psychologie bij de zes te
beoordelen onderwerpen tot de kwalificatie: voldoende.
QANU / Psychologie
29
30
QANU / Psychologie
DEEL II: OPLEIDINGSRAPPORTEN
QANU / Psychologie
31
32
QANU / Psychologie
1.
De bachelor- en masteropleiding Psychologie van de
Faculteit der Sociale Wetenschappen aan de Erasmus
Universiteit Rotterdam
Administratieve gegevens
Bacheloropleiding:
Naam van de opleiding
CROHO-nummer Het niveau resp. de oriëntatie van de opleiding
Studielast in ECTS
Varianten (voltijd, deeltijd en/of duaal)
De locaties waar de opleiding wordt aangeboden
Geaccrediteerd tot
Psychologie
56604
Bachelor wo
180
Voltijd
Rotterdam
31 december 2007
Masteropleiding:
Naam van de opleiding CROHO-nummer
Het niveau resp. de oriëntatie van de opleiding
Studielast in ECTS
Varianten (voltijd, deeltijd en/of duaal)
De locaties waar de opleiding wordt aangeboden
Geaccrediteerd tot
Psychology
66604
Master wo
60
Voltijd
Rotterdam
31 december 2007
Het bezoek van de visitatiecommissie Psychologie vond plaats op 21 en 22 september 2006.
Samenstelling visitatiecommissie:
•
•
•
•
•
•
•
prof. dr. W.H.F.W. Wijnen, voorzitter;
prof. dr. J. von Grumbkow, lid;
prof. dr. W. Everaerd, lid;
prof. dr. M. Brysbaert, lid;
prof. dr. M. van Vugt, lid;
V.M. de Vries BSc, studentlid;
drs. I.M.M.J. van Ophem, secretaris QANU.
1.0.
Structuur en organisatie van de faculteit
De opleidingen Psychologie zijn ondergebracht binnen de Faculteit der Sociale Wetenschappen. Dit is een van de zeven faculteiten van de Erasmus Universiteit Rotterdam. Binnen de
Faculteit der Sociale Wetenschappen (FSW) wordt onderwijs en onderzoek verricht op het
gebied van de Bestuurskunde, Sociologie en Psychologie. Het Instituut voor Psychologie draagt
binnen de FSW zorg voor de bachelor- en masteropleiding Psychologie. De decaan van de FSW
heeft de verantwoordelijkheid voor het onderwijs gemandateerd aan de opleidingsdirecteur. Het
Instituut voor Psychologie heeft een dagelijks bestuur dat de opleidingsdirecteur bijstaat bij de
uitvoering van het programma. Het dagelijks bestuur bestaat uit de gewone hoogleraren en uniQANU / Psychologie / EUR
33
versitair hoofddocenten, de voorzitter van de examencommissie, de coördinatoren van het eerste
en tweede bachelorjaar en de instituutscoördinator. De verantwoordelijkheid voor het onderzoek
binnen het Instituut voor Psychologie is gemandateerd aan de onderzoeksdirecteur.
1.1.
Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand
van zaken
De bachelor- en masteropleiding Psychologie zijn in 2001 respectievelijk 2004 gestart als
nieuwe opleidingen. De Erasmus Universiteit Rotterdam heeft in het verleden geen ongedeelde opleiding Psychologie aangeboden.
1.2.
Het beoordelingskader
1.2.1. Doelstellingen opleiding
F1: Domeinspecifieke eisen
De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
De Rotterdamse universiteit hanteert als motto voor het onderwijs “Denken met opgestroopte
mouwen: één oog op de ontwikkeling van kennis, het ander op toepassing”. Hierbij geldt dat
wetenschap en haar toepassing hand in hand gaan en de opleidingen in Rotterdam zich richten
op belangrijke maatschappelijke problemen en hun oplossing. Dit motto is richtinggevend
geweest voor de inrichting van de bachelor- en masteropleiding Psychologie. Zij beogen bij
studenten zowel theoretisch gemotiveerde verbeeldingskracht als ambachtelijkheid te bewerkstelligen. Een derde doelstelling bij de start van de opleidingen was om meer studenten de
eindstreep te laten bereiken dan elders in het hoger onderwijs gebruikelijk is.
Bachelor
In de zelfstudie is de doelstelling van de bacheloropleiding als volgt omschreven: “Met de
opleiding wordt beoogd zodanige kennis, inzichten en vaardigheden bij te brengen op het
gebied van de Psychologie, dat de afgestudeerde in staat is tot het vervullen van een functie
op de arbeidsmarkt op Bachelorniveau en in aanmerking komt voor een Masteropleiding, ten
minste op het gebied van de psychologie.”
Deze algemene doelstelling is nader gespecificeerd in de volgende eindkwalificaties (bron: zelfstudie).
De afgestudeerde bachelor:
1. heeft declaratieve kennis van de belangrijkste theorieën, empirische bevindingen, en methoden van de psychologie als geheel en haar subdisciplines: de functieleer, de biologische
psychologie, de persoonlijkheidspsychologie, de sociale psychologie, de ontwikkelingspsychologie;
2. heeft declaratieve kennis van de drie verschillende perspectieven die de psychologie kenmerken: het evolutionair-genetische perspectief, het cognitief-psychologische perspectief
34
QANU / Psychologie / EUR
en het biologisch-psychologische perspectief;
3. heeft declaratieve en procedurele kennis van de toepassingen van de psychologie op het
terrein van geestelijke gezondheidszorg en psychopathologie, arbeid en organisatie, en
onderwijs en ontwikkeling;
4. kan psychologische kennis in een historisch en filosofisch perspectief plaatsen;
5. heeft declaratieve en procedurele kennis van de belangrijkste onderzoeksmethoden van de
psychologie, van de statistiek en van de testtheorie op een niveau dat het interpreteren van
de meeste psychologische onderzoeksliteratuur mogelijk maakt;
6. beheerst beroepsvaardigheden op een basisniveau;
7. heeft een globale kennis van de drie praktijkvelden: structuur, belangrijkste problemen,
activiteiten van psychologen in die velden;
8. heeft ter voorbereiding op een mogelijk te kiezen masterprogramma verdiepende kennis
en inzicht op een van de volgende vier gebieden: Arbeids- en Organisatiepsychologie,
Klinische en Gezondheidspsychologie, Onderwijs- en Ontwikkelingspsychologie, Biologische en Cognitieve Psychologie;
9. is in staat een wetenschappelijke vraagstelling door middel van literatuuronderzoek en
eenvoudig empirisch onderzoek te beantwoorden;
10. heeft enig besef van de ethische aspecten van de beroepsmatige omgang met anderen,
zowel cliënten als proefpersonen;
11. heeft een zelfkritische houding.
De opleiding is van mening dat een driejarige bacheloropleiding geen civiel effect kan hebben.
Indien studenten als wetenschappelijk onderzoeker of als professioneel psycholoog willen werken, is een masterdiploma volgens de opleiding noodzakelijk. De bachelor-masterstructuur
wordt hier als één geheel beschouwd. Daarbij wordt in het laatste deel van de bacheloropleiding reeds een start met het specialisatietraject gemaakt.
In de eindkwalificaties van de bachelor- en masteropleiding wordt een onderscheid gemaakt
tussen declaratieve en procedurele kennis. Declaratieve kennis wordt opgevat als kennis van
hoe een domein in elkaar zit: theorieën, empirische bevindingen, feiten (weten dat); procedurele
kennis omvat kennis van hoe te handelen in relevante situaties (weten hoe).
Master
Met de masteropleiding wordt beoogd zodanige kennis, inzichten en vaardigheden bij te brengen op het gebied van de psychologie, dat de afgestudeerde in staat is tot een zelfstandige
beroepsuitoefening en in aanmerking komt voor instroom in vervolgopleidingen en voor de
beroepspraktijk en voor een vervolgopleiding tot wetenschappelijk onderzoeker. Deze doelstelling is gespecificeerd in de volgende eindkwalificaties (bron: zelfstudie).
De afgestudeerde master:
1. heeft declaratieve en procedurele kennis van het gekozen specialisatiedomein op een
geavanceerd niveau;
2. heeft declaratieve en procedurele kennis van onderzoeksmethoden en statistiek op een
geavanceerd niveau;
3. heeft zelfstandig wetenschappelijk onderzoek verricht en daarover gerapporteerd (zo
mogelijk in de vorm van een artikel dat kan worden aangeboden aan een internationaal
tijdschrift);
4. beheerst specialistische beroepsvaardigheden op het gebied van diagnostiek en interventie.
Daarmee kan worden voldaan aan de eisen voor de Basisaantekening Psychodiagnostiek
QANU / Psychologie / EUR
35
van het NIP (deze eindkwalificatie geldt niet voor de richting Biologische en Cognitieve
Psychologie);
5. heeft kennis en inzicht in de beroepsethische code van het NIP.
Bachelor en Master
De opleidingen betogen dat de eindkwalificaties van de bachelor- en de masteropleiding aansluiten bij de nationale eisen zoals deze zijn geformuleerd in het disciplineprotocol dat werd
gehanteerd bij de vorige onderwijsvisitatie (2000) en het huidige domeinspecifieke referentiekader dat voor deze visitatieronde is vastgesteld. Verder sluiten ze aan bij de eisen die door de
beroepspraktijk worden gesteld voor de toekenning van de BAPD van het NIP en – indien
studenten in het derde jaar van de bacheloropleiding kiezen voor de specialisatie Klinische en
Gezondheidspsychologie – bij de vervolgopleiding tot gezondheidszorgpsycholoog. Voor de
masteropleiding wordt in de zelfstudie beschreven dat deze eindkwalificaties ook aansluiten
bij de internationale eisen zoals die gesteld zijn aan masteropleidingen Psychologie door de
European Federation of Professional Psychologists Associations (EFPA). Een verschil betreft de
duur van de masteropleiding. Deze is in Nederland een jaar, terwijl bij het Europese psychologiediploma wordt uitgegaan van een tweejarige masteropleiding. Om die reden begint de specialisatiefase in Rotterdam reeds in de laatste fase van de bacheloropleiding.
Tot slot geven de opleidingen aan dat de eindkwalificaties van de studenten die de specialisatie
Arbeids- en organisatiepsychologie hebben gekozen, aansluiten bij het internationaal geaccepteerde referentiemodel van het European Network of Organisational and Work Psychologists.
Oordeel
De commissie heeft de doelstellingen en de eindkwalificaties van de opleidingen bestudeerd
en gerelateerd aan het domeinspecifiek referentiekader voor de bachelor- en voor de masteropleiding. Zij is van oordeel dat de eindkwalificaties voldoen aan de domeinspecifieke eisen
die aan een bachelor- en masteropleiding Psychologie mogen worden gesteld. De commissie
ziet de aansluiting van de eindkwalificaties op de eisen van vakgenoten en de beroepspraktijk
in het domein van de Psychologie, zoals die via de Kamer Psychologie bij alle psychologieopleidingen in Nederland tot stand gekomen is, als best practice voor andere opleidingen. De
eindkwalificaties zijn opgesteld vanuit een oriëntatie op internationale (EFPA) en nationale
(domeinspecifiek referentiekader) ontwikkelingen in de wetenschapsbeoefening op het terrein
van de psychologie. Zij sluiten daarmee aan bij de eisen die door vakgenoten worden gesteld.
De commissie vindt de doelstelling en eindkwalificaties van de bachelor- en masteropleiding
vrij traditioneel voor opleidingen binnen de Psychologie. Dit valt de commissie des te meer op
in het licht van het feit dat de opleiding recentelijk is gestart.
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed.
F2: Niveau: Bachelor en Master
De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van
de kwalificaties van een Bachelor of een Master.
In de zelfstudie relateert de opleiding de eindkwalificaties van de bachelor- en masteropleiding
aan de omschrijving van een eerste en tweede fase van psychologie-opleidingen zoals gegeven in
het EFPA-rapport (zie F1). Deze sluiten aan bij de richtlijnen voor het niveau van een bachelor
36
QANU / Psychologie / EUR
en master volgens de Europese maatstaven. Binnen deze Europese algemene omschrijving is
de eerste fase (bachelor) gericht op de basiskennis van de verschillende subdisciplines en de
belangrijkste theorieën en technieken van de psychologie en legt de basis voor psychologische
en onderzoeksvaardigheden. Deze fase leidt niet tot zelfstandig werken in een psychologische
beroepspraktijk. Het eindniveau van de masteropleiding biedt volgens de EFPA beschrijving
de basis voor zelfstandige wetenschapsbeoefening of professioneel werken in de psychologische
beroepspraktijk. Deze fase kan ongedifferentieerd zijn: gericht op onderzoeksvaardigheden
voor verder (promotie)onderzoek of een algemene psychologische beroepspraktijk, of gedifferentieerd zijn: gericht zijn op een specifieke onderzoeks- of beroepspraktijk in een van de
specialisaties van de psychologie. De Rotterdamse masteropleiding Psychologie sluit aan bij
deze laatste, een gedifferentieerde tweede fase. Zij biedt hiertoe de richtingen Klinische en
Gezondheidspsychologie; Arbeids- en Organisatiepsychologie; Onderwijs- en Ontwikkelingspsychologie; en Biologische en Cognitieve Psychologie aan.
Daarnaast relateert de opleiding de eindkwalificaties van de bachelor- en masteropleiding als
volgt aan de Dublin-descriptoren.
Bachelor
De Dublin-descriptor Kennis en inzicht komt tot uitdrukking in de eindkwalificaties 1 tot en
met 8.
De Dublin-descriptor Toepassen kennis en inzicht komt vooral tot uitdrukking in de eindkwalificaties 3, 5, 6 en 9.
De Dublin-descriptor Oordeelsvorming komt binnen het programma tot uitdrukking via het
probleemgestuurd onderwijs en verschillende practica en het schrijven van verslagen en de
bachelorscriptie.
De Dublin-descriptor Communicatie komt vooral tot uitdrukking in de eindkwalificaties
6, 9 en 10.
De Dublin-descriptor Leervaardigheden komt impliciet bij alle eindkwalificaties tot uitdrukking
en meer expliciet in eindkwalificatie 11.
Master
De Dublin-descriptor Kennis en inzicht komt vooral tot uitdrukking in de eindkwalificaties
1, 2, en 3.
De Dublin-descriptor Toepassen kennis en inzicht komt vooral tot uitdrukking in de eindkwalificaties 1, 2, 3, en 4.
De Dublin-descriptor Oordeelsvorming komt vooral tot uitdrukking in de eindkwalificatie 5.
Daarnaast wordt oordeelsvorming gestimuleerd via de methodiek van probleemgestuurd
onderwijs (zie F10) en het verrichten van empirisch onderzoek (eindkwalificatie 3).
De Dublin-descriptor Communicatie komt voornamelijk tot uitdrukking in de eindkwalificaties
3 en 4.
De Dublin-descriptor Leervaardigheden komt impliciet binnen alle eindkwalificaties tot uitdrukking. Deze impliceren dat afgestudeerden in aanmerking kunnen komen voor een promotietraject. Specifiek voor de specialisatie Klinische en Gezondheidszorgpsychologie geldt dat
studenten in aanmerking kunnen komen voor de vervolgopleiding tot gezondheidspsycholoog.
Oordeel
De commissie heeft de eindkwalificaties van de bachelor- en masteropleiding vergeleken met de
algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bacheloren masteropleiding volgens de EFPA-beschrijving en de Dublin-descriptoren. Zij is op basis
QANU / Psychologie / EUR
37
van bovenstaande uiteenzetting en de toelichting daarop in de zelfstudie van oordeel dat de
eindkwalificaties van de bachelor- en de masteropleiding voldoende aansluiten bij enerzijds de
EFPA-beschrijving van de eerste en tweede fase van psychologie-opleidingen in Europa en anderzijds de internationaal algemeen erkende omschrijving van een bachelor- en masteropleiding
volgens de Dublin-descriptoren. Het niveau dat in de eindkwalificaties tot uitdrukking wordt
gebracht past naar het oordeel van de commissie adequaat bij het niveau dat van een bachelor
en master verwacht moet worden. In de bacheloropleiding ligt de nadruk op basiskennis en
-vaardigheden en de master beheerst op de diverse gebieden de meer gespecialiseerde kennis en
vaardigheden, op een geavanceerd niveau.
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
F3: Oriëntatie WO:
De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een
Master in WO:
• De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale
wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in
het toekomstige beroepenveld.
• Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt.
• Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multien interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist
is of dienstig is.
Voor de verbanden van de eindkwalificaties met de nationale en internationale eisen vanuit de
wetenschappelijke discipline verwijst de opleiding naar de beschrijving bij F1. Zoals eerder vermeld beschouwt de opleiding het eindniveau van de bachelor niet als een niveau dat voldoende
is voor zelfstandige wetenschaps- of praktijkbeoefening binnen het vakgebied van de Psychologie. De opleiding beoogt vooral studenten voldoende te kwalificeren voor doorstroom naar
een masteropleiding Psychologie. De bacheloropleiding biedt toegang tot de masteropleiding
Psychologie aan de EUR of elders. De zelfstudie meldt dat het zelfstandig kunnen verrichten
van wetenschappelijk onderzoek en specifieke beroepsgerelateerde vaardigheden, zoals diagnosticeren, in de eindkwalificaties van de masteropleiding zijn opgenomen.
Oordeel
Zie ook F1 waarin de commissie beargumenteert dat de eindkwalificaties van de bacheloren masteropleiding voldoende zijn ontleend vanuit de wetenschappelijke discipline en internationale wetenschapsbeoefening.
De commissie stelt vast dat uit de eindkwalificaties van de bacheloropleiding blijkt dat afgestudeerden de startkwalificaties bezitten voor een nadere specialisatie in een masteropleiding. De
eindkwalificaties van de bacheloropleiding geven aan dat een basis wordt gelegd om in de masteropleiding te kunnen voldoen aan de eisen voor beroepsuitoefening in een psychologische praktijk
of als wetenschappelijk onderzoeker. Dit blijkt bijvoorbeeld uit eindkwalificatie 6, waarin studenten beroepsvaardigheden beheersen op basisniveau om vervolgens in de masteropleiding te
kunnen voldoen aan de eisen voor het verkrijgen van de basisaantekening psychodiagnostiek
van het NIP. Eindkwalificatie 8 laat zien dat studenten ter voorbereiding op de masteropleiding
verdiepende kennis en inzicht hebben op een van de vier specialisatiegebieden. De commissie
38
QANU / Psychologie / EUR
oordeelt dat afgestudeerde bachelors voldoende toegang hebben tot een masteropleiding Psychologie op het gebied van hun specialisatie in de bacheloropleiding.
De commissie is van mening dat de eindkwalificaties van de masteropleiding het wetenschappelijk karakter van de masteropleiding goed tot uitdrukking brengen. Zo is bijvoorbeeld verwoord dat de afgestudeerde master de kwalificaties heeft om zelfstandig wetenschappelijk
onderzoek te verrichten (eindkwalificatie 3) en specialistische beroepsvaardigheden op het
gebied van diagnostiek en interventie beheerst (eindkwalificatie 4).
De commissie vindt de nadruk op ‘ambachtelijkheid’ binnen de wetenschappelijke oriëntatie
van de bachelor- en masteropleiding bijzonder goed. Dit is in lijn met het adagium van de
EUR (zie F1). Dit wordt in het programma verder uitgewerkt via de methode van probleemgestuurd onderwijs. Deze praktische gerichtheid met de nadruk op academische en beroepsvaardigheden komen bijvoorbeeld tot uitdrukking in bacheloreindkwalificaties 6 en 7 en
mastereindkwalificaties 3, 4 en 5. Deze praktische gerichtheid, binnen een sterk wetenschappelijke oriëntatie, draagt er volgens de commissie aan bij dat de beoogde eindkwalificaties ook
goed aansluiten bij functies waarvoor een academische opleiding op het gebied van de psychologie is vereist. De commissie beoordeelt dit facet om die reden met een goed.
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed.
Oordeel op onderwerpniveau
Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend
oordeel op het niveau van het onderwerp ‘Doelstellingen opleiding’ voor de bachelor- en
masteropleiding Psychologie luidt: voldoende.
1.2.2. Programma
Bachelor
Het programma van de bacheloropleiding bestaat per jaar uit acht blokken van vijf weken.
Het eerste jaar wordt het propedeusejaar genoemd. Hierin worden studenten ingeleid in de
theorieën van de betreffende domeinen. Het vaardighedenonderwijs is in de blokken geïntegreerd. Het practicum Informatie- en schrijfvaardigheden I en II zijn de enige twee nietblokgebonden onderdelen. Deze vinden parallel plaats aan blok 1.4 t/m 1.6 in het eerste jaar
respectievelijk blok 2.3 t/m blok 2.5 in het tweede jaar. De eerste drie blokken van het derde
bachelorjaar bestaan uit keuzeonderwijs. Daarna kiest de student voor een van de vier specialisatierichtingen.
De inhoud van het bachelorprogramma is hieronder opgenomen (bron: zelfstudie).
QANU / Psychologie / EUR
39
Programma propedeuse (eerste bachelorjaar)
Blok Titel Inhoud Practica
1.1 Mensen in groepen Sociale psychologie PGO-vaardigheden
Informatie leren verzamelen
1.2 Verschillen tussen mensen Persoonlijkheidspsychologie Testgebruik
1.3 Nieuwsgierige mens Statistiek/SPSS/Meth&techn I Opdrachten/Analyseren
wetenschappelijke artikelen
1.4 Denkende mens Cognitieve psychologie I Psychologische experimenten
1.5 Veranderende mens Ontwikkelingspsychologie I Testen van kinderen
1.6 Normaal of abnormaal? Klinische psy./Psychopath.
Basisgespreksvaardigheden
1.7 Werkende mens Arbeids- en organisatiepsy. I Assessment en argumenteren
1.8 Lerende mens Onderwijspsychologie Inleiding onderwijsonderzoek
Niet blokgebonden onderwijs Informatie- en schrijf
vaardigheid I
Programma tweede bachelorjaar
2.1 Oorsprong Evolutiepsychologie 2.2 Lichaam Biologische psychologie 2.3 Zinnen Cognitieve psychologie II 2.4 Geschiedenis en Geschiedenis van de psycho
wetenschapsfilosofie
logie wetenschapsfilosofie 2.5 Verklaren en voorspellen Methoden en technieken II 2.6 Angst en stress Klin. en gezondheidspsy.
2.7 Van baby tot bejaarde Ontwikkelingspsychologie II 2.8 Menselijk potentieel Arbeids - en organisatiepsy. II Niet-blokgebonden onderwijs Programma derde bachelorjaar
3.1 Keuzeonderwijs
3.2 Keuzeonderwijs
3.3 Keuzeonderwijs
Essay schrijven
Neuropsychologische
diagnostiek
Experimentele paradigma’s
Presenteren
Opzet empirisch onderzoek
Gespreksvoering II
Gesprekken bij loopbaan-
adviser.
Training voor trainers
Informatie- en schrijfvaardigheid II
Voorsorteertraject Specialisatie Klinische en Gezondheidspsychologie Practica
3.4. K Depressie & psychose Psychodiagnostiek
3.5. K Dissociatie & persoonlijkheidsstoornissen Anamnese
3.6. K Eten, sex en andere behoeften Relatietherapie en
bespreken van seksualiteit
Voorsorteertraject Specialisatie Arbeids- en Organisatiepsychologie
3.4. A Persoonsperceptie Psychodiagnostiek
3.5. A Organisatiepsychologie Organisatieadvies – deel 1
3.6. A Ergonomie en veiligheid Organisatieadvies – deel 2
40
QANU / Psychologie / EUR
Voorsorteertraject Specialisatie Onderwijs- en Ontwikkelingspsychologie
3.4. O Leren en instructie Psychodiagnostiek
3.5. O Psychosociale aspecten van ontwikkeling
Diagnostiek van kind, school en gezin
3.6. O Ontwikkelingsneuropsychologie Neuropsychologisch
assessment
Voorsorteertraject Specialisatie Biologische en Cognitieve psychologie
3.4. B Psychofysiologie E-prime programmeren
3.5. B Geheugen (incl. practicum)
3.6. B Hersenanatomie en psychofarmacologie Hersenanatomie
Alle specialisaties
3.7 Testtheorie (Meten is weten) 3.8 Bachelorscriptie
Vragenlijstconstructie
Master
De masteropleiding kent vier specialisatieprogramma’s:
•
•
•
•
Programma Klinische en Gezondheidspsychologie (K&G)
Programma Arbeids- en Organisatiepsychologie (A&O) Programma Onderwijs- en Ontwikkelingspsychologie (O&O) Programma Biologische en Cognitieve Psychologie (B&C) Elk programma bestaat uit drie programmaspecifieke blokken (4.1, 4.2, en 4.3) en een generiek blok op het gebied van onderzoeksmethoden (blok 4.4.). De laatste blokperioden (32
studiepunten) zijn gereserveerd voor het afstudeeronderzoek, een facultatieve praktijkstage en
de masterthesis.
F4: Eisen WO
Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een WO-opleiding:
• Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk
onderzoek binnen relevante disciplines.
• Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën.
• Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk
onderzoek.
• Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de
actuele praktijk van de relevante beroepen.
Bachelor
Het programma van de bacheloropleiding wordt volgens de zelfstudie ontwikkeld en verzorgd
door docenten die in grote meerderheid zijn gepromoveerd of ver gevorderd zijn in hun promotieonderzoek. De meerderheid is lid van een onderzoeksschool en publiceert regelmatig in
(inter)nationale tijdschriften. De opleiding zet in een bijlage de onderwijs- en onderzoekspecialisaties van de staf uiteen. Zij beschouwt het als vanzelfsprekend dat het eigen onderzoek
van de docenten bij de ontwikkeling en uitvoering van onderwijstaken mede als inspiratiebron
fungeert en geeft hiervan enkele voorbeelden. Zo is bij de bachelorscripties aansluiting bij de
onderzoeksthema’s van de wetenschappelijke staf mogelijk. Zij betoogt verder dat de aansluiting
QANU / Psychologie / EUR
41
op de eigen onderzoekspraktijk van de docenten bevordert dat nieuwe en theoretische ontwikkelingen in het onderwijsprogramma worden geïncorporeerd. Wetenschappelijke publicaties van
docenten maken bijvoorbeeld regelmatig deel uit van de verplichte of aanbevolen literatuur.
Aan de ontwikkeling van vaardigheden voor het uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek
wordt gedurende de gehele bacheloropleiding aandacht besteed. In totaal is volgens de opleiding minstens een kwart (45 studiepunten) van het bachelorprogramma gericht op het verwerven van onderzoeksvaardigheden. In diverse blokken zijn deze vaardigheden geïntegreerd. In
het eerste jaar is bijvoorbeeld in blok 1.2 een practicum Correlatie geprogrammeerd, worden
in blok 1.3 de basisonderzoeksvaardigheden geoefend en worden studenten in het practicum
van blok 1.4 vertrouwd gemaakt met verschillende experimentele designs. In blok 1.5 en 1.8
voeren studenten zelfstandig een klein onderzoekje uit. In het tweede jaar wordt hier verder op
voortgebouwd, bijvoorbeeld in blok 2.5 waarin de methoden en technieken van data-analyse
worden behandeld en geoefend. Ook wordt aandacht besteed aan wetenschappelijk schrijven in
het niet-blokgebonden onderwijs. In het derde jaar is voor alle studenten het blok 3.7 Testtheorie
en het practicum Vragenlijstconstructie verplicht en ronden studenten de bacheloropleiding af
met een bachelorscriptie. Studenten kunnen keuzeonderwijs vullen met een blok op het gebied
van methoden en technieken. Studenten waarderen het ‘realiseren van academische attitude en
vaardigheden’ in de laatste Elsevier-enquête (2005) met een 7,9 (landelijk gemiddelde 7,5).
In het programma worden op diverse manieren verbanden met de beroepspraktijk gelegd:
onder meer door via probleemgestuurd onderwijs problemen te presenteren met een duidelijke
praktijkcomponent en het uitnodigen van gastsprekers uit de praktijk. Studenten beoordelen
in de laatste Elsevier-enquête de voorbereiding op de arbeidsmarkt met een 7,7 (landelijk
gemiddelde 6,9).
Master
Voor de masteropleiding geldt dat vrijwel alle docenten gepromoveerd en actief als wetenschappelijk onderzoeker zijn. Docenten van de programma’s K&G, O&O en B&C zijn nagenoeg allemaal lid van de onderzoeksscholen Experimentele Psychologische Onderzoeksschool
(EPOS) en/of Experimentele Psychopathologie (EPP). Docenten van de specialisatie A&O
zijn vrijwel allemaal lid van de onderzoeksschool van het Kurt Lewin Instituut (KLI). De
opleiding geeft aan dat studenten in de eerste vier blokken van alle specialisaties (4.1 t/m
4.4) veelvuldig worden geconfronteerd met wetenschappelijke literatuur. De nadruk ligt op
het bestuderen van onderzoeksartikelen. Naast het reguliere curriculum worden workshops,
colloquia en onderzoeksoverleggen gehouden waarvoor zowel studenten als staf worden uitgenodigd.
In het programma komen onderzoeksvaardigheden expliciet in blok 4.4 van elke specialisatie
aan bod. Dit blok, genaamd Advanced Research Methods, bouwt voort op de onderzoekskennis en -vaardigheden van de bacheloropleiding. Het blok richt zich zowel op het opzetten van
een methodologisch verantwoord onderzoek als op het bijbrengen van geavanceerde statistische technieken en resulteert in een onderzoeksopzet voor het afstudeeronderzoek. Verder
komen in de programmaspecifieke masterblokken de benodigde onderzoeksvaardigheden aan
bod. Deze verschillen per specialisatie. De afsluitende masterthesis bestaat uit het uitvoeren
van en rapporteren over een empirisch onderzoek. In het programma van de verschillende
specialisaties zijn verder practica geprogrammeerd waarin studenten vaardigheden leren om als
psycholoog in de praktijk te kunnen werken. Ook deze verschillen per specialisatie. Zo volgen
studenten Klinische en gezondheidspsychologie de practica Neuropsychologische diagnostiek,
42
QANU / Psychologie / EUR
Gedragstherapie en Cognitieve therapie; wordt in de specialisatie Arbeids- en organisatiepsychologie in practica aandacht besteed aan professionele vaardigheden die toepasbaar zijn in
de actuele HRM- en organisatieadviespraktijk en worden diverse gastsprekers uitgenodigd;
worden in het programma Onderwijs- en Ontwikkelingspsychologie vaardigheden als het
afnemen van intelligentietests, het voeren van anamnesegesprekken en het bouwen van een
elektronische leeromgeving geoefend en worden eveneens gastsprekers uitgenodigd.
De programma’s van de toepassingsgerichte specialisaties (K&G, O&O en A&O) voldoen
aan de eisen om de basisaantekening psychodiagnostiek te verkrijgen. Het programma van
de richting K&G voldoet aan de eisen voor de instroom in de vervolgopleiding op het gebied
van de gezondheidszorg (GZ-opleiding). Tot slot is het programma Biologische en Cognitieve
Psychologie vooral onderzoeksgericht. In de practica worden daarom vooral onderzoeksvaardigheden geoefend.
Oordeel
De commissie heeft het programma van de bachelor- en de masteropleiding bestudeerd en
stelt vast dat studenten kennis verwerven in interactie met relevant wetenschappelijk onderzoek. Zij is van mening dat in het onderwijs voldoende interactie plaatsvindt met recente
wetenschappelijke theorieën en kennis. Docenten die het onderwijs verzorgen zijn voor het
grootste deel gepromoveerd en betrokken bij wetenschappelijk onderzoek. Zij participeren
in erkende onderzoeksscholen zoals EPOS, EPP en KLI. De commissie heeft via Psyweb (de
elektronische leeromgeving van de Rotterdamse psychologieopleiding) kunnen vaststellen dat
de bachelor- en masteropleiding gebruikmaken van relevante actuele wetenschappelijke theorieën. De commissie vindt het aanbod van actuele artikelen via Psyweb adequaat. Onderzoeksvaardigheden komen zowel in het bachelor- als in het masterprogramma voldoende aan
de orde. Deze worden gradueel opgebouwd in de diverse blokken van beide opleidingen en
worden in de masteropleiding nader toegespitst op de betreffende discipline. De bachelor- en
masterthesis integreren de wetenschappelijke kennis en de wetenschappelijke onderzoeksvaardigheden die de student gedurende de opleiding heeft opgedaan.
De commissie concludeert dat de bachelor- en masteropleiding voldoen aan de eisen die worden gesteld aan een opleiding in het wetenschappelijk onderwijs.
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma
Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma.
De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te
bereiken.
De opleiding kent ‘drie metadoelstellingen’ die voortvloeien uit het motto van de Erasmus
Universiteit Rotterdam en de wil om betere studierendementen te bewerkstelligen. In de zelfstudie licht de opleiding toe hoe deze in het curriculum zijn doorvertaald. Het bevorderen
van theoretisch gemotiveerde verbeeldingskracht bij studenten wordt vormgegeven door de keuze
voor probleemgestuurd onderwijs als methode (zie verder F10) en het gebruik van zogeheten
ZAPs (Zeer Actieve Psychologie). Dit betreft een pakket van digitale psychologische experiQANU / Psychologie / EUR
43
menten en fenomenen, waarmee studenten zelf kunnen oefenen. De doelstelling om ambachtelijkheid te bevorderen wordt in het programma uitgewerkt door het leggen van veel nadruk op
het verwerven van academische en beroepsvaardigheden binnen de opleidingen. Dit wordt
onder meer gerealiseerd via de VIP’s (Vaardigheden in Psychodiagnostiek) die het aanleren
van de beroepsvaardigheden op het gebied van psychodiagnostiek digitaal ondersteunen. De
opleiding heeft diverse maatregelen genomen om hoge rendementen te realiseren, zoals een
bindend studieadvies, kleine groepen en gespreide toetsing.
In de zelfstudies is voor de bachelor- en masteropleiding een tabel opgenomen waarin de
bijdrage van de verschillende onderdelen van het onderwijsprogramma gerelateerd wordt aan
de eindkwalificaties. In de tabel voor de bacheloropleiding is bij elke eindkwalificatie aangegeven welke blokken aandacht besteden aan het realiseren van de eindkwalificatie. Bijvoorbeeld eindkwalificatie 1 (zie F1) “heeft declaratieve kennis van de belangrijkste theorieën,
empirische bevindingen, en methoden van de psychologie als geheel en haar subdisciplines”
wordt gerealiseerd in de blokken 1.1 Sociale psychologie, 1.2 Persoonlijkheidspsychologie,
1.4 Cognitieve psychologie en 1.5 Ontwikkelingspsychologie van het eerste bachelorjaar en
het blok 2.2 Biologische psychologie van het tweede bachelorjaar. Voor het masterprogramma
is per Dublin-descriptor aangegeven welke onderdelen van het curriculum gericht zijn op de
realisering van de betreffende doelstelling. Bijvoorbeeld de Dublin-descriptor op het gebied
van kennis en inzicht wordt volgens de tabel als volgt in het masterprogramma gerealiseerd:
“Het masterprogramma is gericht op een verdieping van het bachelorniveau. Van de student
wordt in verregaande mate verlangd dat deze actuele internationale publicaties over relevante
thema’s kan doorgronden, vergelijken en bekritiseren. Door middel van het PGO-systeem
dient de student tijdens deze activiteiten een initiërende, actieve rol te spelen. Het leveren
van een originele bijdrage aan onderzoek wordt vooral van de student verlangd door middel
van het afstudeeronderzoek en de masterthesis. De belangrijkste oefening voorafgaand aan de
masterthesis vindt plaats tijdens het practicum van blok 4.4, waarin de student een onderzoeksvoorstel schrijft en oefent met geavanceerde statistische analyses die relevant zijn voor het
afstudeeronderzoek. Kennis van actuele wetenschappelijke discussies wordt verkregen tijdens
de programmaspecifieke blokken 4.1, 4.2 en 4.3 en tijdens het afstudeeronderzoek en het
schrijven van de masterthesis. Kern van het masterprogramma is het zich verdiepen in actuele
discussies die van belang zijn voor theorievorming.”
Voor de bachelor- en masteropleiding geldt dat de eindkwalificaties nader zijn uitgewerkt in
leerdoelen van de betreffende onderdelen van het programma. Deze leerdoelen per onderwijsonderdeel (blok) zijn opgenomen in de onderwijsmaterialen (de blokboeken) voor de studenten.
Oordeel
De commissie is van mening dat de metadoelstellingen van het programma van de bacheloren masteropleiding goed zijn geconcretiseerd in de curricula. Het probleemgestuurd onderwijs
is adequaat geïmplementeerd in het programma; dit wordt verder bij F10 beargumenteerd.
De commissie is eveneens positief over de wijze waarop de doelstelling op het gebied van de
‘ambachtelijkheid’ in het programma is vormgegeven. Zij vindt de vertaling hiervan in de
relatief grote aandacht voor vaardigheden in het programma (zie ook F6) sterk doordacht en
een pluspunt voor de opleiding in zijn geheel. De commissie is van oordeel dat uit de schema’s
die zijn opgenomen in de zelfstudies blijkt dat de eindkwalificaties voldoende zijn doorvertaald in de programma’s. Alle eindkwalificaties komen in meerdere blokken aan bod en elk
blok besteedt ook aan meerdere eindkwalificaties aandacht. Op basis hiervan concludeert de
commissie dat het programma van de bachelor- en masteropleiding studenten voldoende de
44
QANU / Psychologie / EUR
mogelijkheid biedt om de eindkwalificaties te realiseren. Zij waardeert het dat voor elk onderdeel concrete leerdoelen zijn gesteld die in de blokboeken ook voor studenten worden geëxpliciteerd. Ook in de studiegids worden van elk blok de leerdoelstellingen vermeld. De commissie
merkt op dat in het onderwijsprogramma van de bacheloropleiding de eindkwalificatie op het
gebied van ethische aspecten (respectievelijk eindkwalificatie 10, zie F1) beter in het onderwijs
verweven zou kunnen worden. Voor de masteropleiding geldt in relatie tot eindkwalificatie 5
(zie F1) dat in blok 4.4 wel aandacht aan ethische aspecten wordt besteed, maar dat ook hier
de check op deze ethische aspecten bij de start van de masterthesis volgens de commissie te
weinig systematisch plaatsvindt.
Met deze kanttekening concludeert de commissie dat het programma voldoende doeltreffend
is om studenten van de bachelor- en masteropleiding de beoogde eindkwalificaties daadwerkelijk te laten verwerven.
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
F6: Samenhang programma
Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Bachelor
Zoals bij F5 vermeld, wordt aan de verschillende eindkwalificaties in diverse blokken aandacht
besteed. Herhaling en toenemende complexiteit is volgens de zelfstudie daarbij het principe dat
zorg draagt voor samenhang. Verder wordt de samenhang bewaakt in de curriculumjaargroepen (CJG). Deze bestaan uit de blokcoördinatoren van elk blok per bachelorjaar en bespreken
enkele weken voordat een blok begint het betreffende blok. Alle leden van de CJG ontvangen
hiervoor de belangrijkste materialen van het betreffende blok (blokboek, tutorinstructie, practicumhandleiding en resultaten blokevaluatie). Op deze wijze zijn alle blokcoördinatoren van
het betreffende bachelorjaar op de hoogte van de activiteiten in de andere blokken. De kans
op overlap wordt hierdoor volgens de opleiding voorkomen.
In de zelfstudie zet de opleiding uiteen hoe de twee hoofddoelen van de bacheloropleiding,
te weten ‘vergroting van theoretisch gemotiveerde verbeeldingskracht’ en ‘bevorderen van de
ambachtelijkheid’ zorg dragen voor inhoudelijke samenhang. Ten aanzien van het eerste doel
‘vergroting van theoretisch gemotiveerde verbeeldingskracht’ worden in het eerste bachelorjaar
eerst de basisdisciplines in de psychologie behandeld (blok 1.1 t/m 1.5) en daarna de toepassingsgerichte disciplines (blok 1.6 t/m 1.8). In het tweede jaar worden drie perspectieven die
de hedendaagse psychologie kenmerken behandeld in blok 2.1 t/m 2.3. In blok 2.4 volgt een
introductie in een steunvak ‘Geschiedenis van de psychologie en wetenschapsfilosofie’ en blok
2.5 Methoden en technieken bouwt vervolgens op blok 1.3. In de blokken 2.6 t/m 2.8 volgt
een tweede voortbouwende, verdiepende kennismaking met de toepassingsdisciplines. Het
derde bachelorjaar start met keuzeonderwijs, waarna de student kiest voor één van de vier
‘voorsorteertrajecten’. De blokken 3.4 t/m 3.6 verzorgen een eerste specialisatie ter voorbereiding op het daarna te kiezen masterprogramma. Blok 3.7 Testtheorie is voor alle studenten verplicht en met opzet vóór de bachelorscriptie geprogrammeerd. In de bachelorscriptie kunnen
studenten die kiezen voor een empirisch onderzoek deze psychometrische kennis toepassen.
Voor het aantonen van samenhang ten aanzien van het tweede doel ‘bevorderen van de
ambachtelijkheid’ maakt de opleiding een onderscheid tussen de bevordering van onderzoeksQANU / Psychologie / EUR
45
vaardigheden, professionele beroepsvaardigheden en algemene academische vaardigheden. Zie
voor de opbouw van de onderzoeksvaardigheden F4. De opbouw van professionele beroepsvaardigheden wordt via een combinatie van theoretisch onderwijs en vaardigheidstrainingen
(practica) gerealiseerd. In de zelfstudie zet de opleiding gedetailleerd uiteen hoe de practica
samenhangen met het theoretisch onderwijs en hoe deze zodanig op elkaar aansluiten dat een
steeds hoger niveau van beheersing van vaardigheden wordt bereikt. Het gaat hier bijvoorbeeld
om de afname, scoring, interpretatie en mondelinge en schriftelijke rapportage van uitkomsten
van psychologische tests en de oefening van professionele gespreksvaardigheden. Deze komen
in op elkaar voortbouwende practica aan de orde in het programma van de bacheloropleiding.
Algemene academische en beroepsvaardigheden, zoals schrijven, observeren, presenteren en
het geven van een training, komen aan de orde in de practica Informatie- en schrijfvaardigheden I en II, 2.1 Observatie, 2.4 Presenteren en 2.8 Training voor trainers.
Master
Voor het aantonen van samenhang in het masterprogramma maakt de zelfstudie een onderscheid tussen horizontale en verticale samenhang. Horizontale samenhang betreft de onderlinge
samenhang van vakken en studieonderdelen binnen een differentiatie van het masterprogramma en verticale samenhang betreft de samenhang tussen de master(differentiaties) en de
bacheloropleiding Psychologie.
Volgens de opleiding zijn de docenten uit de bachelor- en masterfase nauw betrokken bij
elkaars onderwijs. Voorafgaand aan ieder blok wordt er een planningsgroep gevormd, die in
principe bestaat uit twee docenten (waarvan er één de coördinator van het blok is) en een
student-lid (dat het blok al gelopen heeft). Een docent kan in de planningsgroep van zijn of
haar collega zitting nemen. Een andere manier om betrokken te zijn bij elkaars onderwijs is
door als tutor of practicumbegeleider bij het blok te worden ingezet. In de masteropleiding
kent elke differentiatie reguliere bijeenkomsten van de curriculumjaargroep waarin evenals in
de bacheloropleiding het onderwijs onderling wordt afgestemd en getracht wordt overlap te
voorkomen.
De eerste drie blokken van de masteropleiding worden per specialisatie ingevuld. Het vierde
blok is ook specialisatiespecifiek, maar vormt voor alle masterstudenten de voorbereiding op
de stage die daarna volgt. In de zelfstudie zet de opleiding voor elke specialisatie de verticale
samenhang uiteen. De opleiding meent dat voor alle specialisaties geldt dat er sprake is van
een verdieping ten opzichte van de basisstof van de bacheloropleiding en wordt voortgebouwd op de opgedane kennis en (onderzoeks)vaardigheden. Deze horizontale samenhang
wordt eveneens per specialisatie verder in de zelfstudie uitgewerkt.
Oordeel
De commissie is van oordeel dat de samenhang in het bachelorprogramma een sterk punt van
de opleiding betreft. De commissie heeft expliciet nagegaan of de opdeling in blokken niet
leidde tot een fragmentatie van de opleiding. Dit bleek niet het geval te zijn, onder andere
door de blokoverstijgende voortgangstoetsen (zie verder F11). Studenten worden daarbij over
de gehele tot dan toe geleerde stof bevraagd. Het systeem van de planningsgroepen en curriculumjaargroepen waarin regelmatig overleg plaatsvindt over de (afstemming tussen de) blokken draagt zorg voor grote betrokkenheid van docenten bij elkaars onderwijs. Het bevordert
samenhang en voorkomt onnodige overlap zo veel als mogelijk is. Verder vindt de commissie
dat de opleiding overtuigend heeft aangetoond dat er op verworven kennis en vaardigheden wordt voorgebouwd. De commissie oordeelt positief over de inhoudelijke samenhang die
46
QANU / Psychologie / EUR
wordt geboden door de opbouw van het curriculum langs de twee hoofddoelstellingen van het
onderwijsprogramma zoals hierboven is uiteengezet. Concluderend is de commissie van mening
dat de bachelorstudenten een goed inhoudelijk samenhangend studieprogramma volgen.
De commissie heeft de samenhang van de masteropleiding op grond van de informatie uit de
zelfstudie bestudeerd en is van mening dat de inhoudelijke rode draad van de specialisatie als
vanzelfsprekend zorg draagt voor inhoudelijke samenhang. Daarnaast oordeelt zij dat voor
elk van de specialisaties geldt dat de vakken op adequate wijze op elkaar voortbouwen en
een deugdelijke opbouw naar de onderzoeksstage en eventueel praktijkstage tonen. Ook de
inbedding van de practica binnen de masterblokken vertoont voldoende samenhang. In de
stageperiode, die uitmondt in de masterthesis, worden geleerde theorie en vaardigheden geïntegreerd. Omdat de commissie van mening is dat voor een master meer samenhang is vereist
dan voor een bachelor en deze automatisch gegeven wordt door de specialisatie (inhoudelijke
samenhang) en de relatief korte duur van de masteropleiding, beoordeelt de commissie de
samenhang van de masteropleiding als voldoende.
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
F7: Studielast
Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
Het programma van de bachelor- en masteropleiding is per jaar serieel opgebouwd in acht
blokken van vijf weken. Dat houdt in dat blokken na elkaar en niet parallel zijn geprogrammeerd. Hierdoor kunnen studenten zich concentreren op de stof van één blok en is er geen
concurrentie van andere vakinhoud. Dit heeft volgens de opleiding positieve invloed op de
studeerbaarheid. Daarnaast hoopt de opleiding dat de invoering van het bindend studieadvies
een positieve invloed heeft op de studeerbaarheid. Studenten die in de problemen dreigen te
geraken worden driemaal per jaar hierop geattendeerd. Ten derde beoogt de opleiding met de
voortgangstoets in het eerste en tweede bachelorjaar te bevorderen dat studenten gedurende de
periode gelijkmatig studeren.
In de eerste twee jaar van de bacheloropleiding zijn gemiddeld elf contacturen per week geprogrammeerd: twee voor hoorcolleges, zes voor PGO-onderwijsbijeenkomsten (twee bijeenkomsten van drie uur) en drie voor vaardigheidstraining. In het derde jaar betreft dit gemiddeld
acht contacturen per week, dit komt doordat er één PGO-onderwijsgroepsbijeenkomst minder geprogrammeerd is. Uit programmaevaluaties blijkt dat studenten het programma over
het geheel goed studeerbaar achten en gemiddeld rond de dertig uur per week studeren. In het
eerste bachelorjaar is dit iets lager (29.2 uur) en in het derde bachelorjaar iets hoger (32.7 uur)
(bron: zelfstudie bacheloropleiding).
Het masterprogramma omvat 60 studiepunten en bestaat uit vier verplichte blokken van vijf
weken (28 studiepunten), een empirisch afstudeeronderzoek van minimaal 20 en maximaal
32 studiepunten, dat gecombineerd kan worden met een praktijkstage van 12 studiepunten.
Evenals in het derde jaar van de bacheloropleiding zijn er wekelijks acht contacturen geprogrammeerd. De opleiding tracht om voor de blokken 4.1 t/m 4.4 de onderwijsgroepen, practica en colleges zo veel mogelijk op dezelfde vaste tijdstippen in de week te programmeren. Uit
QANU / Psychologie / EUR
47
de programmaevaluatie blijkt dat studenten van de cohort 2005-2006 naast de acht contacturen ongeveer dertig uur aan zelfstudie besteden. Voor de cohort 2004-2005 betrof dit 27 uur
(bron: zelfstudie). Uit deze evaluatie blijkt verder dat studenten de studielast als hoog ervaren,
maar niet te hoog. In blok 4.4 worden studenten volgens de zelfstudie voorbereid op de overgang naar de stageperiode. Tijdens dit blok zoeken studenten een stageplek, maken zij een
onderzoeksopzet voor de onderzoeksstage en oefenen ze met de relevante analysetechnieken.
Oordeel
De commissie heeft de geprogrammeerde studielast van het bachelorprogramma bekeken en
is van mening dat deze onder meer door de seriële indeling in blokken evenwichtig over de
studiejaren is verdeeld. Zij vindt de gerealiseerde studielast door studenten hoog en aansluiten
bij de geprogrammeerde studielast. De commissie heeft tijdens de gesprekken kunnen vaststellen dat de staf bewust bezig is met het aanbieden van een studeerbaar programma en zich inzet
voor het zo veel als mogelijk wegnemen van eventuele struikelblokken. Het programma kent
naar het oordeel van de commissie geen factoren die de studievoortgang nodeloos belemmeren
en het zet studenten aan tot regelmatig en actief studiegedrag. Concluderend vindt de commissie het programma van de bacheloropleiding goed studeerbaar.
Ook voor de masteropleiding geldt dat de commissie de gerealiseerde studielast goed vindt.
Deze komt vrijwel overeen met de geprogrammeerde studielast van veertig uur per week. Het
programma is volgens de studenten ook goed studeerbaar. De commissie is daarbij wel van
mening dat in sommige gevallen de gewenste lengte van de praktijkstage, bijvoorbeeld die
welke vereist is om te voldoen aan de ingangseisen voor de vervolgopleiding Gezondheidszorg,
de studeerbaarheid van het programma enigszins bedreigt. Ook de eindscriptie wordt door
sommige studenten niet afgerond binnen de daarvoor gestelde tijd. De waarborgen rondom
de organisatie en kwaliteit van praktijk- en onderzoeksstages vindt de commissie adequaat. Zij
concludeert op basis hiervan dat de masteropleiding voldoet aan de basiskwaliteit ten aanzien
van de eisen die mogen worden gesteld aan de studeerbaarheid.
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
F8: Instroom
Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten:
WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek.
WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
Bachelor
Studenten in het bezit van een vwo-diploma nieuwe stijl of vwo-oude stijl met wiskunde
A of B; een propedeuse- of einddiploma van een erkende vierjarige hbo-opleiding (met een
wiskundecertificaat op vwo-6 niveau); een propedeuse- of einddiploma van een universitaire
opleiding; een buitenlands diploma vergelijkbaar met vwo-niveau; of een colloquium doctum
hebben toegang tot de bacheloropleiding. Aan studenten met een vwo- of hbo-achtergrond
met een wiskundedeficiëntie wordt een wiskundedeficiëntiecursus aangeboden.
De instroom bij psychologie was in het studiejaar 2002-2003 voor 68% afkomstig van het vwo,
22% beschikte over een hbo-propedeuse; 7% over een hbo-diploma en 3% over een overig
diploma (bron: JUBS 2003, opgenomen in de zelfstudie bachelor). In de Elsevier-enquête van
48
QANU / Psychologie / EUR
oktober 2005 wordt de aansluiting met het voortgezet onderwijs door studenten gewaardeerd
met 7.7 (landelijk gemiddelde: 7.1).
De bacheloropleiding hanteert diverse voorlichtingsactiviteiten en -instrumenten om aankomende studenten een realistisch beeld te geven van de opleiding, zoals de jaarlijkse voorlichtingsbijeenkomst in de herfst en lente, het project aansluiting vwo-EUR, meeloopdagen voor
scholieren, en voorlichting op scholen door student ambassadors. Daarnaast is er voorlichtingsmateriaal beschikbaar via de studiegids en de website.
De bacheloropleiding is in 2001-2002 gestart met een instroom van 88 studenten, het jaar
daarop is dit gestegen naar 214 instromende studenten. De laatste drie jaar ligt deze instroom
redelijk stabiel rond de 240 instromende studenten per jaar en is er een numerus fixus van 250
plaatsen ingesteld.
Master
Studenten met een bacheloropleiding Psychologie hebben toegang tot de masteropleiding
Psychologie. Studenten met een bachelordiploma Psychologie van elders moeten aantonen
dat ze studieonderdelen hebben gevolgd die in inhoud en gewicht overeenkomen met de programmaspecifieke onderwijsonderdelen van de Rotterdamse bacheloropleiding. Dit wordt
door de examencommissie beoordeeld. Tussen de Rotterdamse bachelor- en masteropleiding
bestaat geen zogeheten ‘harde’ cesuur. Derdejaars bachelorstudenten die de eerste twee jaar van
de opleiding, de bachelorscriptie en minimaal 160 studiepunten succesvol hebben behaald,
mogen aan de masteropleiding beginnen.
Elk jaar wordt in maart specifieke voorlichting gegeven over het masterprogramma. Tweedejaars bachelorstudenten hebben daarna nog een half jaar om de differentiatiekeuze te maken.
De eerste cohort van de masteropleiding (2004-2005) bestond uit 44 studenten en de tweede
cohort (2005-2006) uit 144 studenten. Het grootste deel van de instroom is afkomstig vanuit
de eigen bacheloropleiding. Zoals bij F6 uiteengezet vormt het masterprogramma volgens de
zelfstudie een logische voortzetting op de bacheloropleiding. De drie ‘voorsorteerblokken’ in
het derde jaar van de bacheloropleiding bereiden de student voor op het specifieke masterprogramma. Studenten die van elders komen, zijn niet altijd bekend met het PGO-systeem.
In de zelfstudie geeft de opleiding aan dat doordat deze studenten geplaatst worden in een
onderwijsgroep met studenten die wel ervaring hebben met probleemgestuurd onderwijs, de
socialisatie in het PGO-systeem vrijwel geruisloos plaatsvindt.
Oordeel
De commissie stelt vast dat de opleidingen de juiste toelatingsvereisten hanteren voor toegang tot
de bachelor- en masteropleiding. De commissie is van mening dat de opleidingen studenten
adequaat en voldoende voorlichting geven. Hierbij wordt zowel voor de bachelor- als masteropleiding een realistisch beeld gegeven van de opleiding en de mogelijke arbeidsmarktperspectieven. Het heeft de commissie wel verbaasd dat sommige studenten die zij heeft gesproken
vooraf niet wisten dat de Rotterdamse psychologie-opleidingen een systeem van probleemgestuurd onderwijs hanteren. Desondanks is de commissie op basis van het voorlichtingsmateriaal dat zij heeft ingezien, van mening dat de opleiding voldoende informatie biedt over de
aard van de opleiding. De commissie is verder van mening dat het programma van de bacheloropleiding aansluit op kwalificaties van vwo-instroom. Zij waardeert het dat de faculteit een
wiskundecursus aanbiedt om eventuele deficiënties weg te werken. De resultaten van de stuQANU / Psychologie / EUR
49
dentevaluaties laten zien dat studenten over het algemeen geen problemen ondervinden met
de aansluiting tussen de vooropleiding en de bacheloropleiding. Gezien het feit dat de masteropleiding adequaat aansluit op de bacheloropleiding en tot nu toe de meeste masterstudenten
een bacheloropleiding in Rotterdam hebben gevolgd, ondervinden de instromende studenten
naar het oordeel van de commissie geen problemen met de aansluiting.
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
F9: Duur
De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum:
WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten.
WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
Het bachelorprogramma omvat 180 ECTS-studiepunten en voldoet daarmee aan de formele
eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Het masterprogramma omvat 60
ECTS-studiepunten en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang
van het curriculum.
Oordeel
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud
Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Kernbegrippen van het didactisch concept van de Rotterdamse bachelor- en masteropleiding
Psychologie zijn volgens de zelfstudie: blokonderwijs, integratie van probleemgestuurd onderwijs en hoorcolleges, gebruik van informatie- en communicatietechnologie (ICT) en vaardigheidstraining. In de zelfstudie werkt de opleiding deze begrippen vanuit de doelstellingen van
het onderwijs nader uit.
Om de twee hoofddoelstellingen van theoretische verbeeldingskracht en ambachtelijkheid
(zie F1) te bewerkstelligen is gekozen voor blokonderwijs en de methode van probleemgestuurd onderwijs met hoorcolleges. Binnen het systeem van probleemgestuurd onderwijs
werken studenten in kleine groepen van tien studenten. Zij komen tweemaal in de week
bijeen om academisch of professioneel relevante problemen te analyseren. De PGO-bijeenkomsten verlopen via een vast stramien: op basis van voorkennis leidt de analyse van
het probleem tot het formuleren van hypothesen over hoe de in dat probleem beschreven
fenomenen verklaard kunnen worden en tot het stellen van leerdoelen die door middel
van zelfstudie worden nagestreefd. Studenten moeten daarbij voor een deel zelf de leerstof
zoeken. Bij de hoorcolleges (vijf per blok) staat niet overdracht van kennis centraal, maar
kritische discussie van de door studenten eerder bestudeerde theorieën, en uitdieping of
verbreding van de stof. De colleges zijn vooral in de masteropleiding vaak interactief opgezet, zodat er veel ruimte bestaat voor eigen inbreng van de studenten. Dit is in de masteropleiding ook meer mogelijk door de kleinere studentenaantallen in de blokken dan in de
bacheloropleiding.
50
QANU / Psychologie / EUR
Gebruik van ICT is een derde kenmerk van het Rotterdamse psychologieonderwijs. De elektronische leeromgeving speelt hierbij een belangrijke rol. Psyweb heeft volgens de zelfstudie
een informatieve, communicatieve en didactische functie. Het bevat alle informatie over de
studie, studenten kunnen met docenten en alle andere betrokkenen bij het onderwijs communiceren en bronnen bij het onderwijs via Psyweb raadplegen. Bronnen betreffen bijvoorbeeld
de ZAPs (Zeer Actieve Psychologie) die in samenwerking met de UT en SURF zijn ontwikkeld. Studenten kunnen via ZAPs digitaal en docentonafhankelijk oefenen met psychologische
experimenten en fenomenen. Er zijn ervarings-ZAPs, ontdekkings-ZAPs en experiment-ZAPs.
Om de verbeeldingskracht van studenten te stimuleren worden tijdens diverse blokken documentaires beschikbaar gesteld via Psyweb. Uit evaluaties blijkt dat studenten enthousiast zijn
over de elektronische leeromgeving. Zij waarderen dit gemiddeld in de laatste jaar over alle
blokken van de bachelor- en masteropleiding met een 7.6 (bron: zelfstudie).
Ter bevordering van de ambachtelijkheid (zie F1) besteedt het programma aandacht aan vaardigheidstraining op het gebied van studievaardigheden, mondelinge communicatieve vaardigheden, psychodiagnostische vaardigheden, interventievaardigheden, onderzoeksvaardigheden,
rapportagevaardigheden, en computergerelateerde vaardigheden. Volgens de zelfstudie is het
specifieke van het Rotterdamse programma dat de vaardigheden worden verworven door een
mix van docentextensief onderwijs waarbij gebruikgemaakt wordt van ICT, en docentintensief onderwijs waarbij gebruikgemaakt wordt van ‘live’ practica die begeleid worden door een
trainer. Het verwerven van professionele vaardigheden, die onder meer nodig zijn voor het
kunnen behalen van de basisaantekening psychodiagnostiek, wordt via practica aangeboden.
Het VIPs-project (vaardigheden in psychodiagnostiek) speelt hierbij een belangrijke rol. Via
een VIP kunnen studenten digitaal vakspecifieke en algemene communicatieve vaardigheden
oefenen. Onder meer via een groot aantal videofragmenten, geluidsfragmenten en teksten
waarop de studenten moeten reageren en waarop ze vervolgens feedback ontvangen.
Het onderwijs in methodenleer en statistiek wordt niet via het didactisch concept van probleemgestuurd onderwijs aangeboden. Hierbij wordt gebruikgemaakt van werkgroepen,
SPSS-bijeenkomsten en hoorcolleges. Drie blokperioden van de bacheloropleiding zijn volledig
gewijd aan methodenleer en statistiek. In de overige blokken van de bacheloropleiding oefenen
studenten vervolgens regelmatig met het uitvoeren van kleine onderzoeken waarin de theorie
in praktijk gebracht moet worden.
Specifiek voor de masteropleiding is de afstudeerfase waarin studenten in ieder geval een
onderzoeksstage uitvoeren en een masterthesis schrijven. Studenten in de richtingen A&O,
O&O en K&G kunnen daarnaast een praktijkstage onderdeel laten uitmaken van het afstudeertraject. De student wordt tijdens de stage begeleid door een instituutsbegeleider en een
instellingsbegeleider (wanneer het een externe stage is). Bij een praktijkstage worden drie intervisiebijeenkomsten geprogrammeerd om ervaringen uit te wisselen met collega-stagiaires en de
intervisor.
Oordeel
De commissie vindt dat het didactisch concept van de Rotterdamse psychologie-opleidingen
goed in lijn met de doelstellingen is uitgewerkt. De principes van probleemgestuurd onderwijs
en de gerichtheid op ICT en vaardighedenonderwijs past op goede wijze bij de metadoelstellingen om theoretische verbeeldingskracht en ambachtelijkheid te bevorderen. De commissie
heeft Psyweb en enkele ZAPs en VIPs bekeken en is positief over de didactische inzet hiervan.
Zij vindt deze goed passen bij de genoemde doelstellingen van de opleidingen. Zij is dan ook
QANU / Psychologie / EUR
51
van mening dat de didactische uitgangspunten op goede wijze in het programma worden gerealiseerd. Het overzicht van de werkvormen, de speciale inzet van hoorcolleges, de intensieve
PGO-onderwijsgroepsbijeenkomsten, de practica en de zelfstudie zijn hiermee in lijn. De plaats
en kwaliteit van de onderzoeksstage en eventuele praktijkstage in het masterprogramma worden
via de handleiding Stage, onderzoek en scriptie en de begeleiding daarbij gewaarborgd.
Concluderend vindt de commissie dat voor de bachelor- en masteropleiding een goed onderwijsconcept wordt gehanteerd dat op goede wijze is uitgewerkt in de onderwijsvormen.
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed.
F11: Beoordeling en toetsing
Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van
(onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Bachelor
Het toetssysteem in de bacheloropleiding is, zoals staat beschreven in de zelfstudie, gericht
op de verwezenlijking van de volgende drie doelstellingen: 1. behoud van kennis over lange
termijn; 2. bevordering van de studievoortgang en 3. overeenstemming tussen kennisvorm en
toetsvorm. Hiervoor worden in de bacheloropleiding verschillende toets- en beoordelingsvormen ingezet: te weten de voortgangstoets, de formatieve bloktoets, de vaardigheidsvoortgangstoets, de summatieve bloktoets, practicumtoetsen, aanwezigheidsverplichting, beoordeling van
professioneel gedrag en de bachelorscriptie. Studenten worden vooraf per blok geïnformeerd
over de gehanteerde toetsvorm(en) in de studiegids, via Psyweb en via informatie in het blokboek.
De voortgangstoets wordt onder meer ingezet om studenten regelmatig de stof te laten herhalen en zo kortetermijnbeheersing van kennis te ontmoedigen. De blokken kennen formatieve
bloktoetsen, hiervoor ontvangen de studenten geen studiepunten. Studenten krijgen wel studiepunten voor het behalen van de voortgangstoetsen en de practica. Hiermee beoogt de opleiding volgens de zelfstudie onder meer te voorkomen dat studenten door onneembare hordes
studievertraging oplopen. De voortgangstoets bestaat uit items die betrekking hebben op de
stof uit alle blokken van de eerste twee studiejaren. Dit betreffen 190 juist-onjuist vragen, met
de mogelijkheid om een vraagtekenoptie in te vullen. De vragen zijn volgens een vaste indeling verdeeld over vijftien vak- en velddisciplines. In het eerste en tweede bachelorjaar worden
vier voortgangstoetsen afgenomen en in het derde bachelorjaar nog één. De opleiding beloont
breed studiegedrag. Als de student op meerdere categorieën van de voortgangstoets vragen kan
beantwoorden, kan een hoge score op de ene categorie een lage score op andere categorieën
compenseren. Theoretische kennis en inzicht worden volgens de zelfstudie beoordeeld aan de
hand van schriftelijke tentamens. Vaardigheden worden zo veel mogelijk getoetst aan de hand
van practicumtoetsen die qua vorm overeenstemmen met de aard van de geoefende vaardigheid. De vaardigheidsvoortgangstoets toetst de voortgang van studenten met betrekking tot
professionele gespreksvaardigheden. Deze wordt in het eerste en tweede bachelorjaar eenmaal
afgenomen als afsluitende toets voor respectievelijk Gespreksvoering 1 en Gespreksvoering 2.
In het derde jaar van de bacheloropleiding wordt iedere blokperiode afgesloten met een summatieve bloktoets. De belangrijkste reden dat het systeem van voortgangstoetsing wordt ver52
QANU / Psychologie / EUR
laten is volgens de zelfstudie dat het programma van de studenten te veel gaat verschillen.
Daardoor is het niet meer mogelijk een voortgangstoets te ontwikkelen die de door studenten
vergaarde kennis en inzichten dekt. De summatieve bloktoets bestaat meestal uit een aantal
meerkeuze- en een aantal open vragen. Aan de summatieve bloktoets worden wel studiepunten
toegekend.
Alle blokken en practica van de bacheloropleiding kennen een aanwezigheidsverplichting. Als
de student zonder goede reden niet aanwezig is geweest moet de student als vervangende
opdracht een ‘concept-map’ van de te bestuderen literatuur maken. Verder worden studenten
in alle verplichte blokken van de bacheloropleiding door de tutor beoordeeld op professioneel gedrag. Hiervoor is een gestandaardiseerd beoordelingsformulier ontwikkeld. Er zijn geen
studiepunten aan verbonden. Indien het gemiddelde onvoldoende is, heeft de student voor
ieder onderdeel professioneel gedrag één herkansingsmogelijkheid per academisch jaar. De
herkansingsopdracht bestaat meestal uit het maken van een opdracht over de blokken waarin
het professioneel gedrag als onvoldoende is beoordeeld.
Master
Binnen de masteropleiding wordt de summatieve bloktoets gehanteerd voor de toetsing van
voornamelijk leerdoelen op het gebied van kennis en inzicht van de eerste vier blokken. Daarnaast kent elk blok een variatie aan andere toetsvormen, bijvoorbeeld werkstukken, review
papers of practicumtoetsen die aansluiten bij de specifieke leerdoelen van dat blok.
De afstudeerfase (onderzoekstage, masterthesis en eventueel praktijkstage) wordt apart beoordeeld. Hiervoor zijn specifieke beoordelingsprotocollen ontwikkeld. Het cijfer voor het afstudeeronderzoek/masterthesis is het gezamenlijke oordeel van de begeleider vanuit de opleiding
en een tweede beoordelaar. Ten minste één van hen moet zijn gepromoveerd. Het cijfer voor
de praktijkstage wordt door de begeleider vanuit de opleiding vastgesteld, mede op basis van
het gedetailleerde oordeel van de instellingsbegeleider.
Bachelor en master
In de onderwijs- en examenregeling (OER) zijn onder meer de rol van de examencommissie,
de feedback op de toetsingsresultaten, de compensatie en de herkansingsmogelijkheden vastgelegd. De afgelopen jaren heeft geen enkele beroepszaak plaatsgevonden.
Oordeel
De commissie stelt vast dat de bachelor- en masteropleiding een variëteit aan toetsvormen
hanteren. De toetsing en beoordeling hebben naar het oordeel van de commissie veel sterke
kanten, de toetsvormen sluiten bijvoorbeeld goed aan bij de leerdoelen. De commissie vindt
verder de voortgangstoetsen en formatieve bloktoetsen in de bacheloropleiding goed aansluiten bij de doelen die de opleiding zichzelf heeft gesteld op het gebied van toetsing en beoordeling. Ook oordeelt de commissie positief over de regelmatige feedback aan studenten, in het
bijzonder bij het beoordelen van professionele vaardigheden en de continue feedback door het
werken in werkgroepen met een tutor. De commissie is onder de indruk van het gedetailleerd
beoordelingsformulier voor de bachelor- en de masterthesis.
De compensatieregeling die in de bacheloropleiding wordt gehanteerd kwam de commissie als
ingewikkeld over, maar zij heeft wel de indruk dat er goed over is nagedacht. Op dit punt heeft
zij desgevraagd ook geen klachten van studenten gehoord. De commissie heeft het toetsbeleid
dat ter inzage lag bestudeerd en beoordeelt dit positief. Ook de organisatie van de toetsing,
QANU / Psychologie / EUR
53
zoals wordt beschreven in de zelfstudie en is opgenomen in de OER, vindt de commissie
adequaat. Studenten hebben voldoende mogelijkheden tot herkansing, worden tijdig op de
hoogte gesteld van de uitslagen en de gang van zaken rondom de toetsing wordt adequaat
gecommuniceerd. Op basis van het gesprek met de examencommissie oordeelt de commissie
dat deze inhoudelijk bij het onderwijs is betrokken en volgens haar wettelijke taken functioneert.
Een minpunt vindt de commissie het feit dat er geen algemeen beleid is om verschillen in
beoordeling tussen tutoren te monitoren en zo nodig bij te stellen (moderatie). De examencommissie zou hier een rol in kunnen vervullen. De commissie waardeert het positief dat er
zowel bij de beoordeling van de master- als bachelorthesis een tweede beoordelaar wordt ingezet. De commissie betreurt het dat de tweede beoordelaar echter op basis van het al ingevulde
beoordelingsformulier van de eerste beoordelaar gevraagd wordt zijn mening te geven. Dit
staat een onafhankelijk tweede oordeel in de weg. Tot slot vond de commissie op basis van de
bestudeerde eindwerken van de bachelor- en de masteropleiding dat er relatief hoog becijferd
werd (zie verder F20). Betere afspraken of meer helderheid over de becijfering zouden volgens
de commissie gewenst zijn. Deze kanttekening geldt voor de masteropleiding sterker dan voor
de bacheloropleiding, omdat het eindwerk in de masteropleiding een grotere rol speelt dan in
de bacheloropleiding.
De vele sterke punten en de enkele verbeterpunten wegende, komt de commissie tot het oordeel dat de bachelor- en masteropleiding voldoen aan de eisen die gelden voor dit facet.
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Oordeel op onderwerpniveau
Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend
oordeel op het niveau van het onderwerp ‘Programma’ voor de bachelor- en masteropleiding
Psychologie luidt: voldoende.
1.2.3. Inzet van personeel
F12: Eisen WO
De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding:
Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
De zelfstudie meldt dat het programma, vanwege de recente start, tot nu toe grotendeels is
gefinancierd uit algemene investeringsmiddelen vanuit de EUR. Bij de start in 2001 is afgesproken dat de beschikbare middelen voor 75% aan onderwijstaken worden besteed. Vanaf
2006 komt volledige onderzoeksfinanciering beschikbaar.
In de zelfstudie is een overzicht opgenomen van de menskracht in aantallen en fte’s, onderscheiden naar functiecategorie, die bij het onderwijs in de bachelor- en masteropleiding zijn
betrokken. Hieruit blijkt dat op peildatum 1 december 2005 vijf hoogleraren, vijf uhd’s, 25
54
QANU / Psychologie / EUR
ud’s en achttien WD’s bij het onderwijs zijn betrokken. WD’s zijn wetenschappelijk docenten
met uitsluitend een onderwijstaak. Zij vervullen vooral de rol van tutor en geven trainingen. Dit zijn volgens de zelfstudie veelal jonge (nog) niet gepromoveerde psychologen die
ook werkzaam zijn in de beroepspraktijk. Zij krijgen een tijdelijk contract voor drie jaar. De
hoogleraren en uhd’s zijn allen gepromoveerd; van de ud’s zijn er vier nog niet gepromoveerd.
Verwacht wordt dat zij binnenkort promoveren. Daarnaast worden twee postdoc’s en elf aio’s
bij het onderwijs ingezet. De opleiding geeft in de zelfstudie aan dat in 2006 nog twee hoogleraarsposities worden vervuld, een voor A&O en een voor B&C. Tijdens het visitatiebezoek
was voorzien in de vervulling van de hoogleraar A&O.
Volgens de gegevens in de zelfstudie is 80% van de vaste staf lid van een KNAW-erkende
onderzoeksschool. De opleidingen geven in een overzicht aan welke onderwijs- en onderzoeksspecialisatie de verschillende leden van de wetenschappelijke staf hebben. Ongeveer de helft
van alle colleges in het eerste jaar van de bacheloropleiding wordt door hoogleraren en uhd’s
verzorgd. Verschillende stafleden hebben een onderzoeksgerelateerde subsidie, bijvoorbeeld
van de NWO, en enkele onderzoeksprijzen ontvangen.
Oordeel
De commissie stelt vast dat van de vaste staf nagenoeg iedereen is gepromoveerd en het merendeel onderzoeker is bij een onderzoeksprogramma. Deze onderzoeksprogramma’s zijn nog niet
door een onderzoeksvisitatiecommissie Psychologie beoordeeld. De wetenschappelijke docenten die een tijdelijk contract hebben en vooral als tutor worden ingezet, zijn niet gepromoveerd. De onderzoekskwalificaties van deze tijdelijke staf zijn relatief minder groot dan bij
zusteropleidingen. De inzet van WD’s als tutoren past naar het oordeel van de commissie
adequaat bij het probleemgestuurd onderwijs in de bacheloropleiding. Voor de masteropleiding verwacht de commissie een grotere inbreng van toponderzoekers dan nu het geval is.
Zij ondersteunt dan ook de uitbreiding van de hoogleraarsposities die zijn voorzien. Voor
beide opleidingen geldt dat er voldoende wetenschappelijke en professionele rolmodellen in
het onderwijs worden ingezet.
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
F13: Kwantiteit personeel
Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
In totaal is er voor het onderwijs in de bachelor- en masteropleiding 26,6 fte beschikbaar
(peildatum 1 december 2005). Volgens de opleidingen is de staf-studentratio vergelijkbaar
met andere opleidingen aan de EUR. Het probleemgestuurd onderwijs vraagt meer docententijd. Door voor de uitvoerende onderwijstaken, met name de tutorrollen, wetenschappelijk
docenten zonder onderzoekstaak aan te stellen, wordt in deze extra docententijd voorzien. De
staf-studentratio bedroeg in 2003 en 2004 1:35 en in 2005 1:30.
In de zelfstudie geven de opleidingen aan dat er voldoende aanvullende investeringsmiddelen
door de EUR zijn gereserveerd om de uitvoering van de onderwijsprogramma’s Psychologie
voor de toekomst te waarborgen.
QANU / Psychologie / EUR
55
Oordeel
De commissie stelt vast dat er in de afgelopen vijf jaar een enorme uitbreiding van de staf is
gerealiseerd: van 7,1 fte in 2001 tot 26,6 fte voor onderwijs in 2005. Het aantal ingeschreven studenten is sinds 2001 van 88 gestegen tot 805 in 2005. De staf-studentratio van 1:30
is in vergelijking tot andere opleidingen relatief gunstig. Dit past bij het didactisch concept
van probleemgestuurd onderwijs dat relatief veel docententijd vraagt. De commissie vindt in
dit kader de positie en inzet van tijdelijk personeel (vooral wetenschappelijk docenten) een
slimme zet vanuit de opleidingen gedacht. De commissie heeft er waardering voor dat de groei
van de staf op een organische manier door de opleidingen is opgevangen. De commissie heeft
verder begrepen dat in de toekomst de staf met 30% uitgebreid zal worden. De commissie
merkt bij genoemde staf-studentratio en de kwantiteit van het personeel op dat dit nog geen
stabiele situatie weerspiegelt vanwege het feit dat de opleidingen recent gestart zijn en nog een
aanloopfinanciering kennen vanuit de Erasmus Universiteit. Zij beoordeelt dit facet om die
reden niet met een ‘goed’ maar met een ‘voldoende’.
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
F14: Kwaliteit personeel
Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het
programma.
In de periode 2001-2005 is het onderwijzend personeel gegroeid van 7,1 naar 26,6 fte. Bij
de selectie van het wetenschappelijk personeel is volgens de opleidingen bewezen onderwijskwaliteit een belangrijk criterium geweest. De Rotterdamse staf is relatief jong. Docenten
worden, volgens de zelfstudie, pas ingezet in het probleemgestuurd onderwijs als zij met
goed gevolg de driedaagse workshop ‘Introductie in probleemgestuurd onderwijs’ hebben
afgerond. Jonge, net gepromoveerde docenten, worden aangemoedigd cursussen van het
OECR, vooral op het gebied van het geven van colleges, te volgen. Er is een budget voor
onderwijskundige bijscholing.
Jaarlijks worden de onderwijs- en onderzoeksprestaties aan de hand van een portfolio van de
docent-onderzoeker tijdens het functioneringsgesprek aan de orde gesteld. In het portfolio
zijn de gemiddelde studentenoordelen over de onderwijstaken opgenomen. De opleidingen
hanteren als streefcijfer dat het gemiddelde studentenoordeel minimaal ruim voldoende (een 7
op een tienpuntsschaal) moet zijn. Indien dit niet gehaald wordt, worden volgens de zelfstudie
maatregelen genomen, zoals bijscholing of persoonlijke coaching.
In de zelfstudie zijn de gemiddelde oordelen van studenten over de kwaliteit van de blokken,
de tutoren en de colleges voor de bacheloropleiding van 2001 tot en met 2005 uiteengezet. De
beoordelingen zijn alle ruim voldoende. Ook de gemiddelde oordelen over de kwaliteit van blokken en tutoren in de masteropleiding zijn opgenomen, uitgesplitst naar jaar en specialisatie. De
oordelen over de tutoren zijn alle ruim voldoende (tussen de 7,0 en 8,2 op een tienpuntsschaal).
Van de dertien blokken, haalden tien het streefcijfer van gemiddeld een 7. Drie blokken zijn
tussen de 6,5 en 7 beoordeeld. De opleidingen noemen tot slot de positieve beoordeling van de
kwaliteiten van de staf door studenten in de Elsevier-enquête. De waardering voor bekwaamheid
en inzet, bereikbaarheid en begeleiding bij opdrachten is hoger dan het landelijk gemiddelde. De
kwaliteit van de hoorcolleges scoorde wat lager dan landelijk gemiddeld.
56
QANU / Psychologie / EUR
Oordeel
De commissie constateert op basis van de gesprekken die zij heeft gevoerd, dat de opleidingen
over enthousiast, betrokken en voor studenten en collega’s toegankelijk onderwijsgevend personeel beschikken. De commissie complimenteert de staf over de bereikte onderwijskundige
kwaliteiten in de afgelopen vijf jaar. Zij stelt vast dat de staf wordt geselecteerd op onderwijskundige kwaliteiten. Er zijn diverse professionaliseringsactiviteiten. Zo krijgen alle beginnende
docenten een training in probleemgestuurd onderwijs. De commissie heeft de specialisaties
van de staf bestudeerd en oordeelt dat deze voldoende breed zijn gezien de eindkwalificaties.
Zij stelt ook vast dat het docententeam breed inzetbaar is. Zij heeft het loopbaanplan ingezien
en waardeert dit positief. De commissie heeft uit de gesprekken met de delegaties begrepen dat
de opleidingen er zorg voor dragen dat de specifieke didactische kwaliteiten van de docentonderzoekers zo goed mogelijk worden ingezet. Vooral in het derde jaar van de bacheloropleiding worden daarbij ook colleges verzorgd door gastdocenten. De commissie vindt dat het
onderwijs goed georganiseerd wordt: het onderwijsbureau functioneert goed. De problematiek
die kan samenhangen met de inzet van tijdelijk personeel wordt naar het oordeel van de commissie
adequaat opgevangen. Dit is vooral relevant voor de bacheloropleiding.
De commissie waardeert dit facet voor de bacheloropleiding gezien de goede onderwijskundige
en domeinspecifieke kwalificaties van de staf voor de bacheloropleiding als goed. Deze kwalificaties passen bij het probleemgestuurd onderwijs en de eindkwalificaties van de bacheloropleiding. Voor de masteropleiding beoordeelt zij dit facet in zijn geheel als voldoende gezien
de recente start en het feit dat zij in de masteropleiding meer inbreng verwacht van toppsychologen dan in de bacheloropleiding. Dit laatste is bij de Rotterdamse masteropleiding voor
verbetering vatbaar. De commissie heeft begrepen dat op korte termijn wordt voorzien in de
aanstelling van een hoogleraar Biologische en Cognitieve Psychologie.
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Oordeel op onderwerpniveau
Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend
oordeel op het niveau van het onderwerp ‘Inzet van personeel’ voor de bachelor- en masteropleiding Psychologie luidt: voldoende.
1.2.4. Voorzieningen
F15: Materiële voorzieningen
De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
De opleidingen geven in de zelfstudie een overzicht van de huisvesting en materiële voorzieningen waarvan gebruikgemaakt kan worden om het onderwijsprogramma te realiseren.
De faculteit is sinds 2005-2006 gehuisvest op de twaalfde en dertiende verdieping van het T-gebouw
op de campus van de EUR. In dit gebouw zijn ook de onderwijsgroepzalen en een pc-landschap met
120 nieuwe pc’s gehuisvest. De collegezalen zijn verspreid over de campus. De onderwijsruimten
zijn volgens de opleidingen in ruim voldoende mate aanwezig en modern ingericht.
QANU / Psychologie / EUR
57
De bibliotheek is in het studielandschap gevestigd. Deze is geschikt gemaakt voor opzoeken en
raadplegen van bronnen, wat specifiek past bij het karakter van probleemgestuurd onderwijs.
Studenten klagen soms over te weinig faciliteiten om de bronnen te kopiëren en zo ook thuis
te kunnen bestuderen. In 2001 is gestart met de vorming van een collectie psychologische
(elektronische) boeken en tijdschriften. Volgens de opleidingen is inmiddels een omvangrijke
collectie aangeschaft en wordt deze nog voortdurend aangevuld.
Voor het onderwijs, bijvoorbeeld bij het afstudeeronderzoek, wordt ook gebruikgemaakt van
het Erasmus Behavioral Lab. Dit betreft een moderne researchfaciliteit voor het doen van
geavanceerd gedragswetenschappelijk onderzoek. Voor de verdere ontwikkeling van laboratoria zijn jaarlijkse investeringen begroot. Verder is er bij het Instituut voor Psychologie een
testotheek aanwezig, waarin ruim zestig tests, vragenlijsten en achtergronddocumentatie over
de materialen zijn ondergebracht. Deze wordt nog verder uitgebreid.
De staf ervaart de huisvesting volgens de zelfstudie als modern en plezierig. Uit de Elsevierenquête (2005) blijkt dat studenten de onderwijsvoorzieningen significant hoger dan het landelijk gemiddelde beoordelen.
Oordeel
De commissie heeft een rondleiding gehad langs de onderwijsvoorzieningen, zoals werkgroepzalen, collegezalen, computerzalen, bibliotheek/studielandschap, laboratoria, testotheek, en
heeft een presentatie van Psyweb gekregen. De voorzieningen hebben een positieve indruk
gemaakt op de commissie. De opleidingen zijn ruim gevestigd in een nieuw gebouw. Er zijn,
gezien de studentenaantallen, veel eigen werkgroepruimten voor Psychologie beschikbaar die
goed passen bij de gekozen werkvormen van probleemgestuurd onderwijs. De onderzoeksvoorzieningen, zoals laboratoria, die ook voor het onderwijs gebruikt worden zijn in opbouw.
De commissie vindt de onderzoeksvoorzieningen zoals die nu in het onderwijs gebruikt worden adequaat. De bibliotheek heeft, gezien de recente start van collectievorming, nog een
achterstand. De commissie waardeert het echter zeer positief dat de bibliotheek hierdoor een
collectie kan opbouwen die goed aansluit bij recent onderzoek en het onderwijsprogramma.
De commissie vindt de elektronische leeromgeving Psyweb bijzonder goed vormgegeven. De
commissie is concluderend van oordeel dat de kwaliteit en inrichting van de onderwijsvoorzieningen goed toereikend zijn voor de uitvoering van de onderwijsprogramma’s.
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed.
F16: Studiebegeleiding
De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang.
De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
De opleidingen noemen in de zelfstudie als doel voor de studiebegeleiding het tegengaan van
voortijdige uitval en studievertraging. Het begeleidingssysteem wordt gekenmerkt door korte
lijnen tussen de student en de opleiding en komt tot uiting in de begeleiding door de tutoren
bij de PGO-onderwijsgroepsbijeenkomsten en begeleiding door de studieadviseurs. De tutoren
vervullen tijdens de onderwijsgroepsbijeenkomsten onder meer een signalerende en doorverwijzende functie. Zij verwijzen bij problemen door naar de studieadviseur. Bij ernstige problemen
kan worden doorverwezen naar de studentendecanen en -psychologen van de EUR.
58
QANU / Psychologie / EUR
De bacheloropleiding geeft studenten na het eerste jaar een bindend studieadvies (BSA). Om
de studie te mogen vervolgen, moeten studenten in het eerste jaar 40 van de 60 studiepunten
behalen en na het tweede jaar het gehele eerste jaar hebben afgerond. De studieadviseurs volgen de studieprestaties in het eerste jaar en sturen elke student drie tussentijdse studieadviezen
(januari, april, juli) en één definitief bindend studieadvies (augustus). Studenten met achterstand wordt dringend aangeraden om contact op te nemen met één van de twee studieadviseurs.
Daarnaast ontvangen studenten na elke behaalde onvoldoende een e-mail van de studieadviseurs waarin hun gewezen wordt op de begeleidingsmogelijkheden van de opleiding.
Studieresultaten worden geregistreerd in het studievoortgangsysteem Osiris. Dit systeem is
online toegankelijk voor studenten. Studenten krijgen na een toets via e-mail bericht dat hun
resultaten in te zien zijn via Osiris online.
Informatie over specialisatiemogelijkheden wordt studenten vanaf het eerste jaar gegeven. In
het eerste blok van het eerste jaar worden de specialisaties onder de aandacht gebracht en in
het tweede jaar wordt een voorlichtingsmiddag over het studieprogramma en beroepsmogelijkheden van de specialisaties georganiseerd. Uit een enquête onder alumni blijkt volgens de
zelfstudie dat studenten hierover graag nog meer informatie hadden verkregen. Uit gesprekken met bachelorstudenten blijkt dat zij geen voorlichting krijgen over mogelijkheden na de
bacheloropleiding, anders dan voorlichting over de masteropleiding. Masterstudenten met wie
de commissie sprak geven aan voldoende informatie, onder meer via Psyweb, te hebben gekregen over de mogelijkheden na de masteropleiding.
Oordeel
De commissie constateert op basis van de gesprekken met de staf en studenten en de informatie die beschikbaar is gesteld, dat de opleiding de studenten zeer intensief volgt en naar aanleiding van studieprestaties gerichte maatregelen treft ter bevordering van de studievoortgang.
De opleidingen zijn volgens de commissie met recht trots op hun systeem van monitoring en
studiebegeleiding. De commissie wijst de opleidingen erop, gezien de uitgebreide registratie
van student en studievoortgang, aandacht voor de privacybewaking van de gegevens te hebben.
De commissie vindt het een goede zaak dat de begeleiding niet alleen bij de studieadviseur ligt.
Ook de docenten spelen hierbij, vooral in hun rol als tutor, een belangrijke rol. Het eerste jaar
van de bacheloropleiding is selecterend door het bindend studieadvies. De commissie heeft
tijdens het bezoek gezien dat de procedure rondom het bindend studieadvies zorgvuldig wordt
uitgevoerd. De grens voor een positief of negatief advies is helder, maar naar het oordeel van
de commissie hadden de gestelde eisen en criteria aan het bindend studieadvies vooraf beter
verantwoord kunnen worden. De commissie waardeert het positief dat niet alleen in het eerste
jaar, maar ook in de latere jaren van de bachelor- en in de masteropleiding expliciete aandacht
wordt geschonken aan de begeleiding van studenten.
Concluderend is de commissie van oordeel dat de studiebegeleiding en informatievoorziening
met het oog op de studievoortgang voor de bachelor- en masteropleiding goed is vormgegeven
en aansluit bij de behoefte van studenten.
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed.
QANU / Psychologie / EUR
59
Oordeel op onderwerpniveau
Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend
oordeel op het niveau van het onderwerp ‘Voorzieningen’ voor de bachelor- en masteropleiding Psychologie luidt: voldoende.
1.2.5. Interne kwaliteitszorg
F17: Evaluatie resultaten
De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
Beide opleidingen evalueren, zoals staat beschreven in de zelfstudie, ieder blok op systematische wijze. De blokevaluaties bestaan uit open vragen en gesloten vragen. Studenten geven hun
waardering voor de algemene indruk van het blok, de bijzondere aspecten, aanvullende informatie, het functioneren van de tutor en Psyweb. De evaluaties worden elektronisch via Psyweb
in de laatste week van het blok afgenomen. De blokevaluatie is gekoppeld aan de inschrijving
voor de bloktoets. Studenten registeren zich voor de bloktoets door het anoniem invullen van
de evaluatie.
Streefdoel voor de blokevaluaties en de kwaliteit van de docent is een gemiddelde waardering
van minimaal een 7 op een tienpuntsschaal.
De blokcoördinator en alle betrokken tutoren ontvangen een totaaloverzicht van de evaluatieresultaten en elke tutor krijgt een overzicht over de oordelen over zijn of haar functioneren.
Deze resultaten vormen een onderdeel van het functioneringsgesprek.
Het is universitair beleid om tussen twee externe onderwijsvisitaties een interne opleidingsevaluatie te organiseren. Deze heeft gezien de recente start van de opleidingen nog niet plaatsgevonden.
Oordeel
De commissie stelt vast dat via de schriftelijke blokevaluaties elk onderwijsonderdeel periodiek
en systematisch wordt geëvalueerd. Er zijn toetsbare streefdoelen opgesteld, waarmee de opleiding kan nagaan of de beoogde prestaties worden behaald. Door het verplichtende aspect van
de evaluaties is er een hoge respons. Een nadeel van deze procedure vindt de commissie dat de
toets geen onderdeel uitmaakt van de evaluaties. Dit wordt echter door de opleidingen op een
andere manier ondervangen. De commissie is op basis van de gesprekken en de documenten
die zij heeft ingezien van oordeel dat het grotere geheel van kwaliteitszorg, bijvoorbeeld uitvoering van curriculumevaluaties, minder is geformaliseerd. In de curriculumjaargroep, waarin
veel gesproken wordt over evaluatie van het curriculum van een jaar als geheel, vindt deze
kwaliteitsbewaking impliciet plaats.
Concluderend is de commissie van oordeel dat de opleidingen een adequaat evaluatiesysteem
hanteren en het blokonderwijs uitvoerig en gestructureerd aan de hand van toetsbare streefdoelen monitoren. Wat betreft het systeem van kwaliteitszorg in bredere zin, constateert de
commissie dat de opleidingen een start hebben gemaakt met de omslag van een informeel
systeem naar een meer formeel systeem. Zij moedigt dit verder aan.
60
QANU / Psychologie / EUR
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
F18: Maatregelen tot verbetering
De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan
realisatie van de streefdoelen.
In de zelfstudie beschrijven de opleidingen hoe de kwaliteitsbewaking voor, tijdens en na
afloop van een blok plaatsvindt. Voorafgaand wordt een planningsgroep gevormd die op basis
van de evaluaties van het vorige jaar, het blok aanpast. Deze kan bijvoorbeeld colleges, practica,
of literatuur die door studenten minder of niet gewaardeerd werden, veranderen of verwijderen. Daarnaast bespreekt de curriculumjaargroep het blok een aantal weken voor het blok
begint. Vooraf worden de belangrijkste materialen, zoals het blokboek, de tutorinstructie, de
practicumhandleiding en de resultaten van de blokevaluatie, aan de leden van de curriculumjaargroep beschikbaar gesteld. En tijdens de bijeenkomst geeft de blokcoördinator uitleg
over het blok en de wijzigingen en kunnen de andere coördinatoren vragen stellen of kritiek
geven. Zo zijn de coördinatoren op de hoogte van de activiteiten in de andere blokken. Tijdens een blok komen de tutoren met de coördinator bijeen, waardoor potentiële problemen
volgens de opleidingen in een vroeg stadium kunnen worden aangepakt. Studenten kunnen
via Psyweb informatie met de tutor en coördinator uitwisselen. Na afloop van een blok krijgen de coördinator en alle tutoren binnen twee weken de uitkomsten van de blokevaluaties
toegestuurd. Deze informatie wordt ook ter beschikking gesteld aan de opleidingsdirecteur en
opleidingcommissie. De opleidingscommissie bespreekt de resultaten van de blokevaluaties.
De opleidingscommissie heeft, in tegenstelling tot de blokcoördinator en opleidingsdirecteur,
geen toegang tot de individuele tutorbeoordelingen.
De opleidingen geven in de zelfstudie enkele concrete voorbeelden van verbetermaatregelen
die naar aanleiding van de evaluaties zijn genomen. In de bacheloropleiding zijn bijvoorbeeld
naar aanleiding van studielastgegevens richtlijnen voor studiegedrag opgesteld, zoals een minimaal aantal pagina’s literatuur dat per week bestudeerd moet worden en is naar aanleiding van
de evaluatie van een experiment met een zelfinstructiepracticum toch besloten het jaar daarop
ervaren trainers in te zetten. Met deze verbetermaatregel is het practicum positiever beoordeeld. In de masteropleiding zijn bijvoorbeeld bij blok 4.3 A&O en blok 4.3 K&G op basis
van lage beoordelingen (tussen de 6,5 en 7) concrete verbetermaatregelen getroffen, waardoor
het studentenoordeel over de kwaliteit van het blok het jaar daarop is gestegen en het streefcijfer van minimaal een 7 heeft gehaald.
Oordeel
De commissie stelt vast dat het evaluatiesysteem zo is opgezet dat verbetermaatregelen getroffen
kunnen worden. De procedures hiervoor zijn helder. De commissie is van oordeel dat de opleidingen adequaat hebben gereageerd op verbetermogelijkheden die uit de evaluaties naar voren
kwamen. Hiervan heeft de commissie enkele concrete voorbeelden gezien. Vanwege de recente
start van de opleidingen zijn er geen aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie beschikbaar.
De commissie concludeert dat de opleidingen voldoen aan de criteria die gelden voor dit facet.
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
QANU / Psychologie / EUR
61
F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
De opleiding geeft aan dat bij het bewaken van de kwaliteit van het onderwijs de planningsgroepen een belangrijke rol spelen. Hierin hebben een studentlid en twee stafleden zitting.
Studenten zijn verder vanzelfsprekend via het invullen van de blokevaluaties betrokken bij de
kwaliteitszorg van de opleiding. In de opleidingscommissie worden op basis van evaluatiegegevens alle blokken van de afgelopen periode besproken. Hierin hebben evenveel studentleden
als stafleden zitting. Zij komen om de twee maanden bijeen. Verder zijn studenten ook in alle
curriculumjaargroepen vertegenwoordigd. Het betreft hier studenten die het jaar succesvol
hebben afgerond. In de curriculumjaargroepen wordt door de blokcoördinator een toelichting
gegeven op onder meer de wijzigingen die op basis van de evaluaties zijn doorgevoerd.
De commissie heeft van studenten uit de opleidingscommissie begrepen dat hun inbreng serieus wordt opgevolgd. Zo zijn bijvoorbeeld alle punten die studenten ten aanzien van de veranderingen in het OER via de opleidingscommissie naar voren brachten, door de opleidingen
overgenomen. Anderzijds heeft zij ook begrepen dat bepaalde zaken waar de studentleden
uit de opleidingscommissie voorstander van zijn, volgens de opleiding niet mogelijk zijn. Dit
betreft bijvoorbeeld het weer invoeren van de persoonlijke keuze voor een vroege of late onderwijsgroep in elk blok. Volgens de opleiding is het om logistieke redenen niet mogelijk om
studenten hierin een keuze te bieden.
Uit de gesprekken tijdens het visitatiebezoek heeft de commissie begrepen dat de formele rol
van de opleidingscommissie minder noodzakelijk is omdat de kwaliteitszorg vooral laag in de
organisatie, bijvoorbeeld in plannings- en curriculumgroepen, plaatsvindt. Studentleden voor
de opleidingscommissie worden gevraagd door het management van de opleiding. Het blijkt
lastig studenten voor deze taak te vinden. Ook heeft de commissie gehoord dat de opleidingscommissie niet erg leeft onder de andere bachelor- en masterstudenten. Studentleden van de
opleidingscommissie zetten zich in om de zichtbaarheid te vergroten.
De opleidingen geven aan dat ten tijde van het schrijven van de zelfstudie plannen worden
gemaakt om alumni te betrekken bij de bewaking van de kwaliteit van het onderwijs. De
opleiding heeft onder de eerste cohort afgestudeerde masterstudenten een enquête afgenomen.
Als structureel onderdeel van de kwaliteitszorg wordt in de zelfstudie vermeld dat sinds 2005
feedback is gevraagd op het functioneren van de studenten in praktijkstages. Daarnaast is het
beroepenveld via gastcolleges betrokken bij het onderwijs in beide opleidingen.
Oordeel
De commissie stelt op basis van de gesprekken met diverse delegaties en de documentatie
over de interne kwaliteitszorg vast dat medewerkers op diverse manieren zijn betrokken bij
de kwaliteitszorg van het onderwijs, onder meer via de planningsgroep, de curriculumjaargroep, de opleidingscommissie en de faculteitsraad. Op de agenda’s van elk van deze gremia
is de kwaliteit van het onderwijs onderwerp van gesprek. Studenten zijn via het invullen van
de blokevaluaties en hun lidmaatschap van de opleidingscommissie direct betrokken bij de
kwaliteitszorg. Daarnaast heeft de commissie vastgesteld dat er zoveel informele contacten
tussen studenten en docenten zijn, dat de opleidingscommissie nog geen belangrijke rol speelt
bij de kwaliteitsbewaking van de opleidingen. De benoemingen van studentleden in de opleidingscommissie zou volgens de commissie beter kunnen, bijvoorbeeld via verkiezingen. Dit
62
QANU / Psychologie / EUR
ook om de zichtbaarheid van de opleidingscommissie te vergroten. Van de studentleden uit de
opleidingscommissie heeft zij gehoord dat er adequaat op hun inbreng gereageerd wordt. Het
betrekken van alumni en het beroepenveld bij de kwaliteitszorg staat in de kinderschoenen. De
commissie ondersteunt de plannen van de opleidingen op dit gebied.
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Oordeel op onderwerpniveau
Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend
oordeel op het niveau van het onderwerp ‘Interne kwaliteitszorg’ voor de bachelor- en masteropleiding Psychologie luidt: voldoende.
1.2.6. Resultaten
F20: Gerealiseerd niveau
De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau,
oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Zie voor de examenregeling en het toetsbeleid F11.
Bachelor
In 2004 en 2005 hebben de eerste twee cohorten studenten de bachelorscriptie geschreven.
De bachelorthesis heeft een omvang van 9 studiepunten en kan de vorm hebben van een literatuurstudie of een empirisch onderzoek. Voor beide vormen gelden vastgestelde richtlijnen
ten aanzien van de omvang en de beoordeling. De opleiding hanteert een standaard beoordelingsformulier voor de beoordeling van de bachelorscriptie waarin de beoordelingscriteria zijn
geëxpliciteerd. Uit de gesprekken met betrokkenen bij de opleiding heeft de commissie begrepen dat sinds 2005-2006 ook voor de bachelorscriptie standaard met een tweede beoordelaar
wordt gewerkt.
Uit studentevaluaties blijkt dat studenten het onderdeel bachelorscriptie gemiddeld met het
schoolcijfer 7,8 waarderen en de kwaliteit van de begeleiding gemiddeld met een 8,3 (evaluatie
2003-2004). De beoordelingen in 2004-2005 zijn vergelijkbaar.
Master
De masteropleiding is in 2004 gestart en de eerste mastertheses zijn in 2005 afgerond. De
afstudeerfase heeft een omvang van 32 studiepunten. Deze kunnen volledig worden besteed
aan een onderzoeksstage en masterthesis; aan onderzoeksstage en masterthesis van 20 studiepunten en praktijkstage van 12 studiepunten; of aan een gecombineerde onderzoekstage met
praktijkstage. In het laatste geval bedraagt de masterthesis, die het resultaat is van de onderzoekstage, ten minste 20 studiepunten.
De opleiding heeft een coördinator voor het afstudeertraject aangewezen die onder meer
externe contacten voor praktijk- en onderzoekstages aangaat en onderhoudt, voorlichting aan
studenten geeft en de procedures en kwaliteit rondom het afstudeertraject bewaakt. De student
QANU / Psychologie / EUR
63
wordt bij een afstudeeronderzoek aan de universiteit begeleid door een staflid van de opleiding
(instituutsbegeleider). Bij een extern onderzoek of praktijkstage wordt de student daarbij ook
begeleid door een begeleider vanuit de instelling (instellingsbegeleider).
Het afstudeeronderzoek kent twee beoordelingsmomenten: de beoordeling van de onderzoeksopzet en de eindbeoordeling van de masterthesis. De eerste wordt aan de hand van vastgestelde
criteria beoordeeld door de instituutsbegeleider en een tweede beoordelaar vanuit de opleiding.
Beide moeten een akkoord geven. De masterthesis wordt eveneens door twee beoordelaars
vanuit de opleiding beoordeeld op vastgelegde aspecten. De beoordeling van de praktijkstage
wordt door de instituutsbegeleider gegeven en gebaseerd op de beoordeling van het stageverslag, de stagebeoordeling door de instellingsbegeleider en de aanwezigheid en actieve deelname
aan de intervisiebijeenkomsten (geldt voor K&G en O&O). Voordat studenten aan de stage
mogen beginnen, moeten zij een door de instellingsbegeleider goedgekeurd stagewerkplan
hebben opgesteld. De criteria voor de beoordeling van het stageverslag zijn geëxpliciteerd.
De opleiding geeft in de zelfstudie een overzicht van de uitkomsten van het eerste alumnionderzoek dat onder de 22 afgestudeerden van de eerste mastercohort (2004-2005) is verricht.
De enquête is door dertien studenten ingevuld. De opleiding noemt het verheugend dat elf
van de dertien studenten (85%) binnen vier maanden een positie op de arbeidsmarkt vonden.
De afgestudeerden zijn positief over de onderzoekstage als voorbereiding op wetenschappelijk onderzoek; de praktijkstage als voorbereiding op de beroepsuitoefening en het nut van
het PGO-systeem voor de beroepsuitoefening (allen > 4,5 op een vijfpuntsschaal). Studenten
beschouwen de opleiding als geheel als een goede voorbereiding op de arbeidsmarkt (M=3,91),
maar hadden graag meer voorlichting over de mogelijkheden in het beroepenveld (M= 2,55)
en informatie over hoe te werk te gaan bij het vinden van een baan (M=3,64) gekregen.
Uit de gesprekken met alumni heeft de commissie begrepen dat zij vinden dat zij een goede
concurrentiepositie hebben bij het vinden van een baan. Alumni benadrukken het belang
van door de opleiding aangeleerde vaardigheden bij de transitie naar een beroep. Zij zijn van
mening dat zij qua vaardigheden goed zijn voorbereid op een toekomstig beroep.
Oordeel
De commissie heeft uit een lijst van 25 recente bachelorscripties tien scripties geselecteerd
en bestudeerd. Van de 22 mastertheses die ten tijde van het schrijven van de zelfstudie waren
afgerond (februari 2006) heeft zij negen mastertheses geselecteerd en bestudeerd. Beide selecties betreffen een random spreiding over de specialisaties en verschillende waarderingen (laag,
gemiddeld en hoog beoordeelde werken). De commissie heeft bij elk afstudeerwerk het ingevulde beoordelingsformulier van de begeleider kunnen inzien. In een aantal gevallen kon de
commissie hierbij ook de toegevoegde informatie van de tweede beoordelaar zien. De commissie waardeert dit positief en raadt de opleiding aan dit bij alle afstudeerwerken als standaard te hanteren. De commissie is van mening dat de afstudeerwerken van de bachelor- en
masteropleiding van voldoende niveau zijn. De commissie stelt vast dat de cijfers van de opleiding over het algemeen hoger liggen dan de commissie aan de afstudeerwerken toekende. Wat
betreft de bachelorscripties miste de commissie in een paar gevallen de verbanden en kritische
beschouwingen in de afstudeerwerken. Uit de gesprekken heeft de commissie begrepen dat
in de praktijk eenderde van de bachelorstudenten in eerste instantie een onvoldoende krijgt
voor de bachelorscriptie. Hij of zij heeft vervolgens drie weken de tijd om het werk te herzien.
De commissie concludeert op basis hiervan dat het niveau bewaakt wordt. In een enkel geval
constateerde de commissie dat de docent ondanks de geleverde kritiek op het werk, toch een
64
QANU / Psychologie / EUR
voldoende gaf, waar de commissie eerder van oordeel zou zijn dat het werk nog niet voldoende
was. De commissie vindt deze kritiekpunten over het geheel genomen echter niet zorgelijk.
Over het algemeen stelt zij vast dat de eindkwalificaties van de bachelor- respectievelijk masteropleiding worden gerealiseerd. Systematische bewaking van het eindniveau zou naar het
oordeel van de commissie verbeterd kunnen worden.
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
F21: Onderwijsrendement
Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen.
Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
Bachelor
Het streefcijfer voor het rendement in de bacheloropleiding heeft de opleiding op 70% gesteld.
In de zelfstudie vergelijkt zij haar bachelorrendement met de gemiddelde (post-)propedeuserendementen in de periode 1995-2000. De rendementen van de bacheloropleiding liggen
hoger. Deze rendementen van het eerste jaar van de bacheloropleiding betreffen 55% na een
jaar, 71% na twee jaar en 73% na drie jaar.
Van degene die de propedeuse hebben gehaald, behaalt vervolgens bij de Rotterdamse opleiding 29% van de eerste cohort en 44% van de tweede cohort na twee jaar het bachelordiploma. Van de eerste cohort heeft na drie jaar 58% de hele bacheloropleiding met goed gevolg
afgerond. De opleiding verwacht dat 80% van de actieve studenten uit de tweede cohort het
bachelordiploma zal behalen.
De opleiding geeft in de zelfstudie aan dat, hoewel nog geen verstrekkende conclusies betreffende het rendement kunnen worden getrokken, zij van mening is dat de streefcijfers worden
gerealiseerd.
Master
De opleiding hanteert voor het onderwijsrendement van de masteropleiding een rendement
van 90%. Zij noemt dit streefcijfer een voorlopig streefcijfer, omdat er nog geen vergelijkingsmateriaal van andere masteropleidingen voorhanden is. Van de eerste cohort (2004-2005) is
het rendement na een jaar 50%. Per 31 januari 2006 bedroeg dit percentage 61%. De opleiding verwacht na twee jaar het streefcijfer te hebben benaderd.
Oordeel
De commissie stelt vast dat in de bachelor- en masteropleiding relatief hoge rendementen
worden gerealiseerd. De opleiding heeft realistische streefcijfers opgesteld. Het gerealiseerde
onderwijsrendement lijkt deze streefcijfers te benaderen. Uit de gesprekken heeft de commissie begrepen dat voor de masteropleiding daadwerkelijk een gerealiseerd rendement van 90%
verwacht wordt. De commissie is van mening dat de opleiding hiermee een voorbeeldfunctie
voor andere opleidingen vervult. Het lijkt de commissie zinvol indien de opleiding zou onderzoeken welke factoren daadwerkelijk hebben bijgedragen aan dit rendement.
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed.
QANU / Psychologie / EUR
65
Oordeel op onderwerpniveau
Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend
oordeel op het niveau van het onderwerp ‘Resultaten’ voor de bachelor- en masteropleiding
Psychologie luidt: voldoende.
66
QANU / Psychologie / EUR
Samenvatting oordelen Erasmus Universiteit Rotterdam
Bacheloropleiding Psychologie:
Onderwerp
Oordeel
1. Doelstellingen van de Voldoende
opleiding
2. Programma
Voldoende
3. Inzet van personeel
Voldoende
4. Voorzieningen
Voldoende
5. Interne kwaliteitszorg Voldoende
6. Resultaten
Voldoende
Facet
1. Domeinspecifieke eisen
2. Niveau
3. Oriëntatie
4. Eisen wo
5. Relatie doelstellingen en
programma
6. Samenhang programma
7. Studielast
8. Instroom
9. Duur
10. Afstemming vormgeving en
inhoud
11. Beoordeling en toetsing
12. Eisen wo
13. Kwantiteit personeel
14. Kwaliteit personeel
15. Materiële voorzieningen
16. Studiebegeleiding
17. Evaluatie resultaten
18. Maatregelen tot verbetering
19. Betrokkenheid van medewerkers,
studenten, alumni en beroepenveld
20. Gerealiseerd niveau
21. Onderwijsrendement
Oordeel
Goed
Voldoende
Goed
Voldoende
Voldoende
Goed
Goed
Voldoende
Voldoende
Goed
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Goed
Goed
Goed
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Goed
Totaaloordeel
Op grond van bovenstaande tabel en de inhoudelijke onderbouwing daarvan waaruit blijkt
dat de opleiding op alle zes de onderwerpen een voldoende scoort, is de conclusie dat het
totaaloordeel over de bacheloropleiding Psychologie voldoende is. Ze voldoet op alle facetten
aan de basiskwaliteit.
QANU / Psychologie / EUR
67
Masteropleiding Psychologie:
Onderwerp
1. Doelstellingen van de
opleiding
Oordeel
Voldoende
2. Programma
Voldoende
3. Inzet van personeel
Voldoende
4. Voorzieningen
Voldoende
5. Interne kwaliteitszorg
Voldoende
6. Resultaten
Voldoende
Facet
1. Domeinspecifieke eisen
2. Niveau
3. Oriëntatie
4. Eisen wo
5. Relatie doelstellingen en
programma
6. Samenhang programma
7. Studielast
8. Instroom
9. Duur
10. Afstemming vormgeving
en inhoud
11. Beoordeling en toetsing
12. Eisen wo
13. Kwantiteit personeel
14. Kwaliteit personeel
15. Materiële voorzieningen
16. Studiebegeleiding
17. Evaluatie resultaten
18. Maatregelen tot verbetering
19. Betrokkenheid van
medewerkers, studenten,
alumni en beroepenveld
20. Gerealiseerd niveau
21. Onderwijsrendement
Oordeel
Goed
Voldoende
Goed
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Goed
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Goed
Goed
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Goed
Totaaloordeel
Op grond van bovenstaande tabel en de inhoudelijke onderbouwing daarvan waaruit blijkt
dat de opleiding op alle zes de onderwerpen een voldoende scoort, is de conclusie dat het
totaaloordeel over de masteropleiding Psychologie voldoende is. Ze voldoet op alle facetten
aan de basiskwaliteit.
68
QANU / Psychologie / EUR
2.
De bacheloropleiding Psychologie, de masteropleiding
Psychology en de masteropleiding Psychological Research
van de Faculteit Psychologie aan de Open Universiteit
Nederland
Administratieve gegevens
Bacheloropleiding:
Naam van de opleiding CROHO-nummer
Het niveau resp. de oriëntatie van de opleiding
Studielast in ECTS
Varianten (voltijd, deeltijd en/of duaal)
De locaties waar de opleiding wordt aangeboden
Geaccrediteerd tot
Psychologie
56604
Bachelor wo
180
Deeltijd
Open afstandsonderwijs (hoofdlocatie Heerlen)
31 december 2007
Masteropleidingen:
Naam van de opleiding
CROHO-nummer
Het niveau resp. de oriëntatie van de opleiding
Studielast in ECTS
Varianten (voltijd, deeltijd en/of duaal)
De locaties waar de opleiding wordt aangeboden
Geaccrediteerd tot
Psychology
66604
Master wo
60
Deeltijd
Open afstandsonderwijs
(hoofdlocatie Heerlen)
31 december 2007
Naam van de opleiding
Psychological Research
CROHO-nummer
60095
Het niveau resp. de oriëntatie van de opleiding
Master wo
Studielast in ECTS
60
Varianten (voltijd, deeltijd en/of duaal)
Deeltijd
De locaties waar de opleiding wordt aangeboden
Open afstandsonderwijs
(hoofdlocatie Heerlen)
Geaccrediteerd tot
31 december 2007
Het bezoek van de visitatiecommissie Psychologie vond plaats op 7 en 8 september 2006.
De samenstelling van de visitatiecommissie was als volgt:
•
•
•
•
•
prof. dr. W.H.F.W. Wijnen, voorzitter;
prof. dr. M.Ph. Born, lid;
prof. dr. E.C. Klip, lid;
prof. dr. M. Brysbaert, lid;
dr. E.H. Gordijn, lid;
QANU / Psychologie / OUNL
69
•
•
V.M. de Vries BSc, studentlid;
drs. I.M.M.J. van Ophem, secretaris QANU.
De commissie heeft voor de beoordeling van de masteropleiding Psychological Research aansluitend aan het visitatiebezoek aanvullende informatie opgevraagd. De masteropleiding Psychological Research betreft een selectieve eenjarige masteropleiding geheel gericht op het doen
van onderzoek. Een dergelijke masteropleiding is de commissie elders in het land niet tegengekomen. Na het visitatiebezoek heeft nog een tweede gesprek met de verantwoordelijken voor
de opleiding plaatsgevonden. Onderstaande rapportage betreft de uiteindelijke conclusies van
de commissie.
2.0.
Structuur en organisatie van de faculteit
De Open Universiteit Nederland (OUNL) heeft zes faculteiten, waarvan de Faculteit Psychologie er één is. Daarnaast maken onder andere het Onderwijstechnologisch expertisecentrum
(OTEC) en het Ruud de Moor Centrum (RdMC) deel uit van de OUNL. De Faculteit Psychologie biedt een bacheloropleiding Psychologie en twee masteropleidingen, Psychology en
Psychological Research, aan. Daarnaast verzorgt zij – in lijn met de missie van de Open Universiteit Nederland – ondersteuning bij het ontsluiten van (digitale) onderwijsmiddelen voor
velen, maatschappelijke dienstverlening via participatie in projecten van het RdMC, beperkte
zakelijke dienstverlening en draagt zij in samenwerking met het OTEC bij aan de ontwikkeling van ondersteunende innovatieve projecten.
De faculteit staat onder leiding van een decaan. De decaan is integraal eindverantwoordelijk
voor onderwijsontwikkeling en -exploitatie, onderzoek, de innovatietaak en het beheer van
de faculteit. De faculteit kent een facultair managementteam, bestaande uit de decaan, twee
hoogleraren, de drie coördinatoren van de bachelor- respectievelijk masteropleidingen, de controller en beide onderwijscoördinatoren. Drie keer per jaar komen alle docenten onder leiding
van de decaan bijeen in het faculteitsoverleg waarin vakoverstijgende onderwerpen worden
besproken. De faculteit kent een aantal commissies: de curriculum- en projectencommissie
houdt zich bezig met de ontwikkeling van de kwaliteit van het onderwijs; de onderzoekscommissie houdt zich bezig met het onderzoeksbeleid van de faculteit; de ethische commissie ziet
toe op ethische aspecten van onderzoek en de stagecommissie en scriptiecommissie buigen
zich over kwesties rondom de stage respectievelijk scriptie. Tot slot kent de faculteit een examencommissie, een toetsingscommissie als deel van de examencommissie en een opleidingscommissie.
2.1.
Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand
van zaken
Per 1 september 2002 kunnen studenten zich niet meer inschrijven in de ongedeelde opleiding. Vanaf die datum zijn de bacheloropleiding Psychologie en masteropleiding Psychology
van start gegaan. Zittende studenten is in de loop van het studiejaar 2002-2003 de keuze
voorgelegd om over te stappen naar de gedeelde structuur. Voor studenten die overstapten
zijn overgangsregelingen vastgesteld. De gehele ongedeelde opleiding blijft tot 1 september
2007 operationeel, dit is tevens de einddatum van de afbouw van de ongedeelde opleiding.
Studenten van de ongedeelde opleiding die op dat moment 180 studiepunten of meer heb70
QANU / Psychologie / OUNL
ben behaald, kunnen instromen in de masteropleiding Psychology. Deze studenten ontvangen
geen bachelorgetuigschrift. Studenten die op 1 september 2007 minder dan 180 studiepunten
hebben gehaald, moeten overstappen naar de bacheloropleiding.
De commissie stelt vast dat door de dubbele trajecten die tussen 2002 en 2007 naast elkaar zijn
aangeboden, de afbouw van de ongedeelde opleiding weinig problemen voor studenten heeft
gekend. De overstapregelingen zijn adequaat. Er wordt veel aandacht besteed aan de administratieve omzetting van de opleidingen. Van de studenten heeft de commissie geen klachten
over de invoering van de bachelor-masterstructuur gehoord.
2.2.
Het beoordelingskader
2.2.1. Doelstellingen opleiding
F1: Domeinspecifieke eisen
De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
De bacheloropleiding Psychologie en de masteropleiding Psychology van de Open Universiteit
Nederland (OUNL) kennen twee afstudeervarianten: Arbeids- en Organisatiepsychologie en
Gezondheidspsychologie. De opleidingen zijn voortgekomen uit een brede sociaalwetenschappelijke opleiding. Aanvankelijk kende de opleiding Psychologie alleen de afstudeerrichting
Arbeid en Organisatie. Vanaf 1993 is hieruit de richting Gezondheidspsychologie ontwikkeld.
De klinische kant van deze laatste richting wordt door de faculteit geleidelijk uitgebreid.
In de zelfstudie wordt aangegeven dat de studie Psychologie van de OUNL de student voorbereidt op het beroep van psycholoog, in het bijzonder van dat van psychologisch onderzoeker (masteropleiding Psychological Research), van arbeids- en organisatiepsycholoog, of van
gezondheidspsycholoog. De afgestudeerde moet gedrag kunnen plaatsen in een context van
gedragsdeterminanten en heeft kennis en inzicht in een of meer toepassingsgebieden. Om die
reden onderscheiden de opleidingen drie competentielijnen: een lijn voor de onderzoekscompetentie, een voor de interventiecompetentie en een voor de diagnostische competentie.
De doelstellingen, competenties en eindkwalificaties zijn, zoals in de zelfstudie wordt aangegeven, voor de masteropleidingen deductief afgeleid van het beroep van psycholoog en vervolgens herleid tot doelstellingen, competenties en eindkwalificaties voor de bacheloropleiding.
Hieronder zijn de doelstellingen en competenties voor de drie opleidingen opgenomen. De
commissie heeft in de zelfstudie eveneens kennisgenomen van de eindkwalificaties. In de eindkwalificaties wordt het niveau van beheersing van de competenties nader gespecificeerd. De
eindkwalificaties zijn opgenomen in bijlage 1 bij dit rapport.
Bachelor
De opleiding stelt dat een driejarige bacheloropleiding in de psychologie geen civiel effect kan
hebben, omdat het competentieniveau na drie jaar te beperkt is voor zelfstandige beroepsbeoefening. Dit is overeenkomstig het standpunt van de Kamer Psychologie. Doelen van de
bacheloropleiding zijn “academische vorming, verdieping van de interesse in de psychologie
en de gekozen specialisatie (major) en de voorbereiding op de keuze voor de verdere studieQANU / Psychologie / OUNL
71
loopbaan in de psychologie zoals deze in de masteropleiding wordt aangeboden. De opleiding
beoogt de bachelor kennis, inzicht, vaardigheden en attituden bij te brengen die nodig zijn
voor instroom in een masteropleiding Psychologie. Een bachelor moet ook in staat zijn tot
adequate beroepsuitoefening op bachelorniveau onder leiding van een psycholoog” (bron: zelfstudie).
Voor de bacheloropleiding zijn de volgende competenties geformuleerd (bron: zelfstudie).
De bachelor heeft:
1. kennis van, inzicht in en het vermogen tot kritische reflectie ontwikkeld op vraagstukken
die zich voordoen op het gebied van de psychologie en met name de arbeids- en organisatiepsychologie en de gezondheidspsychologie;
2. kennis van, inzicht in en het vermogen tot kritische reflectie ontwikkeld op theorieën en
hun onderlinge samenhang in het bijzonder in de arbeids- en organisatiepsychologie en de
gezondheidspsychologie;
3. competenties ontwikkeld met betrekking tot sociaalwetenschappelijke, in het bijzonder
voor de psychologie relevante, methoden van gegevensverzameling, gegevensverwerking
en het opzetten van onderzoek;
4. competenties ontwikkeld met betrekking tot de methoden van psychologische diagnostiek;
5. competenties ontwikkeld met betrekking tot interventies in arbeid en organisatie, gezondheid en ziekte, onderzoek en ontwikkeling;
6. kennis van en vaardigheden ontwikkeld in het samenstellen van rapportages, gebaseerd op
onderzoek, praktijkbeoefening en/of literatuurstudie;
7. kennis van de beroepsethische regels voor psychologen.
De eindkwalificaties van de bacheloropleiding zijn opgenomen in bijlage 1.
Master Psychology
De algemene doelstelling van de masteropleiding Psychology is, zoals in de zelfstudie staat
vermeld, studenten voor te bereiden op de verdere, meer gespecialiseerde bijdrage aan de
wetenschappelijke kennisgroei in de toegepaste psychologie en aan de beroepsuitoefening als
psycholoog op academisch niveau. Deze doelstelling is door de opleiding als volgt geconcretiseerd in competenties (bron: zelfstudie).
De afgestudeerde master heeft:
1. kennis van, inzicht in en het vermogen tot kritische reflectie op vraagstukken die zich
voordoen op het gebied van de psychologie, met name de arbeids- en organisatiepsychologie en de gezondheidspsychologie;
2. kennis van, inzicht in en het vermogen tot kritische reflectie op theorieën en hun onderlinge samenhang in het bijzonder in de arbeids- en organisatiepsychologie en de gezondheidspsychologie;
3. competenties met betrekking tot sociaalwetenschappelijke, in het bijzonder voor de psychologie relevante, methoden van gegevensverzameling, gegevensverwerking en het opzetten van onderzoek;
4. competenties met betrekking tot de methoden van psychologische diagnostiek;
5. competenties met betrekking tot interventies in arbeid en organisatie, gezondheid en ziekte, onderzoek en ontwikkeling;
72
QANU / Psychologie / OUNL
6. kennis van en vaardigheden in het samenstellen van rapportages, gebaseerd op onderzoek,
praktijkbeoefening en/of literatuurstudie;
7. kennis van de beroepsethische regels voor psychologen.
De eindkwalificaties van de masteropleiding Psychology zijn opgenomen in bijlage 1.
De opleiding geeft aan dat de doelstelling, competenties en eindkwalificaties beantwoorden
aan de normen zoals die in Europees verband door de European Federation of Psychological
Associations (EFPA) zijn opgesteld. Uitzondering hierop betreft de duur van het masterprogramma, deze is in Nederland één jaar, terwijl de EFPA hiervoor twee jaar stelt. Verder wordt
in de zelfstudie aangegeven dat de doelen, competenties en eindkwalificaties ook overeenstemmen met de eisen van Bartram en Roe (2005) en beantwoorden aan de eisen van de
Basisaantekening Psychodiagnostiek van het NIP. De opleiding betoogt in de zelfstudie dat de
inhoud van het programma van de variant Arbeids- en Organisatiepsychologie voldoet aan de
eisen van het European Network of Organizational Psychologists (ENOP, 1998) en de variant Gezondheidspsychologie aan eisen en criteria die afgeleid kunnen worden van Matarazzo’s
(1982) analyse van de gezondheidspsychologie. Deze variant sluit ook aan op de vereisten van
de postinitiële opleiding tot gezondheidszorgpsycholoog.
Master Psychological Research
De masteropleiding Psychological Research is een selectieve eenjarige masteropleiding die studenten de mogelijkheid biedt zich te specialiseren in onderzoek. Afgestudeerden moeten het
niveau van een eerste aio-jaar bereikt hebben. Deze doelstelling is als volgt in competenties
geconcretiseerd (bron: zelfstudie). De afgestudeerde heeft:
1. kennis van, inzicht in en het vermogen tot kritische reflectie op vraagstukken die zich
voordoen op het gebied van het wetenschappelijk onderzoek in de psychologie en met
name het onderzoek in de arbeids- en organisatiepsychologie en de gezondheidspsychologie,
de klinische psychologie en de algemene psychologie;
2. kennis van, inzicht in en het vermogen tot kritische reflectie op theorieën en hun onderlinge samenhang in het bijzonder in de arbeids- en organisatiepsychologie en de gezondheidspsychologie;
3. competenties met betrekking tot sociaalwetenschappelijk, in het bijzonder voor het psychologisch onderzoek relevante methoden van gegevensverzameling, gegevensverwerking
en het opzetten van onderzoek;
4. competenties met betrekking tot de methoden van psychologische diagnostiek, met name
ten behoeve van psychologisch onderzoek;
5. competenties met betrekking tot interventies in arbeid en organisatie, gezondheid en ziekte, onderzoek en ontwikkeling, met name ten behoeve van psychologisch onderzoek;
6. grondige kennis van en goede vaardigheden in het samenstellen van rapportages, gebaseerd op onderzoek en literatuurstudie;
7. kennis van de beroepsethische regels voor psychologen, in het bijzonder de regels die gelden
in onderzoek.
De eindkwalificaties van de masteropleiding Psychological Research zijn opgenomen in
bijlage 1.
QANU / Psychologie / OUNL
73
Oordeel
De commissie heeft de doelstelling, competenties en eindkwalificaties, zoals die zijn beschreven in de zelfstudie, bestudeerd en gerelateerd aan het domeinspecifiek referentiekader. Zij
stelt vast dat de eindkwalificaties van de bacheloropleiding Psychologie en de masteropleiding
Psychology voldoen aan de domeinspecifieke eisen die aan een bachelor- en masteropleiding
Psychologie worden gesteld. De commissie ziet de aansluiting van de eindkwalificaties op de
eisen van vakgenoten en de beroepspraktijk in het domein van de Psychologie, zoals die via de
Kamer Psychologie bij alle psychologieopleidingen in Nederland tot stand gekomen is, als best
practice voor andere opleidingen. De commissie waardeert het positief dat binnen de bacheloren masteropleiding Psychologie voor twee richtingen is gekozen, Arbeids- & Organisatiepsychologie en Gezondheidspsychologie. Meer richtingen zouden de expertise en capaciteit van
de opleidingen, mede gezien de grote studentenaantallen, te boven kunnen gaan. De commissie vindt het ook adequaat dat de klinische accenten binnen de masteropleiding in de loop
van de tijd uitgebreid zullen worden, waarbij zij meent dat optimaal gebruik wordt gemaakt
van de aanwezige expertise. Wel stelt de commissie vast dat de eindkwalificaties van de masteropleiding Psychologie niet geheel aansluiten bij de twee onderscheiden richtingen (Arbeidsen Organisatiepsychologie en Gezondheidszorgpsychologie). Volgens eindkwalificatie 1 (zie
bijlage 1) van de masteropleiding heeft de afgestudeerde grondige kennis van de biologische
psychologie en functieleer (daarbij inbegrepen de neurocognitie, de fysiologie, de evolutionaire
en genetische aspecten waar van belang voor gedrag en ervaring), de ontwikkelingspsychologie, sociale psychologie, persoonlijkheidsleer en klinische psychologie met inbegrip van psychopathologie. De commissie vindt dit erg hoog gegrepen gezien de specialisatie in ofwel de
Arbeids- en Organisatiepsychologie ofwel Gezondheidspsychologie. Deze eindkwalificatie is
naar het oordeel van de commissie te breed.
De doelstellingen van de masteropleiding Psychological Research zijn verder dan die van de masteropleiding Psychology toegespitst op kennis van, ervaring met en vaardigheden in het doen
van wetenschappelijk onderzoek. Deze vergevorderde competenties op het gebied van het doen
van onderzoek, is de commissie elders in het land niet tegengekomen bij eenjarige masteropleidingen en vallen in die zin buiten het domeinspecifiek referentiekader. De commissie is van
mening dat domeinspecifieke eisen vanuit de psychologische discipline wel adequaat in deze
eindkwalificaties zijn opgenomen. Een minderheid van de commissie acht deze vergevorderde
doelen niet goed haalbaar voor een masteropleiding van 60 studiepunten. Dit wordt verder bij
F5 – ‘relatie doelstelling- programma’ toegelicht en bij de beoordeling van dat facet betrokken.
De commissie wijst er op dat de naamgeving van de masteropleiding Psychological Research
aanleiding kan geven tot misverstanden bij studenten en latere werkgevers door de later in
gebruik genomen naamgeving van de zogeheten researchmasters. De laatste hebben weliswaar
andere formele kenmerken, te weten een omvang van 120 studiepunten in plaats van 60 studiepunten en de titel MPhil in plaats van MSc, maar lijken in naam op die van Psychological
Research. De naam Psychological Research suggereert daarmee andere doelstellingen. De commissie acht het noodzakelijk de naamgeving van de masteropleiding Psychological Research te
herzien om verwarring met tweejarige researchmasters bij andere universiteiten te voorkomen.
Bachelor Psychologie: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed.
Master Psychology: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master Psychological Research: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
74
QANU / Psychologie / OUNL
F2: Niveau: Bachelor en Master
De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van
de kwalificaties van een Bachelor of een Master.
De drie opleidingen zijn competentiegericht vormgegeven, waarbij drie competentielijnen
worden onderscheiden, te weten interventie, diagnostiek en onderzoek. Deze zijn, zoals de
opleiding aangeeft in de zelfstudie, verweven met de Dublin-descriptoren. De opleiding beargumenteert dit in de zelfstudie als volgt. Zie bijlage 1 voor de nummerverwijzing.
Bachelor
Kennis en inzicht
De bachelor heeft kennis van en inzicht in theorieën en concepten van de basisvakken van de
psychologie, van de toegepaste psychologie, van belangrijke steunvakken en van methoden en
technieken eigen aan het vakgebied van de psychologie. Hierbij sluiten eindkwalificaties 1, 2,
4, 5, 6 en 7 aan.
Toepassen van kennis en inzicht
Afgestudeerden hebben een professionele benadering van het beroep en kunnen argumenten
opstellen voor het oplossen van problemen op het vakgebied. Zij hebben vaardigheden met
betrekking tot het opzetten en uitvoeren van onderzoek, individuele diagnostiek, gespreksvoering, interveniëren bij individuen, groepen en organisaties. Eindkwalificaties 2, 3, 4, 5, 6,
7 en 8 sluiten hierbij aan.
Oordeelsvorming
De afgestudeerde bachelor is in staat om over reële, maar overzichtelijke problemen en vraagstellingen gegevens te verzamelen, deze (statistisch) te analyseren en te interpreteren. Eindkwalificaties 5, 6, 8, 9, 10 en 11 sluiten hierbij aan.
Communicatie
De afgestudeerde bachelor kan probleemanalyses, benaderingen van problemen en (mogelijke)
oplossingen ervoor communiceren met specialisten (in casu: docenten) en niet-specialisten
(medestudenten). Eindkwalificaties 5 en 9 sluiten hierbij aan.
Leervaardigheden
Studenten die de bachelorfase hebben afgerond aan de Open Universiteit Nederland hebben
in de loop van het traject door het kernprincipe van zelfstudie binnen het afstandsonderwijs,
leervaardigheden op hoog niveau ontwikkeld. Eindkwalificaties 1 t/m 11 sluiten hierbij aan.
Master Psychology
Kennis en inzicht
De afgestudeerde master moet er blijk van geven kennis en inzichten, opgedaan tijdens de
bachelorfase, aangevuld met kennis en inzichten, opgedaan tijdens de masteropleiding, met
elkaar in verband te brengen. Hierbij sluiten de eindkwalificaties 1, 2, 4, 5, 7 en 11 aan.
Toepassen van kennis en inzicht
De master kan verworven kennis, inzichten en vaardigheden van professionele en van methodologische aard toepassen in nieuwe omstandigheden. De master is in staat kennis te integreren en met complexe (praktijk)problemen om te gaan. Hierbij sluiten de eindkwalificaties 2,
3, 4, 5, 6, 7, 8, 10 en 11 aan.
QANU / Psychologie / OUNL
75
Oordeelsvorming
De afgestudeerde master is in staat zich een oordeel te vormen over de kwaliteit van elders door
anderen verricht onderzoek en over de kwaliteit van het eigen onderzoek. De afgestudeerde
master kan gegevens verzamelen, statistisch analyseren en interpreteren in het licht van een
goed omschreven probleemstelling. Hierbij sluiten de eindkwalificaties 5, 6, 8, 9, 10 en 11 aan.
Communicatie
De afgestudeerde master Psychology is in staat om over de verschillende fasen in de regulatieve,
respectievelijk empirische cyclus ondubbelzinnig en duidelijk te communiceren, ook over de
ethische aspecten van het onderzoek, de interventie of diagnose. Hierbij sluiten de eindkwalificaties 5, 7, 9 en 10 aan.
Leervaardigheden
Afgestudeerden van de Open Universiteit Nederland hebben in de loop van hun studie geleerd
hun studie te plannen en hun reeds aanwezige leervaardigheden verder te ontwikkelen. Studenten die de masteropleiding in het afstandsonderwijs hebben afgerond, tonen daarmee aan
over leervaardigheden te beschikken die hun kans op succes in een zelfgestuurde vervolgstudie
met een autonoom karakter in zeer sterke mate verhogen. Hierbij sluiten alle eindkwalificaties
(1 t/m 11) aan.
Master Psychological Research
Kennis en inzicht
De afgestudeerde master moet er blijk van geven elders (in master- of bacheloropleidingen,
dan wel vergelijkbare opleidingen) verworven kennis en inzichten en in de onderzoeksopleiding zelf verworven inzichten met elkaar in verband te kunnen brengen. De afgestudeerde
heeft daarbij een beheersingsgraad bereikt die het hem of haar mogelijk maakt aan het academisch debat deel te nemen en daarbij een eigen bijdrage te leveren. Hierbij sluiten de eindkwalificaties 1, 2 en 3 aan.
Toepassen van kennis en inzicht
De afgestudeerde master heeft kennis, inzichten en vaardigheden van professionele en van
methodologische aard verworven en kan deze toepassen in nieuw onderzoek en uiteenlopende
settings. De master is in staat kennis te integreren en met complexe onderzoeksproblemen om
te gaan. Daarnaast is hij of zij in staat om kennis te integreren en met complexe materie om te
gaan. Hierbij sluiten de eindkwalificaties 1, 2 en 3 aan.
Oordeelsvorming
De afgestudeerde is in staat zich een oordeel te vormen over de kwaliteit van elders door anderen verricht onderzoek en over de kwaliteit van het eigen onderzoek. Hij of zij kan zelfstandig
een probleemstelling ontwikkelen, gegevens verzamelen, statistisch analyseren en interpreteren.
Hij of zij is in staat afwegingen te maken en te formuleren over onderwerpen op het terrein
van de arbeids- en organisatiepsychologie en/of gezondheidspsychologie. De eindkwalificaties
1 en 5 sluiten hierbij aan.
Communicatie
De afgestudeerde master Psychological Research is in staat om over de verschillende fasen in de
empirische cyclus ondubbelzinnig en duidelijk te communiceren. Hij of zij is in staat de conclusies getrokken uit onderzoeksbevindingen duidelijk en ondubbelzinnig op zowel deskundigen als de geïnteresseerde leek over te brengen. Eindkwalificaties 1, 3 en 4 sluiten hierbij aan.
76
QANU / Psychologie / OUNL
Leervaardigheden
Studenten die de masteropleiding binnen het afstandsonderwijs hebben afgerond, tonen daardoor aan over leervaardigheden te beschikken om een zelfgestuurde vervolgstudie met een
autonoom karakter aan te gaan. Eindkwalificaties 1 t/m 5 sluiten hierbij aan.
Oordeel
De commissie heeft de eindkwalificaties van de drie opleidingen bestudeerd in het licht van de
Dublin-descriptoren en kan zich vinden in de uiteenzetting van opleidingen in de zelfstudie,
die hierboven is opgenomen. De commissie concludeert op basis hiervan dat de eindkwalificaties van de bacheloropleiding Psychologie en masteropleidingen Psychology en Psychological
Research aansluiten bij de algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor of een master zoals deze zijn gegeven via de Dublin-descriptoren.
De commissie is positief over het niveau dat door de opleidingen wordt nagestreefd. Zij heeft
geen enkele indicatie dat het niveau dat de Open Universiteit Nederland nastreeft door de
bijzondere positie die zij inneemt, op enig vlak onderdoet voor dat van andere vergelijkbare
opleidingen.
Bachelor Psychologie: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master Psychology: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master Psychological Research: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
F3: Oriëntatie WO:
De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een
Master in WO:
• De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale
wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in
het toekomstige beroepenveld.
• Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt.
• Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multien interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist
is of dienstig is.
Bachelor
Uit de zelfstudie blijkt dat de bacheloropleiding toegang biedt tot de masteropleiding Psychologie van de OUNL en reguliere masteropleidingen Psychologie in Nederland. De afgestudeerde
bachelorstudent beschikt over algemene academische vorming, basiskennis en -vaardigheden
in de Psychologie en is voorbereid voor meer gespecialiseerde masteropleidingen binnen de
richting arbeids- en organisatiepsychologie of gezondheidspsychologie. De bacheloropleiding
leidt op tot beroepsuitoefening op die gebieden waarvoor een academisch werk- en denkniveau
op bachelorniveau wordt gevraagd. Gelet op de bijzondere aard van de instroom, het deeltijdkarakter van de studenten, en het feit dat een groot deel van de studenten al een loopbaan
heeft voor en tijdens de studie, is het volgens de opleiding niet mogelijk algemene uitspraken
te doen over de werkkring van bachelorstudenten na de studie.
Master Psychology
De afgestudeerde master Psychology heeft een wetenschappelijke oriëntatie op het gebied van
de drie competentielijnen die in het programma worden onderscheiden: interventie, diagnostiek
QANU / Psychologie / OUNL
77
en onderzoek. De opleiding beargumenteert dit in de zelfstudie op grond van het onderwijs
dat wordt gegeven.
Master Psychological Research
De opleiding geeft in de zelfstudie aan dat de afgestudeerde master Psychological Research bij
uitstek een onderzoeksoriëntatie heeft. De opleiding bereidt voor op een functie als onderzoeker. De opleiding beargumenteert dit op grond van de strenge toegangsselectie, het onderwijsprogramma en de manier van werken in de opleiding.
Oordeel
De commissie is van oordeel dat de eindkwalificaties van de bachelor- en masteropleidingen
Psychologie voldoen aan de wetenschappelijke eisen. Het wetenschappelijk karakter van de
bacheloropleiding komt bijvoorbeeld naar voren in eindkwalificatie 5, die stelt dat afgestudeerden wetenschappelijk psychologisch onderzoek kunnen uitvoeren en in eindkwalificatie
11, die stelt dat de afgestudeerde een wetenschappelijke attitude heeft verworven. De afgestudeerde bachelor heeft toegang tot een wetenschappelijke masteropleiding.
In de eindkwalificaties van de masteropleiding Psychology komt naar het oordeel van de commissie duidelijk naar voren dat de student zelfstandig wetenschappelijk onderzoek kan uitvoeren (eindkwalificatie 5), zelfstandig en systematisch kan interveniëren (eindkwalificatie 6)
en een psychologische diagnose kan stellen (eindkwalificatie 7). Dit sluit volgens de commissie adequaat aan bij de wetenschappelijke eisen die aan een masteropleiding worden gesteld.
De doelstellingen van de masteropleiding Psychological Research zijn verder dan die van de
masteropleiding Psychology toegespitst op kennis van, ervaring met en vaardigheden in het
doen van wetenschappelijk onderzoek. Deze vergevorderde competenties op het gebied van
het doen van onderzoek, is de commissie elders in het land niet tegengekomen bij eenjarige
masteropleidingen.
De commissie stelt vast dat binnen de eindkwalificaties van de bachelor- en masteropleiding
Psychologie expliciet aandacht wordt besteed aan de eisen van vakgenoten uit het beroepenveld, zoals het voldoen aan de eisen voor de basisaantekening psychodiagnostiek en de toegangseisen voor de vervolgopleiding tot gezondheidszorgpsycholoog. De eindkwalificaties
van de bacheloropleiding besteden relatief veel aandacht aan voorbereiding op de relevante
praktijk van het toekomstig beroepenveld. Zo heeft de afgestudeerde kennis van de domeinen
waarop psychologen werken (eindkwalificatie 3) en kan deze interveniëren (eindkwalificatie 6)
en individueel-psychologische diagnoses stellen (eindkwalificatie 7).
Bachelor Psychologie: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master Psychology: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master Psychological Research: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Oordeel op onderwerpniveau
Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend
oordeel op het niveau van het onderwerp ‘Doelstellingen opleiding’ voor de bacheloropleiding Psychologie, de masteropleiding Psychology en de masteropleiding Psychological
Research luidt: voldoende.
78
QANU / Psychologie / OUNL
2.2.2. Programma
Hieronder wordt een overzicht gegeven van de onderdelen van de opleidingen. De cijfers achter
de onderdelen betreffen het aantal modulen. 60 studiepunten omvatten veertien modulen.
Programma Bachelor Psychologie Onderdelen propedeuse Modulen
Inleiding in de psychologie2
Sociale psychologie
1
Klinische psychologie 1: persoonlijkheidstheorieën en psychopathologie2
Onderzoekspracticum kwantitatieve data-analyse
1
Inleiding in de arbeids- en organisatiepsychologie
1
Inleiding in de gezondheidspsychologie
1
Ontwikkelingspsychologie
1
Intelligentie en sociale competentie
1
Onderzoekspracticum inleiding psychologisch survey
1
Functieleer en biologische psychologie
1
Inleiding in de neuropsychologie en psychofarmacologie
1
Onderzoekspracticum literatuurstudie
1
Onderdelen postpropedeuse algemeen deel
Geschiedenis van de psychologie
Sociologie
Gespreksvoering
Onderzoekspracticum nonparametrische data-analyse
Wetenschapsleer
Modulen
1
1
1
1
1
Gegevensverwerking met SPSS
Interculturele psychologie
Test- en toetstheorie
Selectie en assessment
Onderzoekspracticum inleiding psychologisch experiment
Leren en trainen in organisaties
1
1
1
1
1
1
Major Arbeids- en organisatiepsychologie
Modulen
Arbeidspsychologie en -sociologie 1: arbeid in verandering
1
Personeelsmanagement2
Inleiding in conflicthantering en mediation
1
Interventies bij organisatieverandering
1
Psychologie van arbeid en gezondheid2
Ergonomie
1
Vrij te kiezen cursussen
5
Major Gezondheidspsychologie
Modulen
Psychologie van arbeid en gezondheid2
Gezondheidspsychologische interventies2
QANU / Psychologie / OUNL
79
Inleiding in conflicthantering en mediation
1
Ergonomie
1
Klinische psychologie 2: diagnostiek en therapie
1
Inleiding in de seksuologie
1
Vrij te kiezen cursussen
5
Eindopdracht
Modulen
Onderzoekspracticum psychologische experimenten2
Onderzoekspracticum psychologische surveys2
Programma master Psychology
Algemeen verplicht deel voor beide varianten
Klinische gespreksvoering
Testpracticum psychodiagnostiek
Modulen
1
1
Variant Arbeids- en organisatiepsychologie
Modulen
Coachen van managers
1
Groepen in organisaties
1
Stage wo arbeids- en organisatiepsychologie
4
Onderzoekspracticum scriptieplan2
Empirisch afstudeeronderzoek: scriptie
4
Variant Gezondheidspsychologie Modulen
Klinische psychologie 3: de ambulante praktijk
1
Patiëntenvoorlichting en chronische ziekten
1
Stage wo gezondheidspsychologie
4
Onderzoekspracticum scriptieplan2
Empirisch afstudeeronderzoek: scriptie
4
Programma master Psychological Research
Modulen
Research Proposal Psychology2
Pilot-study Psychology2
Master of Science Research
6
Scientific and Professional Publishing2
Twee modulen te kiezen uit:
Advanced Research 1
1
Advanced Research 2
1
2 modulen vrij te kiezen cursussen2
80
QANU / Psychologie / OUNL
F4: Eisen WO
Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een WO-opleiding:
• Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk
onderzoek binnen relevante disciplines.
• Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën.
• Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk
onderzoek.
• Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de
actuele praktijk van de relevante beroepen.
Bij open afstandsonderwijs is er minder direct (face to face) contact tussen docent en studenten
dan bij reguliere universiteiten. De opleidingen besteden daarom meer aandacht aan de ontwikkeling van onderwijsmateriaal. Dit materiaal wordt ontwikkeld door ontwikkelaars die zelf
als onderzoeker actief zijn, en die (bijna) gepromoveerd zijn. Eveneens wordt gebruikgemaakt
van gerenommeerde onderzoekers van de zusteropleidingen.
De zelfstudie geeft aan dat de student in alle fasen van de studie actuele onderzoeksartikelen krijgt
voorgelegd. De faculteit heeft, zoals zij aangeeft in de zelfstudie, de interactie tussen onderwijs
en wetenschappelijk onderzoek de afgelopen jaren aanzienlijk versterkt door studenten vanaf het
begin, in toenemende mate, vertrouwd te maken met de volledige empirische cyclus. Het methodenleer- en statistiekonderwijs is ingebed in de onderzoekspractica waarin onderzoekscasussen
worden behandeld. De bachelor- en masteropleidingen worden afgesloten met een empirisch
onderzoek. Dit onderzoek is veelal gekoppeld aan een thema waar een (bijna) gepromoveerd
docent-onderzoeker zelf actief in is. De scriptiebegeleiders zijn gepromoveerd en publiceren,
zoals de opleiding in de zelfstudie aangeeft, regelmatig in de gangbare wetenschappelijke tijdschriften. Ook publiceren studentleden regelmatig met een staflid over hun onderzoekswerk. In
de zelfstudie is hiervan een lijst opgenomen. In de onderzoekspractica wordt in de loop van de
bachelor- en masteropleiding Psychology de empirische cyclus een aantal keer doorlopen.
Bachelor
De onderzoekscompetentie wordt in de bacheloropleiding in een reeks van contextueel opgezette practica aangeleerd. In de onderzoekspractica wordt gebruikgemaakt van psychologische
cases en psychologische kennis. De bacheloropleiding omvat acht van deze onderzoekspractica.
In de zelfstudie zet de opleiding gedetailleerd per practicum uiteen aan welke onderzoekscompetenties de verschillende practica aandacht besteden en op welke wijze dit plaatsvindt. De
interactie tussen onderwijs en onderzoek in de bacheloropleiding is ook zichtbaar in de onderzoekspractica. Zo wordt de propedeuse afgesloten met het Onderzoekspracticum literatuurstudie
waarin studenten, aan de hand van thema’s die zijn ontleend aan enkele lopende onderzoeken
van de staf, leren een probleemstelling te formuleren, een onderzoeksplan op te stellen en uit te
voeren. De eindopdrachten voor de bacheloropleiding bestaan uit het Onderzoekspracticum
psychologische experimenten en het Onderzoekspracticum psychologische surveys. Het eerste is
probleemgestuurd en casusgebaseerd. Aan de hand van bestaande datasets van de begeleidende
staf verwerft de student onderzoekscompetenties. Bij het tweede voert de student een onderzoek
van beperkte omvang uit, waarbij de nadruk ligt op dataverzameling, analyse van de data en verslaglegging. Bij deze onderzoekspractica wordt gebruikgemaakt van recent onderzoek en wordt
een verband gelegd met actuele wetenschappelijke theorieën. Daarbij geeft de opleiding in de
zelfstudie aan dat in een groot aantal cursussen het leren van academische vaardigheden aanwezig
is: zo moeten studenten opdrachten verrichten, interventies oefenen, diagnoses trainen, onderzoek doen, schrijven, presenteren, interpreteren en kritisch denken.
QANU / Psychologie / OUNL
81
De relatie met de relevante beroepspraktijk krijgt volgens de opleiding vorm doordat het
bachelorprogramma competentiegericht van opzet is. In de bacheloropleiding wordt alvast
de basis gelegd voor de aansluiting bij de GZ-vervolgopleiding en het kunnen behalen van de
BAPD. Een aantal begeleiders in de bacheloropleiding heeft een NIP-certificaat op het gebied
van mediation en heeft als mediator in de praktijk gefunctioneerd. Eén bachelordocent heeft
een praktijk als adviseur op het gebied van personeelsselectie, verschillende docenten hebben
ervaring met de praktijk van het personeelsmanagement en zes docenten hebben ervaring met
de praktijk van de klinische psychologie.
Master Psychology
Onderzoeksvaardigheden die in de masteropleiding worden aangeleerd, bouwen voort op die
van de bachelor. De eindopdracht van de masteropleiding bestaat uit een empirisch afstudeeronderzoek. De inhoud van het afstudeeronderzoek sluit zo veel mogelijk aan bij het lopende
onderzoek van de staf. De student stelt in het onderzoekspracticum eerst een scriptieplan op
dat door twee begeleiders moet worden goedgekeurd. Dit practicum maakt gebruik van samenwerkend leren via internet (Studienet). De opleiding geeft in de zelfstudie aan dat samenwerkend leren wel eens op problemen stuit bij studenten die juist voor de Open Universiteit
Nederland hebben gekozen. Ook van studenten met wie de commissie sprak heeft de commissie begrepen dat niet alle studenten enthousiast zijn over samenwerkend leren. Tijdens het
afstudeeronderzoek zoekt of ontwikkelt de student een geschikt meetinstrument, verzamelt de
onderzoeksgegevens, analyseert, interpreteert en rapporteert deze. Tijdens de landelijke scriptiedag presenteert de student het scriptieplan of de resultaten van de scriptie mondeling voor
docenten en studenten. In een eindgesprek met twee beoordelaars legt de student verantwoording af over het onderzoek.
De stage en het afstudeeronderzoek (scriptie) beslaan samen iets meer dan 70% van de masteropleiding.
De stage kan een praktijk-, een diagnostiek- of een onderzoeksstage betreffen. De praktijkstage is bedoeld voor studenten die als professional in de praktijk willen werken of een combinatie van onderzoek en praktijk wensen. De diagnostiekstage is nodig voor de BAPD. De
onderzoeksstage, waarbij het hele afstudeerdeel wordt benut voor het doen van onderzoek, is
bedoeld voor studenten die het accent op onderzoek willen leggen.
Naast de stage wordt volgens de opleiding een relatie gelegd met de actuele praktijk van relevante beroepen door het aanleren van professionele vaardigheden. Dit gebeurt in de eerste
twee vakken van het algemene deel van de masteropleiding (Klinische gespreksvoering en het
Testpracticum psychodiagnostiek). Studenten leren hierin vaardigheden die nodig zijn voor
het behalen van de BAPD. De practica die binnen de variant Gezondheidspsychologie worden
gegeven, sluiten aan op de eisen van de postdoctorale opleiding tot geregistreerd GZ-psycholoog. Docenten van de afstudeervariant Arbeids- en organisatiepsychologie zijn veelal zelf
(tijdelijk) werkzaam als bijvoorbeeld coach, organisatieadviseur, of psycholoog. Uit de Studenten- en alumni-enquête van 2005 blijkt dat 43,3% van de studenten en 45,6% van de alumni
vindt dat de opleiding in voldoende mate praktisch is georiënteerd.
Master Psychological Research
Het masterprogramma Psychological Research is, zoals de opleiding in de zelfstudie aangeeft,
uitdrukkelijk gericht op de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. Onderzoeksactiviteiten vormen meer dan 70% van de opleiding. De cursus
Research Proposal Psychology vormt de startcursus en resulteert in een onderzoeksvoorstel
82
QANU / Psychologie / OUNL
met daarin een literatuuroverzicht waarin de praktische relevantie en het theoretisch kader zijn
uitgewerkt. Wanneer het onderzoeksplan is goedgekeurd, kan de student de opleiding vervolgen.
De student voert eerst een – bij voorkeur kwalitatief – pilotonderzoek uit in de cursus Pilotstudy Psychology, en vervolgens het kwantitatieve hoofdonderzoek in de cursus Master of
Science Research. Hierbij wordt het gebruik van statistisch gecompliceerde analysetechnieken
verwacht. Tijdens de volgende cursus, Scientific and Professional Publishing, dient de student
een manuscript voor een vakpublicatie en een internationaal wetenschappelijk artikel in bij een
internationaal peer reviewed tijdschrift. De cursussen Advanced Research 1 en 2 zijn vrij in te
vullen buiten de Open Universiteit Nederland. Deze scholing kan inhoudelijk en/of statistisch/
methodologisch van aard zijn. Het research proposal bevat een voorstel voor deze scholing.
Studenten worden individueel begeleid door een staflid dat lid is van een onderzoeksschool.
De student en het staflid bereiden gezamenlijk een wetenschappelijke publicatie voor. De student wordt gestimuleerd zelf congressen te bezoeken, lid te worden van onderzoeksassociaties
die kunnen leiden tot contact met onderzoekers en het zelf realiseren van de financiering van
het eigen onderzoek. Actuele wetenschappelijke theorieën komen in het onderzoek aan bod.
Dit onderzoek moet aansluiten bij het onderzoek van het staflid. Voor een publicabel artikel
in een peer reviewed tijdschrift moet gebruikgemaakt worden van de meest geavanceerde en
actuele kennis uit het vakgebied.
Oordeel
De commissie stelt vast dat de verwevenheid tussen onderwijs en onderzoek ten opzichte van
de vorige visitatie sterk verbeterd is. Zij waardeert de inspanningen die met name voor het
bachelorprogramma zijn geleverd om de competentielijn op het gebied van onderzoek uit te
werken in acht onderzoekspractica waarin aansprekende onderzoekscasussen worden behandeld. De studenten doorlopen meermalen de empirische cyclus. Ook de studenten met wie
de commissie heeft gesproken zijn enthousiast over deze nieuwe aanpak. In de masteropleiding Psychology wordt hierop voortgebouwd. Ook daar komen onderzoeks- en professionele
vaardigheden, zoals hierboven uiteengezet is, gecontextualiseerd aan bod. De gehele masteropleiding Psychological Research is gericht op het doen van onderzoek: het uitvoeren van een
onderzoek uitmondend in een publicabel wetenschappelijk artikel vormt het grootste deel van
de opleiding. Er zijn twee modulen waarin studenten aanvullende onderzoeksscholing kunnen
volgen. Deze worden individueel vastgesteld en veelal buiten de Open Universiteit Nederland
ingevuld. De inhoudelijke kennis rond een vakgebied wordt vooral verkregen in de interactie
met de begeleidende docent die op dit vakgebied werkzaam is (de meester-gezelrelatie). De
commissie raadt de opleiding aan deze kennis meer gestructureerd en toetsbaar vorm te geven
(zie ook F11). De commissie is concluderend van oordeel dat studenten in de bachelor- en
masteropleidingen kennis verwerven in interactie met relevant wetenschappelijk onderzoek.
Daarbij worden actuele wetenschappelijke theorieën ingezet. De ontwikkelaars van het studiemateriaal zijn voor een groot deel zelf als onderzoeker actief. Er wordt in de opleidingen
ruim voldoende aandacht besteed aan het aanleren van onderzoeksvaardigheden. De actuele
praktijk van relevante beroepen komt voldoende aan de orde, onder meer via de casussen die
in alle opleidingen worden gebruikt en de stage in de masteropleiding Psychology.
Bachelor Psychologie: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master Psychology: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master Psychological Research: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
QANU / Psychologie / OUNL
83
F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma
Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma.
De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te
bereiken.
De opleiding geeft in een bijlage bij de zelfstudie een kaart met de vervlechting van de competentielijnen onderzoek, diagnostiek en interventie in het curriculum weer. Voor elke cursus zijn,
zoals in de zelfstudie staat beschreven, door de Curriculum- en projectencommissie leerdoelen
geformuleerd in het projectplan (bij de ontwikkeling van de cursus). De eindkwalificaties (zie
F1) dienen hierbij als richtsnoer. De leerdoelen per curriculumonderdeel zijn opgenomen in
het werkboek van de module voor de student en worden op de website gegeven.
In de zelfstudie heeft de opleiding een tabel opgenomen waaruit de relatie tussen de eindkwalificaties, ingedeeld volgens de Dublin-descriptoren (zie F2), en de corresponderende cursussen
in de bacheloropleiding en beide masteropleidingen wordt aangegeven. Hieronder een paar
voorbeelden.
Bachelor
Voor de bacheloropleiding geldt bijvoorbeeld dat de propedeuse een aantal brede basisvakken
en inleidingen in de afstudeervarianten kent die eindkwalificaties op het gebied van disciplinaire
kennis concretiseren (eindkwalificatie 1, zie bijlage 1). In het Kennismakingstraject psychologie
maakt de student kennis met de wijze van studeren: afstandsonderwijs, zelfstudie en digitale
begeleiding. De postpropedeuse bestaat uit een algemeen deel (elf modulen), een gedeelte met
de majors van de beide afstudeervarianten Arbeids- en organisatiepsychologie en Gezondheidspsychologie (elk acht modulen), en een vrije ruimte van vijf modulen en de bacheloreindopdracht (vier modulen). De vakken Wetenschapsleer, Interculturele psychologie, Sociologie en
Geschiedenis van de psychologie, zijn een concretisering van eindkwalificatie 2. De concretisering van de eindkwalificaties op het gebied van onderzoeksvaardigheden vindt vooral plaats in
de onderzoekspractica en de bacheloreindopdracht. Deze zijn bij F4 toegelicht. Diagnostische
competenties verwerven studenten in de propedeusecursussen: Klinische psychologie 1; Intelligentie en sociale competentie; en Inleiding in de neuropsychologie en psychofarmacologie,
en worden verdiept en uitgebreid in de postpropedeutische onderdelen Test- en toetstheorie;
Gespreksvoering; Leren en trainen in organisaties; Selectie en assessment; Psychologie van
arbeid en gezondheid; Ergonomie; Inleiding in conflicthantering en mediation. Eenvoudige
interventiecompetenties worden verworven in de cursussen Sociale psychologie; Inleiding in de
arbeids- en organisatiepsychologie; Inleiding in de gezondheidspsychologie.
Master Psychology
Voor de masteropleiding Psychology geldt dat eindkwalificaties op het gebied van kennis en
inzicht, vooral in de variantspecifieke vakken van de masteropleiding worden geconcretiseerd.
Eindkwalificaties op het gebied van het toepassen van kennis en inzicht komen in de vakken
op het gebied van klinische gespreksvoering en psychodiagnostiek die voor beide varianten
gelden aan bod en in de variantspecifieke vakken Coachen van managers en Patiëntenvoorlichting en chronische ziekten. Eindkwalificaties op het gebied van oordeelsvorming komen vooral
in de stage en het afstudeertraject aan bod. Eindkwalificaties op het gebied van communicatie
en leervaardigheden komen in bijna alle onderdelen aan de orde.
84
QANU / Psychologie / OUNL
Master Psychological Research
Voor de masteropleiding Psychological Research geldt dat, volgens het overzicht in de zelfstudie, de eindkwalificaties op het gebied van kennis en inzicht in de twee vrij te kiezen cursussen
(Advanced Research 1 & 2) en bij het schrijven van het onderzoeksvoorstel aan de orde komen.
Eindkwalificaties met betrekking tot het toepassen van kennis en inzicht en leervaardigheden
komen in alle onderdelen aan de orde. Eindkwalificaties op het gebied van oordeelsvorming
worden in de vier op uitvoering van onderzoek gerichte onderdelen geconcretiseerd. Eindkwalificaties met betrekking tot communicatie worden aangeleerd in de onderdelen Research
Proposal, Scientific and Professional Publishing en beide keuzeonderdelen.
Oordeel
De commissie stelt aan de hand van de overzichten in de zelfstudie en het cursusmateriaal dat
zij heeft ingezien vast dat het programma van de bacheloropleiding Psychologie en masteropleiding Psychology een adequate concretisering is van de respectievelijke eindkwalificaties. Zij
waardeert het positief dat voor alle modulen concrete leerdoelen zijn geformuleerd en dat deze
in het werkboek van elke cursus vervolgens per hoofdstuk zijn uitgewerkt. De twee programma’s zijn naar het oordeel van de commissie dan ook doeltreffend om de beoogde eindkwalificaties te behalen. Wel merkt zij, aansluitend aan wat zij bij F1 constateert, dat eindkwalificatie
1 van de masteropleiding Psychology breder is dan in het programma wordt gerealiseerd. Zij
wijt dit aan de gekozen formulering van de doelstelling. De commissie merkt aanvullend op
dat het haar niet duidelijk is geworden waarom bepaalde vakken in de bachelor- en waarom
bepaalde vakken in de masteropleiding Psychology zijn opgenomen. Zij heeft de indruk dat bij
de overgang van de ongedeelde opleiding naar de bachelor-masterstructuur vrij willekeurig een
mechanische knip is geplaatst na de eerste drie jaar van de ongedeelde opleiding.
Voor de masteropleiding Psychological Research stelt de commissie vast dat de doelstellingen erg hoog gegrepen zijn om via een eenjarig masterprogramma (indien studenten voltijd
zouden studeren) te bereiken. De algemene doelstelling is dat afgestudeerden het niveau van
een eerste aio-jaar moeten hebben bereikt. De opleiding concretiseert dit met het feit dat de
proeve van zelfstandige wetenschapsbeoefening een publicatie in een internationaal peer reviewed wetenschappelijk tijdschrift moet zijn. De commissie acht dit niet haalbaar gegeven het
feit dat publicaties vaak langer dan een jaar op zich laten wachten. Een realistischer doel zou
naar het oordeel van de commissie zijn om studenten een paper te laten schrijven dat goed
genoeg is om te kunnen worden aangeboden aan een wetenschappelijk tijdschrift. De opleiding heeft in reactie hierop laten weten dat omdat een staflid in de publicatie is betrokken, de
kwaliteit van de publicatie weliswaar nog niet peer reviewed is, maar wel voldoende geschikt om
als medeauteur te willen indienen.
Eindkwalificaties 1 en 2 (zie F1) van de masteropleiding Psychological Research richten zich
vooral op kennis van, inzicht in en kritische reflectie op wetenschappelijk onderzoek en vraagstukken en theorieën binnen de discipline psychologie. Zoals bij F4 is aangegeven wordt die
inhoudelijke disciplinaire kennis vooral in interactie met de begeleidende docent en tijdens
het doen van onderzoek verworven. Een deel van de commissie mist inhoudelijke psychologiecursussen in het programma. Volgens een ander deel van de commissie kan die inhoudelijke
kennis ook heel wel worden verkregen in de interactie met de begeleidende docent die in dit
vakgebied werkzaam is. De commissie is van oordeel dat de andere eindkwalificaties (3 tot en
met 7) die vooral gericht zijn op onderzoekscompetenties, voldoende zijn geconcretiseerd in
het masterprogramma Psychological Reseach. Studenten kunnen via het programma waarin
het zelf doen van onderzoek centraal staat de eindkwalificaties (3 t/m 7) behalen. Echter, de
QANU / Psychologie / OUNL
85
commissie als geheel is er onvoldoende van overtuigd dat de studenten de eindkwalificaties op
het gebied van kennis van, inzicht in en het vermogen tot kritische reflectie op vraagstukken
en theorieën (van wetenschappelijk onderzoek) in de arbeids- en organisatiepsychologie en de
gezondheidspsychologie (zie eindkwalificaties 1 en 2 bij F1) via het huidige programma kunnen opdoen. Dit geheel wegende oordeelt de commissie dat de masteropleiding Psychological
Research onvoldoende voldoet aan de criteria die gelden voor dit facet.
Bachelor Psychologie: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master Psychology: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master Psychological Research: Het oordeel van de commissie over dit facet is onvoldoende.
F6: Samenhang programma
Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Binnen en tussen de cursussen als onderdelen van de opleidingen bestaat, zoals de opleidingen
in de zelfstudie aangeven, een grote samenhang. Dit wordt vooral vormgegeven langs de drie
competentielijnen (diagnose-, onderzoeks- en interventiecompetenties) die als een rode draad
door het curriculum lopen.
Het onderwijs wordt ontwikkeld op initiatief van de Curriculum- en projectencommissie.
Deze toetst plannen voor nieuwe onderdelen aan de volgende criteria:
•
•
•
•
•
•
•
•
•
Brengt een nieuw te ontwikkelen cursus het beoogde doel van de opleiding voor de student dichterbij?
Zijn de eindkwalificaties van de cursus goed gerelateerd aan de eindkwalificaties van de
opleiding?
Is de cursus een stap verder in de competentielijn waar de cursus (overwegend) toe behoort?
Is de onderwijsvorm geschikt voor het doel en is de onderwijsvorm op die plaats in het
curriculum juist en afgestemd op ‘naburige’ cursussen?
Aan welke van de academische vaardigheden en algemene kennis draagt de cursus (mede) bij?
Wordt in de cursus geen kennis of vaardigheid vereist die studenten nog niet kunnen bezitten?
Wordt er geen kennis of vaardigheid herhaald?
Is de toetsvorm geschikt voor het vaststellen of de eindkwalificaties van de cursus zijn gehaald?
Is de toetsvorm afgestemd op en in balans met de toetsvormen van ‘naburige’ cursussen?
Bachelor
Voor het bachelorprogramma heeft de opleiding een normtraject aangegeven. Dit vermeldt in
welke volgorde studenten het programma het beste kunnen volgen. In deze volgorde sluiten de
cursussen, volgens de opleiding, inhoudelijk en qua niveau op elkaar aan. De studenten worden
op de hoogte gesteld van de drie competenties (diagnose, onderzoek en interventie) die als een
rode draad door het curriculum lopen. De opbouw van de onderzoekscompetentie is bij F4
behandeld en de opbouw van de diagnostische en interventiecompetentie is bij F5 uiteengezet.
De bacheloropleiding kent een propedeusedeel en een postpropedeuse. De propedeuse wordt
gekenmerkt door een algemene inleidende aanpak. Het postpropedeutisch deel van de bacheloropleiding zorgt voor verdieping van kennis en inzicht en voor het verwerven van diagnostische,
86
QANU / Psychologie / OUNL
onderzoeks- en interventiecompetenties op eenvoudig niveau. Er vindt een inhoudelijke verdieping plaats in de gekozen specialisatie (major) ter voorbereiding op de aansluitende masteropleiding. De meeste studenten beginnen in de propedeuse met een kennismakingstraject
(KMT Psychologie) waarin zij kennismaken met het vakgebied. Daarna zijn de belangrijkste
basisvakken en toegepaste vakken geprogrammeerd en starten de onderzoekspractica. In de
propedeuse is binnen de vaardigheidsvakken aandacht voor integratie van theorie en toepassing. De opleiding gebruikt in de loop van de studie steeds meer internationaal gebruikte handboeken waarmee studenten het Engels leren gebruiken dat psychologen doorgaans hanteren.
Master Psychology
De opleiding stelt in de zelfstudie dat de masteropleiding Psychology een verdere verdieping
en integratie van de competenties van de bacheloropleiding biedt. Het onderdeel Klinische
gespreksvoering van de masteropleiding, bouwt bijvoorbeeld voort op de bachelorcursus
Gespreksvoering waarin de basisvaardigheden worden aangeleerd en het Testpracticum psychodiagnostiek op de competentielijn diagnostiek van de bacheloropleiding. In de onderdelen
van de twee varianten binnen de masteropleiding wordt een verdieping gegeven aan gerelateerde disciplinespecifieke vakken. De integratie vindt vooral plaats in de stage en de afstudeerscriptie. De student moet dit op minstens twee van de drie competentiegebieden (diagnostiek,
interventie en onderzoek) in het afstudeerwerk realiseren, afhankelijk van de context waarin
het onderzoek plaatsvindt en van de centrale probleemstelling.
Master Psychological Research
De samenhang binnen de masteropleiding Psychological Research wordt volgens de opleiding vormgegeven langs het doen van wetenschappelijk psychologisch onderzoek. Studenten
vervaardigen in de eerste cursus een onderzoeksvoorstel met een uitgebreide literatuurreview,
een uitgewerkte doelstelling, onderzoeksvragen en aanvullende hypothesen voor de studies
die de student in het vervolgtraject van de masteropleiding daadwerkelijk gaat onderzoeken.
Eveneens doen zij in dit onderdeel het voorbereidende werk voor de dataverzameling van de
later uit te voeren deelstudies, de bijbehorende statistische technieken en de planning voor wat
betreft de tijd, financiën en aanvullende scholing in de beide keuzeonderdelen. Dit research
proposal zorgt volgens de opleiding voor de samenhang in het programma.
De invulling van de keuzeonderdelen is afhankelijk van wat de student nodig heeft voor het
goed afronden van de studie. Dit moet worden goedgekeurd door de vaste begeleider(s) van
de student. De opleiding geeft in de zelfstudie aan dat de verschillende eindproducten van de
cursussen, het research proposal, onderzoeksverslagen, een nationale vakpublicatie en een internationaal peer reviewed wetenschappelijke publicatie, in sterke mate met elkaar samenhangen.
Oordeel
De commissie is positief over de samenhang die in de bacheloropleiding wordt gerealiseerd.
Deze krijgt vooral vorm langs de drie competentielijnen en de inhoudelijke opbouw van meer
algemeen inleidend naar meer specifiek gedurende de opleiding. De commissie vindt het goed
dat de opleiding de samenhang expliciteert naar studenten. De commissie vindt de procedure
die de opleiding voor de bewaking van samenhang door de Curriculum- en projectencommissie heeft opgesteld bijzonder adequaat. Ook de studenten en docenten met wie de commissie
sprak, oordelen positief over de samenhang in het curriculum. Tot slot vindt de commissie
het een pluspunt dat studenten gedurende de bacheloropleiding langzaam vertrouwd worden
gemaakt met Engelstalige literatuur. Zij is van oordeel dat de verhouding tussen Nederlandse
en Engelstalige literatuur goed is opgebouwd.
QANU / Psychologie / OUNL
87
De commissie is van mening dat de opbouw en samenhang van de masteropleiding Psychology
adequaat is vormgegeven, voortbouwend op de drie competentielijnen van de bacheloropleiding,
de thematische samenhang op het gebied van een van de twee afstudeervarianten en de integratie
van al het geleerde in de stage en de afstudeerscriptie.
De opbouw en samenhang van de masteropleiding Psychological Research is gerelateerd aan
het onderzoeksproces dat de student gedurende de masteropleiding uitvoert. Het cursorisch
onderwijs dat hij of zij hierbij volgt (twee modulen) wordt individueel bepaald en houdt verband met het onderzoek dat wordt uitgevoerd. De commissie vindt deze samenhang voldoen
aan de criteria die gelden voor dit facet.
Bachelor Psychologie: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed.
Master Psychology: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master Psychological Research: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
F7: Studielast
Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
Bij de ontwikkeling van een cursus toetst de opleiding in de proeftoetsing (zie ook F17) de feitelijke studielast. In deze proeftoetsing wordt gemeten hoeveel tijd de proefstudenten besteden
aan een cursus. Indien dit meer of minder is dan de geplande studielast, neemt de opleiding
maatregelen in de vorm van het weghalen van een hoofdstuk of het toevoegen van een aantal
opdrachten. In de zelfstudie geeft de opleiding aan dat uit de Studenten- en alumni-enquête
(2005) blijkt dat studenten Psychologie per module gemiddeld net iets minder dan 120 uur
studeren. Deze feitelijke studielast verschilt niet significant van de geprogrammeerde studielast.
Gemiddeld ronden studenten vijf modulen per jaar af. Dat is bij veertig weken tijdsbesteding
voor de studie gemiddeld vijftien à zestien uur per week.
Hoewel studenten zelf het tempo en (voor een deel) de volgorde van de studieonderdelen
kunnen bepalen, is voor elke opleiding een normtraject vastgesteld. Hierbij wordt, zoals de
opleidingen aangeven, gestreefd naar:
•
•
•
•
•
•
•
evenwichtige spreiding van de studielast;
gevarieerde samenstelling van het programma;
weloverwogen verdeling van onderwijscontacturen, tentamens en opdrachten;
inhoudelijke afstemming van afzonderlijke studieonderdelen;
aansluiting van studieonderdelen bij het voorkennisniveau van studenten;
evenwichtige spreiding van diverse toetsvormen;
spreiding van tentamens uit een studiejaar van het normtraject.
De opleiding noemt in de zelfstudie een aantal maatregelen om potentiële struikelblokken die
verband houden met de variëteit in de instroom, te voorkomen. Zo krijgt de kwaliteit van het
studiemateriaal veel aandacht, vervult het kennismakingstraject Psychologie een oriënterende
en selectieve functie en is extra aandacht besteed aan traditionele struikelblokken als het statistiek- en methodenonderwijs (zie F4). Om de studeerbaarheid bij het schrijven van de scriptie
te bevorderen, heeft de opleiding het totale scriptietraject in twee delen gesplitst: het onderzoekspracticum scriptieplan en de uitvoering van de scriptie.
88
QANU / Psychologie / OUNL
In een algemeen onderzoek naar studie-uitval bij studenten van de Open Universiteit Nederland blijkt dat de voornaamste factoren die de studie belemmeren, het gebrek aan zelfdiscipline en de moeilijkheid om de studie te combineren met werk of sociale contacten zijn. De
beste voorspeller van studiesucces blijkt de eerste cursus, Inleiding in de psychologie, te zijn.
Uit een onderzoek naar studie-uitval blijkt 40% van de studenten tijdens de eerste cursus uit te
vallen. Ongeveer 10% van de studenten is een jaar na inschrijving nog niet met de bestudering
van de cursus begonnen (non-starters).
Om de studeerbaarheid te bevorderen wordt door de opleidingen verder een aantal maatregelen getroffen, die samenhangen met andere facetten. Dit betreffen:
•
•
•
•
•
gebruik van verschillende tentamenvormen (zie F11);
specifieke voorbereiding op toetsen (zie F11);
inbedding van het onderwijs in een elektronische leeromgeving (zie F15);
specifieke begeleiding bij het schrijven van theses en scripties (zie F16);
gerichte studieadvisering en voorlichting aan studenten (F16).
Studenten met wie de commissie heeft gesproken noemen de studielast van de bachelor- en
masteropleidingen behoorlijk zwaar, maar in zijn algemeenheid overeenkomstig de geprogrammeerde studielast.
Oordeel
De commissie is van oordeel dat, hoewel studenten bij de Open Universiteit Nederland zelf
hun studietempo en de volgorde van de modulen kunnen bepalen, de opleidingen veel gelegen
is aan een adequate studeerbaarheid en studielast van het programma. Bij de ontwikkeling van
de cursussen wordt gelet op aansluiting van de gerealiseerde studielast op de geplande studielast.
Met het normtraject wordt studenten een studeerbaar programma geboden. De commissie
stelt vast dat de afgelopen periode ook is geïnvesteerd om mogelijke struikelblokken, zoals de
onderwerpen statistiek en biologische aspecten van gedrag, zo veel mogelijk weg te nemen door
verbetering van het programma. De commissie is van mening dat er voor de drie opleidingen
die zij beoordeelt geen struikelblokken zijn die de studievoortgang onnodig belemmeren. De
commissie sluit zich hierbij aan bij de mening van de studenten dat de studielast behoorlijk
zwaar, maar adequaat is.
Bachelor Psychologie: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master Psychology: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master Psychological Research: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
F8: Instroom
Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten:
WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek.
WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
Bacheloropleiding Psychologie
Voor de Open Universiteit Nederland zijn de reguliere instroomeisen niet van toepassing.
De bacheloropleiding kent een open inschrijving. Iedereen van achttien jaar of ouder kan
zich inschrijven. Studenten wordt aanbevolen om te beginnen met de cursus ‘Inleiding in de
psychologie’. Deze kan gevolgd worden als losse cursus of als Kennismakingstraject (KMT).
QANU / Psychologie / OUNL
89
Met het Kennismakingstraject beoogt de opleiding de aansluiting op de zeer uiteenlopende
kwalificaties van de instroom zo informatief en selectief mogelijk te doen zijn. Veel studenten
gebruiken de eerste cursus om uit te proberen of zij een academische studie aankunnen. De
faculteit Psychologie beschouwt personen die de cursus Inleiding in de psychologie hebben
gehaald als ‘instromers’ voor de bacheloropleiding. Gemiddeld slaagt 30% van de ingeschrevenen voor deze cursus.
Masteropleiding Psychology
Om toegelaten te worden tot de masteropleiding Psychology dienen studenten te beschikken
over een bachelorgetuigschrift van de Open Universiteit Nederland. Ook worden studenten
toegelaten die een wo-bachelor- of doctoraaldiploma Psychologie of diploma van een gelijkwaardige opleiding hebben behaald bij een andere Nederlandse universiteit.
Bachelor Psychologie en master Psychology
In de zelfstudie geeft de opleiding een overzicht en analyse van de totale instroom (studenten
die drie modulen per jaar afronden) en cursisten. Gemiddeld stromen er zo’n 700 opleidingstudenten per academisch jaar in en zo’n 100 tot 400 cursisten. De faculteit heeft verder
het opleidingsniveau, leeftijdsniveau, de maatschappelijke positie en de motieven om voor de
OUNL te kiezen onderzocht en in kaart gebracht. Het opleidingsniveau van de instroom is
zeer gedifferentieerd; de grootste groep (30%) heeft een hbo-opleiding afgerond. Uit het overzicht blijkt ook dat de grootste groep studenten een betaalde baan heeft en in een leeftijdsgroep
van ouder dan 31 jaar zit. De belangrijkste reden om voor de OUNL te kiezen is vrijheid van
plaats en van studietempo. Dit laatste werd door de studenten met wie de commissie heeft
gesproken bevestigd.
Master Psychological Research
De opleiding streeft niet naar grote aantallen studenten in de masteropleiding Psychological
Research. Dit is vooral door financiële redenen ingegeven: de opleiding wordt niet door het
College van Bestuur van de OUNL bekostigd. De opleiding streeft naar maximaal tien studenten tegelijk in de opleiding. Inmiddels participeren negen studenten in de opleiding. Van
deze studenten is 56% afkomstig van de eigen opleiding (doctoraal Psychologie) en heeft 44%
de vooropleiding elders doorlopen. De opleiding geeft in de zelfstudie aan dat zij vooral ‘eigen’
studenten stimuleert in onderzoek door te gaan wanneer de kwaliteiten hoog zijn.
Formeel kunnen studenten instromen met een wo-bachelordiploma. Feitelijk vraagt de opleiding van instromers bewezen kwaliteit op het gebied van het doen van onderzoek, aangetoond
in bijvoorbeeld een doctoraal- of masterscriptie. De opleiding hanteert een intakeprocedure
waarbij een selectiecommissie op basis van een ingevulde vragenlijst en de afstudeerscriptie
studenten voorselecteert. Daarna volgt een intakegesprek met twee leden van de selectiecommissie en eventueel de mogelijke begeleider van de student. Als de kansen op afronding positief
ingeschat worden, krijgt de student toestemming om zich in te schrijven voor de opleiding.
Bachelor- en masteropleidingen
De voorlichting over de bachelor- en beide masteropleidingen geschiedt langs een aantal wegen.
Er is schriftelijk en elektronisch voorlichtingsmateriaal, zoals de Opleidingen- en Studiegids
Psychologie en het studentenmaandblad Modulair, die onder meer via de website beschikbaar
zijn. Studenten kunnen zich ook online inschrijven voor cursussen. Voor meer informatie kunnen (aankomende) studenten terecht bij het Service- en informatieloket of aan de balie van de
studiecentra. In de studiecentra en op informatieavonden kunnen (aankomende) studenten
90
QANU / Psychologie / OUNL
persoonlijk advies inwinnen bij docenten. Deze avonden vinden vier keer per jaar plaats, waarbij
ook studenten en alumni worden ingezet om een beeld van de opleiding en loopbaanmogelijkheden te geven. Uit evaluaties van de informatieavonden blijkt dat de aanwezigheid van
studenten en alumni een toegevoegde waarde heeft en de informatie van de studiebegeleider
met bijna een 8 als rapportcijfer gewaardeerd wordt.
In de Studenten- en alumni-enquête (2005) beoordelen studenten en alumni de voorlichting
over afzonderlijke cursussen in de studiegids als redelijk tot zeer goed. Bijna alle studenten en
alumni zijn van mening dat de voorlichting en informatie over de opleiding Psychologie in
Modulair redelijk tot zeer goed is. Hoewel 73% van de studenten en 54% van de alumni geen
advies heeft ingewonnen bij een studieadviseur, blijkt uit die enquête dat studenten en alumni
die dat wel hebben gedaan, hierover tevreden zijn.
Studenten met wie de commissie sprak vinden dat in met name het Kennismakingstraject een
duidelijk beeld wordt gegeven over de zwaarte van het academisch niveau en het inhoudelijke
domein van de opleiding.
Oordeel
De commissie stelt vast dat de instroomeisen die in het accreditatiekader van de NVAO zijn
vastgelegd, vanwege de bijzondere positie van de OUNL als onderwijsinstelling met de taak
volwassenen een tweede kans te bieden in het hoger onderwijs, niet van toepassing zijn. Dit
gegeven in acht nemend, stelt de commissie vast dat de bachelor- en masteropleidingen de
juiste vereisten hanteren voor de instroom. In de bacheloropleiding kan iedereen van achttien
jaar of ouder instromen en voor de masteropleidingen is een wo-bacheloropleiding Psychologie
van de OUNL of vooropleiding met vergelijkbare competenties noodzakelijk. De masteropleiding Psychology sluit nauw aan bij de bacheloropleiding Psychologie. Studenten die vanuit de
eigen opleiding doorstromen, ondervinden naar het oordeel van de commissie in het algemeen
ook geen problemen. Aan de instroom in de masteropleiding Psychological Reseach worden
aanvullende eisen gesteld. Op zorgvuldige wijze worden studenten volgens de commissie geselecteerd op hun onderzoekscompetenties. De daadwerkelijke vereisten voor de instroom gaan
verder dan de formele instroomeis die bestaat uit een afgeronde bacheloropleiding. De commissie vindt deze discrepantie tussen de formele en feitelijke toelating niet wenselijk. Zij is het
wel met de opleiding eens dat instromende studenten, voor succes in de masteropleiding Psychological Research, over meer onderzoekservaring zouden moeten beschikken dan uitsluitend
opgedaan in een wo-bacheloropleiding.
De commissie heeft het voorlichtingsmateriaal van de opleidingen bestudeerd en oordeelt dat
dit adequaat is en een realistisch beeld geeft van de opleidingen en de perspectieven na het
afstuderen. De commissie waardeert het positief dat studenten en alumni worden ingezet bij
voorlichtingsavonden, om een realistisch beeld te geven van de opleiding en de beroepsmogelijkheden daarna. Met het kennismakingstraject biedt de opleiding vervolgens een realistisch
beeld van de zwaarte van de opleiding enerzijds en inhoud van het vakgebied Psychologie
anderzijds. Ook uit de evaluatiegegevens blijkt dat studenten de voorlichting positief waarderen.
De commissie concludeert dat de opleidingen voldoen aan de criteria die gelden voor dit facet.
Bachelor Psychologie: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master Psychology: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master Psychological Research: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
QANU / Psychologie / OUNL
91
F9: Duur
De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum:
WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten.
WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
Het bachelorprogramma omvat 180 ECTS-studiepunten en voldoet daarmee aan de formele
eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Beide masterprogramma’s omvatten 60 ECTS-studiepunten en voldoen daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de
omvang van het curriculum.
Oordeel
Bachelor Psychologie: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master Psychology: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master Psychological Research: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud
Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Volgens de didactische principes van afstandsonderwijs bieden de opleidingen studiemateriaal
aan in een leeromgeving waarin studenten zelfstandig hun leertaken verkennen en beperkte
begeleiding kunnen krijgen. De opleidingen geven aan dat de student daarin zelf het evenwicht zoekt.
Elke leereenheid bestaat uit schriftelijke leerstof, elektronische leermiddelen en aanwijzingen
om de leerstof studeerbaar te maken. Studieteksten, gecombineerd met opdrachten, vormen
studietaken.
In de zelfstudie wordt uiteengezet dat door de relevante instructiekenmerken en didactische
functies in het materiaal op te nemen, de student gestimuleerd wordt om zelfstandig en actief
te leren, met beperkte tussenkomst van de docent. Gedurende de hele studie is contact met de
docent mogelijk. Dit kan face to face zijn, maar ook telefonisch, per e-mail of via webcams.
Uit de Studenten- en alumni-enquête (2005) blijkt dat alle studenten en alumni zeer positief
oordelen over de didactische opzet van het materiaal.
Bachelor Psychologie
In de bacheloropleiding ligt de nadruk op de oriëntatie op de basisvakken en op het kennismaken
met en vervolgens verwerven van de opbouwende competenties op het gebied van interventies,
onderzoek en diagnostiek. De opleiding geeft aan dat studenten daarbij veelal aangestuurd worden door middel van (digitale) werkboeken met verwerkingsopdrachten, zoals het beantwoorden
van vragen en schrijven van werkstukken. In de bachelorfase is de begeleiding in het kennismakingstraject er sterk op gericht de student ervaring te laten opdoen met de wijze van studeren aan
de OUNL. In de latere onderdelen van de bacheloropleiding beschikt de student over minimaal
een elektronische leeromgeving en vangnetbegeleiding. De bacheloropleiding kent een achttal
onderzoekspractica (zie F4) waarin studenten samenwerken met andere studenten om wederzijdse feedback te geven. De opleiding wordt afgesloten met een tweeledige bachelorthesis om de
finale doelstelling van de opleiding te realiseren. In de zelfstudie is een overzicht opgenomen van
de verhouding tussen zelfstudie en directe begeleiding en van de maximale en minimale begeleidingstijd per cursus. Zelfstudie maakt ongeveer 98% van de opleiding uit.
92
QANU / Psychologie / OUNL
Bachelorstudenten met wie de commissie heeft gesproken zijn over het algemeen enthousiast
over de actieve inzet van de discussiegroepen bij het Kennismakingstraject. Zij betreuren het
dat gedurende de opleiding de deelname aan de discussiegroepen door medestudenten minder
wordt.
Master Psychology
De opleiding geeft aan dat de drie competentiegebieden – onderzoek, diagnostiek en interventie – in de masteropleiding een verdere invulling krijgen via vaardigheidsvakken, stage,
het onderzoekspracticum scriptieplan en het empirisch afstudeeronderzoek. Voor (bijna) alle
modulen in de masteropleiding gelden ingangseisen. De stage is verplicht. Studenten kunnen
deze invullen met een praktijkstage, een onderzoeksstage of een psychodiagnostische stage.
Voor elke stagevorm gelden specifieke ingangseisen.
De scriptie vormt als afstudeerproject de bekroning van de masteropleiding, aldus de opleiding.
Hierin wordt een psychologische vraagstelling beantwoord op basis van empirisch onderzoek.
Het werkstuk moet voldoen aan de criteria en normen die gelden voor een psychologische,
wetenschappelijke publicatie en qua vorm beantwoorden aan de criteria vermeld in de Publication Manual of the American Psychological Association. Van de totaal 1680 studie-uren in
de master, bestaat 112 uur uit begeleidingstijd en 1568 uur uit zelfstudie.
Uit de gesprekken met studenten heeft de commissie begrepen dat het hun niet altijd duidelijk
is hoeveel begeleidingstijd zij van een docent bij vooral de scriptie kunnen vragen.
Master Psychological Research
Bij de masteropleiding Psychological Research vindt sturing voor het grootste deel plaats door
middel van een individueel begeleidingstraject, vergelijkbaar met een meester-gezelrelatie. Er
is altijd sprake van twee begeleidende docenten. Voor een aantal vakken zijn er digitale werkboeken met studieopdrachten. Voor de eerste cursus van de opleiding, Research Proposal Psychology, wordt gebruikgemaakt van een tekstboek-werkboekmodel. Het tekstboek omvat de
bronnen en het werkboek didactische middelen als formulering van leerdoelen, studeeraanwijzingen, vragen, opdrachten en samenvattingen. Het product van de eerste cursus omvat
het research proposal dat als blauwdruk fungeert voor het vervolg van de opleiding. De student
voert verder zo veel mogelijk zelfstandig onderzoek uit via een kwalitatieve en een kwantitatieve deelstudie en schrijft onderzoeksverslagen, een paper dat kan worden ingediend bij een
vakblad en een paper dat kan worden ingediend bij een internationaal peer reviewed wetenschappelijk tijdschrift. Dit laatste vormt het sluitstuk van de opleiding. Didactische ondersteuning vindt hierbij vooral plaats via reguliere begeleidingscontacten met de vaste begeleider. Bij
elke cursus is individuele begeleiding ingebouwd. Uit een overzicht in de zelfstudie blijkt dat
er gedurende de masteropleiding ongeveer 110 contacturen zijn. De cursussen zijn ingebed in
een elektronische leeromgeving, waarbij studenten bijvoorbeeld met elkaar en met docenten
van gedachten kunnen wisselen. De student houdt gedurende de studie een eigen digitaal dossier bij waarin relevante documenten, zoals gemaakte opdrachten en werk- en begeleidingsafspraken, bij elkaar geplaatst worden.
De commissie heeft gesproken met studenten en alumni van alle drie opleidingen. Zij waren allen,
corresponderend met de uitkomsten van de enquête, zeer enthousiast over het studiemateriaal.
Het samenwerkend leren (bij het scriptieplan) werd niet door alle studenten evenzeer gewaardeerd. Hoewel sommigen het inspirerend vinden om met medestudenten samen te werken, past
het volgens anderen niet bij de verwachtingen om onafhankelijk de studie vorm te geven.
QANU / Psychologie / OUNL
93
Oordeel
De commissie is erg positief over de kwaliteit van het studiemateriaal, dat de belangrijkste
werkvorm betreft in de bacheloropleiding Psychologie en masteropleiding Psychology. Zij
beoordeelt dit facet voor deze twee opleidingen daarom met een goed. Het lesmateriaal is in
lijn met de doelstelling en het didactisch uitgangspunt van afstandsonderwijs en biedt studenten de mogelijkheid zelfstandig het leerproces vorm te geven en de leerdoelen van het
onderdeel te realiseren. De commissie geeft de opleidingen als aandachtspunt mee, te blijven
letten op de kwaliteit bij de keuze van studiemateriaal dat niet door de OUNL is ontwikkeld,
zoals handboeken op een bepaald gebied. De verhouding tussen zelfstudie en begeleidingsuren
sluit aan bij het afstandsonderwijs. De commissie stelt vast dat de opleidingen uitmonden in
proeven van voldoende zelfstandige beoefening van de wetenschap. Voor de bacheloropleiding
Psychologie en de masteropleiding Psychology betreft dit een scriptie. Voor het afstudeeronderzoek in de masteropleiding kan de student volgens de zelfstudie rekenen op vijftig begeleidingsuren. Dit lijkt de commissie een duidelijk en ruim voldoende aantal. Wellicht kan
heldere communicatie hierover studenten meer houvast bieden.
De masteropleiding Psychological Research heeft specifiek gekozen voor de meester-gezelrelatie als didactisch uitgangspunt. De student leert samen al doende met een gevestigd onderzoeker rondom een concreet onderzoeksthema. De commissie heeft de indruk dat dit in de
regel goed zal verlopen, maar ziet ook een risico indien de kwaliteit van de werkvormen te veel
berust bij een persoon, de supervisor (meester). De commissie acht meerdere begeleiders van
groot belang, omdat de kans bestaat dat masterstudenten zich nog niet voldoende bewust zijn
van het bestaan van verschillende perspectieven. De commissie heeft van de opleiding duidelijk begrepen dat er altijd sprake is van twee begeleidende docenten. De commissie vindt de
meester-gezelrelatie als didactisch uitgangspunt en de werkvormen die daarbij gekozen zijn,
te weten het uitvoeren van diverse deelonderzoeksactiviteiten, voldoende passen bij de doelstellingen van de opleiding. Zo wordt de opleiding afgesloten met een paper dat kan worden
ingediend bij een internationaal peer reviewed tijdschrift. Zij beoordeelt dit facet voor de masteropleiding Psychological Research concluderend met een voldoende.
Bachelor Psychologie: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed.
Master Psychology: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed.
Master Psychological Research: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
F11: Beoordeling en toetsing
Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van
(onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
In de zelfstudie geven de opleidingen per cursus aan hoe er wordt getoetst. In de bacheloropleiding Psychologie worden twaalf cursussen getoetst door middel van een practicum, opdracht
en/of bijzondere verplichtingen. De overige cursussen worden getoetst met een regulier of
SYS-tentamen (zie hieronder). In de masteropleiding Psychology worden zes cursussen getoetst
door middel van een practicum, opdracht, werkstuk en/of tentamen met open vragen en de
overige cursussen worden getoetst met een regulier of SYS-tentamen. In de masteropleiding Psychological Research worden alle cursussen getoetst door middel van een opdracht of werkstuk.
SYS-tentamens bestaan uit een random steekproef uit een pool van 400 tot 600 vragen per
cursus. Een student kan op verzoek binnen drie weken een SYS-tentamen doen in één van
de studiecentra. Na afloop hoort een student de voorlopige uitslag. Binnen twee weken volgt
94
QANU / Psychologie / OUNL
de definitieve uitslag. Reguliere schriftelijke tentamens worden drie keer per jaar (per cursus)
collectief afgenomen in de studiecentra op vooraf vastgestelde data. Binnen 48 uur na afloop
van het tentamen staat het antwoordmodel op Studienet. Omdat de faculteit Psychologie
een aanzienlijk aantal studenten heeft dat in het buitenland verblijft, heeft zij opdrachten,
werkstukken en reguliere tentamens ontwikkeld die de practica vervangen. Bij opdrachten of
werkstukken krijgt de student binnen zes weken individuele of gestandaardiseerde feedback.
Er is inzagerecht. Er is een beroepsmogelijkheid bij het College van Beroep voor de Examens.
Per cursus mag de student driemaal per studiejaar of inschrijfperiode tentamen doen. Tegen
betaling kunnen meer tentamenmogelijkheden aangevraagd worden.
De opleidingen geven in de zelfstudie aan dat toetsen van de verschillende onderdelen gericht
zijn op de drie hoofdcompetenties: onderzoeken, interveniëren en diagnosticeren. Hierbij zijn
SYS-tentamens vooral gericht op het toetsen van kennis en begrip. Reguliere tentamens zijn
gericht op het toetsen van kennis en de procedurele en cognitieve aspecten van vaardigheden.
Wanneer er sprake is van een regulier tentamen worden voor het vaststellen van competenties takehome-opdrachten gegeven waarover later, gedurende het tentamen, vragen worden
gesteld. Korte essayvragen richten zich op de cognitieve aspecten van competenties en op de
aanwezigheid van voldoende begrip. In opdrachten en bijzondere verplichtingen, bijvoorbeeld
deelname aan een practicum, worden competenties getoetst. De opdrachten hebben volgens
de opleidingen een realistisch karakter. Scripties en stageverslagen vormen de eindtoets of de
verworven competenties voldoende in samenhang, en op academisch niveau zijn verworven.
De OUNL heeft een centrale Commissie voor de Examens (CvE) voor alle wetenschappelijke
opleidingen. Elke faculteit heeft een lid afgevaardigd in de CvE. De CvE benoemt voor iedere
cursus een examinator en een plaatsvervangende examinator. De taken en bevoegdheden van
de commissie liggen vast in de WHW. De CvE stelt de beleidskaders vast voor de afname van
de tentamens, de vrijstellingen en de goedkeuring van de vrije wetenschappelijke programma’s,
alsmede de hierbij horende kwaliteitszorg. Verder behandelt zij fraudegevallen en keurt zij proeftentamens goed bij integrale proeftoetsing. Naast de CvE heeft iedere faculteit een Facultaire
toetsingscommissie (FTC) als uitvoeringsorgaan. De FTC behandelt namens de CvE alle vrijstellingsverzoeken van zittende en nieuwe studenten; adviseert de CvE over verzoeken voor een
vrij wetenschappelijk opleidingsprogramma met zwaartepunt Psychologie; adviseert de CvE
over het verlenen van getuigschriften; adviseert over individuele afwijkingen van de onderwijsen examenregeling; en behandelt verzoeken tot het inbrengen van lopend onderwijs aan andere
universiteiten of hogescholen in het studieprogramma Psychologie (aanschuifonderwijs).
Om consistentie in beoordeling te verkrijgen maken de opleidingen gebruik van antwoordmodellen en nakijkprotocollen. Voor opdrachten zijn toetscriteria opgesteld. Scripties en stageverslagen worden door twee beoordelaars via een beoordelingsprotocol beoordeeld.
In de zelfstudie wordt een aantal maatregelen genoemd die de kwaliteit van de tentaminering
waarborgen. Dit betreft onder andere de verantwoordelijkheden van de aangewezen examinator, onderwijskundige ondersteuning bij itemconstructie, toets- en itemanalyse en competentietoetsing en regelingen rondom de kwaliteit van de SYS-itembanken.
De faculteit Psychologie ondersteunt studenten door diverse vormen van voorbereiding op
toetsen. Zo heeft zij proeftentamens opgenomen in het (digitale) werkboek, eindtentamens
opgenomen in het cursusmateriaal, en biedt zij specifieke begeleiding bij het schrijven van
werkstukken en scripties.
QANU / Psychologie / OUNL
95
Uit de Studenten- en alumni-enquête (2005) blijkt dat 71% van de studenten en 82% van de
alumni van mening is dat er voldoende ruimte in het studieprogramma is voor schriftelijke
werkstukken. Van de studenten is 94% van oordeel dat het SYS-systeem goed tot zeer goed is.
Studenten (81%) en alumni (88%) zijn tevreden over de mogelijkheid driemaal per jaar een
tentamen te kunnen doen in een bepaald vak. Ook blijkt dat ruim 68% van de studenten en
80% van de alumni de spreiding van de tentamens (driemaal per jaar) redelijk tot zeer goed
vindt. Studenten worden naar eigen zeggen goed ondersteund bij de voorbereiding op het
tentamen. De beschikbare tijd voor het afleggen van het tentamen, het aantal vragen en de
moeilijkheidsgraad van het tentamen worden overwegend positief beoordeeld.
Oordeel
De commissie stelt vast dat diverse toetsvormen, die aansluiten bij de leerdoelen en inhoud
van de studieonderdelen, worden gehanteerd. Binnen de faculteit wordt veel aandacht besteed
aan de consistentie en kwaliteitsbewaking van de toetsing en beoordeling. Dit gebeurt onder
meer door uitgebreide beoordelingsprotocollen en de inzet van toetsexperts bij de ontwikkeling van de toetsen. Zelf heeft de commissie uit gesprekken met delegaties begrepen dat
tentamenvragen bij SYS-tentamens soms bekend zijn. De commissie raadt de opleiding sterk
aan naar oplossingen op dit gebied te zoeken, bijvoorbeeld door na te denken over varianten
of af te stappen van ja-nee vragen. De commissie vindt verder de organisatie van de toetsing,
de feedback en de voorbereiding van studenten op de toetsen in orde. Zij heeft gesproken met
een afvaardiging van de Commissies voor de Examens en de Facultaire Toetscommissie en is
van oordeel dat deze conform de wettelijke taken functioneren.
Specifiek voor de masteropleiding Psychological Research merkt de commissie in aansluiting
op hetgeen zij ten aanzien van het didactisch uitgangspunt heeft gemeld op, dat ook voor de
toetsing en beoordeling geldt dat meer garanties kunnen worden ingebouwd om gedurende de
masteropleiding te beoordelen of de student de leerdoelen behaalt. De commissie denkt hierbij
bijvoorbeeld aan heldere criteria voor tentaminering tijdens de opleiding of feedback op een
aantal onafhankelijk beoordeelde werkstukken gedurende de opleiding. De meerderheid van
de commissie beoordeelt dit facet als voldoende.
De commissie concludeert dat de opleidingen voldoen aan de criteria die gelden voor dit facet.
Bachelor Psychologie: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master Psychology: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master Psychological Research: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Oordeel op onderwerpniveau
Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend
oordeel op het niveau van het onderwerp ‘Programma’ voor de bacheloropleiding Psychologie, de masteropleiding Psychology en de masteropleiding Psychological Research luidt:
voldoende.
96
QANU / Psychologie / OUNL
2.2.3. Inzet van personeel
F12: Eisen WO
De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding:
Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
De Open Universiteit Nederland heeft geen wettelijke onderzoekstaak. De faculteit investeert
om het wetenschappelijk karakter van de opleiding te waarborgen in onderzoekstaken van het
personeel. Zij reserveert 20% van de beschikbare tijd voor vakinhoudelijk onderzoek. In het
personeelsbeleid legt de faculteit volgens de zelfstudie de nadruk op de onderzoekinspanning
die van universitaire medewerkers wordt verwacht in het onderwijs. Voor het onderwijs waren
op peildatum 1 december 2005, in totaal twee hoogleraren, vijf uhd’s, 27 ud’s, een promovendus, dertien docenten en een studentassistent beschikbaar. Per 1 augustus 2006 is een nieuwe
hoogleraar aangesteld. De benoeming betrof, na een sollicitatieprocedure, een van de uhd’s.
Het College van Bestuur heeft ingestemd met een verdere uitbreiding van de leerstoelen op
middellange termijn en voorziet in drie nieuwe hoogleraren. De zelfstudie meldt dat de staf
actief is in onderzoek van erkende kwaliteit, zoals blijkt uit publicaties, subsidieaanvragen, en
geaffilieerd lidmaatschap van onderzoeksscholen.
De hoogleraren, uhd’s en ud’s zijn bijna allen gepromoveerd. Zij dragen zorg voor de ontwikkeling en coördinatie van het onderwijs en worden in de bachelor- en beide masteropleidingen
ingezet bij het onderwijs. In de masteropleiding Psychological Research is de eis dat de begeleidende docent geaffilieerd lid is van een onderzoeksschool. Van de docenten is 15% gepromoveerd. Zij zijn vooral betrokken bij de onderwijsuitvoering in de studiecentra en staan onder
hiërarchische leiding van een uhd.
De verbinding met de professionele praktijk komt, zoals staat vermeld in de zelfstudie, tot
stand door de aandacht voor de toegepaste psychologie (praktijkvelden) in het programma, de
training in de beroepsvaardigheden, en door lezingen van staf en van psychologen uit het veld
in de studiecentra. Een deel van de docenten is zelf in deeltijd actief op het vakgebied buiten de
OUNL. Studenten ervaren de koppeling met de praktijk als sterk (Studentenenquête, 2005).
Oordeel
De commissie stelt vast dat het onderwijsmateriaal wordt ontwikkeld door hoogleraren, de
uhd’s en ud’s die nagenoeg allemaal zijn gepromoveerd en voor een deel geaffilieerd lid zijn
van een erkende onderzoeksschool. Daarmee wordt het onderwijs ontwikkeld en worden studenten voor een deel begeleid door wetenschappers die een actieve bijdrage leveren aan de
ontwikkeling van het vakgebied. De commissie stelt vast dat het onderzoek binnen het domein
Psychologie binnen de OU nog niet door een onderzoeksvisitatiecommissie Psychologie is
beoordeeld.
Het valt de commissie op dat een relatief groot aandeel van de staf is gepromoveerd. Ten
opzichte van de vorige visitatie is op dit punt een grote inhaalslag gemaakt. De versterking
van de top, door op termijn het aantal leerstoelen uit te breiden, is gezien de ambities die de
opleiding heeft bijvoorbeeld in de richting van uitbreiding van het klinisch onderwijs, naar het
oordeel van de commissie een goede wens.
De commissie stelt vast dat studenten van de bacheloropleiding Psychologie en de masteropleiding Psychology in verschillende cursussen en in het scriptietraject in contact komen met
QANU / Psychologie / OUNL
97
deze wetenschappers met een onderzoekstaak. Studenten van de masteropleiding Psychological Research worden door een geaffilieerd lid van een onderzoeksschool in een meester-gezelrelatie begeleid. Een aantal docenten in studiecentra, die veelal niet zijn gepromoveerd noch een
onderzoekstaak hebben, hebben een aanstelling in een professionele psychologische praktijk.
Zij kunnen voor studenten een professioneel rolmodel vervullen. Daarbij is de commissie op
basis van het bestudeerde studiemateriaal van oordeel dat in het onderwijsmateriaal voldoende
wetenschappelijke en professionele rolmodellen worden gepresenteerd.
Ten aanzien van de masteropleiding Psychological Research is een deel van de commissie van
mening dat, gezien de eindkwalificaties van de opleiding op het gebied van gevorderd onderzoek, de opleiding over meerdere toponderzoekers moeten beschikken. Aangezien de OUNL
niet over een topbeoordeling op het gebied van onderzoek beschikt, zou een minderheid van
de commissie dit facet als onvoldoende beoordelen. De meerderheid van de commissie vindt
dat de opleiding wel voldoet aan de eisen die gelden voor dit facet, omdat de opleiding over
voldoende geaffilieerde leden van een onderzoeksschool beschikt om de masterstudenten in de
opleiding Psychological Research te begeleiden.
Bachelor Psychologie: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master Psychology: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master Psychological Research: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
F13: Kwantiteit personeel
Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
De faculteit beschikt over 36 fte voor de ontwikkeling van het onderwijs en begeleiding van de
studenten. Bij 5286 opleidingstudenten, betekent dit een staf-studentratio van 1:146. Dit is
exclusief de 4500 ‘losse’ cursussen. Het normtraject gaat uit van een inspanning van zes modulen
per jaar. Daarmee zou de staf-studentratio uitkomen op ongeveer 1:60, exclusief begeleiding van
‘losse cursus studenten’ en exclusief 20% onderzoekstijd. Inclusief onderzoekstijd zou dat
1:72 zijn.
In de zelfstudie wordt vermeld dat het budget voor het bachelor- en masteronderwijs de laatste
jaren geslonken is, terwijl het aantal studenten is gestegen. Door de toevloed van scriptiestudenten die voor september 2007 de ongedeelde opleiding willen voltooien is de draaglast en draagkracht volgens de opleidingen scheefgegroeid. De masteropleiding Psychological
Research wordt door de faculteit zelf betaald. Om voldoende staf in te kunnen zetten, is een
limiet gesteld aan het aantal studenten in de opleiding (maximaal tien). De commissie heeft in
de gesprekken begrepen dat een voorstel voor uitbreiding van het formatieplan ten tijde van
het visitatiebezoek bij het College van Bestuur ter tafel ligt.
De ondersteuning is gedeeltelijk facultair en gedeeltelijk universitair geregeld. Vanuit de
OUNL wordt ondersteuning geboden bij onder meer voorlichting, service en informatie, tentaminering en certificering en beheer en coördinatie van de studiecentra. De faculteit beschikt
zelf over 7,1 fte (peildatum 1 december 2005) voor ondersteuning. Dit betreft onder meer de
onderwijscoördinatoren en de audiovisuele en grafische medewerkers.
In gesprekken met delegaties kwam naar voren dat de werkdruk bij de staf zeer hoog, maar
wel te doen is. Leden van de wetenschappelijke staf bevestigen dat zij bij een voltijdsaanstel98
QANU / Psychologie / OUNL
ling gemiddeld een dag beschikbaar hebben voor onderzoek en de overige dagen besteden aan
onderwijstaken. Studiebegeleiders in de regio geven aan dat de werkdruk hoog is. Ze moeten
hun tijd slim managen, anders lukt het niet de onderwijstaken, veelal in combinatie met een
baan elders, uit te voeren.
Oordeel
De commissie stelt vast dat de werkdruk bij het wetenschappelijk personeel en de docenten bij
de studiecentra hoog is. Zij ondersteunt de wens tot uitbreiding van de omvang van de staf.
Door de aard van het afstandsonderwijs waarbij de nadruk ligt op zelfstandig studeren in een
eigen tempo, is de staf-studentratio niet goed vergelijkbaar met die van zusteropleidingen. De
commissie acht deze acceptabel voor afstandsonderwijs. De commissie vindt het wijs dat de
opleiding, gezien de huidige financiële situatie en werkdruk bij de staf, voor de masteropleiding Psychological Research een limiet aan het aantal studenten heeft gesteld.
Bachelor Psychologie: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master Psychology: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master Psychological Research: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
F14: Kwaliteit personeel
Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het
programma.
In de zelfstudie geeft de faculteit een aantal uitgangspunten op het gebied van personeelsselectie, personeels- en scholingsbeleid.
Nieuwe personeelsleden worden onder andere geselecteerd op gepromoveerd zijn, inhoudelijke competenties in het vakgebied, actief in onderzoek en competenties in het begeleiden en
ontwikkelen van onderwijsmateriaal en deskundigheid op ICT-gebied. Gestreefd wordt naar
een evenredige opbouw van de staf naar leeftijd en geslacht.
De faculteit heeft, zoals zij uiteenzet in de zelfstudie, een gericht personeels- en scholingsbeleid. De onderwijskundige en didactische kwaliteiten worden bewaakt en bevorderd door
trainingen voor elk staflid, bijvoorbeeld op het gebied van ICT in het onderwijs en assessmenttechnieken bij tentamineren. Nieuwe docenten volgen een inwerkprogramma en krijgen een ervaren collega als mentor toegewezen. Voor scriptiebegeleiders is een coachings- en
mediationprogramma opgezet om afstudeerstudenten beter te kunnen begeleiden en eventuele
conflicten op te lossen. Docenten leren van elkaar doordat cursussen worden ontwikkeld in
cursusteams en afstemming over competenties plaatsvindt in competentieteams.
Jaarlijks wordt met alle medewerkers een functioneringsgesprek gehouden. Hierin worden
onder meer afspraken gemaakt over individuele ontwikkeling en wordt de onderzoekstijd verantwoord. Indien nodig worden taken ontnomen, veranderd of toegevoegd. Hoogleraren, de
uhd’s en de decaan hebben in 2002 een training gevolgd in het voeren van functioneringsgesprekken. Verder zijn zij getraind in het voeren van verzuimgesprekken en projectmanagement.
In de zelfstudie heeft de faculteit de specialisaties in het docententeam weergegeven. Deze zijn
volgens de faculteit voldoende breed om het programma te realiseren.
In de studenten- en alumni-enquête (2005) noemt 92% van de studenten en alumni de staf
QANU / Psychologie / OUNL
99
die betrokken is bij studiebegeleiding, redelijk tot zeer goed. Van de studenten geeft 95% een
positief oordeel over de kwaliteit van de staf die betrokken is bij inhoudelijke en interpersoonlijke begeleiding in de scriptiefase (scriptie-enquête, 2005).
Van studenten en alumni heeft de commissie in de gesprekken begrepen dat zij zeer tevreden
zijn over de begeleiding van de docenten. Zij noemen deze laagdrempelig en toegesneden op
de vraag van studenten.
Oordeel
Het viel de commissie in de gesprekken met de delegaties op hoe gecommitteerd en enthousiast het docententeam over de opleidingen sprak. Doordat de stafleden veel verschillende taken
hebben, is er naar het oordeel van de commissie ook veel betrokkenheid. Stafleden zijn over
het algemeen generalisten. Bij studiebegeleiders, dit zijn docenten bij de studiecentra in het
land, is veel enthousiasme voor onderwijs geconstateerd. Ook studenten en alumni zijn positief over de begeleiding van docenten. Deze studiebegeleiders hebben naast hun onderwijstaak,
veelal een link naar de praktijk van de psychologie. De commissie stelt vast dat de opleidingen beschikken over een jong team. Er is relatief veel doorstroming onder het personeel. De
lijst van deskundigheden van de staf die is opgenomen in de zelfstudie, vindt de commissie
behoorlijk breed en toereikend voor de inhoudelijke uitvoering van het programma. Het personeels- en scholingsbeleid is naar het oordeel van de commissie in orde. Er worden functioneringsgesprekken gehouden waarbij de didactische, onderwijskundige en indien van toepassing
organisatorische kwaliteiten van de staf worden besproken. Er zijn diverse mogelijkheden voor
bijscholing en hier wordt ook adequaat gebruik van gemaakt. De commissie concludeert dat
de staf voor de bacheloropleiding en beide masteropleidingen voldoende gekwalificeerd is voor
de realisatie van het programma.
Bachelor Psychologie: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master Psychology: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master Psychological Research: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Oordeel op onderwerpniveau
Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend
oordeel op het niveau van het onderwerp ‘Inzet van personeel’ voor de bacheloropleiding
Psychologie, de masteropleiding Psychology en de masteropleiding Psychological Research
luidt: voldoende.
2.2.4. Voorzieningen
F15: Materiële voorzieningen
De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
Studenten aan de Open Universiteit Nederland studeren in principe thuis en krijgen alle
daarvoor benodigde materialen thuisgestuurd. Daarnaast heeft de Open Universiteit Nederland twaalf studiecentra en drie provinciale steunpunten ingericht waar onderwijsfaciliteiten
beschikbaar zijn. In Vlaanderen en Brussel bevinden zich nog zes studiecentra (gevestigd bij
100
QANU / Psychologie / OUNL
Vlaamse universitaire centra) die op min of meer gelijke wijze als de Nederlandse centra functioneren. Deze vallen organisatorisch niet onder de Open Universiteit Nederland.
Via Studienet hebben studenten toegang tot de elektronische leeromgeving met het elektronisch leermateriaal en een persoonlijke ‘werkplek’. De opleidingen zijn eigenlijk alleen te volgen als studenten zelf beschikken over een computer en een breedbandinternetaansluiting.
Uit een enquête (SEIN-enquête, 2005) blijkt dat 89% van de studenten beschikt over een
breedbandaansluiting en 3% over een inbelaansluiting. Studenten kunnen ook gebruikmaken
van de computers op de studiecentra. Voor studenten met weinig computerkennis worden in
het Kennismakingstraject en op de studiecentra ICT-lessen georganiseerd. Verder ontvangt
elke inschrijver voor het Kennismakingstraject automatisch de cursus
‘Studeren met de muis’.
Bij de studiecentra en steunpunten kunnen studenten terecht voor het afnemen van tentamens,
begeleidingsbijeenkomsten, practica, voor gesprekken met studiebegeleiders en het ontmoeten
van medestudenten. Ook scriptiepresentaties, eindgesprekken met studenten en de uitreiking
van diploma’s vinden hier plaats. Enkele centra beschikken over grotere studieruimten en collegezalen. Elk studiecentrum beschikt over een kleine psychologische handbibliotheek, een
collectie cursusmaterialen, een aantal belangrijke handboeken, een audiovisuele en computerruimte, en een testkast psychodiagnostiek. In acht studiecentra en in de centrale vestiging in
Heerlen is een Testotheek aanwezig. De hoofdvestiging heeft een iets uitgebreidere bibliotheekcollectie. De OUNL beschikt niet over tijdschriftabonnementen. Hiervoor kunnen studenten
terecht bij andere universiteitsbibliotheken. Zij kunnen zonder beperking gebruikmaken van
alle Nederlandse en Vlaamse universiteitsbibliotheken voor het lenen van materiaal, raadplegen van databases, enzovoorts. Elektronische toegang tot wetenschappelijke tijdschriften via
Studienet is alleen bij uitzondering mogelijk. Om voor studenten literatuursearch mogelijk te
maken, adviseert de faculteit Psychologie de studenten bij de Erasmus Universiteit Rotterdam
een zogenaamd Erna-jaaraccount aan te maken.
De faculteit beschikt over een onlangs ontwikkeld virtueel laboratorium voor onderzoek voor
medewerkers en studenten. Dit virtuele lab vervangt gangbare functies van klassieke psychologische laboratoria en is gekoppeld aan verplichte proefpersoonuren. Het virtuele lab maakt het
mogelijk experimenteel onderzoek via een internetaansluiting te doen. Ook kunnen proefpersonen deelnemen in elk studiecentrum van de OUNL.
Uit de studenten- en alumni-enquête (2005) blijkt dat:
•
•
•
•
bijna alle psychologiestudenten regelmatig gebruikmaken van Studienet en dit positief
beoordelen;
ruim 90% van de studenten de computerfaciliteiten op de studiecentra redelijk tot zeer
goed beoordelen;
ruim 80% van de studenten en alumni de inzet van computers bij de opleiding Psychologie voldoende vindt;
bijna 80% van de studenten (83% van de alumni) de bibliotheek op de studiecentra als
redelijk tot zeer goed beoordeelt.
In de zelfstudie meldt de faculteit dat de staf over verouderde digitale voorzieningen beschikt.
Zo heeft het netwerk bijvoorbeeld een zeer beperkte capaciteit en bezitten de pc’s geen dvdQANU / Psychologie / OUNL
101
speler. Op dit gebied is geen financiële reservering gemaakt. Ook over de logistiek van bijvoorbeeld productie van cursusmateriaal is de faculteit ontevreden. Zij geeft aan dat alle zeilen
moeten worden bijgezet om te voorkomen dat studenten met kwalitatief minder goed materiaal worden geconfronteerd of dat het materiaal te laat wordt afgeleverd.
Oordeel
De commissie heeft in de hoofdvestiging een rondleiding langs de studievoorzieningen en de
tentamenruimte gekregen. Ook heeft zij een aantal voorbeelden gezien van digitaal cursusmateriaal en het virtuele lab. Zij stelt vast dat de opleidingen een goede infrastructuur hebben om
het afstandsonderwijs te verzorgen. De commissie is onder de indruk van de digitale leermiddelen die zij heeft gezien, zoals bijvoorbeeld de Toolbox voor het leren van vaardigheden. Zij
is positief over de wijze waarop studenten onafhankelijk van tijd en plaats onderzoek kunnen
uitvoeren via het virtuele lab en op die manier ook hun proefpersoonuren kunnen voldoen. De
commissie vindt dat de opleidingen er goed in slagen ondanks de spreiding van studenten over
heel het land (en buitenland) adequate voorzieningen te bieden. De contactbijeenkomsten en
practica in de studiecentra vormen daarbij een toereikende aanvulling op het cursusmateriaal.
Ook de toegang tot (digitale) universiteitsbibliotheken en digitale artikelen via een voorziening van de Erasmus Universiteit Rotterdam vindt de commissie positief.
Uit de evaluaties en gesprekken met studenten blijkt dat studenten de materiële voorzieningen
positief waarderen. De commissie acht het van essentieel belang dat voor een goede communicatie met studenten ook het personeel over goede voorzieningen beschikt. De commissie
betreurt het dat dit nu niet het geval is. De commissie constateert dat er een spanning bestaat
tussen het centrale niveau van de OUNL en de faculteit ten aanzien van de voorzieningen. Dit
draagt niet bij aan verbetering hiervan.
De commissie concludeert dat de materiële voorzieningen voor de uitvoering van de onderwijsprogramma’s voor de bachelor- en beide masteropleidingen goed zijn. Zij baseert dit oordeel vooral op
de goede digitale infrastructuur, het cursusmateriaal en het positieve oordeel van de studenten.
Bachelor Psychologie: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed.
Master Psychology: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed.
Master Psychological Research: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed.
F16: Studiebegeleiding
De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang.
De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
Het uitgangspunt van hoger afstandsonderwijs is dat studenten zelfstandig hun studie kunnen
doorlopen. Daarbij kunnen studenten gebruikmaken van verschillende vormen van studiebegeleiding. Deze worden in de zelfstudie als volgt uiteengezet.
Standaardbegeleiding houdt in dat een student die een cursus bestudeert, voor alle inhoudelijke
vragen en problemen telefonisch of per e-mail bij de cursusbegeleider terechtkan. Een student
kan voor alle inhoudelijke vragen en problemen terecht bij een docent, die dikwijls ook de
examinator van de cursus is.
102
QANU / Psychologie / OUNL
Groepsbijeenkomsten (soms verplicht) en verplichte practica vinden plaats in de avonduren of
op zaterdag in de studiecentra of regionale steunpunten. Afhankelijk van de cursus worden de
bijeenkomsten in een of meer studiecentra georganiseerd.
Digitale begeleiding: voor elke cursus is een digitale discussiegroep via Studienet beschikbaar
waar studenten elkaar kunnen helpen. Er bestaat voor elke cursus op Studienet een ‘FAQ’. Studenten worden door middel van studietaken via het internet begeleid. De Open Universiteit
Nederland gaat over op Blackboard. De faculteit vraagt zich af of Blackboard voor grootschalig
afstandsonderwijs het meest geschikte platform is.
Directe (face to face) begeleiding: In een aantal gevallen is er directe, face to face interactie met
een docent in werkgroepen.
Studieloopbaanbegeleiding betreft op studievoortgang gerichte studieloopbaanbegeleiding
(mentoraat). Op alle studiecentra en provinciale steunpunten is er een studiebegeleider die
de rol van studieloopbaanbegeleider of coach vervult ten behoeve van psychologiestudenten
die in het desbetreffende studiecentrum zijn ingeschreven. Met OTEC wordt gewerkt aan een
digitaal systeem, waar studenten just in time van informatie worden voorzien. Hiervoor zijn
al enkele componenten gereed: het studentenregistratiesysteem en een overkoepelende studieloopbaanbegeleidingsomgeving.
Landelijke dagen: bij een aantal cursussen wordt een landelijke dag georganiseerd, waar gerichte
begeleiding c.q. instructie plaatsvindt.
Individuele begeleiding in de afstudeerfase: er is voorzien in specifieke intensieve individuele
begeleiding bij het schrijven van theses, bij stages en stageverslagen en scripties.
Centrale voorzieningen: in 2005 en 2006 komen enkele centrale voorzieningen beschikbaar.
Docenten gaan onder andere beschikken over online toegang tot een Studiedossier (per student
en geaggregeerd naar eigen keuze), over Stumis Online (referentiegroepen- en trendgegevens en
kruisverbanden), Study Guidance System (waarmee automatisch docent en student berichten
krijgen over studievertragingen en dergelijke), SRS-web (waarmee studenten inzicht krijgen in
hun studievorderingen en nog te voltooien studiepad, en dergelijke).
Ruim 50% van de studenten en 33% van de alumni geven in de studenten en alumni-enquête
(2005) aan regelmatig tot altijd de studiebegeleidingsbijeenkomsten bij te wonen. Hieruit
blijkt ook dat 37% van de studenten participeert in studiegroepen via Studienet en 60% niet.
Uit de scriptie-enquête (2005) blijkt dat 84 tot 94% van de studenten positief oordeelt over
het contact met begeleiders (telefonisch, via e-mail of face to face). Van de studenten is 96%
enigszins tot zeer tevreden over inhoudelijke begeleiding en 94% over de interpersoonlijke
behandeling van de begeleiders. Van de studenten die recent hun scriptie hebben afgerond,
vindt 73% het aantal uren begeleiding dat zij ontvangen hebben, voldoende; 9% zou tot vijf
uren meer begeleiding gewenst hebben; de overige 18% wenste meer dan vijf uren extra begeleiding. Een meerderheid van de studenten en alumni is van mening dat de studiebegeleiding
bij Psychologie redelijk tot zeer goed is. Een aanzienlijk percentage (27% respectievelijk 39%)
heeft geen gebruikgemaakt van facultatieve studiebegeleiding
In de gesprekken met delegaties heeft de commissie gehoord dat het voor studenten niet altijd
duidelijk is bij wie zij met welke vraag terechtkunnen. Zo is er bijvoorbeeld een studiebegeleider,
QANU / Psychologie / OUNL
103
een studieadviseur en een onderwijscoördinator waarvan de verantwoordelijkheden voor de
studenten niet altijd even helder zijn.
Oordeel
In zijn algemeenheid is de commissie van mening dat het systeem van studiebegeleiding adequaat functioneert. Er is een studievoortgangsregistratiesysteem dat effectief studenten en
docenten informeert en er zijn diverse vormen van studie(loop)baanbegeleiding waar de student afhankelijk van zijn of haar individuele behoefte gebruik van kan maken. Zij die dat
willen kunnen gebruikmaken van inhoudelijke studiebegeleiding van de docent via e-mail of
telefoon, studieloopbaanbegeleiding via de studiebegeleider van het studiecentrum of individuele begeleiding in de afstudeerfase van de bacheloropleiding Psychologie en masteropleiding
Psychology en gedurende de gehele masteropleiding Psychological Research. De commissie is
positief over de begeleidingsrol die docenten binnen de bachelor- en masteropleidingen vervullen.
De commissie stelt vast dat de vraag van studenten naar begeleiding zeer gedifferentieerd is.
Zij heeft uit de gesprekken met delegaties begrepen dat er voor studenten niet altijd helder
is wie het aanspreekpunt bij bepaalde zaken vormt. Voorts heeft de commissie de indruk dat
er, ondanks het systeem van studievoortgangsregistratie, niet genoeg naar de voortgang van
de studenten wordt gekeken. Zij kan zich, mede op basis van de gesprekken met studenten,
voorstellen dat sommige studenten graag een wat grotere stok achter de deur wensen dan nu
het geval is. Zij pleit daarom voor meer differentiatie in de vrijblijvendheid bij de studie. De
opleidingen zouden studenten bijvoorbeeld bij aanvang van de studie kunnen vragen of meer
proactieve begeleiding of monitoring met het oog op verbetering van de studievoortgang, vanuit de opleiding gewenst is.
Bachelor Psychologie: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master Psychology: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master Psychological Research: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Oordeel op onderwerpniveau
Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend
oordeel op het niveau van het onderwerp ‘Voorzieningen’ voor de bacheloropleiding Psychologie, de masteropleiding Psychology en de masteropleiding Psychological Research luidt:
voldoende.
2.2.5. Interne kwaliteitszorg
Kwaliteitszorg wordt binnen de OUNL en binnen de Faculteit Psychologie gezien als een
continue activiteit, gebaseerd op de Plan-Do-Check-Act-cyclus. In 2005-2006 implementeert
de OUNL-stuurgroep Kwaliteitszorg, onder regie van de decaan van Psychologie, dit systeem
in een jaarlijks Facultair Kwaliteitsplan. Dit kwaliteitsplan bevat de sterke en zwakke punten,
maatregelen, controle op de effecten van de maatregelen en borging hiervan. De hoofdstukken
van het kwaliteitsplan volgen die van de zelfstudie zoals de QANU deze heeft geformuleerd.
Als startpunt wordt de meest recente zelfstudie gebruikt en na zes jaar dient dit plan als basis
voor de nieuwe zelfstudie.
104
QANU / Psychologie / OUNL
De faculteit Psychologie ziet deze werkwijze als een bijzonder waardevol element in de systematische en cyclische aanpak van de interne kwaliteitszorg. De faculteit werkt het systeem verder uit langs twee wegen: een ‘kwaliteitsagenda’ waarin de regelmatig terugkerende activiteiten
vastliggen, en een schema van prioriteiten in termen van de verschillende QANU-facetten.
F17: Evaluatie resultaten
De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
De faculteit Psychologie legt, zoals staat omschreven in de zelfstudie, veel nadruk op de kwaliteitsbewaking bij de ontwikkeling van de cursussen. Zo zijn evaluaties van externe referenten
en onderwijskundigen richtinggevend bij de inhoudelijke en onderwijskundige aanpassing.
Bij de ontwikkeling van een cursus wordt via een proeftoetsing onder studenten getoetst of de
cursus aan de doelstelling voldoet. Hiervoor zijn streefdoelen in termen van studeerbaarheid
geformuleerd. In het eerste jaar dat het onderwijsmateriaal op de markt is, vindt een veldtoetsing plaats indien de proeftoets daartoe aanleiding geeft. Voor de veldtoets worden streefdoelen met betrekking tot de studieduur, tevredenheid en moeilijkheid gehanteerd. Vanaf
medio 2005 is de veldtoetsing aangevuld met een systeem van permanente cursusevaluatie. Via
het instrument SEIN (signalerend evaluatie instrument) wordt met behulp van op de cursus
toegesneden, elektronisch verspreide vragenlijsten en elektronisch geregistreerde antwoorden,
doorlopend de kwaliteit van cursussen gemeten. Gemeten wordt in hoeverre de cursus voldoet
aan zijn oorspronkelijke doelstellingen. Per vraag wordt vooraf vastgelegd welke ondergrens
minstens moet worden bereikt.
Periodiek benadert de faculteit studenten en alumni over diverse kwaliteitsaspecten, bijvoorbeeld in de alumni-enquête, studentenenquête en scriptie-enquête. Voor deze enquêtes hanteert de faculteit het streefdoel dat op zijn minst 75% van de studenten neutraal, positief, of
zeer positief oordeelt.
De discussiegroepen in Studienet vormen een andere bron van informatie over de onderwijsonderdelen. Docenten houden de inhoud van deze discussies in het oog en passen zo nodig de
cursus of begeleiding aan.
Oordeel
De commissie stelt vast dat de opleidingen werken met een systeem van periodieke evaluaties van modulen. Daarnaast is de kwaliteitszorg verankerd in de ontwikkeling van de cursus
(proeftoets) en eerste jaar van aanbod van de cursus (proeftoets). De commissie vindt de kwaliteitszorg in dit voortraject voortreffelijk. Zij waardeert het positief dat de cursusonderdelen nu
ook systematisch periodiek gevolgd worden. De commissie heeft enkele brede enquêtes ingezien, zoals de scriptie-enquête, en is van oordeel dat dit uitvoerige, zeer nauwkeurige enquêtes
zijn. Voor alle vragenlijsten en toetsingen geldt dat adequate streefcijfers zijn opgesteld.
Bachelor Psychologie: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed.
Master Psychology: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed.
Master Psychological Research: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed.
QANU / Psychologie / OUNL
105
F18: Maatregelen tot verbetering
De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan
realisatie van de streefdoelen.
Evaluatie van kwaliteitsgegevens vindt op het concrete werkniveau plaats in de Curriculum- en
projectencommissie waarin hoogleraren en uhd’s, onder voorzitterschap van de decaan, zitting
hebben. Deze commissie komt minimaal eenmaal per maand bijeen. Zij bespreekt de resultaten
van de proeftoetsingen, veldtoetsingen, SEIN-evaluaties, en meer omvangrijke enquêtes. Op
basis hiervan stelt zij vast welke verbetermaatregelen nodig zijn en wijst een uhd aan om toe te
zien op uitvoering hiervan.
De faculteit kent een wettelijke Facultaire opleidingscommissie (FOC) met als taak advies uit
te brengen over de Onderwijs- en examenregeling (OER) van de opleidingen, het (jaarlijks)
beoordelen van de uitvoering van die regeling en gevraagd of ongevraagd advies geven over het
onderwijs. Alle drie de opleidingen ressorteren onder één commissie. De FOC ontvangt een
week voor de vergadering van de Curriculum- en projectencommissie de stukken digitaal voor
commentaar.
Uit de gesprekken met de delegaties heeft de commissie begrepen dat er adequaat geluisterd
wordt naar de ideeën uit de FOC, maar dat de verwerking van de bijdragen van de FOC
voor de leden niet altijd even helder is. Cursusevaluaties worden niet besproken in de FOC.
Wel begreep de commissie dat met de invoering van SEIN hier mogelijkerwijs verandering in
wordt gebracht.
In de zelfstudie noemt de opleiding een aantal voorbeelden van verbeteracties. Zo bleek bijvoorbeeld uit evaluatieresultaten dat scriptiestudenten moeite hadden met het opzetten van
een realistisch plan voor het afstudeeronderzoek. Het afstudeeronderzoek is daarop gesplitst in
twee delen: het scriptieplan en de scriptie zelf. Een ander voorbeeld betreft dat naar aanleiding
van de evaluatie van het Onderzoekspracticum literatuurstudie een samenvatting van de APAnormen is gemaakt en toegevoegd aan de cursus. Een eerder genoemd voorbeeld (zie F4) betreft
de grondige verandering van het statistiek- en methodenonderwijs op basis van evaluatiegegevens
van studenten en docenten en onderwijskundige en didactische inzichten van de staf.
In de zelfstudie geeft de opleiding een overzicht van de maatregelen die naar aanleiding van de
vorige visitatiecommissie zijn genomen. De faculteit heeft naar aanleiding van de aanbevelingen bijvoorbeeld het gezondheidspsychologisch programma versterkt door in het programma
de cursussen ‘Gezondheidspsychologische interventies’ en ‘Inleiding in de seksuologie’ te reviseren met meer aandacht voor de klinische thema’s en twee nieuwe cursussen aan te bieden:
‘Klinische psychologie 3: de ambulante praktijk’, en ‘Patiëntenvoorlichting en chronische ziekten’. De vorige visitatiecommissie raadde aan meer aandacht te besteden aan het oefenen van
experimenteel-psychologische vaardigheden. Dit heeft de opleiding opgepakt door onder meer
de ontwikkeling van het onderzoekspracticum ‘Onderzoekspracticum inleiding psychologisch
experiment’. Ook stelde de vorige visitatiecommissie voor om meer aandacht te geven aan het
verwerven van een wetenschappelijke attitude. Dit punt is uitgewerkt in de doelstellingen en
eindkwalificaties en de realisatie hiervan in het programma (zie F1 en F5).
Oordeel
De systematische evaluaties van cursussen en het cyclische systeem van kwaliteitszorg maken
volgens de commissie dat uitkomsten van evaluaties daadwerkelijk leiden tot verbetervoor106
QANU / Psychologie / OUNL
stellen. De commissie waardeert het positief dat binnen de faculteit permanente maatregelen
tot verbetering worden genomen. De commissie heeft hiervan een aantal concrete voorbeelden
gezien die op basis van evaluaties tot stand zijn gekomen. Ook is de commissie van mening dat
de opleidingen adequaat hebben gereageerd op de uitkomsten van de vorige visitatiecommissie. Een paar aanbevelingen van destijds blijven echter ook nu nog van kracht (zie bijvoorbeeld
F21). De projectencommissie speelt naar het oordeel van de visitatiecommissie de meest prominente rol bij het treffen van verbetermaatregelen. De taken van de facultaire opleidingscommissie vindt de commissie mager ingevuld.
Bachelor Psychologie: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master Psychology: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master Psychological Research: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
De Facultaire opleidingscommissie (FOC) bestaat reglementair uit drie studenten (thans vijf
studenten om voldoende aanwezigheid te garanderen) en drie stafleden aangevuld met de
onderwijscoördinator als ambtelijk secretaris. De zittingstermijn van de leden is twee jaar. De
FOC komt vier keer per jaar bijeen. In de zelfstudie geeft de faculteit aan welke onderwerpen
in het jaar 2005 onder andere aan de orde zijn geweest. Dit betrof het concept en de evaluatie OER 2005-2006; het concept OER 2006-2007; het langetermijnbeleid van de faculteit;
de accreditatie 2006; en nieuwe projecten. De faculteit geeft in de zelfstudie aan dat de FOC
uit gemotiveerde, kritische en betrokken studenten bestaat. In de praktijk blijkt het lastig om
student-leden voor de FOC te vinden. Dit heeft waarschijnlijk te maken met het karakter van
afstandsonderwijs. De studiecentra in het land kennen studieverenigingen. Jaarlijks bezoekt de
decaan een aantal van deze studieverenigingen waarbij een lezing wordt gecombineerd met een
gedachtewisseling over kwaliteit van de opleiding.
Medewerkers zijn verder via diverse gremia betrokken bij de kwaliteitszorg, onder andere via
de projecten- en curriculumcommissie, het jaarlijkse faculteitsoverleg met alle docenten, de
scriptie- en stagecommissie en de facultaire toetsingscommissie.
Alumni kunnen lid worden van een alumnivereniging. Individueel of via een enquête wordt
alumni gevraagd informatie te geven over zaken als de erkenning van diploma’s op de arbeidsmarkt; de opleiding als geheel; en de relatie opleiding en beroep.
Het beroepenveld is, zoals in de zelfstudie staat vermeld, (nog) niet structureel bij de kwaliteitszorg betrokken. Wel worden alle stageadressen ten minste eenmaal bezocht en wordt dan
de kwaliteit van de opleiding ter sprake gebracht.
Oordeel
De visitatiecommissie stelt vast dat de opleidingen over een adequaat werkende facultaire
opleidingscommissie (FOC) beschikken. Het valt de commissie op dat SEIN-evaluaties en
overige enquêtes niet expliciet in de FOC worden besproken. Aangezien dit de enige commissie is waarin studenten zitting hebben, raadt de commissie aan om ook een rapportage
hiervan in de FOC te bespreken. Medewerkers zijn verder enthousiast en op diverse wijzen
betrokken bij de kwaliteitszorg. De commissie waardeert het positief dat alumni structureel bij
QANU / Psychologie / OUNL
107
de kwaliteitszorg worden betrokken, onder meer via de alumni-enquête. Het contact met het
afnemend beroepenveld vindt (nog) op informele wijze plaats.
Bachelor Psychologie: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master Psychology: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master Psychological Research: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Oordeel op onderwerpniveau
Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend
oordeel op het niveau van het onderwerp ‘Interne kwaliteitszorg’ voor de bacheloropleiding
Psychologie, de masteropleiding Psychology en de masteropleiding Psychological Research
luidt: voldoende.
2.2.6. Resultaten
F20: Gerealiseerd niveau
De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau,
oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Zie voor de examenregeling en het toetsbeleid F11.
Bachelor
De eindopdracht van de bacheloropleiding bestaat uit twee delen: het Onderzoekspracticum
psychologische experimenten en het Onderzoekspracticum psychologische surveys. Deze hebben, zoals de opleiding aangeeft in de zelfstudie, tot doel de eerder opgedane kennis en ervaring op het gebied van methoden en technieken en statistiek te integreren, te actualiseren en
uit te breiden. Bij het Onderzoekspracticum psychologische surveys (8,6 studiepunten) ligt de
nadruk op dataverzameling, data-analyse en verslaglegging. Bij het Onderzoekspracticum psychologische experimenten (8,6 studiepunten) ligt de nadruk op designs, de daarbij behorende
statistiek en de ethische aspecten.
De kwaliteit van deze onderzoekspractica wordt bewaakt door de examinator van het onderdeel
die de begeleiders coördineert en zorgdraagt voor onderlinge afstemming. Er zijn richtlijnen
voor de omvang en het APA-format en er wordt gebruikgemaakt van standaardbeoordelingsformulieren. Elke opdracht wordt door twee beoordelaars beoordeeld. In de zelfstudie geeft de
opleiding aan dat het gemiddelde cijfer in 2005 voor het onderdeel Experimenten 6,7 (N =
34) en voor Surveys 7,3 (N = 110) is.
De opleiding volgt de discussiegroepen van deze onderzoekspractica. Analyse van de reacties
laat geen knelpunten zien.
Master Psychology
De eindfase van de masteropleiding Psychology bestaat uit een stage (17,2 studiepunten) en
een empirisch afstudeeronderzoek (25,8 studiepunten). Dit laatste onderdeel is opgedeeld in
een onderzoekspracticum scriptieplan (8,6 studiepunten) en de feitelijke uitvoering van het
empirisch afstudeeronderzoek (17,2 studiepunten). De stage heeft tot doel de student kennis,
108
QANU / Psychologie / OUNL
ervaring en vaardigheden te laten opdoen met het werk en de taak van een psycholoog in een
praktijksituatie. De opleiding geeft aan dat de stage een bijdrage moet leveren aan de integratie
van theorie en praktijk, aan het bijeenbrengen van de verschillende competentielijnen, aan de
ontwikkeling van een professionele identiteit, en aan het leren omgaan met ethische kwesties.
De student kan kiezen voor een diagnostiekstage, een onderzoeksstage of een praktijk(inter
ventie)stage. Het empirisch afstudeeronderzoek is volgens de opleiding de belangrijkste test
waarmee de student toont dat de gerealiseerde eindkwalificaties overeenkomen met de nagestreefde. De student dient in staat te zijn om zelfstandig een wetenschappelijk onderzoek op te
zetten, uit te voeren en te rapporteren (mondeling en schriftelijk).
De kwaliteit van de eindfase wordt bewaakt door de Scriptie- en stagecommissie. Deze buigt
zich over de kwaliteit van de handleidingen, de coördinatie van de bijeenkomsten waarop studenten het onderzoek presenteren, en de bewaking van de kwaliteit van de websites.
De stage vindt in principe plaats onder supervisie van een academisch gekwalificeerde psycholoog. Er is een standaard stagecontract dat door de studenten, opleiding en stageverlenende
instelling wordt getekend. Evenals bij de bacheloropleiding zijn er richtlijnen voor de omvang
en het APA-format voor stage en scriptie en wordt gebruikgemaakt van standaard beoordelingsformulieren. De scriptie en stage worden door twee beoordelaars beoordeeld. De opleiding heeft de 25 meest recente afstudeeropdrachten geanalyseerd. Hieruit blijkt onder meer
dat het gemiddelde eindcijfer van de 25 meest recente afstudeeropdrachten (7,2) niet afwijkt
van het gemiddelde eindcijfer (7,2) van de 83 afstudeeropdrachten van het jaar 2005.
In de scriptie-enquête (2005) heeft de opleiding over een groot aantal aspecten van de scriptie
de mening van studenten gevraagd. Hieruit blijkt onder meer dat studenten positief oordelen
over de voorlichting over het scriptieplan, de procedure, het aanreiken van onderzoeksthema’s,
het cursusmateriaal, de begeleiding en de aansluiting bij de voorkennis. Over het gebruik van
het elektronisch persoonlijk dossier en het samenwerken met een andere student wordt minder
positief geoordeeld. Deze punten worden in de zelfstudie punten van aandacht genoemd.
Studenten die de scriptie hebben afgerond, oordelen op een zespuntsschaal dat zij zichzelf
bekwaam vinden in het formuleren van een probleemstelling (gemiddeld 4,9), het schrijven
van een wetenschappelijk verslag (gemiddeld 4,8), het statistisch analyseren van gegevens
(gemiddeld 4,3) en het kiezen van een juiste methode (gemiddeld 4,6).
Master Psychological Research
De masteropleiding Psychological Research is in september 2003 van start gegaan en de eerste
student is in 2004 begonnen. Er zijn nog geen afgestudeerden. Ten tijde van het schrijven van
de zelfstudie hebben drie studenten hun research proposal gereed en zijn bezig met de verschillende studies.
Oordeel
De commissie heeft uit de lijsten van 25 meest recente bacheloreindwerkstukken (eindopdrachten Psychologische experimenten en Psychologische surveys) en 25 meest recente afstudeeropdrachten van de master-/doctoraalopleiding, in totaal zestien eindwerkstukken opgevraagd en
bestudeerd. De individueel ingevulde beoordelingsprotocollen van beide onderzoekspractica
van de bacheloropleiding en van de afstudeeropdracht van de master/doctoraalfase heeft de
commissie hierbij ingezien. De selectie betrof een aantal laag, gemiddeld en hoog beoordeelde
eindwerkstukken en een afspiegeling van de richtingen Gezondheidspsychologie en Arbeids- en
QANU / Psychologie / OUNL
109
Organisatiepyschologie. Hieronder bevond zich ook één onvoldoende. In dat geval wordt het
betreffende werkstuk overgedaan.
De commissie is op basis van de bestudeerde afstudeerwerken van oordeel dat de opleiding
de afstudeerwerken bijzonder goed becijferd heeft. De resultaten van zowel de bacheloreindwerkstukken als de afstudeerwerken van de master/het doctoraal komen naar het oordeel van
de commissie adequaat overeen met de beoogde eindkwalificaties. De opleiding heeft bij ieder
afstudeerwerk op basis van het beoordelingsformulier de student uitgebreide en adequate feedback gegeven. De commissie is hiervan onder de indruk. De commissie stelt vast dat de onderzoeksopzet en -methode in een paar eindwerkstukken niet haalbaar bleek. Zij is van mening
dat een opleiding steeds moet streven naar haalbare onderzoeksstudies, waarbij studenten in
het afstudeeronderzoek betekenisvolle conclusies moeten kunnen trekken.
Uit gesprekken met alumni bleek dat afgestudeerden zich goed weten te positioneren op de
arbeidsmarkt. Alumni met wie de commissie heeft gesproken noemen de opleiding allen erg
zinvol voor de functie die ze na de opleiding uitoefenen.
De commissie werd er door een docent op gewezen, dat er een probleem is met het afstuderen van zeer zwakke studenten. Dit zou ertoe leiden dat docenten soms zelf voor deze
studenten scriptiewerkzaamheden uitvoeren. Een e-mailcorrespondentie werd als illustratie
bijgevoegd. Uit deze e-mailcorrespondentie blijkt, dat de docent op een onheuse manier onder
druk werd gezet door een student. De commissie heeft deze correspondentie vertrouwelijk
behandeld door slechts enkele leden van de commissie bij de beoordeling te betrekken. Naar
het oordeel van deze leden dient een dergelijke e-mailcorrespondentie te worden afgekeurd en
behoren docenten hiertegen door de leiding te worden beschermd. De voorzitter heeft deze
mening ter kennis gebracht van de decaan. Daarbij werd door de decaan gesteld dat inmiddels
passende maatregelen waren genomen.
De commissie stelt vast dat zij de beoordeling van het eindniveau van de masteropleiding Psychological Research, vanwege de recente start, nog niet op concrete eindproducten kan baseren.
Het programma van de opleiding Psychological Research en de ervaringen met de ongedeelde
opleiding en de bachelor- en masteropleiding Psychologie in ogenschouw nemende, verwacht
zij dat het eindniveau van de masteropleiding Psychological Research eveneens voldoende zal
zijn. Zoals bij F1 aangegeven, streeft de opleiding het eindniveau van een eerste aio-jaar na.
De commissie vindt dat de opleiding er in dit kader waakzaam voor moet zijn dat hiervan
geen precedentwerking uit gaat dat hiermee – onbedoeld – onbetaalde promovendi worden
gefaciliteerd.
Bachelor Psychologie: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master Psychology: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master Psychological Research: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
F21: Onderwijsrendement
Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen.
Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
In de vorige onderwijsvisitatie (2001) werd geconstateerd dat het bepalen van het onderwijsrendement een complex probleem is voor de OUNL. Gezien de bijzondere instroom zijn de
110
QANU / Psychologie / OUNL
streefcijfers en het gerealiseerde onderwijsrendement niet vergelijkbaar met zusterinstellingen.
De faculteit Psychologie heeft naar aanleiding hiervan een nieuwe methode ontwikkeld om
inzicht te krijgen in het onderwijsrendement en heeft deze getoetst in de propedeuse. De resultaten hiervan zijn hieronder opgenomen.
Bachelor
Streefcijfer voor het aantal bachelordiploma’s voor de Open Universiteit Nederland in haar
geheel was voor 2005 (afspraak met ministerie van Onderwijs) vijftig. De Faculteit Psychologie heeft ruwweg 30% van de instroom van de Open Universiteit Nederland als geheel. Bij een
streefcijfer voor de faculteit van 30% van de totale instroom, betekent dat een streefcijfer van
vijftien bachelordiploma’s per jaar (30% van vijftig bachelordiploma’s). In 2005 behaalden 21
psychologiestudenten het bachelordiploma. Dit is ruim boven het streefcijfer.
Het streefcijfer voor de eerste 60 studiepunten van de bacheloropleiding is een rendement van
15%. De faculteit is tevreden als dat percentage in vijf jaar wordt gehaald. De rendementscijfers van de opleidingsstudenten (dit zijn studenten die het Kennismakingstraject/ Inleiding
in de Psychologie hebben afgerond) betreffen voor het eerste jaar van de bacheloropleiding
12,7% na vier jaar en 17,9% na vijf jaar. Opleidingsstudenten nemen gemiddeld drie modulen per jaar af. Dat betekent dat een gemiddelde opleidingsstudent de propedeuse na 4,7 jaar
zal hebben behaald. In de analyse van de rendementsgegevens van de propedeuse maakt de
opleiding een onderscheid in studenten met en zonder vrijstellingen. Het grootste deel van de
studenten (63%) volgt het programma zonder vrijstellingen. Na 4,4 jaar blijkt het eerstejaars
bachelorrendement van deze groep 10,2. Voor de vergelijkbare groep met vrijstellingen ligt het
percentage op 16,8%.
De opleiding geeft aan dat het rendement van de cursussen (na herkansing en na het Kennismakingstraject/Inleiding in de psychologie) circa 70% is. Het rendement van het Kennismakingstraject is circa 30%. Dit onderdeel vervult, zoals gezegd, een selecterende functie.
De opleiding merkt op dat studenten van de Open Universiteit Nederland op hun eigen verzoek een propedeusegetuigschrift ontvangen. Veel studenten vragen dat niet aan of pas aan als
een doctoraal- of bachelordiploma in zicht is. Volgens de opleiding is daarmee onder de studiestakers na de propedeuse potentieel nog een aantal studenten dat feitelijk zijn propedeuse
heeft voltooid. De Open Universiteit Nederland maakt in 2006 een begin met het attenderen
van studenten op het materieel behaald hebben van de propedeuse/eerste bachelorjaar.
Master Psychology
Streefcijfer voor het aantal diploma’s van de doctoraal-/masteropleiding voor de Open Universiteit Nederland in haar geheel was voor 2005 (afspraak met ministerie van Onderwijs)
driehonderd. Bij een streefcijfer voor de faculteit van 30% van de totale instroom zou de
faculteit circa negentig diploma’s per jaar moeten opleveren. In 2005 behaalden 96 studenten
het doctoraal- of masterdiploma.
Een vergelijking met de landelijke cijfers van de vorige visitatie, leert dat studenten van de
OUNL qua studieduur niet minder presteren dan studenten van reguliere universiteiten,
gegeven de deeltijdvariant. Bij de vorige visitatie betrof de gemiddelde studieduur 5,5 jaar.
De gemiddelde studieduur bij de alumni Psychologie van de Open Universiteit Nederland
was acht jaar en gemiddeld rondden studenten 5,6 modulen per jaar af. Uit de Studentenen alumni-enquête (2005) blijkt dat de geënquêteerde studenten tot dat moment gemiddeld
QANU / Psychologie / OUNL
111
22,3 modulen bij de Open Universiteit Nederland hebben afgerond en 4,6 modulen per jaar
afrondden. De opleiding ziet dit als aanwijzing dat het studietempo van de psychologiestudenten van de Open Universiteit Nederland – het deeltijdkarakter in aanmerking genomen
– mogelijk iets hoger ligt dan dat van de andere universiteiten.
Master Psychological Research
De masteropleiding Psychological Research heeft ten tijde van het visitatiebezoek nog geen
afgestudeerden. De opleiding geeft in de zelfstudie aan dat het studietempo vrij fors is en de
studenten gemotiveerd zijn.
Oordeel
De commissie stelt vast dat de opleidingen op basis van de afspraken van de OUNL met het
ministerie van Onderwijs, toetsbare streefcijfers heeft voor het aantal te behalen diploma’s per
jaar. De bacheloropleiding Psychologie en de masteropleiding Psychologie halen deze streefcijfers ook. In die zin oordeelt de commissie dat het onderwijsrendement voldoet aan de streefcijfers. Het is de commissie, ondanks de proef met de analyse van de studierendementen van het
eerste bachelorjaar, nog onvoldoende helder wat de opleiding nastreeft rondom de studieduur
van studenten, bijvoorbeeld uitgesplitst naar type instroom. Ook het verloop van de studieduur van verschillende groepen studenten kan naar het oordeel van de commissie inzichtelijker
in kaart worden gebracht.
De commissie heeft op basis van de analyses in de zelfstudie de indruk dat het onderwijsrendement van de masteropleiding, gegeven de deeltijdvariant waarvoor studenten kiezen, geen
probleem vormt. Studenten studeren gemiddeld iets sneller dan deeltijdcollega’s bij reguliere
universiteiten. De commissie zou dit goed kunnen noemen, maar houdt haar oordeel, gezien
de recente start van de opleiding en de nog weinig beschikbare gegevens, op voldoende.
Bij de masteropleiding Psychological Research zijn sinds de start van de eerste student in 2004
nog geen studenten afgestudeerd. De commissie verwacht, gezien de ervaring met de masteropleiding Psychology, de studeerbaarheid van het programma, de gemotiveerde studenten en
de individuele begeleiding, dat het onderwijsrendement voldoende zal zijn.
Bachelor Psychologie: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master Psychology: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master Psychological Research: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Oordeel op onderwerpniveau
Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend
oordeel op het niveau van het onderwerp ‘Resultaten’ voor de bacheloropleiding Psychologie, de masteropleiding Psychology en de masteropleiding Psychological Research luidt:
voldoende.
112
QANU / Psychologie / OUNL
Samenvatting oordelen Open Universiteit Nederland
Bacheloropleiding Psychologie:
Onderwerp
1. Doelstellingen van
de opleiding
Oordeel
Voldoende
2. Programma
Voldoende
3. Inzet van personeel
Voldoende
4. Voorzieningen
Voldoende
5. Interne kwaliteitszorg Voldoende
6. Resultaten
Voldoende
Facet
1. Domeinspecifieke eisen
2. Niveau
3. Oriëntatie
4. Eisen wo
5. Relatie doelstellingen en
programma
6. Samenhang programma
7. Studielast
8. Instroom
9. Duur
10. Afstemming vormgeving en
inhoud
11. Beoordeling en toetsing
12. Eisen wo
13. Kwantiteit personeel
14. Kwaliteit personeel
15. Materiële voorzieningen
16. Studiebegeleiding
17. Evaluatie resultaten
18. Maatregelen tot verbetering
19. Betrokkenheid van
medewerkers, studenten, alumni
en beroepenveld
20. Gerealiseerd niveau
21. Onderwijsrendement
Oordeel
Goed
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Goed
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Goed
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Goed
Voldoende
Goed
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Totaaloordeel
Op grond van bovenstaande tabel en de inhoudelijke onderbouwing daarvan waaruit blijkt
dat de opleiding op alle zes de onderwerpen een voldoende scoort, is de conclusie dat het
totaaloordeel over de bacheloropleiding Psychologie voldoende is. Ze voldoet op alle facetten
aan de basiskwaliteit.
QANU / Psychologie / OUNL
113
Masteropleiding Psychology:
Onderwerp
Oordeel
1. Doelstellingen van de Voldoende
opleiding
2. Programma
Voldoende
3. Inzet van personeel
Voldoende
4. Voorzieningen
Voldoende
5. Interne kwaliteitszorg Voldoende
6. Resultaten
Voldoende
Facet
1. Domeinspecifieke eisen
2. Niveau
3. Oriëntatie
4. Eisen wo
5. Relatie doelstellingen en
programma
6. Samenhang programma
7. Studielast
8. Instroom
9. Duur
10. Afstemming vormgeving en
inhoud
11. Beoordeling en toetsing
12. Eisen wo
13. Kwantiteit personeel
14. Kwaliteit personeel
15. Materiële voorzieningen
16. Studiebegeleiding
17. Evaluatie resultaten
18. Maatregelen tot verbetering
19. Betrokkenheid van
medewerkers, studenten, alumni en
beroepenveld
20. Gerealiseerd niveau
21. Onderwijsrendement
Oordeel
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Goed
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Goed
Voldoende
Goed
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Totaaloordeel
Op grond van bovenstaande tabel en de inhoudelijke onderbouwing daarvan waaruit blijkt
dat de opleiding op alle zes de onderwerpen een voldoende scoort, is de conclusie dat het
totaaloordeel over de masteropleiding Psychology voldoende is. Ze voldoet op alle facetten
aan de basiskwaliteit.
114
QANU / Psychologie / OUNL
Masteropleiding Psychological Research:
Onderwerp
1. Doelstellingen van de
opleiding
Oordeel
Voldoende
2. Programma
Voldoende
3. Inzet van personeel
Voldoende
4. Voorzieningen
Voldoende
5. Interne kwaliteitszorg
Voldoende
6. Resultaten
Voldoende
Facet
1. Domeinspecifieke eisen
2. Niveau
3. Oriëntatie
4. Eisen wo
5. Relatie doelstellingen en
programma
6. Samenhang programma
7. Studielast
8. Instroom
9. Duur
10. Afstemming vormgeving en
inhoud
11. Beoordeling en toetsing
12. Eisen wo
13. Kwantiteit personeel
14. Kwaliteit personeel
15. Materiële voorzieningen
16. Studiebegeleiding
17. Evaluatie resultaten
18. Maatregelen tot verbetering
19. Betrokkenheid van
medewerkers, studenten, alumni
en beroepenveld
20. Gerealiseerd niveau
21. Onderwijsrendement
Oordeel
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Onvoldoende
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Goed
Voldoende
Goed
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Totaaloordeel
Op grond van bovenstaande tabel en de inhoudelijke onderbouwing daarvan waaruit blijkt
dat de opleiding op alle zes de onderwerpen een voldoende scoort, is de conclusie dat het
totaaloordeel over de masteropleiding Psychological Research voldoende is.
QANU / Psychologie / OUNL
115
Bijlage 1: Eindkwalificaties bacheloropleiding Psychologie, masteropleiding Psychology en masteropleiding Psychological Research van de Open Universiteit
Nederland
Nadat een student de bacheloropleiding Psychologie heeft afgerond, dient hij of zij:
1. inzicht te hebben in de psychologische basisstof (biologische psychologie, daarbij inbegrepen de neurocognitie, de fysiologie, de evolutionaire en genetische aspecten waar van
belang voor gedrag en ervaring; functieleer en cognitieve psychologie; ontwikkelingspsychologie; sociale psychologie; persoonlijkheidsleer en klinische psychologie met inbegrip
van psychopathologie);
2. gebruik weten te maken van recente inzichten uit de wetenschapsfilosofie, geschiedenis
van de psychologie, (inter)culturele psychologie en sociologie zodat de psychologie in relatie
tot deze aspecten kan worden geplaatst;
3. een overzicht te hebben van de verschillende domeinen waar psychologen werken en waar
psychologische kennis relevant is;
4. over kennis te beschikken van theoretische modellen, diagnostische technieken en interventiestrategieën in de toepassingsgebieden geestelijke gezondheidszorg, arbeids- en
organisatiepsychologie en onderwijs- en ontwikkelingspsychologie, zodat een keuze kan
worden gemaakt voor de latere specialisatie;
5. onder toezicht een eenvoudig wetenschappelijk psychologisch onderzoek te kunnen uitvoeren (probleem verhelderen, vraagstelling en hypothesen formuleren, ontwerp en methoden opstellen, data verzamelen en statistisch analyseren, resultaten interpreteren, bediscussiëren en hierover communiceren) om te kunnen voldoen aan het ingangsniveau van de
(‘doorstroom-‘) masteropleidingen Psychologie in Nederland;
6. onder begeleiding op systematische wijze te kunnen interveniëren ten aanzien van enkele
problemen op relevante gebieden volgens de interventiecyclus: probleemanalyse, determinantenanalyse, gedragsanalyse, diagnosestelling, ontwerpen van de interventie, implementatie, effectevaluatie en procesevaluatie;
7. inzicht en vaardigheden te hebben in de systematiek die nodig is om een individueel-psychologische diagnose te kunnen stellen (als voorbereiding op de BAPD in de masterfase);
8. nieuwe problemen te kunnen signaleren en daarbij een plan van aanpak te kunnen genereren;
9. zelfstandig rapportages te kunnen samenstellen en presenteren, gebaseerd op literatuuronderzoek en/of analyse van een praktijkprobleem;
10. inzicht te hebben in de beroepsethische regels voor psychologen en daarnaar kunnen handelen in relevante (onderwijs)situaties;
11. een wetenschappelijke attitude te hebben verworven.
De afgestudeerde master Psychology moet:
1. grondig inzicht hebben in de biologische psychologie en functieleer (daarbij inbegrepen
de neurocognitie, de fysiologie, de evolutionaire en genetische aspecten waar van belang
voor gedrag en ervaring), de ontwikkelingspsychologie, sociale psychologie, persoonlijkheidsleer en klinische psychologie met inbegrip van psychopathologie;
2. gebruik weten te maken van recente inzichten uit de wetenschapsfilosofie, geschiedenis
van de psychologie, interculturele psychologie en sociologie;
3. een overzicht hebben van de verschillende domeinen waar psychologen werken en waar
psychologische kennis relevant is, vooral in het gekozen specialisatiedomein;
4. over grondige kennis beschikken van de theoretische modellen, diagnostische technieken
en interventiestrategieën in de relevante toepassingsgebieden;
5. zelfstandig wetenschappelijk psychologisch onderzoek kunnen uitvoeren (probleem ver116
QANU / Psychologie / OUNL
helderen, vraagstelling en hypothesen formuleren, ontwerp en methoden opstellen, data verzamelen en analyseren, resultaten interpreteren, bediscussiëren en hierover communiceren);
6. zelfstandig en systematisch kunnen interveniëren bij verschillende soorten problemen
volgens de interventiecyclus: probleemanalyse, gedragsdeterminantenanalyse, gedragsanalyse, diagnosestelling, ontwerpen van de interventie, implementatie, effectevaluatie en
procesevaluatie;
7. zelfstandig een individueel psychologische diagnose kunnen stellen en hierover kunnen
rapporteren en adviseren; daarmee moet worden voldaan aan de eisen van de Basisaantekening Psychodiagnostiek van het NIP;
8. zelfstandig nieuwe problemen kunnen signaleren en daarbij een plan van aanpak kunnen
genereren in het gekozen specialisatiedomein;
9. zelfstandig rapportages kunnen samenstellen en kunnen presenteren aan zowel een nietwetenschappelijk als aan een wetenschappelijk forum, gebaseerd op literatuuronderzoek,
de grondige analyse van een praktijkprobleem of eigen empirisch onderzoek;
10. gefundeerde adviezen kunnen opstellen waarin blijk wordt gegeven van zowel kennis van
het toepassingsdomein als van relevante theorieën en modellen;
11. kennis hebben van en kunnen handelen naar de beroepsethische regels voor psychologen
(volgens beroepsethische regels opgesteld door het NIP).
Bij afsluiting van de masteropleiding Psychological Research moet de student:
1. een wetenschappelijk onderzoeksvoorstel kunnen opstellen met daarin de maatschappelijke, psychologisch-theoretische, onderzoekstechnische en financiële onderbouwing voor
het onderzoeksproject. Dit voorstel kan de vorm hebben van een dissertatievoorstel;
2. er blijk van geven over de benodigde methodologische en statistische vaardigheden te
beschikken of die vaardigheden op korte termijn zelfstandig te kunnen aanvullen om een
onderzoeksvoorstel zelfstandig te kunnen uitvoeren;
3. een studie zelfstandig kunnen uitvoeren (met daarbinnen kwantitatief en/of kwalitatief
onderzoek) en daarvan wetenschappelijk verslag te doen in een onderzoeksrapport;
4. onderzoeksresultaten wetenschappelijk en vakgericht kunnen rapporteren, blijkend uit
het schrijven van een wetenschappelijk artikel (internationaal), een vakpublicatie (nationaal) en eventueel een presentatie op een (nationaal) wetenschappelijk congres;
5. er blijk van hebben gegeven de ethische en maatschappelijke verantwoordelijkheden te
kennen en waar nodig te hebben gebruikt.
QANU / Psychologie / OUNL
117
118
QANU / Psychologie / OUNL
3.
De bachelor- en masteropleiding Psychologie van de
Faculteit Sociale Wetenschappen aan de Radboud
Universiteit Nijmegen
Administratieve gegevens
Bacheloropleiding:
Naam van de opleiding
CROHO-nummer Het niveau resp. de oriëntatie van de opleiding
Studielast in studiepunten
Varianten (voltijd, deeltijd en/of duaal)
De locaties waar de opleiding wordt aangeboden
Geaccrediteerd tot
Psychologie
56604
Bachelor wo
180
Voltijd
Nijmegen
31 december 2007
Masteropleiding:
Naam van de opleiding
CROHO-nummer Het niveau resp. de oriëntatie van de opleiding
Studielast in studiepunten
Varianten (voltijd, deeltijd en/of duaal)
De locaties waar de opleiding wordt aangeboden
Geaccrediteerd tot
Psychologie
66604
Master wo
60
Voltijd
Nijmegen
31 december 2007
Het bezoek van de visitatiecommissie Psychologie vond plaats op 15 en 16 mei 2006.
Samenstelling visitatiecommissie:
•
•
•
•
•
•
•
prof. dr. W.H.F.W. Wijnen, voorzitter;
prof. dr. M.Ph. Born, lid;
prof. dr. E.C. Klip, lid;
prof. dr. J. Wagemans, lid;
dr. E. Gordijn, lid;
E. Schell, studentlid;
drs. I.M.M.J. van Ophem, secretaris QANU.
3.0.
Structuur en organisatie van de faculteit
De bachelor- en masteropleiding Psychologie worden verzorgd vanuit het onderwijsinstituut
Psychologie en Kunstmatige Intelligentie. Dit instituut is een van de drie onderwijsinstituten
van de Faculteit Sociale Wetenschappen van de Radboud Universiteit Nijmegen. De faculteit kent ook drie onderzoeksinstituten: het Nijmeegs Instituut voor Cognitie en Informatie
(NICI), het Behavioural Science Institute (BSI) en het Nijmeegs Instituut voor Sociaal Cultureel Onderzoek (NISCO). Verder zijn aan de faculteit gelieerd: het Max Planck Institut für
Psycholinguistik en het F.C. Donders Centre for Cognitive Neuroimaging. Tot slot vormt
het Academisch Centrum Sociale Wetenschappen een onderdeel van de faculteit. De faculteit
QANU / Psychologie / RU
119
staat onder leiding van de decaan. De decaan is de uiteindelijke verantwoordelijke voor het
onderwijs van alle opleidingen binnen de faculteit en legt verantwoording af aan het College
van Bestuur.
Vanuit het onderwijsinstituut Psychologie en Kunstmatige Intelligentie worden de opleidingen
Psychologie en Kunstmatige Intelligentie verzorgd. De directeur van het onderwijsinstituut
(onderwijsdirecteur) is primair verantwoordelijk voor de dagelijkse gang van zaken betreffende
het onderwijs, voor de uitvoering van de onderwijs- en examenregeling en voor de kwaliteit
van de opleidingen. De onderwijsdirecteur adviseert de decaan van de faculteit over de vaststelling van de onderwijs- en examenregeling en het te voeren onderwijsbeleid. Op basis van
een managementcontract tussen de decaan en onderwijsdirecteur legt de onderwijsdirecteur
halfjaarlijks verantwoording af aan de decaan. De onderwijsdirecteur wordt geadviseerd door
de opleidingscommissies en een raad van advies. Deze raad van advies bestaat uit vertegenwoordigers van de drie hoofdstromen binnen de Psychologie (Psychonomie, Gezondheid en
levensloop, Maatschappelijk gedrag), de voorzitter van de examencommissie en een vertegenwoordiger van Kunstmatige Intelligentie.
3.1.
Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand
van zaken
De bachelor- en masteropleiding komen voort uit de ongedeelde opleiding Psychologie. Tot
september 2002 konden studenten instromen in deze ongedeelde opleiding. De Faculteit
Sociale Wetenschappen heeft de bachelor-masterstructuur gefaseerd ingevoerd. Per september
2002 startte het eerste jaar van de bacheloropleiding, in september 2003 het tweede bachelorjaar, in september 2004 het derde bachelorjaar en in september 2005 ging de masteropleiding
van start. Sinds het studiejaar 2005-2006 is het oude curriculum niet langer operationeel. Er is
voor gekozen de meeste onderdelen van de ongedeelde opleiding in de nieuwe programma’s
van de bachelor- en de masteropleiding te handhaven. Per 1 december 2005 zijn nog 470
studenten actief in de ongedeelde opleiding. Zij zitten veelal in de afstudeerfase. Indien zij nog
vakken moeten behalen, geldt daarbij de overgangsregeling die is opgenomen in de Onderwijsen Examenregeling (OER).
De commissie stelt vast dat het nieuwe curriculum weinig is veranderd ten opzichte van het
ongedeelde curriculum: de inhoud van de vervangende cursussen voor de doctoraalopleiding is
niet wezenlijk anders. De commissie heeft de overgangsregeling zoals opgenomen in de OER
ingezien en vindt deze toereikend. De afbouw van de ongedeelde opleiding levert naar het
oordeel van de commissie dan ook weinig problemen voor studenten op.
120
QANU / Psychologie / RU
3.2.
Het beoordelingskader
3.2.1. Doelstellingen opleiding
F1: Domeinspecifieke eisen
De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
De zelfstudie geeft een aantal kenmerken van het specifieke Nijmeegse profiel van de psychologieopleidingen. In de onderzoeksinstituten van de Nijmeegse faculteit staat het experiment
centraal. In vele gevallen gaat het om een natuurwetenschappelijke benadering, maar ook
context, cultuur en levensloop worden bij het onderzoek betrokken. Kenmerkend voor het
totale onderwijs is de brede benadering. Dat wil zeggen dat de context waarin het menselijk
gedrag zich ontwikkelt eveneens in beschouwing wordt genomen. Tot slot wordt de Nijmeegse
psychologieopleiding gekenmerkt door een groot aantal afstudeerrichtingen (negen disciplinaire richtingen). In het derde jaar van de bacheloropleiding kiest de student voor één van deze
specialisaties. Ook de masteropleiding is langs deze specialisaties ingericht. Uniek in Nederland zijn de afstudeerrichtingen Psychogerontologie en Cultuur- en persoonlijkheidspsychologie. De afstudeerrichting Neuro- en revalidatiepsychologie verschilt van andere opleidingen,
omdat het aspect revalidatie prominent aanwezig is. De Nijmeegse masteropleiding kenmerkt
zich volgens de zelfstudie door een sterke nadruk op een gevorderde academische vorming.
De eindkwalificaties van de bachelor- en masteropleiding sluiten volgens de zelfstudie aan bij
de domeinspecifieke eisen zoals die zijn verwoord in het domeinspecifiek referentiekader van
de Kamer Psychologie. De doelstellingen zijn gestoeld op criteria van eerdere visitaties, op de
eisen van het NIP, en sluiten aan bij de eisen van het Europees psychologendiploma (EuroPsy)
zoals die door de European Federation of Psychologists’ Associations (EFPA) in 2005 zijn vastgesteld. De doelstelling(en) en eindkwalificaties zijn als volgt in de zelfstudie verwoord.
Bachelor
“De bacheloropleiding stelt zich ten doel studenten de kennis, vaardigheden en attitudes te
verschaffen die nodig zijn om een masteropleiding aan te vangen en met succes te voltooien.
Vanuit een procesmatige benadering onderscheiden we het verwerven, het produceren en het
toepassen van kennis. Bij verwerving ligt het accent meer op theorie, bij productie meer op
onderzoek, bij toepassing meer op de praktijk. In de bacheloropleiding spelen al deze facetten een rol, maar het accent verschuift geleidelijk naar het steeds meer zelfstandig produceren
en/of toepassen van kennis.”
De opleiding heeft deze doelstelling gespecificeerd in eindkwalificaties voor de propedeuse en
voor de bacheloropleiding. Zij vat deze als volgt samen:
Eindkwalificaties propedeuse
1. Actieve basiskennis van en inzicht in: de verschillende benaderingswijzen van de psychologie
(1.1), de geschiedenis van de academische en de praktijkpsychologie (1.2), elementaire
methoden en technieken van empirisch onderzoek (1.3).
2. Beheersing van academische basisvaardigheden: onderzoeksvaardigheden (2.1), bibliotheekvaardigheden (2.2), schriftelijke en mondelinge vaardigheden (2.3), discussie- en
samenwerkingsvaardigheden (2.4).
QANU / Psychologie / RU
121
3. Blijk geven van een professionele basisattitude. Bijvoorbeeld (3.1 t/m 3.4): blijk geven van
een kritische reflectie op psychologische vraagstukken en van een onderzoekende houding, zich bewust zijn van de fundamentele onzekerheid in (sociaal)-wetenschappelijke
uitspraken.
Eindkwalificaties bacheloropleiding
1. Een gedegen kennis van en inzicht in: belangrijke toepassingsgebieden van de psychologie,
te weten arbeids- en organisatiepsychologie (1.1) en klinische psychologie (1.2); kennis en
inzicht inzake theorieën betreffende kernthema’s uit de psychologie (1.3); specialistische, actieve kennis betreffende één van de negen afstudeerrichtingen binnen de psychologie (1.4);
kennis van één extra vak binnen of buiten de psychologie (1.5); gedegen kennis en inzicht in
de gangbare methoden en technieken en inzicht in het feitelijke verloop van een onderzoek
(1.6); kennis en inzicht in een voor de psychologie relevant filosofisch kader (1.7).
2. Beheersing van academische vaardigheden: cognitieve vaardigheden (2.1), onderzoeksvaardigheden (2.2), sociaal-communicatieve vaardigheden (2.3).
3. Blijk geven van een professionele attitude. Bijvoorbeeld (3.1 t/m 3.8): een instelling van
wetenschappelijke integriteit, een bewustzijn van waarheids- en waardeaspecten, openheid
naar vervolgopleidingen, een besef van maatschappelijke verantwoordelijkheid.
In de Onderwijs- en Examenregeling heeft de opleiding de volledige lijst van eindkwalificaties
opgenomen.
Master
“De masteropleiding stelt zich ten doel studenten de kennis, vaardigheden en attitudes te verschaffen die nodig zijn om als psycholoog een actieve bijdrage te leveren aan de body of knowledge
van de psychologie (kennisproductie) en/of dit toe te passen en uit te dragen in klinische of
therapeutische settings of andere beroepsmatige contexten (kennistoepassing). Daarnaast moet
men in staat zijn vervolgopleidingen aan te vangen en die met succes te voltooien.”
De eindkwalificaties van de masteropleiding zijn als volgt omschreven:
1. Gevorderde actieve kennis van en inzicht in één der afstudeerrichtingen.
2. Specialistische kennis over een nader te kiezen onderdeel van de afstudeerrichting.
3. De vaardigheid onder beperkte supervisie zelfstandig een empirisch onderzoek te ontwerpen en uit te voeren en hierover schriftelijk en mondeling te rapporteren.
4. De vaardigheid om onder beperkte supervisie zelfstandig als psycholoog werkzaam te zijn
in de werkvelden die passen bij de gekozen afstudeerrichting.
De opleiding geeft hierbij aan dat de eindkwalificaties van de bacheloropleiding verondersteld
worden als voorwaarde voor het kunnen voltooien van een masteropleiding, en soms de facto
ook een onderdeel daarvan vormen. Dit betreft vooral de eindkwalificaties rondom specialistische kennis die in het derde bachelorjaar binnen de afstudeerrichting worden vergaard.
Oordeel
De commissie heeft de doelstellingen en de eindkwalificaties van de opleidingen bestudeerd
en gerelateerd aan het domeinspecifiek referentiekader. Zij is van oordeel dat de eindkwalificaties voldoen aan de domeinspecifieke eisen die aan een bachelor- en masteropleiding
Psychologie worden gesteld. De commissie ziet de aansluiting van de eindkwalificaties op de
eisen van vakgenoten en de beroepspraktijk in het domein van de Psychologie, zoals die via
de Kamer Psychologie bij alle psychologieopleidingen in Nederland tot stand gekomen is, als
122
QANU / Psychologie / RU
best practice voor andere opleidingen. Zij merkt op dat de hoofddoelstelling voor de Nijmeegse
bacheloropleiding enerzijds op een algemeen niveau is geformuleerd en de eindkwalificaties
anderzijds bijna als een opsomming van de afzonderlijke vakken gelezen kunnen worden. De
commissie vindt ook de eindkwalificaties van de masteropleiding algemeen geformuleerd. De
domeinspecifieke eisen worden in het bijzonder ingevuld door de gekozen afstudeerrichting
en specialisatie daarbinnen.
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed.
F2: Niveau: Bachelor en Master
De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van
de kwalificaties van een Bachelor of een Master.
De opleidingen relateren in de zelfstudie als volgt de eindkwalificaties aan de Dublin-descriptoren.
Bachelor
Zie voor nummerverwijzing F1, waarbij P staat voor propedeuse en B voor bachelor.
Kennis en inzicht:
eindkwalificaties P1 en B1
Toepassen kennis en inzicht: eindkwalificaties P2 en B2
Oordeelsvorming: eindkwalificaties P2.1, P2.4, P3, B2.1, B2.2 en B3
Communicatie: eindkwalificaties P2.3, P2.4, P3.2, B2.3, B3.4 en B3.8
Leervaardigheden:
eindkwalificaties P2, P3.1, P3.3, B2, B3.3 en B3.6
Master
Zie voor nummerverwijzing F1.
Kennis en inzicht:
eindkwalificaties 1 en 2
Toepassen kennis en inzicht: eindkwalificaties 3 en 4
Oordeelsvorming: eindkwalificaties 3 en 4
Communicatie: eindkwalificaties 2, 3 en 4
Leervaardigheden:
eindkwalificaties 3 en 4
Oordeel
De commissie merkt op dat de eindkwalificaties van de bachelor- en masteropleiding, zoals
ook door de opleiding wordt vastgesteld, de facto in elkaar overlopen. De commissie raadt de
opleiding aan die grens toch wat meer discreet te stellen, mede omwille van mogelijke uitwisseling en mobiliteit van studenten na de bacheloropleiding. De commissie is verder van mening
dat de eindkwalificaties zoals die door de opleiding zijn geformuleerd voldoende aansluiten bij
het niveau van een bachelor en master volgens de Dublin-descriptoren. Alle descriptoren zijn
in voldoende mate in de eindkwalificaties te herkennen. De eindkwalificaties van de master
zijn verdiepend en meer specialistisch ten opzichte van die van de bachelor. Zo beschikken
bachelors bijvoorbeeld over kennis van de verschillende benaderingswijzen en toepassingsgebieden in de psychologie en beschikken masters over ‘gevorderde actieve kennis’ en ‘specialistische kennis over een nader te kiezen onderdeel van een specialisatierichting’.
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
QANU / Psychologie / RU
123
F3: Oriëntatie WO:
De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een
Master in WO:
• De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale
wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in
het toekomstige beroepenveld.
• Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt.
• Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multien interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist
is of dienstig is.
De opleidingen geven in de zelfstudie schematisch aan in welke eindkwalificaties van de
bachelor- en masteropleiding wetenschappelijke kwalificaties aan bod komen.
Bachelor
De opleiding sluit zich aan bij het standpunt van de Kamer Psychologie dat “een driejarige
bacheloropleiding geen civiel effect kan hebben”. Het competentieniveau dat na drie jaar
bereikt is, is naar haar oordeel te beperkt voor een zelfstandige beroepsuitoefening als academisch gevormd psycholoog. Dit competentieniveau wordt pas bereikt via een voortgezette
masteropleiding.
De afgestudeerde Nijmeegse bachelor Psychologie heeft toegang tot een Nederlandse masteropleiding Psychologie en – onder voorwaarden – toegang tot de tweejarige researchmasteropleidingen Cognitive
Neuroscience en Behavioural Science van de Faculteit Sociale Wetenschappen van de RU Nijmegen. In principe kunnen studenten ook doorstromen naar de masteropleiding Kunstmatige
Intelligentie.
Master
Volgens de opleiding komen in alle eindkwalificaties van de masteropleiding wetenschappelijke kwalificaties aan de orde. De kennisverwerving is met de bacheloropleiding grotendeels
voltooid. Tijdens de masteropleiding leert de student vooral kennis, vaardigheden en attitude
zelfstandig te hanteren in de context van een onderzoek en/of een praktijksituatie.
Aan afgestudeerden worden volgens de opleiding hoge eisen gesteld. De scientist practitioner
moet in staat zijn onderzoeksresultaten te begrijpen en te beoordelen, vanuit een kritische,
academische instelling. In dat opzicht onderscheidt de universitair gevormde psycholoog zich
volgens de opleiding van hbo-opgeleide psychologen. De laatsten kunnen een bijdrage leveren
aan het welzijn van mensen door te handelen vanuit door de wetenschappelijke psychologie
aangeboden handreikingen. Afgestudeerde wo-psychologen moeten in staat zijn de status van
deze handreikingen te analyseren en te beoordelen en moeten evidence based adviezen kunnen geven. De opleiding geeft aan dat met het oog op deze wetenschappelijke kwalificatie
het zelfstandig kunnen verrichten van wetenschappelijk onderzoek in de eindkwalificaties een
belangrijke plaats inneemt.
Oordeel
De commissie concludeert op basis van het overzicht in de zelfstudie dat er duidelijke correspondentie is tussen wetenschappelijke kwalificaties en de eindkwalificaties van de bachelor- en
masteropleiding. De opleidingen streven duidelijk naar een hoog wetenschappelijk niveau. De
124
QANU / Psychologie / RU
commissie waardeert dat positief. De commissie vindt de eindkwalificaties van de bacheloren masteropleiding van goed academisch niveau. Dit blijkt voor de bacheloropleiding uit de
vereiste kennis en inzicht (eindkwalificaties 1) en beheersing van academische vaardigheden
(eindkwalificaties 2). Voor de masteropleiding blijkt dit uit de beoogde gevorderde en specialistische kennis (eindkwalificaties 1 en 2) en de vaardigheid om (zelfstandig) empirisch
onderzoek uit te voeren (eindkwalificatie 3). De eindkwalificaties besteden ook aandacht aan
de aansluiting bij functies op academisch bachelor- respectievelijk masterniveau. De afgestudeerde bachelor beschikt over een professionele basisattitude en de afgestudeerde master heeft
de vaardigheid om onder beperkte supervisie zelfstandig als psycholoog werkzaam te zijn. De
commissie stelt vast dat de afgestudeerde bachelor Psychologie toegang heeft tot ten minste
één wetenschappelijke masteropleiding Psychologie. De commissie meent tot slot dat de keuze
voor een breed palet aan specialisaties een aantrekkelijk perspectief voor studenten biedt.
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed.
Oordeel op onderwerpniveau
Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend
oordeel op het niveau van het onderwerp ‘Doelstellingen opleiding’ voor de bachelor- en
masteropleiding Psychologie luidt: voldoende.
3.2.2. Programma
De bacheloropleiding en masteropleiding kennen negen afstudeerrichtingen, te weten:
•
•
•
•
•
•
•
•
•
Ontwikkelingspsychologie;
Klinische Psychologie;
Psychogerontologie;
Neuro- en Revalidatiepsychologie;
Biologische Psychologie;
Cognitieve Psychologie;
Sociale Psychologie;
Arbeids- en Organisatiepsychologie;
Cultuur- en Persoonlijkheidspsychologie.
De eerste vier afstudeerrichtingen vormen samen de hoofdstroom ‘Psychologie van gezondheid en levensloop’. De afstudeerrichtingen Biologische Psychologie en Cognitieve Psychologie
behoren tot de hoofdstroom Psychonomie. En de laatste drie vormen samen ‘Maatschappelijk
gedrag’. In het hoofdstroomonderwijs werkt een aantal afstudeerrichtingen samen. Dit betekent dat een aantal ‘hoofdstroomvakken’ gezamenlijk voor de studenten binnen die hoofdstroom wordt gegeven.
Het onderwijsprogramma van de bachelor- en masteropleiding is op drie pijlers gebaseerd, te
weten (a) actieve kennisverwerving van wetenschappelijke theorieën en onderzoeksresultaten
(KV=kennisverwerving); (b) actieve verwerving van vaardigheden voor het doen van wetenschappelijk onderzoek (KP=kennisproductie) en (c) actieve verwerving van vaardigheden voor
QANU / Psychologie / RU
125
het toepassen van wetenschappelijke kennis en onderzoeksresultaten (KT=kennistoepassing).
Per cursusonderdeel is in het overzicht van de programma’s hieronder aangegeven welke pijler
het betreft.
Bachelor
Het eerste en tweede bachelorjaar bestaat uit de basisopleiding Psychologie, die alle studenten
verplicht volgen. In het derde jaar begint de specialisatiefase. Het programma ziet er als volgt uit.
Eerste bachelorjaar
ECTS-studiepunten
Biologische psychologie 7 Cognitieve psychologie 4 Cultuurpsychologie 4 Ontwikkelingspsychologie 4 Persoonlijkheidsleer 4 Psychogerontologie 3 Sociale psychologie 4
Geschiedenis psychologie 1 3 Geschiedenis psychologie 2 3 Methoden 1 2
Statistiek 1 6 Pract. cognitieve psychologie 3 Pract. ontwikkelingspsychologie 3 Pract. persoonlijkheidsleer 3
Pract. sociale psychologie 3
Pract. basisvaardigheden 1
Pract. literatuurvaardigheden 3
Onderwijspijler
KV
KV
KV
KV
KV
KV
KV
KV
KV
KP
KP
KP
KP
KP
KP
KP
KP
Tweede bachelorjaar
Arbeids- en organisatiepsychologie 4 Klinische psychologie 4 Kernthema’s (keuze 3 uit 19) 21
Filosofie voor psychologen 4 Ethiek voor psychologen 4 Methoden 2 7
Statistiek 2 6
Werkstuk klinische psychologie 2
Vaardigheden psychologen 1 4
Vaardigheden psychologen 2 4
KV
KV
KV
KV
KV
KP
KP
KP
KT
KT
Derde bachelorjaar
Hoofdstroom- en theorievakken Bachelorwerkstuk Vaardigheden afstudeerrichting Volledig vrije keuze
36 6 12 6
KV
KP
KP of KT
Voor het derde bachelorjaar worden per afstudeerrichting gemiddeld acht cursussen aangeboden
waaruit studenten kunnen kiezen (hoofdstroomvakken, specialistische theorievakken en vaardigheidscursussen). In totaal zijn er 71 verschillende vakken.
126
QANU / Psychologie / RU
Master
De masteropleiding kent dezelfde negen afstudeerrichtingen als de bacheloropleiding. Elke
afstudeerrichting heeft de volgende onderdelen.
Cursus afstudeerrichting 6 Toegepaste onderzoeksmethoden 6 Scriptie24 Stage24 KV
KP
KP
KT
Nieuwe ontwikkelingen
De commissie heeft begrepen dat de opleidingen zijn gestart met een herziening van het
bachelor- en masterprogramma. In maart 2006 is een task force ingesteld die de opdracht heeft
een nieuwe visie op het curriculum als geheel te ontwikkelen en van daaruit een nieuw studieprogramma op te stellen.
In dit nieuwe plan worden de afstudeerrichtingen ondergebracht in vier domeinen, te weten
1. Biologische Psychologie, Cognitieve Psychologie en Neuro- en Revalidatiepsychologie, 2.
Sociale Psychologie en Arbeids- en Organisatiepsychologie, 3. Cultuur- en Persoonlijkheidspsychologie, Ontwikkelingspsychologie en Psychogerontologie en 4. Klinische Psychologie.
De autonomie van de secties wordt daarmee doorbroken. De reeds bestaande interdisciplinaire
samenwerking wordt versterkt, zonder dat de breedte verloren gaat. Verdere uitgangspunten
zijn 1. intensieve begeleiding van studenten in de eerste fase van de studie; 2. de bachelorfase
leidt op tot basispsycholoog die een keuze kan maken uit meerdere mastervarianten (geen
vroegtijdige specialisatie); en 3. specialisatie vindt plaats in de masteropleiding. Het College
van Bestuur heeft voor de intensieve begeleiding van studenten in de eerste fase van de studie
vanaf het studiejaar 2006-2007 structurele intensiveringsmiddelen beschikbaar gesteld (zie
verder F13).
F4: Eisen WO
Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een WO-opleiding:
• Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk
onderzoek binnen relevante disciplines.
• Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën.
• Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk
onderzoek.
• Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de
actuele praktijk van de relevante beroepen.
Bachelor
De opleiding geeft in de zelfstudie in een tabel en toelichting daarop aan welke programmaonderdelen een relatie hebben met a) het wetenschappelijk onderzoek, b) de actuele wetenschappelijke theorieën, c) de ontwikkeling van wetenschappelijk onderzoeksvaardigheden en d) met
de beroepspraktijk.
Met uitzondering van de twee vaardighedenvakken in het tweede bachelorjaar, blijkt dat alle
programmaonderdelen een relatie met onderzoek en met actuele wetenschappelijke theorieën
hebben. De interactie met onderzoek komt tot stand doordat het docentencorps merendeels
werkzaam is als wetenschappelijk onderzoeker. Hoogleraren worden bijvoorbeeld ingezet voor
het verzorgen van de inleidingen in de deelgebieden van de psychologie in het eerste bachelorQANU / Psychologie / RU
127
jaar. Daarnaast betoogt de opleiding dat doordat het onderwijs is gebaseerd op de pijlers
kennisverwerving, kennisproductie en kennistoepassing, dit de verwevenheid van onderzoek
en onderwijs tot stand brengt. Onder kennisproductie wordt het doen van wetenschappelijk
onderzoek verstaan. Dit vormt een substantieel deel van de opleiding: 40% in het eerste jaar,
25% in het tweede jaar en maximaal 30% in het derde jaar. Een student moet daarnaast zestien proefpersoonuren vervullen, waarin hij of zij als proefpersoon zelf deelneemt aan lopend
onderzoek.
De relatie met actuele wetenschappelijke theorieën komt volgens de opleiding in het eerste jaar
tot uitdrukking in de basiskennis die studenten opdoen. Per deelgebied van de psychologie
wordt een inleiding verzorgd en daarnaast wordt de geschiedenis van de psychologie behandeld. Het statistiek- en methodenonderwijs wordt, zoals in de zelfstudie staat beschreven,
geadstrueerd aan de hand van actuele psychologische theorieën. In het tweede jaar vindt een
inleiding in twee toepassingsgerichte vakken plaats en verdere verdieping in de ‘kernthemacursussen’. Er zijn in totaal negentien kernthema’s die zijn ingedeeld in drie thematische groepen:
‘Individu en cognitie’, ‘Individu en beleven’ en ‘Individu en gedrag’. De student kiest uit elk
van deze drie groepen één kernthemavak. Bij de twee filosofiecursussen in het tweede jaar
wordt eveneens aansluiting gezocht bij psychologische theorievorming. In het derde bachelorjaar wordt binnen de afstudeerrichting de basiskennis van wetenschappelijke theorieën verder
uitgebreid en verfijnd. De opleiding vermeldt dat de hoofdstroomvakken, de theorievakken,
het vaardigheidsonderwijs en de bachelorscriptie van de afstudeerrichting nauw aansluiten bij
de meest recente wetenschappelijke theorieën op het betreffende deelgebied.
De ontwikkeling van onderzoeksvaardigheden komt aan bod in de methoden- en statistiekvakken, de practica in het eerste jaar, het werkstuk klinische psychologie in het tweede jaar
en het bachelorwerkstuk en het vaardighedenonderwijs van de afstudeerrichting in het derde
jaar. De onderzoeksvaardigheden worden volgens de opleiding systematisch opgebouwd, van
algemene onderzoeksvaardigheden in de propedeuse naar specialistische in het derde bachelorjaar.
Aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van relevante beroepen komen in de loop
van de opleiding in toenemende mate aan bod. In drie vakken in het eerste jaar komen expliciet praktijkaspecten aan bod, bijvoorbeeld bij Psychogerontologie, waar studenten een interview afnemen bij een zestigplusser over zijn of haar levensloop. In het tweede bachelorjaar
heeft volgens het schema in de zelfstudie meer dan de helft van de vakken een relatie met de
beroepspraktijk. Zo komen bijvoorbeeld in ‘Vaardigheden voor psychologen 1 en 2’ algemene
beroepsvaardigheden aan bod. In het derde bachelorjaar hebben nagenoeg alle onderdelen een
relatie met de beroepspraktijk. Zo wordt bij de theorievakken gebruikgemaakt van praktijkdemonstraties of wordt een praktijkinstelling bezocht en zijn de vaardigheidscursussen gericht
op specialistische beroepsvaardigheden. Deze zijn ofwel meer onderzoeksgericht ofwel meer
toepassingsgericht. Een aantal docenten is werkzaam in de praktijk. Ook worden gastdocenten
uit de praktijk uitgenodigd.
Tijdens het visitatiebezoek heeft de commissie begrepen dat er plannen in ontwikkeling zijn
om in het eerste jaar van de bacheloropleiding twee nieuwe cursussen (per 2006-2007) te programmeren. Dit betreft een practicum Academische vaardigheden en een cursus Psychologie
in actie, die wordt verzorgd door onderzoekers van de verschillende Nijmeegse onderzoeksinstituten en het Academisch Centrum Sociale Wetenschappen. De bedoeling van de laatste
cursus is om studenten bekend te maken met lopend, met name Nijmeegs, onderzoek.
128
QANU / Psychologie / RU
Master
Voor de masteropleiding is in de zelfstudie een zelfde overzicht opgenomen als voor de bacheloropleiding. Hieruit is op te maken dat alle programmaonderdelen een relatie met onderzoek
leggen. De specialisatiespecifieke mastercursus en de scriptie hebben een relatie met actuele
wetenschappelijke theorieën. De relatie met wetenschappelijke onderzoeksvaardigheden komt
aan bod in de cursus toegepaste onderzoeksmethoden en de scriptie. De methodencursus is
specifiek afgestemd op de afstudeerrichting. De relatie met de beroepspraktijk wordt in de
stage en afhankelijk van de afstudeerrichting ook in de scriptie gelegd. De interactie met het
onderzoek wordt in de masteropleiding eveneens gelegd door het docentencorps dat uit wetenschappelijk onderzoekers bestaat en doordat de student zelfstandig een empirisch onderzoek
uitvoert in de scriptie. Het scriptieonderzoek sluit in de regel aan bij lopende onderzoeksprogramma’s van docenten en leidt volgens de zelfstudie soms tot een publicatie in een wetenschappelijk tijdschrift. Voor de scriptie doorloopt de student tamelijk zelfstandig alle fasen van
de empirische cyclus.
De verbanden met de actuele praktijk van relevante beroepen worden voor studenten die een
carrière in het wetenschappelijk onderzoek ambiëren, volgens de opleiding in alle onderdelen
gelegd. Deze studenten kunnen een onderzoekstage lopen. Studenten die een beroep als professional in een maatschappelijke organisatie ambiëren, komen vooral in de praktijkstage in
aanmerking met de relevante beroepspraktijk. De opleiding biedt onder meer een aantal stageplaatsen in het Academisch Centrum aan, waar studenten onder supervisie kennismaken met
intakegesprekken, diagnostisch onderzoek en behandeling.
Oordeel
De commissie stelt vast op basis van het beschreven curriculum en het cursusmateriaal dat zij
heeft ingezien, dat studenten in interactie met relevant wetenschappelijk onderzoek onderwijs
volgen. De commissie vindt de verwevenheid tussen onderwijs en onderzoek vooral in het
eerste jaar van de bacheloropleiding bijzonder goed vormgegeven met de vijf practica waarin
studenten hun algemene onderzoeksvaardigheden verspreid over het studiejaar opdoen en zelf
een klein empirisch onderzoek uitvoeren. De commissie ondersteunt de plannen voor de twee
nieuwe cursussen in het eerste bachelorjaar. In de masteropleiding komt relevant wetenschappelijk onderzoek in alle onderdelen aan de orde. Onderzoekvaardigheden worden gedurende
de bachelor- en masteropleiding adequaat opgebouwd; uitmondend in een zelfstandig uit te
voeren empirisch onderzoek voor de masterscriptie. De opleiding biedt, afhankelijk van de
voorkennis van de student, meer en minder intensieve begeleiding bij het statistiek- en methodenonderwijs. De commissie vindt dit een sterk punt. Wetenschappelijke relevante theorieën
komen in het cursusmateriaal naar het oordeel van de commissie goed aan bod. Het onderwijs
in kernthema’s vindt de commissie hiervan een goed voorbeeld. Tot slot heeft de commissie
een paar aansprekende voorbeelden gezien van een sterker verband naarmate de opleiding vordert met de actuele praktijk van relevante beroepen.
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed.
QANU / Psychologie / RU
129
F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma
Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma.
De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te
bereiken.
In de zelfstudie is voor de bachelor- en masteropleiding een kruistabel opgenomen waarin de
eindkwalificaties van de propedeuse en bacheloropleiding worden gerelateerd aan de cursusonderdelen. Met een kruisje is aangegeven welke eindkwalificaties in welke cursusonderdelen
aan bod komen.
Bachelor
De eindkwalificaties, zoals bij F1 uiteengezet, kunnen worden samengevat als 1. kennis en
inzicht, 2. vaardigheden en 3. attitude. De eindkwalificaties op het gebied van kennis en
inzicht komen verspreid over nagenoeg alle vakken aan de orde, uitgezonderd de practica en
vakken Vaardigheden psychologen 1 en 2. De eindkwalificaties op het gebied van vaardigheden
komen, met uitzondering van een aantal inleidende vakken in de propedeuse, gespreid over
nagenoeg alle andere onderdelen aan bod. De eindkwalificaties betreffende attitudes komen in
alle onderdelen aan de orde. In de zelfstudie beargumenteert de opleiding zorgvuldig per eindkwalificatie hoe deze in het onderwijsprogramma gerealiseerd wordt en hoe deze zijn doorvertaald in leerdoelen van de gerelateerde cursussen. Voor elke cursus zijn specifieke leerdoelen
geformuleerd. Zo wordt bijvoorbeeld de propedeuse-eindkwalificatie 1.2 ‘actieve basiskennis
van en inzicht in de geschiedenis van de psychologie’, onder andere gerealiseerd in de cursus
Geschiedenis van de psychologie 1. Het gaat daarbij om de geschiedenis van de academische
psychologie, zoals grotendeels beoefend aan de universiteiten. Deze eindkwalificatie is vertaald
naar één hoofdleerdoel en verschillende subleerdoelen. Het hoofdleerdoel van de cursus is
“Kunnen aangeven welke hoofdthema’s het denken over bewustzijn hebben bepaald en het
verband kunnen leggen tussen deze thema’s en onderzoeksgegevens.” Een van de subleerdoelen
is: “Na afloop van de cursus ben je in staat aan medestudenten van andere studierichtingen uit
te leggen waarom het lichaam-geestprobleem een probleem is”.
Master
De masteropleiding kent vier eindkwalificaties (zie F1). Uit de tabel in de zelfstudie blijkt dat
de eindkwalificatie ‘gedegen actieve kennis van en inzicht in een der afstudeerrichtingen’ in
praktisch alle onderdelen gerealiseerd wordt. Voor stages in maatschappelijke instellingen geldt
dat deze eindkwalificatie in dat onderdeel veelal minder aan de orde is. De eindkwalificatie
‘actieve specialistische kennis over een nader te kiezen onderdeel van de afstudeerrichting’
wordt gerealiseerd in de theoretische cursus en in het scriptieonderzoek. De eindkwalificatie
‘de vaardigheid onder beperkte supervisie zelfstandig een empirisch onderzoek te ontwerpen
en uit te voeren en hierover schriftelijk en mondeling te rapporteren’, komt aan bod in de
methodologische cursus en in de scriptie. De laatste eindkwalificatie ‘de vaardigheid om onder
beperkte supervisie zelfstandig als psycholoog werkzaam te zijn in de werkvelden die passen bij
de gekozen afstudeerrichting’, wordt vooral gerealiseerd in de stage. Daar waar studenten specifiek tot onderzoeker worden opgeleid, is ook de scriptie relevant voor deze eindkwalificatie.
Voor de theoretische en methodologische cursussen in de masteropleiding zijn de leerdoelen
per onderdeel op vergelijkbare wijze als in de bacheloropleiding geformuleerd. De leerdoelen
130
QANU / Psychologie / RU
voor de stage en scriptie zijn opgenomen in de stage- en scriptiereglementen. Deze verschillen
per afstudeerrichting.
Oordeel
De commissie is op basis van de uiteenzetting van de relatie tussen de eindkwalificaties en
programmaonderdelen in de zelfstudie van oordeel dat de cursusonderdelen een adequate
concretisering zijn van de eindkwalificaties van de bachelor- en masteropleiding gezamenlijk.
De opleidingen besteden veel aandacht aan doorvertaling van eindkwalificaties in toetsbare
leerdoelen en subleerdoelen van programmaonderdelen. De commissie heeft hiervan een aantal toereikende voorbeelden gezien. De commissie merkt op dat de eindkwalificaties op het
gebied van attitudes in de cursusonderdelen weinig expliciet zijn, maar zij heeft niet de indruk
dat hier onvoldoende aandacht aan besteed wordt.
Specifiek ten aanzien van het programma van de masteropleiding is de commissie van mening
dat in de masteropleiding als zelfstandige opleiding weinig vakspecifieke inhoud is geprogrammeerd. Gerelateerd aan de eindkwalificaties stelt de commissie vast dat die via het bachelor- en
masterprogramma wel gerealiseerd worden, dankzij de vakspecifieke inhoud van de bacheloropleiding. Gezien het feit dat de opleiding bij de invoer van de bachelor-masterstructuur niet voor
een herziening van de curricula heeft gekozen, maar een technische knip heeft geplaatst in het
ongedeelde programma, is dit begrijpelijk. De commissie ondersteunt de instelling van de task
force om de masteropleiding als zelfstandige opleiding verder vorm te geven. De commissie vindt
het tot slot, met het oog op eindkwalificatie 4 van de masteropleiding (zie voor nummerverwijzing F1) een gemis dat het behalen van de Basisaantekening Psychodiagnostiek (BAPD) van het
NIP voor studenten in de specialisatie Arbeids- en organisatiepsychologie niet mogelijk is.
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
F6: Samenhang programma
Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Bachelor
In de zelfstudie wordt het onderwijsprogramma verbeeld als een piramide met een brede propedeutische basis die zich geleidelijk toespitst in de specialisaties van de afstudeerrichtingen en
met in de top het bachelorwerkstuk. De samenhang komt verticaal tot uitdrukking door een
toenemende verdieping en steeds verdere specialisatie en horizontaal door de samenhang tussen de verschillende vakken op elk niveau, aldus de opleiding. Zij geeft hiervan in de zelfstudie
een aantal concretiseringen.
Verticale samenhang bestaat uit toenemende specialisatie, toenemende moeilijkheidsgraad,
toenemende zelfstandigheid (zie F10) en thematische samenhang. Zo worden in de eerste
studiejaren basisvakken en toepassingsgebieden ingeleid en komen in het tweede jaar via een
multidisciplinaire benadering de thema’s van de psychologie aan de orde. Een ander voorbeeld betreft de opeenvolgende moeilijkheidsgraad in bijvoorbeeld de vakken Methoden 1 en
Methoden 2 en Statistiek 1 en Statistiek 2. De verticale samenhang in thematische zin wordt
veelal aan de hand van onderzoeksactiviteiten van de staf vormgegeven, die verweven zijn in
de diverse cursussen. Zo komt bijvoorbeeld de thematiek van ‘cultuur en zelf ’ in verschillende
cursussen gradueel aan bod.
QANU / Psychologie / RU
131
Horizontale samenhang is, aldus de opleiding, te zien binnen elke cursus, tussen de cursussen
van elk opleidingsjaar of niveau en in de mix van cursussen op elk niveau. In de studiegids
wordt voor elke cursus het verbindend principe aangegeven. In het eerste jaar is vooral het
inleidende niveau het kenmerkend element tussen de cursussen. In het tweede jaar loopt de
integratie van diverse psychologische deelgebieden als rode draad door de opleiding. In het
derde jaar is specialisatie het kenmerkend element. De samenhang in de mix van cursussen op
elk niveau wordt volgens de opleiding vooral gegeven door de relatie met onderzoek, de relatie
met theorie en de relatie met onderzoeksvaardigheden.
Volgens sommige bachelorstudenten met wie de commissie heeft gesproken zit er in de basisvakken in het eerste jaar enige overlap. Aan de andere kant noemen zij het een pluspunt
voor de samenhang dat bepaalde onderwerpen in meerdere vakken terugkeren. Studenten
bevestigen in het gesprek met de commissie ook dat in het themaonderwijs in het tweede jaar
verschillende deeldisciplines samenkomen en docenten onderling goed van elkaar weten wat
er behandeld wordt.
Master
De masteropleiding bouwt, zoals eerder aangegeven, voort op de bacheloropleiding. In de
bacheloropleiding heeft de student zich gespecialiseerd in een bepaalde richting. Tijdens het
masterjaar wordt de opleiding langs twee wegen afgerond: de wetenschappelijke afronding
staat centraal in de methodencursus en de scriptie en de professionele afronding staat centraal
in de stage. De opleiding geeft aan dat de scriptie vaak een uitvloeisel is van de ervaringen en
bevindingen opgedaan tijdens de stage. Dit geldt vooral voor onderzoeksstages. De cursus
‘Toegepaste onderzoeksmethoden’ biedt studenten methodologische en statistische kennis als
voorbereiding op de stage en scriptie. Van deze cursus worden drie varianten aangeboden, één
voor elk van de hoofdstromen. De theoretische cursus bevat de laatste stand van zaken op het
betreffende vakgebied op een gevorderd niveau.
Oordeel
De commissie stelt op grond van het bovenstaande vast dat de bacheloropleiding op diverse
manieren zowel horizontale als verticale samenhang realiseert in het programma. De commissie vindt de samenhang voldoende, maar is ook van mening dat deze nog verder kan worden uitgewerkt. De commissie vindt het bijzonder dat de opleiding al in het tweede jaar van
de bacheloropleiding subdiscipline-overschrijdende vakken (kernthema’s) aanbiedt. Ook het
grote keuzeaanbod in hoofdstroom- en theorievakken voor studenten in het derde jaar van de
bacheloropleiding vindt de commissie positief. De commissie stelt vast dat de samenhang van
de masteropleiding vooral inhoudelijk wordt vormgegeven door de keuze voor een afstudeerrichting en een stage en scriptie daarbinnen. De twee cursussen staan in het teken van deze keuze.
De commissie vindt deze samenhang verdedigbaar voor een masteropleiding. De stage en scriptie
maken naar het oordeel van de commissie een relatief groot deel uit van de opleiding.
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
132
QANU / Psychologie / RU
F7: Studielast
Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
Bachelor
Het eerste jaar is in blokken geprogrammeerd, waarbij studenten steeds met één vak tegelijk
bezig zijn. In het tweede en derde jaar zijn meerdere vakken tegelijk ingeroosterd. Zo leren studenten, aldus de opleiding, steeds zelfstandiger te plannen. Uit evaluaties blijkt dat studenten
zelden meer tijd besteden dan de geprogrammeerde studielast, eerder minder. Uit een evaluatie gehouden door de studentleden van de opleidingscommissie onder studenten Psychologie
in 2004 bleek dat de respondenten (N=137) gemiddeld 23,55 uur per week aan de studie
besteden (SD=9,68). De opleiding stelt zich ten aanzien van de gerealiseerde studielast op het
standpunt dat zij de verantwoordelijkheid heeft een studeerbaar programma aan te bieden,
maar dat de student zelf verantwoordelijk is voor de tijd die aan de studie besteed wordt. Hierbij
vindt de opleiding dat het programma de studenten moet stimuleren en niet te vrijblijvend
mag zijn. De commissie heeft begrepen dat de opleiding van plan is hiervoor de extra investeringsmiddelen (zie ook F13) in te zetten. Zo zijn er onder andere ideeën voor het ontwikkelen
van een tutorsysteem en een practicum academische vaardigheden.
Om een studeerbaar programma aan te bieden beschrijft de opleiding de volgende maatregelen
in de zelfstudie. In het eerste en tweede jaar is voor elk vak een studiehandleiding beschikbaar
waarin de programmering (contacturen en zelfstudie-uren) is aangegeven. De opleiding houdt
bij de roostering van tentamens rekening met het feit dat veel studenten in het tweede jaar
nog tentamens van eerstejaarsvakken moeten afleggen. Bij het samenstellen van de studiegids
wordt jaarlijks gecontroleerd of de afstudeerrichtingen een studeerbaar programma aanbieden.
In het programma zijn een aantal doorstroomregelingen opgenomen die belemmerend kunnen werken. De student mag pas aan het tweede jaar beginnen als 75% van de propedeuse
is behaald. De examencommissie kan in geval van bijzondere omstandigheden hiervoor uitzonderingen toestaan. Verder moeten studenten de propedeuse hebben afgerond om aan het
derde jaar te beginnen. Volgens de opleiding zijn de vakken Statistiek en Methoden voor veel
studenten lastige vakken. De opleiding heeft hierbij de begeleiding zodanig georganiseerd, dat
een student die hiervan gebruikmaakt, de tentamens blijkt te kunnen halen. Bij ‘Statistiek 1’
behaalt 99% van de studenten die de begeleiding optimaal gebruiken, in het eerste jaar het
tentamen. Daarnaast waarschuwt de opleiding studenten herhaaldelijk om de statistiek- en
methodenvakken niet uit te stellen omdat dit tot grote vertraging leidt.
Uit het universitaire tevredenheidsonderzoek (Studenttevredenheid RU 2004-2005, IOWO,
2005) blijkt dat studenten tevreden zijn over de studeerbaarheid (score 3,4 op een vijfpuntsschaal, 1 is negatief, 5 is positief ). De opleiding concludeert dat vooral de propedeuse goed te
doen is in de gestelde tijd (4,2), maar dat ook de studeerbaarheid in latere jaren goed is (3,7).
Bachelorstudenten met wie de commissie heeft gesproken noemen het bachelorprogramma
ook goed te doen. Volgens een aantal mag het programma best iets moeilijker of intensiever
worden aangeboden. Zij vinden dat het programma geen drempels bevat. Studenten bevestigen dat statistiek in het eerste jaar geen struikelblok vormt door de goede begeleiding in de
(gedifferentieerde) werkgroepen.
Master
In de masteropleiding zijn twee cursussen geprogrammeerd met elk een studielast van een
maand (6 studiepunten). Voor de stage en scriptie staan ieder vier maanden geprogrammeerd
QANU / Psychologie / RU
133
(24 studiepunten). De programmering gaat er van uit dat de studenten de eerste twee maanden
de twee cursussen volgen en daarna met stage en scriptie beginnen. In de zelfstudie geeft de
opleiding aan dat deze programmering om verschillende redenen niet altijd realistisch blijkt.
Bij sommige afstudeerrichtingen is de cursus bijvoorbeeld om inhoudelijke redenen later in
het jaar geprogrammeerd. Studenten kunnen op ieder moment in het jaar met de stage en
scriptie beginnen. Die kunnen los van elkaar staan of gecombineerd worden. De stage kan
fulltime of parttime worden ingevuld. De meeste studenten hebben volgens de opleiding een
voorkeur voor een parttime stage, omdat die gecombineerd kan worden met cursussen en de
scriptie. De cursus ‘Toegepaste onderzoeksmethoden’ wordt twee keer per jaar aangeboden.
Dit maakt een flexibele instroom vanuit de bacheloropleiding mogelijk.
Ten aanzien van de gerealiseerde studielast geeft de opleiding aan dat er bij een gecombineerde
stage en scriptie in het algemeen weinig vertraging optreedt. Wanneer stage en scriptie apart
uitgevoerd worden, doen studenten daar vaak langer over dan geprogrammeerd. De opleiding
geeft hiervoor in de zelfstudie een aantal mogelijke redenen, bijvoorbeeld de wensen van een
stage-instelling voor een langere stageperiode of het feit dat de dataverzameling voor de scriptie
niet binnen de beperkte tijd mogelijk is. Voor een aantal afstudeerrichtingen zijn er vanwege
sterke toename van studenten wachttijden voor een stageplaats. Om studievertraging bij de
scriptie te voorkomen koppelt de opleiding het scriptieonderzoek zo veel mogelijk aan onderzoeksprojecten van de staf en schrijven studenten een scriptieplan waarin de planning is opgenomen. Ook zijn er vanuit de verschillende afstudeerrichtingen groepsbijeenkomsten waarin
scriptiestudenten periodiek bij elkaar komen om bevindingen te presenteren, van elkaars werk
te leren en problemen te bespreken. Masterstudenten met wie de commissie heeft gesproken,
geven aan dat de combinatie van scriptie, stage en methodologievak soms lastig is. Anderen
melden dat de omvang van de stage (24 studiepunten) niet past bij de verwachtingen van de
stage-instelling. Indien een student voor een langere stage kiest, komt de gerealiseerde studielast niet overeen met de geprogrammeerde. Vooral bij klinische stages wordt soms een stageomvang van tien maanden verlangd. Docenten, met wie de commissie sprak, bevestigen dit
beeld. Een aantal masterstudenten vindt de hulp bij het vinden van een stage voor verbetering
vatbaar. Dit verschilt volgens de studenten per afstudeerrichting.
Oordeel
De commissie is op basis van de informatie uit de zelfstudie, de gesprekken met delegaties en
de bestudering van het cursusmateriaal inclusief studiehandleidingen, van oordeel dat studeerbaarheid van het bachelorprogramma goed is. De studielast is evenwichtig over de verschillende jaren gespreid. De commissie heeft geen struikelbokken geconstateerd. De opleiding
heeft gerealiseerd dat studenten die begeleiding volgen bij het statistiekonderwijs nagenoeg
allemaal voor het tentamen slagen. Dit vindt de commissie voor een traditioneel struikelvak
als statistiek uitzonderlijk. De commissie stelt daarentegen vast dat de gerealiseerde studielast
in de bacheloropleiding volgens het onderzoek van de opleidingscommissie (23,55 uur per
week) laag is. Ook van bachelorstudenten met wie de commissie sprak heeft zij begrepen dat
het onderwijsprogramma best intensiever zou kunnen. De opleiding treft maatregelen om een
actievere studie-inzet te stimuleren. De commissie beoordeelt dit facet voor de bacheloropleiding om genoemde redenen als voldoende.
Voor de masteropleiding geldt dat de commissie vaststelt dat de eerste mastercohort een aantal
logistieke problemen getrotseerd heeft. Het programma oogt op papier studeerbaar. De studielast is evenwichtig verdeeld en de opbouw is logisch. Echter de gerealiseerde studielast blijkt
134
QANU / Psychologie / RU
vanwege uitloop van stage en scriptie veelal niet in overeenstemming met de geprogrammeerde
studielast. De commissie verwijst hiervoor naar het algemeen deel van dit rapport.
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
F8: Instroom
Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten:
WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek.
WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
Bachelor
Tot de bacheloropleiding Psychologie worden studenten toegelaten die in het bezit zijn van
een vwo-diploma, een hbo-propedeuse of een hbo-einddiploma. Studenten met een buitenlandse vooropleiding moeten het Staatsexamen NT2 of de Interuniversitaire Taaltoets (ITN)
hebben behaald. Tot slot kunnen studenten van 21 jaar of ouder via een colloquium doctum
worden toegelaten.
De opleiding geeft in de zelfstudie een overzicht van de studenteninstroom over de afgelopen
jaren. Hieruit blijkt dat deze zowel landelijk als in Nijmegen sterk is toegenomen. Nijmegen
heeft in 2005-2006 een numerus fixus ingesteld met een maximum van 450 studenten. In
2006-2007 wordt de numerus fixus landelijk ingevoerd. Het grootste deel van de instromende
studenten is in het bezit van een vwo-diploma. Uit de slagingspercentages blijkt volgens de
zelfstudie dat zij in het algemeen goed gekwalificeerd zijn voor de opleiding: gemiddeld haalt
45% de propedeuse in één jaar en bijna 75% in twee jaar. Om de aansluiting van de opleiding
op de vooropleiding van vwo-instromers te verbeteren bestaan er plannen om in het nieuwe
onderwijsprogramma hieraan extra aandacht te besteden in een practicum academische vaardigheden.
Uit slagingspercentages in de zelfstudie blijkt dat studenten met een hbo-propedeuse als
vooropleiding over het algemeen minder goed presteren dan vwo-studenten. Slechts 14-17%
van de instroom met een hbo-propedeuse behaalt na één jaar de propedeuse. Voor studenten
met een vwo-vooropleiding betreft dit in hetzelfde onderzoek 43-47% (periode 1998-2000;
208-219 instromers per jaar met vwo-vooropleiding; 41-49 instromers per jaar met hbo-propedeuse). De opleiding tracht door een goede voorlichting deze groep studenten ervan te
weerhouden zich in te schrijven. Omdat de effecten hiervan beperkt zijn zoekt de opleiding
tevens naar andere oplossingen. Zo is zij een informeel samenwerkingsverband aangegaan met
Saxion Hogescholen in Deventer en Enschede om hbo-studenten na de propedeuse beter te
kwalificeren voor de bacheloropleiding Psychologie in Nijmegen via een ‘pluspakket’. Van de
instroom bestaat 10% uit Duitse studenten. Duitse studenten hebben altijd een ‘Abitur’ met
ten minste wiskunde tot en met het laatste jaar. Ook zij worden pas toegelaten na het Staatsexamen NT2 of het behalen van de ITN. De rendementen van deze studenten wijken niet af
van de rendementen van Nederlandse studenten.
Master
Studenten die een bachelordiploma Psychologie in Nijmegen hebben behaald worden ongeconditioneerd toegelaten tot de (corresponderende afstudeerrichting binnen de) masteropleiding Psychologie. Studenten die elders een universitair bachelordiploma Psychologie
hebben behaald, kunnen in de masteropleiding instromen, mits zij voldoende kennis hebben
QANU / Psychologie / RU
135
van de afstudeerrichting die zij willen volgen. Nijmeegse bachelorstudenten kunnen met het
masteronderwijs beginnen als zij de eerste twee jaar en ten minste 40 studiepunten van het
derde jaar van de bacheloropleiding hebben behaald (doorstroomregeling). Vier afstudeerrichtingen stellen hierbij nadere eisen in de vorm van specifieke bachelorcursussen die moeten zijn
gehaald. Met stage en scriptie kan pas begonnen worden als de bachelorthesis is afgerond.
De eerste mastercohort (2005-2006) bestond uit een instroom van 208 studenten. Hiervan
was 66% in het bezit van het bachelordiploma en had 34% gebruikgemaakt van de doorstroomregeling vanuit de bacheloropleiding. De meeste studenten in de masteropleiding hebben de bacheloropleiding Psychologie in Nijmegen gevolgd of zijn hiermee bezig.
Voorlichting bachelor en Master
De opleidingen participeren in een aantal voorlichtingsactiviteiten, zoals voorlichtingsdagen,
studiebeurzen, meeloopdagen en een herfstvakantiecursus. Via de website en brochures kunnen studenten informatie verkrijgen over de opleiding. Individuele vragen worden door de
studieadviseurs afgehandeld. De opleiding heeft in 2004 een instroomenquête uitgevoerd.
Hieruit blijkt van de geënquêteerde studenten (N=375) 52% van tevoren (zeer) goed te weten
wat de studie inhoudt. Naarmate studenten meer voorlichtingsbijeenkomsten bijwonen, weten
zij beter wat de studie inhoudt.
Oordeel
De commissie stelt vast dat voor de instroom in de bachelor- en masteropleiding de juiste
toelatingsvereisten worden gehanteerd. Voor de bacheloropleiding is een diploma op vwoof hbo-niveau vereist en voor de masteropleiding een wo-bachelordiploma Psychologie. De
commissie stelt vast dat de bacheloropleiding op adequate wijze inspeelt op het niveau van de
instroom. Zo worden voor instromende studenten, afhankelijk van het niveau van wiskundebeheersing, gedifferentieerde werkgroepen bij het statistiekonderwijs aangeboden. Verder
besteedt de opleiding aandacht aan verbetering van de instroomkwalificaties van instromers
met een hbo-propedeuse via de samenwerking met Saxion Hogescholen. De commissie vindt
dit duidelijke pluspunten en waardeert dit facet voor de bacheloropleiding daarom met een
‘goed’. De commissie heeft een aantal voorbeelden van het voorlichtingsmateriaal ingezien,
en is van mening dat dit een realistisch beeld geeft van de opleiding. Uit de instroomenquête
blijkt ook dat een kleine meerderheid van de studenten (zeer) goed van tevoren op de hoogte
is van de inhoud van de opleiding. De commissie waardeert de voorlichting over de masteropleiding voor de Nijmeegse bachelorstudenten als positief (zie verder F16).
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
F9: Duur
De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum:
WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten.
WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
Het bachelorprogramma omvat 180 ECTS-studiepunten en voldoet daarmee aan de formele
eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Het masterprogramma omvat 60
ECTS-studiepunten en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang
van het curriculum.
136
QANU / Psychologie / RU
Oordeel
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud
Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Bachelor
De centrale doelstelling van de bacheloropleiding is dat studenten actieve kennis en vaardigheden verwerven die hen in staat stellen een aansluitende masteropleiding te volgen en hen te
trainen in intellectuele en professionele basisvaardigheden. Aansluitend bij deze doelstelling
hanteert de opleiding voor de eerste twee jaar het didactisch concept van studentactiverend
onderwijs (SAO). Hierin staan de leeractiviteiten van studenten centraal. De opleiding geeft
aan dat bij een cursus in SAO-opzet de studiehandleiding centraal staat. Voor elke cursus in de
SAO-opzet zijn in de studiehandleiding de doelstellingen, zelfstudieopdrachten, de studieplanning en organisatorische informatie voor de cursus opgenomen. Alle cursussen beschikken
over een elektronische leeromgeving (Blackboard) met aanvullende informatie en gelegenheid
voor vragen en discussie. Bij het studentactiverend onderwijs worden de volgende werkvormen
gehanteerd: hoorcollege, werkgroep, practicum, zelfstudieopdracht, responsiecollege en toetsing. Zoals bij F7 al aangegeven, besteedt de opleiding speciale aandacht aan het statistiek- en
methodenonderwijs. De opleiding biedt voor studenten die dit lastige vakken vinden, intensieve werkgroepen met veel zelfstudieopdrachten aan. Deze kunnen een kleine compensatie op
het tentamen geven.
In het derde jaar hanteert de opleiding het didactisch concept van ‘specialistisch onderwijs’.
Hierbij wordt niet meer gewerkt met studiehandleidingen omdat nu van studenten wordt
verwacht dat zij zelf hoofd- en bijzaken kunnen onderscheiden, leerdoelen kunnen formuleren
en de stof op een actieve wijze kunnen verwerken. In het derde jaar wordt er vaker gewerkt in
kleine groepen, waardoor er meer gelegenheid is voor communicatie tussen studenten onderling en tussen student en docent. In deze fase wordt het onderwijs, aldus de zelfstudie, vaak verrijkt met gastcolleges (bijvoorbeeld uit de praktijk), audiovisuele presentaties en demonstraties.
In de zelfstudie geeft de opleiding een overzicht van de contacturen per werkvorm en zelfstudietijd per studiejaar. Studenten besteden de meeste tijd aan zelfstudie. Psychologie hanteert
bij SAO als norm twaalf contacturen in het eerste jaar en tien contacturen in het tweede jaar.
De opleiding Psychologie heeft deze norm de afgelopen jaren, vanwege ongunstige staf-studentratio, niet gehaald. Zij geeft aan dat met behulp van nieuwe intensiveringsgelden (zie
nieuwe ontwikkelingen onder 2.2) de contacturen in het eerste jaar zullen worden uitgebreid
naar vijftien uur.
De bacheloropleiding wordt afgesloten met een bachelorwerkstuk van 6 studiepunten. Deze kan
bestaan uit een reviewartikel, een onderzoeksopzet of het verslag van een empirisch onderzoek.
Studenten worden in werkgroepen gezamenlijk begeleid bij het schrijven van het bachelorwerkstuk. Daarnaast worden zij inhoudelijk individueel begeleid. Voor het bachelorwerkstuk is een
leerplan ontwikkeld, waarin de doelen, de werkwijze en de beoordelingscriteria zijn opgenomen.
QANU / Psychologie / RU
137
Master
Het didactisch concept in de masteropleiding is, aldus de zelfstudie, gebaseerd op het principe van ‘zelfstandigheid met beperkte begeleiding’. De opleiding geeft aan dat dit concept
vooral tot uiting komt in de stage en de scriptie, die het grootste gedeelte van het masterjaar
vormen. Voor deze onderdelen bestaat de werkvorm voornamelijk uit zelfwerkzaamheid onder
individuele begeleiding. Bij de twee cursorische onderdelen van de masteropleiding staat ook
zelfstandigheid voorop. Zo worden bij ‘toegepaste onderzoeksmethoden’ alleen hoorcolleges
en zelfstandige oefeningen aangeboden. De werkvormen van de mastercursussen van de afstudeerrichtingen verschillen. De stage kan een praktijk- of onderzoeksgerichte stage betreffen.
De praktijkstage is erop gericht dat studenten leren functioneren in een arbeidssetting op het
werkterrein van de afstudeerrichting. In de zelfstudie geeft de opleiding per afstudeerrichting
een aantal mogelijke invullingen van een dergelijke stage. De onderzoeksstages zijn bijna altijd
gekoppeld aan de scriptie en worden meestal intern gelopen, door te participeren in onderzoek van de afstudeerrichting. De begeleiding bij een externe stage vindt voornamelijk op de
stageplek plaats. In de regel heeft de student één uur per week supervisie. De opleiding biedt
begeleiding bij het opstarten van de stage, het oplossen van eventuele problemen en feedback
op het stageverslag. Bij een interne stage vindt de begeleiding vanuit de opleiding plaats. De
scriptie vormt de integratieve afsluiting van de masteropleiding. De scriptie is de weerslag van
een empirische studie. Met de afgeronde scriptie beschikt de student volgens de opleiding over
een werkstuk waarmee hij of zij zich op de arbeidsmarkt kan presenteren als wetenschappelijk
geschoold psycholoog. Voor stage en scriptie zijn per student vijftig begeleidingsuren voor
de docent beschikbaar. De werkvorm bestaat voornamelijk uit individuele begeleiding bij de
werkzaamheden. Bij sommige afstudeerrichtingen zijn er nog aanvullende contacturen, zoals
het volgen van colloquia of het houden van een referaat over het scriptieonderzoek.
Oordeel
De commissie vindt de toename in zelfstandigheid gedurende de bachelor- en aansluitend de
masteropleiding adequaat passen bij de doelstellingen van beide opleidingen. Het studentactiverend onderwijs in de eerste twee jaar van de bacheloropleiding wordt gekenmerkt door meer
intensieve sturing van leerprocessen vanuit de opleiding, onder andere via de studiehandleidingen. De commissie vindt het didactisch concept van SAO in de basis een aanvaardbare keuze
voor de eerste twee jaar van de bacheloropleiding, maar heeft in de gesprekken ook gemerkt
dat dit concept niet echt geland is bij de docenten van de opleiding. De commissie waardeert
het positief dat extra middelen worden ingezet in de eerste fase van de opleiding om de contacturen te intensiveren. Het streven van de opleiding naar vijftien contacturen per week in
deze eerste fase, is boven de Psychologie-norm voor SAO. Nu biedt de opleiding nog minder
contacturen aan dat de Psychologie-norm stelt. De commissie vindt de keuze voor specialisatie leren in het derde jaar van de bacheloropleiding en het principe van zelfstandigheid met
beperkte begeleiding voor de masteropleiding, adequaat aansluiten bij het SAO en passend
voor de fase van de opleiding en de doelstellingen die worden nagestreefd. De werkvormen die
de opleidingen hanteren zijn gevarieerd en sluiten naar het oordeel van de commissie aan bij
de didactische uitgangspunten. Zo wordt in de loop van de opleiding een steeds zelfstandiger
sturing van de student voor zijn eigen leerprocessen verwacht. Het aantal contacturen, en
vooral de werkgroepen en practica nemen in de laatste fase van de bacheloropleiding af en de
zelfstudie neemt toe. In de masteropleiding bestaan de werkvormen vooral uit hoorcolleges,
zelfstudie en individuele begeleiding. De functie van het bachelorwerkstuk in de bacheloropleiding en de stage en scriptie in de masteropleiding is een afsluitende proeve van bekwaamheid. Via de stage- en scriptieregelingen en de groeps- respectievelijk individuele begeleiding
hierbij, is de kwaliteit naar het oordeel van de commissie toereikend gewaarborgd.
138
QANU / Psychologie / RU
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
F11: Beoordeling en toetsing
Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van
(onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Bachelor
In de zelfstudie heeft de opleiding per cursusonderdeel de toetsvormen aangegeven. Dit betreft
voor de bacheloropleiding Psychologie de toetsvormen: afsluitend schriftelijk tentamen (open
vragen of multiple choice), werkstuk, referaat, verslag, opdracht en casusbeschrijving. Bij een
aantal onderdelen worden toetsvormen gecombineerd. De opleiding legt in de zelfstudie een
relatie tussen de leerdoelen en toetsvormen. Leerdoelen op het gebied van kennis en inzicht
worden veelal getoetst via tentamens, werkstukken en referaten. Vanwege de grote studenten
aantallen in de propedeuse wordt hier vooral gebruikgemaakt van multiplechoicetentamens.
Leerdoelen op het gebied van vaardigheden worden veelal getoetst door middel van verslagen,
opdrachten en casusbeschrijvingen. In de eerste twee jaar betreffen dit voornamelijk groepsproducten en in het derde jaar meestal individuele verslagen en opdrachten. Bij de beoordeling
van werkstukken, referaten en verslagen vindt volgens de opleiding impliciet de toetsing van
leerdoelen met betrekking tot de academische attitudevorming plaats. Met de onderwijsinvesteringsgelden van het College van Bestuur wil de opleiding in het eerste jaar meer gebruikmaken van openvragententamens voor de toetsing van kennis en inzicht en van individuele
verslagen en individuele opdrachten voor de toetsing van de vaardigheden. Verder geeft zij
aan dat zij zich bezint op een meer expliciete toetsing van de academische attitude van een
student.
Het bachelorwerkstuk heeft de vorm van een individueel werkstuk, waarin getoetst wordt of
een student de beoogde eindkwalificaties qua kennis en inzicht, vaardigheden en attitudevorming gerealiseerd heeft. Per afstudeerrichting verschilt de variant die de student voor het
werkstuk kan kiezen (een reviewartikel, een onderzoeksopzet of het verslag van een empirisch
onderzoek). Het bachelorwerkstuk wordt door de begeleider beoordeeld op basis van het proces, de inhoud en de vorm. Voor alledrie de onderdelen zijn criteria ontwikkeld die zijn neergelegd in een beoordelingsformulier.
Master
Ook voor de masteropleiding heeft de opleiding in de zelfstudie per onderdeel aangegeven hoe
getoetst wordt. Dit betreft de toetsvormen: afsluitend schriftelijk tentamen, opdracht en scriptie.
De stage wordt getoetst aan de hand van een lijst van toetsingscriteria en via het stageverslag.
De opleiding heeft een inventarisatie uitgevoerd van de toetsingsprocedures rondom stages en
scripties bij de afstudeerrichtingen. Zij geeft aan dat zij deze zal meenemen in de plannen om
vooral explicieter de wetenschappelijke attitude te toetsen. De opleiding legt in de zelfstudie
een relatie tussen de leerdoelen en toetsvormen. Toetsing van de afstudeerrichtingspecifieke
kennis (eindkwalificaties 1 en 2, zie F1) geschiedt met behulp van een tentamen bij de theoretische mastercursus en in de scriptie. De vaardigheid om zelfstandig een empirisch onderzoek
uit te voeren (eindkwalificatie 3) wordt via de methodencursus en via de scriptie getoetst. Er is
een scriptiereglement waarin de leerdoelen, eisen en beoordelingscriteria zijn omschreven. De
docent beoordeelt het eindproduct en de wijze waarop de student heeft getoond om zelfstandig vanuit een theoretisch kader een onderzoeksvraag te formuleren en te operationaliseren.
QANU / Psychologie / RU
139
De scriptie wordt beoordeeld door de begeleidende docent en een tweede beoordelaar. Professionele vaardigheden en attitude (eindkwalificatie 4) worden vooral in de stage getoetst. Bij de
beoordeling van de scriptie en stage wordt gebruikgemaakt van beoordelingsformulieren die
geënt zijn op de criteria die in het scriptie- c.q. stagereglement zijn vastgelegd.
Bachelor en Master
De regelingen betreffende de organisatie van de toetsing zijn opgenomen in de OER. De
toetsing vindt in de regel direct na afloop van de cursus plaats. Er zijn nakijktermijnen vastgelegd voor de verschillende toetsvormen. Zo wordt de uitslag van een schriftelijk tentamen
binnen vijftien werkdagen na de tentamendatum bekendgemaakt en geldt voor werkstukken
en tentamens met open vragen bij meer dan honderd deelnemers een maximale nakijktermijn
van twintig werkdagen. Tentamenuitslagen worden bekendgemaakt via ad-valvasborden en
verwerkt in het studievoortgangsregistratiesysteem, waarna studenten de resultaten ook online
kunnen raadplegen. De herkansing vindt bij voorkeur plaats na de onderwijsvrije periode.
De opleidingen evalueren de toetsing en de beoordeling via vragenlijsten en panelgesprekken
met studenten. Hieruit blijkt, aldus de zelfstudie, dat studenten in de regel redelijk tevreden
zijn over de informatie over de toetsing, de formulering van de tentamenvragen en de relatie
tussen de tentamenvragen en de leerdoelen van de cursus. Uit de panelgesprekken blijkt enige
onvrede over de termijn van de bekendmaking van de toetsresultaten; deze wordt vanwege
grote studentenaantallen wel eens overschreden.
De opleiding beschrijft in de zelfstudie een aantal maatregelen om de consistentie van beoordeling te borgen. Indien een cursus door meerdere docenten wordt verzorgd, wordt de toetsing
gezamenlijk ontwikkeld en is er sprake van intercollegiale afstemming. De wijze van beoordeling is zo veel mogelijk geëxpliciteerd en controleerbaar voor studenten. Zo wordt bijvoorbeeld
de gehanteerde normering voor multiplechoicetentamens bekend gemaakt en vindt bij openvragententamens beoordeling plaats aan de hand van een antwoordstramien. Bij werkstukken,
verslagen en opdrachten zijn beoordelingscriteria geformuleerd waaraan het eindproduct moet
voldoen. Studenten hebben recht op inzage van toetsen en beoordelingen. Bij verschil van
mening over de beoordeling tussen student en docent, kan de student in beroep gaan bij de
examencommissie en het college van beroep voor de examens (CBE).
De bachelor- en masteropleiding hebben één gezamenlijke examencommissie. Deze vergadert
vijf à zes keer per jaar. De examencommissie is belast met de aanwijzing van examinatoren, het
vaststellen van een regeling voor de gang van zaken tijdens een tentamen en het vaststellen van
de uitslag van een tentamen. Ten aanzien van het toetsbeleid houdt de examencommissie zich
onder andere bezig met het aanpassen van de OER, toelating van studenten tot tentamens,
behandeling van bezwaarschriften, formuleren van criteria voor de judicia ‘met lof ’ en ‘met
genoegen’ bij examens, en het formuleren van plannen voor de kwaliteitsborging van tentamens. De examencommissie treedt hierbij proactief op.
Oordeel
De commissie is van oordeel dat in de zelfstudie op zorgvuldige en adequate wijze aannemelijk is gemaakt dat de toetsing qua vorm aansluit bij de leerdoelen van de opleidingen. De
commissie heeft een selectie van toetsen en beoordelingen ingezien en vindt dat deze voldoende aansluiten bij de inhoud van het programma. De commissie stelt vast dat op verschillende wijze wordt zorggedragen voor consistentie in de toetsing, bijvoorbeeld door de
antwoordstramienen en normeringen bij tentamens en door de beoordelingsprotocollen en
140
QANU / Psychologie / RU
tweede beoordelaar bij de scripties. De commissie heeft in de gesprekken begrepen dat ten
tijde van het visitatiebezoek bij alle afstudeerrichtingen in de masteropleiding met een tweede
beoordelaar wordt gewerkt. Zij beoordeelt dat positief. De commissie heeft gesproken met een
afvaardiging van de examencommissie. Op basis van dit gesprek stelt de commissie vast dat de
examencommissie volgens haar wettelijke taak functioneert en zich daarbij proactief opstelt.
De examencommissie richt zich hierbij vooral op het meer structureren van de heterogene
situatie die in de afgelopen jaren is ontstaan door relatief grote autonomie van de individuele
docent. De visitatiecommissie waardeert het positief dat de examencommissie bijvoorbeeld het
examen- en toetsbeleid aan het verbeteren is. Van studenten heeft de commissie begrepen dat
het verschaffen van tijdige feedback een verbeterpunt betreft. De commissie ondersteunt deze
bevinding. De organisatie van de toetsing is naar het oordeel van de commissie op adequate
wijze vastgelegd in de OER.
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Oordeel op onderwerpniveau
Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend
oordeel op het niveau van het onderwerp ‘Programma’ voor de bachelor- en masteropleiding
Psychologie luidt: voldoende.
3.2.3. Inzet van personeel
F12: Eisen WO
De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding:
Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
In de zelfstudie wordt een overzicht gegeven van het aantal personen en fte’s die zijn aangesteld
om het onderwijs in bachelor- en masteropleiding Psychologie te verzorgen. Dit betreft dit
totaal 95 medewerkers (32,7 fte voor onderwijs). Volgens de zelfstudie zijn er twaalf hoogleraren
(4,1 fte), veertien uhd’s (6,1 fte) en 22 ud’s (9,7 fte). Zij zijn allen gepromoveerd en hebben naast
hun onderwijsaanstelling een onderzoeksaanstelling, ofwel bij het KNAW-erkende onderzoekinstituut Nijmeegs Instituut voor Cognitie en Informatie (NICI) of bij de facultaire onderzoekschool Behavioural Science Institute (BSI). Daarnaast zijn er tien docenten in vaste dienst
(5,3 fte); van hen is 40% gepromoveerd en zijn er 26 docenten (6,4 fte) met een tijdelijke
aanstelling; van hen is 7,7% gepromoveerd. Zij verzorgen met name het vaardighedenonderwijs in de opleiding. Een aantal van deze docenten is eveneens werkzaam in de professionele
praktijk. Tot slot zijn elf promovendi (1,1 fte) betrokken bij het verzorgen van onderwijs. Zij
zijn eveneens werkzaam bij de genoemde onderzoeksinstituten. Het NICI is in de laatste
onderzoeksvisitatie goed beoordeeld. Alle beoordelingen lagen tussen de 4 en de 5 (op een
vijfpuntsschaal). De opleiding geeft aan dat ook het BSI positief is geëvalueerd. In december
2005 is voor het BSI KNAW-erkenning aangevraagd. In de zelfstudie is eveneens een overzicht
opgenomen van de onderzoekspecialismen en praktijkrelaties van elke docent.
QANU / Psychologie / RU
141
Ten tijde van het bezoek was dit aantal, op basis van de extra investeringsmiddelen (zie F13),
reeds uitgebreid met zeven medewerkers met een gecombineerde onderwijs-onderzoeksaanstelling. Het is volgens de opleiding uitdrukkelijk beleid de beschikbaar gekomen structurele
extra middelen in te zetten voor aanstellingen van hoge kwaliteit.
Oordeel
De commissie heeft het overzicht van de medewerkers bestudeerd en concludeert ten eerste
dat het merendeel van de docenten is gepromoveerd en onderzoek verricht in een programma
van een erkende onderzoeksschool of van een goed beoordeeld onderzoeksinstituut. Studenten
krijgen via deze docent-onderzoekers onderwijs van wetenschappelijke rolmodellen. Anderzijds zijn er ook professionele rolmodellen in het onderwijs aanwezig. De opleiding heeft er
bewust voor gekozen een aantal docenten aan te stellen die eveneens werkzaam zijn in de psychologische beroepspraktijk. De commissie concludeert dat de opleidingen goed voldoen aan
de criteria die gelden voor dit facet.
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed.
F13: Kwantiteit personeel
Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Zoals gezegd is er, volgens de zelfstudie, in totaal 32,7 fte beschikbaar voor het verzorgen van
het onderwijs in de bachelor- en masteropleiding Psychologie. Het college van bestuur van de
RU heeft in juli 2005 extra financiële middelen toegezegd aan de alpha- en gammafaculteiten.
Deze middelen zijn vooral bedoeld voor de intensivering van het onderwijs in het eerste jaar en
zullen een structureel karakter krijgen. Ten tijde van het visitatiebezoek was voor intensivering
van het onderwijs in het eerste en tweede jaar van de bacheloropleiding € 916.000 toegekend.
Sinds het gereedkomen van de zelfstudie is er ongeveer 4,0 fte aan de onderwijsformatie toegevoegd. De commissie heeft begrepen dat het overige deel van de intensiveringmiddelen zal
worden ingezet voor het aanstellen van extra werkgroep- en practicumbegeleiders, en enkele
docenten. De opleiding heeft de commissie laten weten dat voor het derde jaar van de bacheloropleiding en het masterjaar in de komende twee studiejaren telkens 6 fte extra worden ingezet
vanuit de beschikbare reserves. Dit betreft een tijdelijke maatregel vanwege de sterk gegroeide
studentaantallen in de betreffende cohorten. Als gevolg van deze maatregelen zal de ongunstige staf-studentratio op korte termijn verbeteren. Deze ratio betrof (met de inzet van 5 fte
studentassistenten en 0,5 fte vanuit Kunstmatige Intelligentie en Wijsbegeerte) in de periode
2002-2005 gemiddeld 1:55 en voor het studiejaar 2005-2006 1:52. Met de structurele middelen van het College van Bestuur kan de staf met 11,5 fte uitgebreid worden, aldus de zelfstudie.
Dit betekent een toekomstige staf-studentratio van 1:40.
Voor de organisatie van het onderwijs zijn naast de onderwijsdirecteur (0,5 fte), een managementassistent (0,4 fte), twee studieadviseurs Psychologie (2,0 fte), een assistente onderwijs (1,0
fte), en een coördinator eerste en tweede jaar (0,5 fte) aangesteld. Vanaf januari 2006 is aanvullend een medewerker kwaliteitszorg en intensivering (0,5) voor één jaar aangesteld. Tevens is er
vanuit de faculteit een ambtelijk secretaris aan het onderwijsinstituut toegevoegd.
142
QANU / Psychologie / RU
Oordeel
De commissie stelt vast dat de opleidingen de afgelopen jaren, vanwege sterke groei van de studenten, onvoldoende onderwijsgevend personeel konden inzetten voor de uitvoering van de
onderwijsprogramma’s. De opleiding heeft dit opgevangen door tijdelijke aanpassingen in het
programma. Zo is bijvoorbeeld de groepsgrootte van de werkgroepen verhoogd van 15 naar
25 studenten. De commissie waardeert het positief dat dit pijnpunt nu daadwerkelijk wordt
aangepakt door structurele investeringen. Hiermee kunnen de opleidingen de staf-studentratio op een aanvaardbaar niveau van ongeveer 1:40 brengen. Ook de tijdelijke investering in
de laatste fase van de bachelor- en masteropleiding vanuit de reserves is volgens de commissie
toereikend om grote studentenaantallen in die cohorten te bedienen. Met deze maatregelen is
naar het oordeel van de commissie voldoende menskracht beschikbaar voor het verzorgen van
beide opleidingen.
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
F14: Kwaliteit personeel
Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het
programma.
Volgens de zelfstudie wordt de kwaliteit van het personeel gewaarborgd door een structureel
personeelsbeleid. Bij de aanstelling van hoogleraren, uhd’s en ud’s worden – naast onderzoekscriteria – schriftelijk vastgestelde onderwijscriteria gehanteerd. Kandidaat-hoogleraren moeten
een proefvoordracht verzorgen. In benoemingsrapporten en voordrachten van sollicitatiecommissies worden onderwijskwalificaties altijd expliciet aan de orde gesteld. Nieuw aangestelde
onderzoekers en promovendi met een onderwijstaak zijn verplicht de basiskwalificatie onderwijs te behalen. Iedere docent kan in principe modulen uit de leergang basiskwalificatie volgen.
Volgens de zelfstudie wordt er door veel docenten gebruikgemaakt van het scholingsaanbod
op het gebied van didactiek en ICT in het onderwijs. Jaarlijks wordt met elk staflid een functioneringsgesprek gevoerd, waarin onder meer aandacht wordt besteed aan de uitvoering van
de onderwijstaken. Indien wenselijk worden afspraken gemaakt over scholing en training. In
januari 2006 is een facultaire werkgroep Docentprofessionalisering gestart, met als doel de
onderwijscriteria te actualiseren en voorstellen te doen om de professionalisering van docenten
te stimuleren.
Uit de Tevredenheidsonderzoeken van de RU blijkt dat studenten Psychologie tevreden zijn
over de docenten. Studenten beoordelen de didactische kwaliteiten en vakinhoudelijke deskundigheid in 2004 met respectievelijk 3,5 en 4,0 op een vijfpuntsschaal. In 2005 waren de
scores respectievelijk 3,6 en 4,1.
Oordeel
De commissie stelt vast dat studenten met wie zij heeft gesproken positief oordelen over de
docenten. Docenten zijn laagdrempelig benaderbaar en zij geven op hoog niveau onderwijs,
aldus de studenten. Over de studentassistenten zijn de studenten met wie de commissie sprak
kritischer. Vakinhoudelijk zijn zij goed onderlegd, maar didactisch hebben zij weinig ervaring.
Hierdoor is de begeleiding soms weinig uitdagend. De commissie heeft de specialisaties van
de staf bestudeerd en is van oordeel dat de expertises van het docententeam gezamenlijk een
voldoende breed domein bestrijken om de onderwijsprogramma’s uit te voeren. De commissie
QANU / Psychologie / RU
143
beoordeelt het structurele personeels- en scholingsbeleid van de opleidingen positief. Onderwijskwalificaties spelen bij benoeming en beoordeling een expliciete rol en er zijn voldoende
mogelijkheden voor ontwikkeling en professionalisering. De commissie concludeert dat de
opleidingen voldoen aan de criteria voor dit facet.
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Oordeel op onderwerpniveau
Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend
oordeel op het niveau van het onderwerp ‘Inzet van personeel’ voor de bachelor- en masteropleiding Psychologie luidt: voldoende.
3.2.4. Voorzieningen
F15: Materiële voorzieningen
De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
De opleidingen zijn gehuisvest in het Spinozagebouw op de campus van de RU. In dit gebouw
bevinden zich vrijwel alle voorzieningen voor studenten. Het Spinozagebouw is in 2005 grootschalig gerevitaliseerd. Het klimaat in de werkkamers en de onderwijsruimten is hierdoor volgens
de zelfstudie sterk verbeterd en het gebouw is toegankelijk gemaakt voor medewerkers en
studenten met een lichamelijke beperking. Het Spinozagebouw heeft drie grote collegezalen,
waarvan twee met een capaciteit van 174 personen en één met een capaciteit van driehonderd
personen. Alle zalen zijn voorzien van een beamer. De opleiding kan bij grotere studentenaantallen uitwijken naar zalen in het Collegezalencomplex, waarin de grootste zaal een capaciteit
heeft van 423 plaatsen. De afgelopen jaren waren er ook grotere groepen studenten dan de
grootste zaalcapaciteit. In dat geval werden colleges tweemaal gegeven of via een projectiescherm doorgekoppeld naar een andere zaal. Het Spinozagebouw heeft tien werkgroepruimten
voorzien van overheadprojector en veelal internetaansluiting. De capaciteit varieert van twaalf
tot zestig zitplaatsen. Beamers en laptops kunnen geleend worden. Ook voor kleine zalen
wordt geregeld uitgeweken naar andere gebouwen. Dit geeft volgens de opleiding weinig problemen. Uit tevredenheidsonderzoek blijkt dat studenten de gebruikte onderwijsruimten met
3,3 op een vijfpuntsschaal waarderen. Studenten met wie de commissie sprak hebben behoefte
aan meer kleine ruimten om in groepjes samen te werken aan opdrachten. Ook volgens de
opleiding zijn in het Spinozagebouw nog verbeteringen mogelijk. Zo zijn de onderwijsfaciliteiten op de eerste verdieping, die niet bij revitalisering zijn betrokken, nog niet optimaal en
zijn sommige nieuwe onderwijsruimten soms niet zo praktisch ingericht.
Het aantal pc’s en printers voor studenten is in 2004 uitgebreid: in totaal zijn er voor de studenten van de faculteit nu ruim driehonderd pc’s beschikbaar (ten opzichte van tweehonderd
in 2000) en zes printers. Er zijn zes computerruimten (totaal negentig pc’s) voor cursussen
waarin gebruik wordt gemaakt van computers. Als deze computers niet gereserveerd zijn voor
onderwijs, kunnen studenten hiervan vrij gebruikmaken. Verder is er een pc-park met zeventig
pc’s, telt de bibliotheek twaalf stiltewerkplekken met een pc, en zijn er twaalf internetzuilen
beschikbaar. Voor studenten in de afstudeerfase is er een ‘scriptiewerkplaats Psychologie’ met
144
QANU / Psychologie / RU
28 pc’s. Studenten beoordelen de computervoorzieningen in het tevredenheidsonderzoek met
een 3,4 op een vijfpuntsschaal. Dit betrof begin 2004 nog een 2,7.
De bibliotheekcollectie Psychologie is ondergebracht in de bibliotheek Gedragswetenschappen in het Spinozagebouw. De collectie omvat ongeveer 40.000 boeken en 14.000 tijdschriftbanden. Daarnaast is er een verzameling studieboeken, naslagwerken en afstudeerscripties
raadpleegbaar. De bibliotheek heeft een abonnement op circa vijfhonderd tijdschriften. Een
toenemend aantal tijdschriften binnen de RU (inmiddels ruim 6000) is elektronisch full text
beschikbaar. De bibliotheek biedt studenten, naast het kunnen zoeken, lenen en raadplegen
van boeken en tijdschriftartikelen, circa honderd werkplekken om in stilte te studeren. Studenten zijn tevreden over de bibliotheek (gemiddelde score 3,9 op een vijfpuntsschaal).
In het Spinozagebouw is een goed geoutilleerde testotheek aanwezig die voorzien is van testmaterialen die gebruikt worden in de praktijk van klinisch-psychologische diagnostiek, waaronder neuropsychologische diagnostiek, beroepskeuze- en personeelsonderzoek. De collectie
is groot en bestaat uit 1000 verschillende tests en naslagwerken en is ter plaatse te raadplegen
via een geautomatiseerde catalogus. De testotheek biedt voor een aantal vaardigheidscursussen ondersteuning, bijvoorbeeld voor de cursus ‘Klinische psychodiagnostiek’ in het derde
bachelorjaar. Ook zijn in de testotheek dertig werkplekken beschikbaar.
Studenten van de medezeggenschapsorganen beschikken over een eigen ruimte waarin zij
kunnen vergaderen en een archief kunnen aanleggen. De algemene studievereniging (de Psychologenbond) en alle studieverenigingen die verbonden zijn aan een afstudeerrichting, hebben eveneens de beschikking over een eigen secretariaatsruimte in het Spinozagebouw.
Voor een aantal practica en voor het onderzoek in de afstudeerfase maken studenten gebruik
van diverse laboratoria. Dit is vooral relevant voor studenten Biologische en Cognitieve Psychologie. Zij kunnen gebruikmaken van geavanceerde apparatuur en laboratoriumruimten.
Voor neuroimaging onderzoek kunnen zij ook gebruikmaken van de faciliteiten van het F.C.
Donders Centre for Cognitive Neuroimaging. Studenten in andere afstudeerrichtingen kunnen gebruikmaken van experimenteerruimten en het in 2005 geopende BSI-lab. Eveneens
kunnen studenten gebruikmaken van het Ambulatorium van het Academisch Centrum Sociale Wetenschappen.
De opleidingen maken gebruik van Blackboard als digitale leeromgeving. Voor iedere cursus
wordt standaard een cursusomgeving aangemaakt, waarin de cursusinformatie uit de studiegids en de actuele roosterinformatie te vinden zijn. De faculteit heeft een professionaliseringsproject uitgevoerd om alle stafleden de noodzakelijke ICT-basisvaardigheden te verschaffen
en hen te leren werken met Blackboard. Volgens de zelfstudie wordt Blackboard bij ongeveer
80% van de cursussen actief ingezet. De opleiding onderzoekt verder de mogelijkheden voor
het ‘podcasten’ van colleges.
Oordeel
Uit de rondleiding langs onder meer de onderwijsruimten, de bibliotheek, de laboratoria, en de
faciliteiten voor de studieverenigingen, heeft de commissie een positieve indruk van de onderwijsfaciliteiten gekregen. Zij stelt vast dat de onderwijsvoorzieningen met de revitalisering van
het Spinozagebouw aanzienlijk zijn verbeterd ten opzichte van de vorige visitatie. Van het sick
building--syndroom is geen sprake meer. Ondanks het feit dat er ten aanzien van een aantal
onderwijsruimten nog verbeteringen mogelijk zijn, vindt de commissie de voorzieningen goed
toereikend om het onderwijs te realiseren. Er zijn voldoende grote zalen voor hoorcolleges
QANU / Psychologie / RU
145
beschikbaar. Voor uitvoering kleinschalige werkgroepen en practica kunnen de opleidingen
gebruikmaken van goed toegeruste ruimten in het Spinozagebouw en verder op de campus.
De commissie heeft gehoord dat de opleidingen in beraad zijn voor mogelijke uitbreiding van
kleine onderwijsruimten. De commissie is van oordeel dat er voldoende studiewerkplekken
en pc’s beschikbaar zijn. Verder vindt de commissie dat de opleidingen over een goede bibliotheek en uitstekende testotheek beschikken. Studenten kunnen voor onderzoeksactiviteiten
adequaat gebruikmaken van laboratoria. Ook de beschikbaarheid van het Ambulatorium voor
onderwijsgerelateerde activiteiten vindt de commissie goed. De commissie waardeert het bijzonder dat de opleidingen zeer open en toegankelijke ruimten beschikbaar hebben gesteld
voor studieverenigingen. De commissie concludeert dat de opleidingen goed aan de criteria
voor dit facet voldoen.
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed.
F16: Studiebegeleiding
De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang.
De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
Voor de bachelor- en masteropleiding geldt, aldus de zelfstudie, dat alle studieresultaten worden geregistreerd in ISIS. Dit is een elektronisch studievoortgangssysteem waarin studenten
online hun eigen resultaten kunnen raadplegen en uitprinten. Zij krijgen één keer per jaar een
overzicht toegestuurd.
Bachelor
Vóór aanvang van de bacheloropleiding is er een introductieperiode van anderhalve week,
waarin studenten kennismaken met de universiteit, de opleiding en de stad. De eerstejaars
worden opgevangen in mentorgroepen. Tijdens de introductie worden studenten geïnformeerd over de taken van het onderwijsinstituut en het aanbod van studiebegeleiding.
In het eerste jaar krijgen de studenten twee keer een studieadvies: in januari een tussentijds
advies en aan het eind van het jaar een dringend (niet bindend) advies. Als de student aan het
einde van het jaar minder dan 50% van de studiepunten heeft gehaald, krijgt deze een negatief
advies. Studenten wordt na het tussentijdsadvies en het eindadvies de mogelijkheid geboden
een afspraak te maken met een studieadviseur. De opleiding ervaart dit als zeer zinvol om tijdig
bij te sturen. In het tweede jaar worden studenten nog niet systematisch geïnformeerd over
hun studievoortgang. Met de investeringsgelden (zie 2.2.) wil de opleiding een monitoringsysteem voor het tweede jaar ontwikkelen. In het derde jaar van de bacheloropleiding wordt
het toezicht op de studievoortgang uitgevoerd door een staflid van de afstudeerrichting. Dit
gebeurt volgens de zelfstudie niet bij alle afstudeerrichtingen op systematische wijze. De opleiding meldt dat een actieplan voor monitoring in het derde jaar gereed is en in het voorjaar van
2006 wordt besproken in de opleidingscommissie.
Studenten van de bacheloropleiding kunnen bij problemen of vragen altijd terecht bij een van
de twee studieadviseurs. Zij hebben een inloop- en afsprakenspreekuur en kunnen doorverwijzen naar universitaire diensten zoals de studentendecanen en studentenpsychologen.
Ten behoeve van de keuze van de afstudeerrichting organiseert de opleiding van januari tot
juli een serie voorlichtingsbijeenkomsten. Deze reeks begint met een algemene voorlichting
146
QANU / Psychologie / RU
over de inrichting van het derde jaar en van de masteropleiding. Ook wordt hierbij voorlichting gegeven over de postdoctorale gezondheidszorgopleidingen en komt een oriëntatie op de
arbeidsmarkt aan bod. Daarna hebben alle afstudeerrichtingen een middag tot hun beschikking om informatie over hun programma en arbeidsmarktperspectieven te geven. In het voorjaar van 2006 wordt op de RU voor het eerst een universitaire masterdag georganiseerd.
Master
In de masteropleiding is de studieadviseur het eerste aanspreekpunt voor studenten wanneer er
problemen of vragen zijn. Bij problemen die rechtstreeks te maken hebben met de afstudeerrichting, kunnen studenten terecht bij de coördinator van het afstudeerprogramma. De meeste
afstudeerrichtingen hebben verder een stage- en/of scriptiecoördinator. Deze geeft studenten
informatie over stage(plaatsen) en scriptie en bemiddelt bij het vinden van een begeleider. Voor
stage en scriptie hebben studenten een individuele begeleider, die ook de voortgang bewaakt.
Bachelor en Master
De studiegids geeft informatie over de voorzieningen, regelingen en programma’s. Studenten
kunnen bij het onderwijsdienstverleningscentrum (ODC) de meest recente roosters ophalen.
Vanaf het studiejaar 2006-2007 is uitsluitend een digitale versie van de studiegids beschikbaar,
omdat studenten volgens de opleiding de voorkeur hebben voor een digitale uitgave. Verder
kunnen studenten individueel informatie over de opleiding krijgen via de studieadviseurs en
de balie van het ODC. Het ODC geeft informatie over onder andere colleges en tentamens,
KISS, vrijstellingen en afstuderen. Ook is het informatiepunt internationalisering ondergebracht in het ODC. De opleiding geeft aan dat zij naar aanleiding van een discussienota van
de facultaire studentenraad de informatievoorziening aan studenten heeft verbeterd. In de nota
stonden de aanbevelingen om informatieborden per studierichting te creëren en meer informatie te verspreiden via de mail en het web. In lijn hiermee wordt bij de informatievoorziening
aan studenten steeds internet gebruikt. Alle studenten beschikken over een eigen e-mailadres
en een toegang tot KISS. Via KISS kunnen zij zich inschrijven voor cursussen en tentamens
en eigen resultaten raadplegen.
Oordeel
De commissie stelt vast dat de opleidingen een adequaat systeem hanteren voor studievoortgangsregistratie (ISIS). Studenten kunnen digitaal 24 uur per dag hun studievoortgang inzien
via het systeem KISS. Jaarlijks worden studenten vanuit de opleiding geïnformeerd over hun
studievoortgang. In het eerste bachelorjaar ontvangen studenten feedback op hun studievoortgang via de twee studieadviezen. De commissie is van mening dat de bacheloropleiding opvallend goede voorlichting biedt over de afstudeerrichting in het derde jaar en de
aansluitende masteropleiding. In de laatste twee jaar van de bacheloropleiding en gedurende
de masteropleiding, wordt het initiatief voor meer actieve studiebegeleiding bij de student
gelegd. Hij of zij kan voor vragen of problemen terecht bij de studieadviseur of het onderwijsdienstverleningscentrum. De commissie vindt de voorlichting en voorzieningen die vanuit het
onderwijsdienstverleningscentrum aan studenten worden geboden goed centraal geregeld. De
commissie beoordeelt het positief dat voor de studiebegeleiding in de nabije toekomst extra
middelen worden geïnvesteerd.
De commissie concludeert dat de studiebegeleiding en informatievoorziening adequaat zijn
ingericht met het oog op studievoortgang. De opleiding komt naar het oordeel van de commissie tegemoet aan de wensen van de studenten om meer informatie digitaal te verschaffen.
QANU / Psychologie / RU
147
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Oordeel op onderwerpniveau
Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend
oordeel op het niveau van het onderwerp ‘Voorzieningen’ voor de bachelor- en masteropleiding Psychologie luidt: voldoende.
3.2.5. Interne kwaliteitszorg
De opleiding heeft eind jaren negentig een plan voor periodieke kwaliteitszorg ontwikkeld.
Vanwege veranderende eisen aan de kwaliteitzorg met het systeem van accreditatie en enkele
problemen rondom implementatie van dit plan, heeft het onderwijsinstituut een medewerker
aangetrokken om een nieuw kwaliteitszorgplan op te stellen. Dit plan zal in lijn zijn met de
nieuwe richtlijnen van het College van Bestuur van de RU, zoals die in 2005 in het Handboek
Kwaliteitszorg Onderwijs – Radboud Universiteit Nijmegen gepubliceerd zijn. De implementatie van het nieuwe kwaliteitszorgplan start in het studiejaar 2006-2007. Speciale aandachtspunten vanuit de opleiding Psychologie hierbij zijn:
•
•
de rol van het management in het kwaliteitszorgproces en het waarborgen van het eindniveau van de bachelor;
de inzet van een instrument voor de evaluatie van het SAO-onderwijs.
F17: Evaluatie resultaten
De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
Bachelor
In het eerste en tweede jaar van de bacheloropleiding worden, zoals in de zelfstudie staat
beschreven, cursussen periodiek geëvalueerd via de standaardevaluatieprocedure die is opgesteld na invoering van het SAO-systeem. In de eerste jaren na de invoering van het SAOonderwijs zijn alle cursussen systematisch geëvalueerd. Dit bleek op den duur te weinig nieuwe
informatie op te leveren. Nu worden de cursussen geëvalueerd wanneer daar een specifieke
aanleiding voor is. Wel wordt iedere cursus standaard één keer in de vijf jaar geëvalueerd en
worden de kernthemacursussen ieder jaar of om het jaar geëvalueerd. De evaluatie bestaat uit
een standaardvragenlijst en een panelgesprek met een groep studenten en de docent(en). De
afstudeerrichtingen in het derde bachelorjaar voeren zelfstandig de evaluatie van het onderwijsproces uit en rapporteren hierover aan de onderwijsdirecteur. Zij maken hierbij, aldus
de zelfstudie, gebruik van vragenlijsten (bijvoorbeeld Arbeids- en Organisatiepsychologie,
Sociale Psychologie) en van panelgesprekken met docenten en studenten (bijvoorbeeld Cognitieve Psychologie en Ontwikkelingspsychologie). In sommige afstudeerrichtingen zijn de
studieverenigingen actief bij de evaluatie betrokken, bijvoorbeeld ‘Homunculus’ bij Neuro- en
Revalidatiepsychologie, ‘In Vivo’ bij Cultuur- en Persoonlijkheidspsychologie. De onderwijsdirecteur bespreekt deze onderwijsevaluaties jaarlijks met de afstudeerrichtingen in een zogeheten ‘controlegesprek’.
148
QANU / Psychologie / RU
Evaluatie van het bachelorprogramma in zijn geheel vindt plaats:
•
•
•
•
via het docentenoverleg van het eerste bachelorjaar;
in de jaarlijkse controlegesprekken met de afstudeerrichtingen;
in de evaluatie van het bachelorwerkstuk via standaardvragenlijst voor studenten en
docenten;
aan het einde van de opleiding: hiervoor is een exitenquête in ontwikkeling.
Master
Evenals in de afstudeerrichting van de bacheloropleiding, voeren de afstudeerrichtingen in de
masteropleiding zelfstandig de monitoring van het onderwijsproces uit en rapporteren hierover
aan de onderwijsdirecteur. Bij de mastercursus van de afstudeerrichting worden afhankelijk van
de richting vragenlijsten afgenomen en/of panelgesprekken gehouden. De cursus ‘Toegepaste
onderzoeksmethoden’ valt onder het standaardevaluatieprotocol, zoals dat is beschreven bij de
bacheloropleiding. Voor de evaluatie van de stages gebruiken de afstudeerrichtingen Klinische
Psychologie, Arbeids- en Organisatiepsychologie en Ontwikkelingspsychologie schriftelijke
vragenlijsten. Bij Neuro- en Revalidatiepsychologie is de evaluatie onderdeel van het stagerapport. Interne stages worden informeel geëvalueerd in het contact tussen student en stagebegeleider. De scripties worden bij de afstudeerrichtingen Arbeids- en Organisatiepsychologie
en Ontwikkelingspsychologie via vragenlijsten geëvalueerd. Bij Klinische Psychologie werd
de scriptie ook via vragenlijsten geëvalueerd, echter met weinig respons. Men buigt zich hier
over een andere manier van evalueren. Voor de monitoring van het masterprogramma in zijn
geheel ontwikkelt de opleiding een exitenquête, waarin ook aan de onderdelen stage en scriptie
expliciet aandacht zal worden besteed.
Bachelor en Master
Op facultair en universitair niveau worden regelmatig aanvullende kwaliteitsonderzoeken uitgevoerd. Jaarlijks wordt universiteitsbreed een tevredenheidsonderzoek uitgevoerd. Eveneens
wordt jaarlijks een alumnionderzoek gehouden onder recent afgestudeerden. De faculteit heeft
in 2003 een onderzoek uitgevoerd naar loopbanen van alumni en in 2004 naar studie-uitval. Deze onderzoeken voert zij eens in de zes jaar uit. De opleidingen brengen tot slot elk
jaar een opleidingsjaarverslag uit. Hierin worden onder meer beschikbare resultaten van de
onderwijsevaluaties samengevat en wordt er teruggeblikt op het gevoerde onderwijsbeleid. Dit
opleidingsjaarverslag speelt een belangrijke rol in de jaarlijkse wederzijdse afspraken tussen
het onderwijsinstituut en de faculteit, vastgelegd in zogeheten managementcontracten. Deze
managementcontracten vormen de basis voor de halfjaarlijkse controlegesprekken tussen enerzijds faculteit en college van bestuur en anderzijds de faculteit en de onderwijsdirecteuren.
De opleidingen hebben streefdoelen voor de kwaliteit van het onderwijs opgesteld. Voor de
bachelor- en masteropleiding geldt dat bij evaluaties op een vijfpuntsschaal, minstens een
gemiddeld oordeel tussen de 3 en 4 verwacht wordt. Een score van lager dan 3 wordt opgevat
als een negatief resultaat en is aanleiding tot een verbeteractie. De streefdoelen voor de controlegesprekken zijn kwalitatief van aard.
Oordeel
De commissie stelt vast dat voor de eerste twee jaar van de bacheloropleiding en voor de cursussen in de masteropleiding systematische periodieke evaluatie volgens het standaardevaluatieprocotol van de RU plaatsvindt. Zij beoordeelt dit positief. Ten aanzien van de evaluatie in
de afstudeerrichtingen stelt de commissie vast dat de systematische evaluatie nog te veel sectieQANU / Psychologie / RU
149
afhankelijk plaatsvindt. Bij sommige afstudeerrichtingen is dit heel goed geregeld en bij andere
nog wat minder. De commissie is van mening dat de afstudeerrichtingen op dit punt veel van
elkaar kunnen leren. De commissie stelt verder vast dat de opleidingen toetsbare streefdoelen
hebben gesteld voor de cursusevaluaties en daarmee voor de kwaliteit van het onderwijs. Zij is
dan ook van mening dat de opleidingen voldoen aan de criteria voor dit facet.
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
F18: Maatregelen tot verbetering
De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan
realisatie van de streefdoelen.
Alle uitkomsten van de onderwijsevaluaties die bij F17 zijn beschreven worden, aldus de zelfstudie, besproken in de opleidingscommissie. De opleidingscommissie adviseert de onderwijsdirecteur gevraagd en ongevraagd over eventuele maatregelen. De bachelor- en masteropleiding
kennen elk een eigen pleidingscommissie. Ook de facultaire studentraad geeft advies over
mogelijke verbetering in het onderwijs, bijvoorbeeld rondom docentenprofessionalisering of
studiebegeleiding. Bij gebleken tekorten op basis van de evaluaties of adviezen is de procedure als volgt. De onderwijsdirecteur houdt een gesprek met de betrokken docent(en), waarin
mogelijke verbeteringen besproken worden. Bij een programmaevaluatie stelt de onderwijsdirecteur het punt aan de orde in het desbetreffende werkverband. In de masterfase worden
de resultaten van evaluaties besproken in het docentenoverleg van de afstudeerrichtingen. De
opleidingscommissie ziet erop toe of de verbetermaatregelen tot het gewenste resultaat leiden
en onderneemt indien nodig actie.
In de zelfstudie geeft de opleiding een aantal voorbeelden van veranderingen die op basis van
evaluaties tot stand zijn gekomen. Een voorbeeld vormt de cursus ‘Ethiek’ in de bacheloropleiding. Studenten uitten verschillende klachten over de vorm en de inhoud van de cursus,
zoals onvoldoende inhoudelijke aansluiting bij psychologie en de matige didactische kwaliteiten van de docenten. Na intensief overleg met de faculteit Filosofie (die deze cursus verzorgt) zijn aantoonbare verbeteringen doorgevoerd. De opleiding geeft aan dat de cursus op
dit moment positief wordt beoordeeld en er geen klachten meer zijn. Een voorbeeld uit de
masterfase betreft de cursus ‘Toegepaste onderzoeksmethoden’. Deze werd in september 2005
voor het eerst gegeven, waarbij studenten en docenten een aantal logistieke en procedurele
problemen constateerden. Hiervoor zijn diverse maatregelen genomen, zoals een procedure
voor de toelating en het verplaatsen van hoorcolleges naar de vrijdag in verband met stage- en
andere verplichtingen.
Bij het programma (zie 2.2) werd eerder aangegeven dat een task force is ingesteld om een
nieuw studieprogramma op te stellen. Hierbij worden de aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie meegenomen. De vorige visitatiecommissie sprak bijvoorbeeld van een ongewenst ‘zendtijdmodel’ in de propedeuse zonder een geïntegreerde inleiding op de academische
psychologie. In de uitgangspunten voor de nieuwe opleidingen wordt dit model verlaten door
aan het begin van de studie een algemene inleiding in de psychologie te programmeren. Ook
wordt bijvoorbeeld de autonomie van de secties doorbroken door de afstudeerrichtingen onder
te brengen in vier domeinen. Met behulp van de intensiveringsgelden en in de nieuwe opzet
zullen ook de discrepantie tussen geprogrammeerde en gerealiseerde studielast worden aange150
QANU / Psychologie / RU
pakt door meer contacturen, meer feedback en strengere toetsing. Eveneens zal de instroom
aan het begin van het eerste jaar gescreend worden op de vereiste vaardigheden en waar nodig
bijgeschoold in een tutorsysteem en/of een practicum academische vaardigheden.
De opleiding geeft in de zelfstudie een uitgebreide beschrijving van de maatregelen die naar
aanleiding van de aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie zijn uitgevoerd, deze betreffen bijvoorbeeld verbetering van de ICT-voorzieningen, de zalen voor werkcolleges, de capaciteit voor studiebegeleiding, een aantal inhoudelijke aanpassingen in het curriculum en de
realisatie van een meer slagvaardige organisatie.
Oordeel
De commissie stelt vast dat er in de periode na de vorige visitatiecommissie en naar aanleiding
van de invoering van de bachelor- en masterstructuur veel op gang is gekomen. De opleiding
heeft diverse verbetermaatregelen uitgevoerd en is voornemens met de beschikbare investeringsmiddelen deze verder uit te breiden. De commissie waardeert dit positief. Zij is ook van
mening dat het systeem van interne kwaliteitszorg adequaat is opgezet om tekortkomingen
te constateren en concrete maatregelen te formuleren. De commissie vindt het positief dat
de opleidingscommissie en ook de facultaire studentenraad hierbij een actieve rol spelen. De
eindverantwoordelijkheid voor het treffen van maatregelen is helder bij de onderwijsdirecteur
belegd. De commissie concludeert hiermee dat de opleidingen voldoen aan de criteria voor
dit facet.
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Beide opleidingen kennen een opleidingscommissie, via welke studenten en docenten betrokken zijn bij de kwaliteitszorg. In elke opleidingscommissie hebben drie docentleden en drie
studentleden zitting. De beide opleidingscommissies hebben een gemeenschappelijke voorzitter en vergaderen maandelijks. De opleidingscommissies hebben een adviserende taak naar
de directeur van het onderwijsinstituut, die verantwoordelijk is voor de evaluaties en daaruit
voortvloeiende acties. In de opleidingscommissies worden de onderwijsevaluaties en het conceptopleidingsjaarverslag gevolgd en besproken. De studenten in de opleidingscommissie hebben een eigen Blackboard community en e-mailadres. Hierop kunnen andere studenten vragen
en opmerkingen plaatsen. Er blijkt veel gebruik van te worden gemaakt. Studenten zijn verder via
de schriftelijke evaluaties en panelgesprekken betrokken bij de kwaliteitszorg van het onderwijs.
En er is actieve facultaire studentenraad die zich ook richt op het formuleren van verbetervoorstellen voor het onderwijs, evenals de studieverenigingen van de diverse afstudeerrichtingen.
Docenten, zijn naast hun inbreng in de opleidingscommissies, betrokken bij de interne kwaliteitszorg via docentenoverleg waar resultaten van evaluaties en knelpunten in het onderwijs
worden besproken. Voor de evaluatie van het bachelorwerkstuk wordt een docentvragenlijst
gebruikt. De opleiding geeft aan dat in het nieuwe plan voor kwaliteitszorg, ook teacher reports
opgenomen worden waarin docenten hun visie op het verloop van de cursus geven.
QANU / Psychologie / RU
151
Alumni worden via het jaarlijkse universitaire alumnionderzoek betrokken bij de kwaliteitszorg. De faculteit heeft in 2003 daarnaast een loopbaanonderzoek onder afgestudeerden in de
periode 1985-2000 afgenomen. Verder onderhoudt de opleiding contacten met alumni via de
reünistenkring Psychologie en via eigen netwerken van een aantal afstudeerrichtingen. Eenmaal per jaar wordt er een alumnidag georganiseerd. In de masteropleiding hebben een aantal
afstudeerrichtingen via stageplaatsen contact met alumni en verkrijgen zo ook feedback op het
opleidingsprogramma.
Voor de kwaliteitszorg in de bacheloropleiding zijn er geen structurele contacten met het afnemend beroepenveld. Wat betreft de masteropleiding zijn er contacten met het beroepenveld
via de stagecontacten. Langs deze weg verkrijgt de opleiding, aldus de zelfstudie, informatie
over de kwaliteit van de stagiaires en feedback van afgestudeerden die in de stageplaats een
arbeidsplaats hebben gevonden Een aantal docenten is ook zelf werkzaam in de praktijk en op
die manier op de hoogte van de eisen vanuit de beroepspraktijk.
Oordeel
De commissie heeft gesproken met een afvaardiging van de student- en docentleden uit de
opleidingscommissie. Zij is van oordeel dat de opleidingscommissie adequaat functioneert.
Vooral de studenteninspraak is naar het oordeel van de commissie goed geregeld. Studentleden worden, naar eigen zeggen, zeer serieus betrokken bij de kwaliteitszorg en noemen een
aantal positieve ervaringen met verbeteringen die zijn getroffen naar aanleiding van signalen
van de opleidingscommissie. Alumni worden naar het oordeel van de commissie toereikend
via diverse formele en informele contacten betrokken bij de kwaliteitszorg, bijvoorbeeld via de
jaarlijkse alumnimonitor, de alumnivereniging en via stagecontacten. De commissie stelt vast
dat het beroepenveld minder structureel is betrokken bij de kwaliteitszorg.
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Oordeel op onderwerpniveau
Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend
oordeel op het niveau van het onderwerp ‘Interne kwaliteitszorg’ voor de bachelor- en masteropleiding Psychologie luidt: voldoende.
3.2.6. Resultaten
F20: Gerealiseerd niveau
De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau,
oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Zie voor de examenregeling en het toetsbeleid F11.
Bachelor
De opleiding geeft aan dat de bacheloropleiding is opgezet als een doorstroomfase naar aansluitende masteropleidingen. De opleiding toetst in het bachelorwerkstuk de eindkwalificaties
van de bacheloropleiding.
152
QANU / Psychologie / RU
De opleiding heeft een evaluatie uitgevoerd ten aanzien van de bachelorwerkstukken. In deze
evaluatie geven studenten en docenten aan dat beoogde leereffecten van het bachelorwerkstuk
gerealiseerd zijn. Alle afstudeerrichtingen zijn tevreden over de kwaliteit en het niveau van de
geschreven bachelorwerkstukken en achten het een goede voorbereiding op de masterthesis.
Wel blijkt dat de voorlichting naar studenten toe en de individuele begeleiding verbeterd kunnen worden. Afstudeerrichtingen hebben, aldus de zelfstudie, de ervaring dat de bacheloropleiding studenten ook adequaat voorbereidt op de stage in de master.
Master
De zelfstudie geeft aan dat alle afstudeerrichtingen op grond van hun contacten met afgestudeerden, stageplaatsen en werkgevers tevreden zijn over de kwaliteit van hun afgestudeerden.
Volgens de opleiding zijn Nijmeegse afgestudeerden gewild om hun onderzoeksvaardigheden, maar ook om hun praktische vaardigheden. Afgestudeerden in de Klinische, Ontwikkelings, Neuro- en Revalidatiepsychologie en Psychogerontologie kunnen op grond van hun
masteropleiding instromen in de GZ-opleiding en komen als zij een diagnostische stage hebben gelopen, in aanmerking voor de Basisaantekening Psychodiagnostiek van het NIP. In het
onderzoek ‘Loopbanen alumni faculteit sociale wetenschappen’ (IOWO, 2003) zijn de loopbaangegevens van afgestudeerde psychologen in de periode 1985-2000 geanalyseerd. Hieruit
blijkt dat op het moment van afstuderen 43% een betaalde baan heeft, en binnen een jaar na
afstuderen 89%. In totaal heeft 94% van de respondenten een betaalde baan. Van de respondenten werkt 71% in de eerste baan na het afstuderen op wo-niveau. Bij de derde baan is dit
percentage opgelopen tot 85%.
Oordeel
Om het niveau van de afgestudeerden te beoordelen, heeft de commissie 6 bachelorwerkstukken en elf doctoraalscripties van de verschillende afstudeerrichtingen geselecteerd en bestudeerd. Dit betrof een aantal hoog, gemiddeld en laag beoordeelde werken. Gezien het feit dat
de masteropleiding in het studiejaar 2005-2006 gestart is, waren ten tijde van het bezoek (mei
2006) nog geen masterscripties afgerond.
De commissie is van oordeel dat de afstudeerwerken die zij heeft bestudeerd alle van voldoende
niveau zijn. Enkele werkstukken heeft de commissie hoger dan de opleiding beoordeeld. Het
merendeel becijferde de commissie iets lager dan de opleiding deed. Het viel de commissie op dat de studenten goed op de hoogte zijn van recente literatuur. Twee keer heeft de
commissie een scriptie gelezen die zonder meer aangeboden kan worden als artikel voor een
wetenschappelijk tijdschrift. Zij vindt dit positief. Bij enkele scripties viel het de commissie
op dat de integratie van de literatuur niet zo goed heeft plaatsgevonden of dat methodologische randvoorwaarden niet optimaal zijn ingevuld, bijvoorbeeld door conclusies te trekken op
basis van te kleine steekproeven. Desalniettemin is de commissie van oordeel dat de studenten
in de bachelorwerkstukken adequaat demonstreren dat de beoogde eindkwalificaties worden
behaald. Op basis van het toereikende niveau van de doctoraalscripties, verwacht de commissie
dat ook het eindniveau van de masteropleiding voldoende zal zijn. De commissie waardeert het
verder positief dat voor alle masterscripties een tweede beoordelaar is aangewezen. Hiermee, en
met de uitgewerkte beoordelingscriteria in het scriptiereglement, wordt de consistentie in de
beoordeling voldoende bewaakt. Een kritische kanttekening plaatst de commissie bij het feit
dat afgestudeerden in de Arbeids- en Organisatiepsychologie op grond van hun masteropleiding niet in aanmerking komen voor de Basisaantekening Psychodiagnostiek van het NIP.
QANU / Psychologie / RU
153
Tot slot merkt de commissie op dat ook uit het alumnionderzoek blijkt dat het niveau en de
oriëntatie van de afgestudeerde voldoende is: afgestudeerden vinden vlot een baan op academisch niveau.
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
F21: Onderwijsrendement
Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen.
Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
Streefcijfers
De bachelor- en masteropleiding hanteren streefcijfers die zijn opgesteld door de Faculteit
Sociale Wetenschappen. Voor de bacheloropleiding geldt dat het propedeuserendement na
twee jaar 75% dient te bedragen. Van de studenten die in het bezit zijn van een propedeutisch
getuigschrift, dient 85% de doctoraalbul/het bachelordiploma te behalen. Voor de masteropleiding geldt een streefcijfer voor het studierendement van 85%.
In de zelfstudie geven de opleidingen een overzicht van de propedeuse- en postpropedeuserendementen van de oude doctoraalopleiding en van het eerste cohort van de bacheloropleiding. De overzichten zijn gebaseerd op de KUO-cijfers en aangevuld met cijfers uit de eigen
administratie. Aangezien de eerste lichting masterstudenten in 2005-2006 is begonnen, waren
ten tijde van het visitatiebezoek nog geen masterrendementen beschikbaar. Uit de overzichten
blijkt dat het gemiddelde propedeuserendement na twee jaar voor de gehele instroom (van
1996 t/m 2003) 71% bedraagt. Het streefcijfer van 75% wordt dus niet gehaald. Het gemiddelde propedeuserendement van de vwo’ers na twee jaar bedraagt 77% en voldoet wel aan
het streefpercentage van 75%. Landelijk bedraagt het gemiddelde propedeuserendement van
vwo’ers na twee jaar 61%. De RU zit hier ruim boven.
Het postpropedeuserendement van de ongedeelde opleiding bedraagt na acht jaar 70%. Dit
is nagenoeg gelijk aan het landelijk gemiddelde. De opleiding zet in een analyse uiteen dat
het postpropedeuserendement inclusief omzwaaiers (studenten die na de propedeuse aan een
andere opleiding afstuderen) in Nijmegen hoger ligt (80%) dan het landelijk gemiddelde
(75%). Verder blijkt uit de analyse dat waar het propedeuserendement van vwo-instromers
en overige instromers aan de RU nog verschilde, het postpropedeuserendement voor deze
groepen gelijk is. De opleiding concludeert op basis hiervan dat de propedeuse de gewenste
selecterende functie vervult. Na de propedeuse heeft vooropleiding geen invloed meer op studiesucces.
Uit de rendementsgegevens van de eerste bachelorcohort(en) blijkt dat het propedeuserendement na een jaar van het eerste cohort 49%, van het tweede cohort 40% en van het derde
cohort 39% betrof. Na twee jaar had gemiddeld 76% de propedeuse behaald. Dit is in overeenstemming met het streefcijfer van 75%. Het postpropedeuserendement van het eerste cohort
betrof na drie jaar 24%. Dit is hoger dan het oude doctoraalrendement na vier jaar.
Oordeel
De commissie beoordeelt het positief dat rendementen de nadrukkelijke aandacht hebben van
de opleidingen. De commissie stelt vast dat de opleidingen realistische streefcijfers hebben
154
QANU / Psychologie / RU
opgesteld. Voor de bacheloropleiding wordt het facultaire streefcijfer van een propedeuserendement van 75% na twee jaar gehaald. In vergelijking met de overige psychologieopleidingen
in Nederland is het propedeuserendement in Nijmegen hoog. Van de eerste lichting, gestart in
2002, heeft 24% in drie jaar de bacheloropleiding gehaald. Hiervoor zijn nog geen streefcijfers door de opleiding opgesteld. Wat betreft de masteropleiding kan de commissie nog geen
uitspraken doen over het gerealiseerde studierendement, gezien de recente start in 2005. De
commissie raadt de opleiding aan onnodige vertraging door uitloop van scripties of stages (zie
F7) tegen te gaan. De commissie verwacht dat het masterrendement dan beter zal zijn dan de
oude doctoraalrendementen.
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Oordeel op onderwerpniveau
Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend
oordeel op het niveau van het onderwerp ‘Resultaten’ voor de bachelor- en masteropleiding
Psychologie luidt: voldoende.
QANU / Psychologie / RU
155
Samenvatting oordelen Radboud Universiteit Nijmegen
Bacheloropleiding Psychologie:
Onderwerp
1. Doelstellingen van de
opleiding
Oordeel
Voldoende
2. Programma
Voldoende
3. Inzet van personeel
Voldoende
4. Voorzieningen
Voldoende
5. Interne kwaliteitszorg
Voldoende
6. Resultaten
Voldoende
Facet
1. Domeinspecifieke eisen
2. Niveau
3. Oriëntatie
4. Eisen wo
5. Relatie doelstellingen en
programma
6. Samenhang programma
7. Studielast
8. Instroom
9. Duur
10. Afstemming vormgeving en
inhoud
11. Beoordeling en toetsing
12. Eisen wo
13. Kwantiteit personeel
14. Kwaliteit personeel
15. Materiële voorzieningen
16. Studiebegeleiding
17. Evaluatie resultaten
18. Maatregelen tot verbetering
19. Betrokkenheid van
medewerkers, studenten, alumni
en beroepenveld
20. Gerealiseerd niveau
21. Onderwijsrendement
Oordeel
Goed
Voldoende
Goed
Goed
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Goed
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Goed
Voldoende
Voldoende
Goed
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Totaaloordeel
Op grond van bovenstaande tabel en de inhoudelijke onderbouwing daarvan waaruit blijkt
dat de opleiding op alle zes de onderwerpen een voldoende scoort, is de conclusie dat het
totaaloordeel over de bacheloropleiding Psychologie voldoende is. Ze voldoet op alle facetten
aan de basiskwaliteit.
156
QANU / Psychologie / RU
Masteropleiding Psychologie:
Onderwerp
1. Doelstellingen van de
opleiding
Oordeel
Voldoende
2. Programma
Voldoende
3. Inzet van personeel
Voldoende
4. Voorzieningen
Voldoende
5. Interne kwaliteitszorg
Voldoende
6. Resultaten
Voldoende
Facet
1. Domeinspecifieke eisen
2. Niveau
3. Oriëntatie
4. Eisen wo
5. Relatie doelstellingen en
programma
6. Samenhang programma
7. Studielast
8. Instroom
9. Duur
10. Afstemming vormgeving en
inhoud
11. Beoordeling en toetsing
12. Eisen wo
13. Kwantiteit personeel
14. Kwaliteit personeel
15. Materiële voorzieningen
16. Studiebegeleiding
17. Evaluatie resultaten
18. Maatregelen tot verbetering
19. Betrokkenheid van
medewerkers, studenten, alumni
en beroepenveld
20. Gerealiseerd niveau
21. Onderwijsrendement
Oordeel
Goed
Voldoende
Goed
Goed
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Goed
Voldoende
Voldoende
Goed
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Totaaloordeel
Op grond van bovenstaande tabel en de inhoudelijke onderbouwing daarvan waaruit blijkt
dat de opleiding op alle zes de onderwerpen een voldoende scoort, is de conclusie dat het
totaaloordeel over de masteropleiding Psychologie voldoende is. Ze voldoet op alle facetten
aan de basiskwaliteit.
QANU / Psychologie / RU
157
158
QANU / Psychologie / RU
4.
De bachelor- en masteropleiding Psychologie van de
Faculteit der Gedrags- en Maatschappijwetenschappen
aan de Rijksuniversiteit Groningen
Administratieve gegevens
Bacheloropleiding:
Naam van de opleiding CROHO-nummer
Het niveau resp. de oriëntatie van de opleiding
Studielast in studiepunten
Varianten (voltijd, deeltijd en/of duaal)
De locaties waar de opleiding wordt aangeboden
Geaccrediteerd tot
Psychologie
56604
Bachelor wo
180
Voltijd en deeltijd
Groningen
31 december 2007
De voltijd- en deeltijdvariant van de bacheloropleiding zijn in principe gelijk: studenten in
de deeltijdvariant hebben alleen een langere periode de tijd om de vakken van de opleiding te
volgen. De oordelen die de commissie geeft, gelden zowel voor de voltijd- als deelvariant van
de bacheloropleiding. Indien de deeltijd- en voltijdvariant van elkaar verschillen, zal dit bij de
betreffende facetten worden vermeld.
Masteropleiding:
Naam van de opleiding CROHO-nummer
Het niveau resp. de oriëntatie van de opleiding
Studielast in studiepunten
Varianten (voltijd, deeltijd en/of duaal)
De locaties waar de opleiding wordt aangeboden
Geaccrediteerd tot
Psychologie
66604
Master wo
60
Voltijd
Groningen
31 december 2007
Het bezoek van de visitatiecommissie Psychologie vond plaats op 9 en 10 november 2006.
Samenstelling visitatiecommissie:
•
•
•
•
•
•
•
prof. dr. W.H.F.W. Wijnen, voorzitter;
prof. dr. M.Ph. Born, lid;
prof. dr. W. Everaerd, lid;
prof. dr. M. Brysbaert, lid;
prof. dr. M. van Vugt, lid;
V.M. de Vries BSc, studentlid;
drs. I.M.M.J. van Ophem, secretaris QANU.
4.0.
Structuur en organisatie van de faculteit
De bachelor- en masteropleiding Psychologie worden aangeboden binnen de Faculteit der
Gedrags- en Maatschappijwetenschappen (GMW) van de Rijksuniversiteit Groningen (RUG).
QANU / Psychologie / RUG
159
De faculteit kent vier afdelingen, te weten Psychologie, Sociologie, Pedagogische Wetenschappen
en Kunstmatige Intelligentie. Het faculteitsbestuur draagt de eindverantwoordelijkheid voor
het onderwijs en onderzoek binnen de afdelingen.
De afdeling Psychologie kent een directie die verantwoordelijk is voor de organisatie en realisatie van het onderwijs en het onderzoek. Deze directie bestaat uit de opleidingsdirecteur, de
onderzoeksdirecteur en een secretaris. Hierbinnen is de opleidingsdirecteur specifiek verantwoordelijk voor het opstellen en de realisatie van de onderwijsprogramma’s van de opleidingen. Het onderzoek van de afdeling Psychologie is ondergebracht in het Heymans Instituut en
valt onder de specifieke verantwoordelijkheid van de onderzoeksdirecteur.
De opleidingsdirecteur wordt voor het opstellen en realiseren van de onderwijsprogramma’s
bijgestaan door het managementteam, een programmacommissie van de bacheloropleiding,
een programmacommissie van de masteropleiding, een bachelorraad, een masterraad en de
opleidingscommissie. De afdeling Psychologie kent voor elke opleiding een aparte examencommissie. Het managementteam is verantwoordelijk voor de organisatie van de bachelor- en
masteropleiding en bestaat uit de opleidingsdirecteur, de voorzitters van de examencommissies, de coördinator van de bacheloropleiding en het hoofd onderwijsbureau. De programmacommissie voor de bacheloropleiding is inhoudelijk verantwoordelijk voor het vaststellen van
de eindkwalificaties van de opleiding en van onderscheiden fasen van de opleiding en voor de
inrichting van het programma overeenkomstig de eindkwalificaties. Deze commissie bestaat
uit de gewoon hoogleraren Psychologie die als leerstoelgroephouder betrokken zijn bij het
bacheloronderwijs. De opleidingsdirecteur en coördinator bacheloropleiding zijn adviserend
lid. Hetzelfde geldt voor de programmacommissie van de masteropleiding. De bachelorraad adviseert de opleidingsdirecteur over de uitvoering van het onderwijsprogramma en bestaat uit
de bachelorcoördinator, de jaarcoördinatoren en de vaardigheidscoördinatoren. De bachelorraad wordt voorgezeten door de bachelorcoördinator. De opleidingsdirecteur, een studieadviseur, en de voorzitter van de examencommissie zijn adviserend lid. De masterraad bestaat
uit de programmacoördinatoren van de masteropleiding en wordt voorgezeten door de opleidingsdirecteur. De masterraad adviseert de opleidingdirecteur over de uitvoering van het
masterprogramma. Het hoofd onderwijsbureau, een studieadviseur en de voorzitter van de
examencommissie zijn adviserend lid van de masterraad. De opleidingscommissie adviseert de
opleidingsdirecteur over onderwijszaken en in ieder geval over de onderwijs- en examenregelingen en de kwaliteitszorg.
De afdeling psychologie kent vier basiseenheden, te weten Differentiële Psychologie, Methodologie en Geschiedenis (DPMG); Experimentele en Arbeidspsychologie (E&A); Klinische en
Ontwikkelingspsychologie (K&O), en Sociale en Organisatiepsychologie (S&O). De basiseenheid Klinische en Ontwikkelingspsychologie bestaat uit vier leerstoelgroepen, te weten
Klinische Psychologie en Psychotherapie, Ontwikkelingspsychologie, Biopsychologie van de
Levensfasen, en Experimentele Psychopathologie. De andere drie basiseenheden bestaan uit
drie leerstoelgroepen. Voor E&A zijn dit de leerstoelgroepen Functieleer en Fysiologische Psychologie, Beleid en Ontwerp, en Toegepaste Verrichtingenleer en Ergonomie. Voor S&O zijn
dit de leerstoelgroepen Sociale Psychologie, Organisatiepsychologie, en Cognitieve Sociale
Psychologie. En voor DPMG zijn dit de leerstoelgroepen Differentiële Psychologie, Methoden
en Technieken van Gegevensverwerking en Theorie en Geschiedenis van de Psychologie.
160
QANU / Psychologie / RUG
4.1.
Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand
van zaken
De bacheloropleiding is in september 2002 van start gegaan en de masteropleiding in september
2004. De ongedeelde voltijdopleiding zal op 1 september 2007 worden beëindigd en de ongedeelde deeltijdopleiding op 1 september 2010. De afbouw is in de OER 2002-2003 vastgelegd.
Van de ongedeelde voltijdopleiding werden de eerstejaarsvakken tot september 2003 aangeboden. De algemeen verplichte doctoraalvakken en tweedejaars keuzevakken werden tot september 2004, en de verplichte doctoraalvakken tot september 2005 aangeboden. Voor de
deeltijdopleiding geldt dat eerstejaarsvakken tot september 2004, de vakken uit het algemeen
doctoraal tot september 2006, het verplichte programma en het leeronderzoek tot september
2008 en de stage, scriptie en afstudeerproject tot september 2010 kunnen worden afgerond.
De opleiding heeft alle studenten per brief en via voorlichtingsbijeenkomsten, de website en in
studiegidsen geïnformeerd over de afbouw van de ongedeelde opleiding en de overstapmogelijkheden naar de bachelor-masterstructuur. Uit een enquête blijkt dat 61% van de studenten
niet tevreden was over de voorlichting. De opleiding schrijft dit toe aan de complexiteit van de
regeling en de grote verschillen in structuur van de ongedeelde en de bacheloropleiding.
Studenten van de ongedeelde opleiding konden vanaf de start van de bachelor- en masteropleiding volgens de opleiding zonder noemenswaardige studievertraging overstappen naar
de bacheloropleiding en later ook de masteropleiding. Via een overstapregeling worden de
studieonderdelen van de ongedeelde opleiding gewaardeerd als vrijstelling voor onderdelen
in de bacheloropleiding. Voltijdstudenten die in juli 2002 hun propedeuse nog niet hadden
behaald is expliciet de gelegenheid geboden over te stappen naar de bacheloropleiding. Studenten die in september 2003 hun propedeuse nog niet hadden gehaald zijn uitgenodigd voor een
studiegesprek. Zij konden de doctoraalopleiding niet meer afronden, maar wel overstappen
naar de bacheloropleiding. Om de overstap te vereenvoudigen heeft de opleiding aanvullende
literatuurtentamens georganiseerd indien de omvang van het onderdeel in de doctoraalopleiding verschilde van het overeenkomstige onderdeel in de bacheloropleiding. Specifiek voor de
deeltijdopleiding geeft de opleiding aan dat het voor het relatief kleine aantal deeltijdstudenten
mogelijk is een aangepast studieprogramma te bieden. De opleiding zal voor de beëindiging
van de ongedeelde voltijdopleiding in 2007 met de dan studerende deeltijdstudenten een individueel studieplan opstellen.
Per september 2005 hebben in totaal 540 studenten van de overstapregeling gebruikgemaakt
en stonden nog 286 voltijdstudenten en 41 deeltijdstudenten ingeschreven in de ongedeelde
opleiding.
Vanaf het studiejaar 2004-2005 konden gevorderde doctoraalstudenten overstappen naar
de masteropleiding. De opleiding heeft deze overgangsregeling in de OER 2004-2005 van
de masteropleiding opgenomen. In de zelfstudie meldt de opleiding dat hiervan nog geen
gebruikgemaakt is.
Uit een analyse van de opleiding blijkt dat het voor vrijwel alle studenten theoretisch nog
mogelijk is de ongedeelde opleiding af te ronden. De opleiding verwacht dat ongeveer dertig
studenten - gezien het behaalde aantal studiepunten – realistisch gezien de doctoraalopleiding
QANU / Psychologie / RUG
161
niet voor de einddatum van de afbouw af zal ronden. Zij kunnen dan alsnog instappen in de
bachelor- of masteropleiding.
De commissie stelt vast dat de opleidingen de invoering van de bachelor-masterstructuur hebben aangegrepen om het programma van de bachelor- en masteropleiding inhoudelijk sterk te
herzien. Ze vindt de Groningse psychologieopleiding een mooi voorbeeld van een herziening
van het curriculum volgens de bachelor-masterstructuur. De ongedeelde opleiding in afbouw
is inhoudelijk niet veranderd. Gezien de verschillen tussen de ongedeelde en bachelor- en
masteropleiding kan de commissie zich voorstellen dat de afbouw lastiger was dan elders. Zij
stelt vast dat de opleiding adequate informatie aan studenten heeft verschaft en de overgangsregelingen helder in de OER heeft opgenomen. Zij oordeelt dat de afbouw van de ongedeelde
opleiding zonder problemen voor studenten is verlopen.
4.2.
Het beoordelingskader
4.2.1. Doelstellingen opleiding
F1: Domeinspecifieke eisen
De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
Bachelor
De opleiding geeft in de zelfstudie de volgende doelstelling voor de bacheloropleiding:
“De bacheloropleiding Psychologie heeft tot doel de student voor te bereiden op de beroepsuitoefening als psycholoog en op de masteropleiding Psychologie. De opleiding beoogt de student
brede kennis en elementaire vaardigheden bij te brengen op het gebied van de verschillende
psychologische disciplines en de student academisch te vormen. De student leert de verworven
kennis en vaardigheden toe te passen in onderzoek en daarvan verantwoord verslag te doen.”
De opleiding heeft deze doelstelling vertaald in doelstellingen per jaar en bijbehorende eindkwalificaties. Hieronder zijn de eindkwalificaties per jaar gegeven (bron: zelfstudie). De eindkwalificaties zijn geordend volgens vier hoofdlijnen: (1) kennis en inzicht, (2) attitudes, (3)
vaardigheden, en (4) academische vaardigheden.
Eindkwalificaties van het eerste jaar
1.1. De student die het eerste jaar van de bacheloropleiding heeft afgerond, beschikt over kennis van en inzicht in de theorieën en bevindingen van de gehele wetenschappelijke psychologie, de onderdelen van het vakgebied en hun onderlinge samenhang. De volgende
onderdelen van de psychologie behoren tot de actieve kennis van de student:
• Geschiedenis van de psychologie;
• Overeenkomsten en verschillen tussen psychologische intuïties en psychologie als
wetenschap;
• Sociale psychologie;
• Crossculturele psychologie;
• Ontwikkelingspsychologie;
• Biopsychologie;
162
QANU / Psychologie / RUG
• Differentiële psychologie;
• Persoonlijkheidspsychologie;
• Methoden en statistische technieken.
Bovendien beschikt de student over kennis van en inzicht in de belangrijkste werkvelden en
werkzaamheden van een psycholoog.
1.2. De student die het eerste jaar van de bacheloropleiding heeft afgerond:
• heeft besef van ethische denk- en handelwijzen;
• heeft besef van de mogelijkheden en beperkingen van de wetenschap.
1.3. De student die het eerste jaar van de bacheloropleiding heeft afgerond, kan:
• op professionele wijze een gesprek voeren/ interview houden;
• een trainingsmodule opzetten;
• een eenvoudig onderzoek opzetten, uitvoeren (dmv observaties of interviews) en daar
van verslag doen;
• omgaan met het data-analyse programma SPSS.
1.4. De student die het eerste jaar van de bacheloropleiding heeft afgerond kan:
• omgaan met de veelgebruikte ICT-applicaties in de opleiding;
• kritisch reflecteren op wetenschap en praktijk;
• zich zowel schriftelijk als mondeling goed uitdrukken;
• omgaan met wetenschappelijke informatie;
• opzoeken van relevante wetenschappelijke informatie (bibliotheekinstructie).
Eindkwalificaties van het tweede jaar
Naast het voldoen aan de eindkwalificaties van het eerste jaar, wordt van de studenten verwacht dat ze na het tweede jaar van de bacheloropleiding aan de volgende eindkwalificaties
voldoen:
2.1. De student die het tweede jaar van de bacheloropleiding heeft afgerond, beschikt over kennis van:
• Arbeids,- organisatie & personeelspsychologie (AOP);
• Klinische & gezondheidspsychologie (K&O);
• Cognitieve & neuropsychologie;
• Sociale psychologie en haar toepassingen (SPT);
• wetenschapstheorie;
• psychologische tests, testtheorie en testgebruik;
• de meest gangbare onderzoeksmethoden;
• multivariate analysetechnieken; en kennis van mogelijke toepassingsgebieden van de psychologische disciplines.
2.2. De student die het tweede jaar van de bacheloropleiding heeft afgerond:
• kan de opgedane kennis uit de verschillende onderdelen toepassen op maatschap pelijke/ praktische situaties;
• kan een eenvoudig (quasi-) experimenteel onderzoek ontwerpen, opzetten, uitvoeren en daarvan verslag doen;
• kan de beginselen van professionele gespreksvoering toepassen op een tweegesprek;
QANU / Psychologie / RUG
163
• kan een trainingsdag in elkaar zetten en uitvoeren;
• beschikt over professionele sociale vaardigheden zoals, voorzitten, onderhandelen, conflicthanteren en samenwerken.
2.3. De student die het tweede jaar van de bacheloropleiding heeft afgerond:
• beschikt over gespreks- en diagnostische vaardigheden;
• kan wetenschappelijke literatuur kritisch lezen en becommentariëren.
Eindkwalificaties van het derde jaar
Naast het voldoen aan de eindkwalificaties van het eerste en het tweede jaar, wordt van de
studenten verwacht dat ze na het derde jaar van de bacheloropleiding aan de volgende eindkwalificaties voldoen.
3.1.a. Studenten die de differentiatie Arbeids-, Organisatie- en Personeelspsychologie (AOP)
hebben doorlopen beschikken over kennis van en inzicht in de onderstaande onderdelen. Tevens kunnen zij de opgedane kennis toepassen op relevante praktijksituaties.
• Groepsdynamische processen, die men toepast bij het begeleiden van studenten
in het practicum Gespreks- en groepsvaardigheden;
• diversiteit in organisaties;
• personeelspsychologie;
• cognitieve ergonomie;
• motivatie en emoties in de arbeid;
• interventiemethodieken.
3.1.b. Studenten die de differentiatie Hersenen en Gedrag (H&G) hebben doorlopen beschikken over kennis van en inzicht in de onderstaande onderdelen. Tevens kunnen
zij de opgedane kennis toepassen op relevante praktijksituaties.
• Klinische neuropsychologie;
• processen van informatieverwerking en taakverrichting;
• ontwikkelingsneuropsychologie;
• cognitieve ergonomie;
• gerontologie;
• cognitieve neurowetenschap.
3.1.c. Studenten die de differentiatie Klinische en Ontwikkelingspsychologie (K&O) hebben doorlopen beschikken over kennis van en inzicht in onderstaande onderdelen.
Tevens kunnen zij de opgedane kennis toepassen op relevante praktijksituaties.
• Theorieën over ontwikkelingsgebieden;
• theorieën over psychopathologie;
• psychopathologische beelden;
• de rol van interpersoonlijke processen in de psychotherapie en de menselijke ontwikkeling;
• directieve en klachtgerichte interventie;
• diagnostiek, advisering en hulpverlening: de diagnostische vaardigheden worden
in een practicum geoefend.
3.1.d. Studenten die de differentiatie Sociale Psychologie en haar Toepassingen (SPT) hebben doorlopen, beschikken over kennis van en inzicht in onderstaande onderdelen.
Tevens kunnen zij de opgedane kennis toepassen op relevante praktijksituaties.
164
QANU / Psychologie / RUG
•
•
•
•
•
•
Intragroepsprocessen;
intergroepsprocessen;
interpersoonlijke processen;
intrapersoonlijke processen;
massapsychologie;
consumentenpsychologie.
3.2.De student die het derde jaar heeft afgerond beschikt over kennis van en inzicht in:
• ethische kwesties rondom onderzoek en de praktijk van de psycholoog;
• de onderdelen binnen één differentiatie (zie eindkwalificaties per differentiatie);
• aantal onderdelen van overige differentiatie;
• ten minste één vak buiten de psychologie door de student zelf te kiezen uit een vastgesteld aanbod van algemeen vormende vakken;
• een aantal keuzevakken binnen de psychologie door de student zelf te kiezen uit een
vastgesteld aanbod van keuzevakken.
3.3. De student die het derde jaar heeft afgerond kan (naast de per differentiatie genoemde vaardigheden):
• in samenwerking met medestudenten op ethisch verantwoorde wijze een complex onderzoek ontwerpen, opzetten en uitvoeren (met behulp van vragenlijsten, observaties
of van de onderzoeksfaciliteiten zoals de rijsimulator, meldkamer, EEG-lab op de faculteit) en hierover op wetenschappelijke wijze een verslag schrijven, dat het product
is van een onderzoek dat men gedurende het derde studiejaar verricht en waarbij men
actief betrokken is bij alle fasen van het onderzoek;
• een wetenschappelijke presentatie houden.
3.4. De student die het derde jaar heeft afgerond beschikt over:
• een voldoende ontwikkeld analytisch vermogen en kritische houding om de reikwijdte en de geldigheid van informatie op academisch verantwoorde manier te beoordelen;
• de motivatie om zich de kennis, inzichten en vaardigheden in de psychologie op een
academisch masterniveau eigen te maken;
• besef van ethische kwesties rond het onderzoek en de praktijk van de psycholoog,
zoals vastgelegd in de ‘Beroepscode voor psychologen’ van het NIP.
Master
De algemene doelstelling van de masteropleiding is in de zelfstudie als volgt geformuleerd.
“De masteropleiding beoogt specialistische wetenschappelijke kennis, vaardigheid en inzicht
op het gebied van de psychologie bij te brengen; voor te bereiden op de beroepsuitoefening als
academisch gevormd psycholoog en voor te bereiden op de opleiding tot onderzoeker op het
gebied van de psychologie.”
Binnen de masteropleiding zijn vier afstudeerrichtingen geformuleerd, te weten Arbeids-,
organisatie en personeelspsychologie (AOP), Hersenen en gedrag (H&G), Klinische en ontwikkelingspsychologie (K&O) en Sociale psychologie en haar toepassingen (SPT). Daarnaast
is er de mogelijkheid af te studeren in een algemene richting.
De opleiding geeft in de zelfstudie de volgende eindkwalificaties van de masteropleiding:
QANU / Psychologie / RUG
165
1. kennis van wetenschappelijke theorieën, modellen en empirisch onderzoek op het gebied
van een van de onderscheiden specialisatieprogramma’s;
2. kennis van gevorderde methoden en technieken van gegevensverzameling en analyse relevant voor de onderscheiden specialisatieprogramma’s;
3. vaardigheden op het gebied van de wetenschappelijke beroepsuitoefening respectievelijk
het wetenschappelijk onderzoek op het gebied van een van de onderscheiden specialisatieprogramma’s;
4. het zelfstandig kunnen uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek gericht op theorieontwikkeling dan wel gericht op de toepassing van theorieën en het kunnen functioneren als
academisch gevormd psycholoog in een beroepenveld en het voldoen aan de kwalificaties
voor de opleiding tot onderzoeker dan wel voor de opleiding tot de beroepsuitoefening in
specifieke beroepsgroepen.
Bachelor en Master
De opleidingen zetten in de zelfstudie uiteen dat de eindkwalificaties van de bachelor- en
masteropleiding overeenkomen met de criteria zoals die zijn vastgesteld in het domeinspecifiek
referentiekader van de kamer Psychologie. Ook worden de opleidingsprogramma’s gerelateerd
aan het internationaal referentiekader dat is vastgesteld in het kader van het Europese project
‘Europsy’. In dit project zijn onderdelen gedefinieerd die in een bachelor- en masteropleiding
Psychologie aan de orde moeten komen. Uit een schema in de zelfstudie kan worden afgeleid
dat de bacheloropleiding op één aspect na overeenkomstig is met de verplichte onderdelen van
Europsy. Alleen het onderdeel Onderwijspsychologie wordt in de Europsy als verplicht vak
genoemd en is in de bacheloropleiding Psychologie van de RUG als keuzevak opgenomen. De
masteropleiding verschilt alleen op het punt van de vereiste omvang van 120 studiepunten van
het Europsy-kader. Zie hiervoor ook het algemene deel van dit rapport. De opleiding onderschrijft in haar zelfstudie het door de Kamer Psychologie ingenomen standpunt dat de masteropleiding Psychologie tweejarig dient te zijn. Wel meent de opleiding dat afgestudeerden met
een voltooide masteropleiding voldoen aan de instroomeisen van de beroepsopleidingen en de
opleiding tot onderzoeker.
Oordeel
De commissie heeft de doelstellingen en de eindkwalificaties van de opleidingen bestudeerd
en gerelateerd aan het domeinspecifiek referentiekader voor de bachelor- en de masteropleiding. Zij is van oordeel dat de eindkwalificaties voldoen aan de domeinspecifieke eisen die aan
een bachelor- en masteropleiding Psychologie mogen worden gesteld. De commissie ziet de
aansluiting van de eindkwalificaties op de eisen van vakgenoten en de beroepspraktijk in het
domein van de Psychologie, zoals die via de Kamer Psychologie bij alle psychologieopleidingen
in Nederland tot stand gekomen is, als best practice voor andere opleidingen. De bacheloropleiding leidt de student op in de basisdisciplines en toepassingsgebieden van de psychologie en
bekwaamt deze in de algemene onderzoeks- en professionele vaardigheden. De masteropleiding biedt een verdere specialisatie in het vakgebied. De commissie waardeert het positief dat
de opleiding een extra internationaal kader heeft gebruikt om aan te tonen dat de opleidingen
voldoen aan internationale domeinspecifieke eisen. Dit kader is evenals het door andere opleidingen gebruikte EFPA-kader gesteld op programmaniveau. De bachelor- en masteropleiding
sluiten hier naar mening van de commissie gezien de huidige randvoorwaarden voor eenjarige
masters voldoende bij aan. Concluderend is de commissie van oordeel dat de eindkwalificaties
goed aansluiten bij de eisen die door vakgenoten aan een bachelor- en masteropleiding in de
Psychologie worden gesteld.
166
QANU / Psychologie / RUG
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed.
F2: Niveau: Bachelor en Master
De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van
de kwalificaties van een Bachelor of een Master.
De opleiding heeft in de zelfstudie de eindkwalificaties van de bachelor- en masteropleiding als
volgt geformuleerd en gerelateerd aan de Dublin-descriptoren.
1. Kennis en inzicht
De afgestudeerde bachelor Psychologie heeft kennis van en inzicht in de theorieën en bevindingen van subdisciplines van de psychologie, hun onderlinge samenhang en hun toepassingen. Heeft kennis van en inzicht in de belangrijkste werkvelden en werkzaamheden van een
psycholoog. Heeft kennis van en inzicht in het proces van experimenteel en veldonderzoek.
De afgestudeerde master Psychologie heeft kennis van en inzicht in het vakgebied psychologie
in het algemeen en een specialisatie binnen dit vakgebied in het bijzonder; is in staat om binnen de specialisatie nieuwe kennis te genereren dan wel nieuwe inzichten voor toepassing van
die kennis te genereren.
2. Toepassen kennis en inzicht
De afgestudeerde bachelor Psychologie kan kennis inventariseren, verwerven en gebruiken om
systematisch problemen op te lossen. Kan wetenschappelijke kennis toepassen bij het opzetten
en uitvoeren van eenvoudig onderzoek. Is in staat om kennis uit de verschillende gebieden te
integreren. Kan wetenschappelijke kennis uit de verschillende onderdelen toepassen op maatschappelijke situaties.
De afgestudeerde master Psychologie kan kennis inventariseren, verwerven en integreren om
complexe probleemstellingen te analyseren. Kan wetenschappelijke kennis toepassen bij het
opzetten en uitvoeren van complex onderzoek. Is in staat om kennis uit de verschillende gebieden te integreren. Kan gespecialiseerde wetenschappelijke kennis toepassen op maatschappelijke situaties.
3. Oordeelsvorming
De afgestudeerde bachelor Psychologie is in staat om eenvoudig onderzoek op te zetten en uit
te voeren; de gegevens te interpreteren en een oordeel te vormen over de conclusies van het
onderzoek die gebaseerd zijn op afwegingen van relevante sociaal-maatschappelijke, wetenschappelijke en ethische aspecten. Kan kennisbronnen en wetenschappelijke publicaties beoordelen. Is in staat eigen gemaakte keuzes te beoordelen en te verantwoorden.
De afgestudeerde master Psychologie in staat om onderzoek op te zetten, uit te voeren, complexe gegevens te interpreteren en een oordeel te vormen over de conclusies van het onderzoek
dat gebaseerd is op afwegingen van relevante sociaal-maatschappelijke, wetenschappelijke en
ethische aspecten. Kan kennisbronnen en wetenschappelijke publicaties beoordelen. Is in staat
eigen gemaakte keuzes te beoordelen en te verantwoorden.
4. Communicatie
De afgestudeerde bachelor Psychologie is in staat om bevindingen van onderzoek en de conclusies, zowel mondeling als schriftelijk te communiceren naar vakgenoten en derden.
De afgestudeerde master Psychologie is in staat om op gevorderd niveau bevindingen van
QANU / Psychologie / RUG
167
onderzoek en de conclusies, zowel mondeling als schriftelijk te communiceren naar vakgenoten en derden en kan bijdragen leveren aan maatschappelijke vraagstukken de specialisatie
betreffende.
5. Leervaardigheden
De afgestudeerde bachelor Psychologie is in staat om actief en zelf­standig kennis en inzicht te verwerven en toe te passen in een onderzoekscon­text en beschikt over de motivatie om zich de kennis,
inzichten en vaardighe­den in de psychologie op een academisch masterniveau eigen te maken.
De afgestudeerde master Psychologie is in staat om actief en zelfstandig kennis en inzicht te
verwerven en toe te passen in een onderzoekscontext en beschikt over de motivatie om zich
de kennis, inzichten en vaardigheden in de psychologie op postacademisch niveau eigen te
maken. De master is in staat als promovendus een proefschrift voor te bereiden.
Oordeel
De eindkwalificaties van de bacheloropleiding die de opleiding bij dit facet in de zelfstudie
heeft geformuleerd zijn naar het oordeel van de commissie een samenvatting van de eindkwalificaties zoals uiteengezet per bachelorjaar bij F1. De eindkwalificaties van de masteropleiding die de opleiding bij F2 heeft geformuleerd lijken de commissie echter een nadere
specificatie van de eindkwalificaties die bij F1 zijn genoemd. De commissie heeft de bij F2
in de zelfstudie beschreven eindkwalificaties van de bachelor- en de masteropleiding getoetst
aan de Dublin-descriptoren. Zij is van mening dat deze aansluiten bij het niveau van een
afgestudeerde bachelor respectievelijk master zoals gegeven in de algemene internationaal geaccepteerde beschrijving volgens de Dublin-descriptoren. Wel ziet zij graag meer duidelijkheid
omtrent welke eindkwalificaties de opleiding precies hanteert voor de afgestudeerde masterstudenten Psychologie.
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
F3: Oriëntatie WO:
De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een
Master in WO:
• De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale
wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in
het toekomstige beroepenveld.
• Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt.
• Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multien interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist
is of dienstig is.
Bachelor
De bacheloropleiding is, zoals staat beschreven in de zelfstudie, ontwikkeld als een opleiding die de student breed moet opleiden in de basisdisciplines en toepassingsgebieden van
de psychologie, die de student moet bekwamen in de algemene onderzoeks- en professionele
vaardigheden en die de student in de gelegenheid moet stellen zich verder te bekwamen en verdiepen in een of meerdere differentiaties binnen de psychologie met het oog op de toekomstige
beroepsuitoefening dan wel het volgen van de masteropleiding Psychologie of het volgen van
een daaraan gerelateerde masteropleiding.
168
QANU / Psychologie / RUG
Een afgestudeerde bachelor heeft onvoorwaardelijk toegang tot de masteropleiding Psychologie. Dankzij de breedheid geeft het bachelordiploma volgens de opleiding ook toegang tot
enkele aan het vakgebied gerelateerde masteropleidingen, zoals Human Resource Management.
Hiervoor moet de student aan bepaalde toelatingseisen voldoen. Ook voor masteropleidingen
Psychologie van zusterinstellingen gelden in een aantal gevallen aanvullende toelatingseisen.
De opleiding meent dat op termijn, op z’n minst binnen Nederland, een systeem van wederzijdse erkenning van de eindkwalificaties van de universitaire bacheloropleidingen gewenst is.
Zelf biedt zij studenten in het keuzeprogramma de ruimte om desgewenst aan aanvullende
eisen te voldoen.
De opleiding geeft in de zelfstudie aan dat zij sterk wetenschappelijk georiënteerd is. De afgestudeerde psycholoog moet zich volgens de opleiding voldoende wetenschappelijke kennis en
vaardigheden hebben eigen gemaakt om in staat te zijn in zijn professionele loopbaan nieuwe
wetenschappelijke kennis te vergaren, deze kennis op waarde en relevantie te kunnen toetsen
en deze kennis in zijn professioneel handelen te integreren. De oriëntatie op de praktijk van
het beroepenveld heeft in de bacheloropleiding een inleidend karakter. De bacheloropleiding
is er volgens de zelfstudie op gericht om studenten kennis te laten maken met de beroepsmogelijkheden van psychologen. Dit vooral om er zorg voor te dragen dat studenten een geïnformeerde keuze kunnen maken voor een specialisatie in de masteropleiding met het oog op
latere beroepsuitoefening. De bacheloropleiding geeft in combinatie met de betreffende masterprogramma’s studenten de gelegenheid om aan de vooropleidingseisen van de GZ-opleiding
en de BAPD te voldoen.
De opleiding heeft nog weinig gegevens beschikbaar over het arbeidsmarktperspectief van
afgestudeerde bachelorstudenten. Een wetenschappelijke carrière of een professionele carrière
in de belangrijkste arbeidsvelden (AOP, GZ-psychologie) lijkt volgens de opleiding voor afgestudeerde bachelors nauwelijks aanwezig. Zij sluit een carrièreperspectief in velden als beleidsontwikkeling en maatschappelijke dienstverlening voor bachelors niet uit.
Master
De masteropleiding is volgens de zelfstudie ontwikkeld als een opleiding die de student moet
voorbereiden op de beroepsuitoefening of op de wetenschapsbeoefening, en moet voorbereiden op de vervolgopleidingen daartoe, zoals de GZ-opleiding of een positie als promovendus.
De vier specialisaties van de masteropleiding zijn ondergebracht in vier programma’s: Arbeids-,
Organisatie- en Personeelspsychologie (AOP), Hersenen en Gedrag (H&G), Klinische en Ontwikkelingspsychologie (K&O) en Sociale Psychologie en haar toepassingen (SPT). Daarnaast
kent de masteropleiding een programma Algemene Psychologie, dat de student de mogelijkheid geeft zich te specialiseren in een programmaoverstijgend onderwerp, bijvoorbeeld ‘stress
en performance’ dat in de arbeids- en gezondheidspsychologie, het vakgebied hersenen en
gedrag en de klinische psychologie aan de orde komt, of zich te specialiseren in een specifieke
toepassing van de psychologie, waarbij een interdisciplinaire oriëntatie van belang is, bijvoorbeeld de milieupsychologie.
Voor de masteropleiding geldt volgens de zelfstudie evenals voor de bacheloropleiding dat
deze sterk wetenschappelijk georiënteerd is. Studenten die na de eenjarige masteropleiding een
verdere onderzoeksgerichte opleiding ambiëren hebben de mogelijkheid tot ‘zij-instroom’ in
de tweejarige researchmasteropleiding Behaviour in Social Contexts. Studenten die het masterprogramma K&O of H&G hebben afgerond kunnen voldoen aan de eisen voor de BAPD
en aan de instroomeisen in de Gezondheidszorg-vervolgopleiding. Afgestudeerde masters in
QANU / Psychologie / RUG
169
het programma AOP of SPT kunnen hun studie meer richten op de praktijk dan wel het
onderzoek. Voor studenten in het masterprogramma AOP, die bijvoorbeeld een beroep in de
adviespraktijk ambiëren, is het eveneens mogelijk om combinatie met de bacheloropleiding, te
voldoen aan de eisen voor het behalen van de BAPD. Ook voor de masteropleiding geldt dat
de uitstroom volgens de zelfstudie te gering is om iets over het daadwerkelijke beroepsperspectief van afgestudeerde masters mee te delen.
Oordeel
De commissie heeft in de gesprekken met delegaties en uit de documenten die zij heeft bestudeerd duidelijk kennis kunnen nemen van het wetenschappelijke karakter van de opleiding. De
commissie stelt vast dat afgestudeerden van de bacheloropleiding rechtstreeks toegang hebben tot
ten minste één masteropleiding op universitair niveau en dat afgestudeerden van de masteropleiding voldoende in staat zijn zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten. De doelstellingen van de bachelor- en masteropleiding verwijzen hier nadrukkelijk naar. De eindkwalificaties
van de bacheloropleiding bevatten naast wetenschappelijke kennis en inzicht (eindkwalificaties
1.1, 2.1 en 3.1) diverse academische vaardigheden (bijvoorbeeld eindkwalificatie 3.3) en professionele vaardigheden (bijvoorbeeld eindkwalificatie 2.3) die studenten voorbereiden op de
beroepsuitoefening als psycholoog en op de masteropleiding Psychologie. De commissie waardeert het positief dat de opleiding de bachelor als duidelijk eindniveau heeft gedefinieerd.
Voor de masteropleiding geldt dat in de eindkwalificaties van de masterprogramma’s de voorbereiding op wetenschappelijke functies voldoende vervat is. Studenten beschikken over
vaardigheden op het gebied van wetenschappelijke beroepsuitoefening respectievelijk het
wetenschappelijk onderzoek op het gebied van een van de onderscheiden specialisatieprogramma’s (eindkwalificatie 3) en kunnen zelfstandig wetenschappelijk onderzoek uitvoeren (eindkwalificatie 4). De commissie stelt vast dat de masterprogramma’s K&O en H&G aansluiten
bij de eisen die gesteld worden door het beroepenveld voor de BAPD en de GZ-opleiding.
Voor de andere masterprogramma’s is gekozen voor een profilering op onderzoeksgebied. De
relatie tot het beroepenveld is naar het oordeel van de commissie in deze masterprogramma’s
onderbelicht. Mede daardoor missen deze masterprogramma’s naar het oordeel van de commissie een duidelijke identiteit.
In zijn algemeenheid concludeert de commissie op grond van het bovenstaande dat de eindkwalificaties van de bachelor- en masteropleiding voldoen aan de eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en de relevante praktijk in het
toekomstige beroepenveld.
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Oordeel op onderwerpniveau
Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend
oordeel op het niveau van het onderwerp ‘Doelstellingen opleiding’ voor de bachelor- en
masteropleiding Psychologie luidt: voldoende.
170
QANU / Psychologie / RUG
4.2.2. Programma
Bachelor
Het eerste jaar van de bacheloropleiding omvat:
•25 studiepunten inleiding in de psychologie en basisdisciplines van de psychologie;
• 7 studiepunten psychologische intuïties en geschiedenis van de psychologie;
• 15 studiepunten methoden en technieken van onderzoek;
• 13 studiepunten oriëntatie op de psychologie in wetenschap en praktijk en gespreks- en
groepsvaardigheden.
Het tweede en derde jaar van de bacheloropleiding omvat:
• 55 studiepunten voor een algemeen verplicht deel;
•25 studiepunten voor een differentiatiedeel;
•20 studiepunten voor een keuzedeel;
• 15 studiepunten voor de bachelorthesis;
• 5 studiepunten voor algemeen vormende vakken.
In het differentiatiedeel worden vier differentiaties onderscheiden, te weten Arbeids-, Organisatie- en Personeelspsychologie (AOP), Hersenen en Gedrag (H&G), Klinische en Ontwikkelingspsychologie (K&O), en Sociale Psychologie en haar toepassingen (SPT). Binnen elke
differentiatie worden zes vakken met een gezamenlijke omvang van 30 studiepunten aangeboden. De studenten dienen in één differentiatie tenminste 15 studiepunten te behalen. De
overige 10 studiepunten kunnen vrij aan andere differentiaties worden besteed.
Master
De masteropleiding kent vijf programma’s:
•
•
•
•
•
Arbeids-, Organisatie- en Personeelspsychologie (AOP);
Klinische en Ontwikkelingspsychologie (K&O);
Hersenen en Gedrag (H&G);
Sociale Psychologie en haar Toepassingen (SPT);
Algemene Psychologie.
Elk programma kent eenzelfde opbouw:
•
•
•
•
•
10 studiepunten basisvakken;
5 studiepunten vaardigheidsvakken;
5 studiepunten methodenvakken;
30 studiepunten masterthesis;
10 studiepunten keuzevakken.
De masterthesis omvat een onderzoeksproject/stage van 30 studiepunten of een onderzoeksproject van 11 studiepunten en een praktijkstage van 19 studiepunten.
QANU / Psychologie / RUG
171
F4: Eisen WO
Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een WO-opleiding:
• Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk
onderzoek binnen relevante disciplines.
• Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën.
• Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk
onderzoek.
• Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de
actuele praktijk van de relevante beroepen.
In de zelfstudie geeft de opleiding aan dat zowel de bachelor- als masteropleiding zich kenmerken door een sterke verwevenheid van onderwijs en onderzoek. De leden van de vaste staf
zijn vrijwel allemaal gepromoveerd, verbonden aan een onderzoekschool en actief onderzoeker. Het onderzoek binnen de afdeling is ondergebracht in het Heymans Instituut en omvat
zes werkvelden: (1) informatieverwerking en taakverrichting; (2) interpersoonlijk gedrag; (3)
experimentele psychopathologie en psychotherapie; (4) theorie en geschiedenis van de psychologie; (5) ontwikkelingsprocessen en (6) psychometrie en statistiek.
In de bacheloropleiding is de relatie tussen onderwijs en onderzoek bijvoorbeeld zichtbaar
bij de onderzoekpractica en bachelortheses. Hierbij treden (promotie)onderzoekers van het
Heymans Instituut op als begeleider en dienen de vraagstellingen binnen de werkvelden als
onderwerp. In de propedeutische fase van de bacheloropleiding worden actuele onderzoeksthema’s behandeld in het kader van de basisdisciplines en nemen studenten als participant deel
aan onderzoek. De zelfstudie geeft verder aan dat studenten in de mentorgroepen in het eerste
bachelorjaar onderzoeksliteratuur te lezen krijgen, daarop kritisch leren te reflecteren en leren
onderzoeksresultaten te rapporteren en presenteren.
De zelfstudie beschrijft voor de masteropleiding dat in het kennisgerichte cursorisch onderwijs
van de masteropleiding recente ontwikkelingen in het onderzoek en theorievorming worden
gepresenteerd. In de vaardigheids- en methodenvakken worden studenten geoefend in onderzoeksvaardigheden en in evidence-based beroepsuitoefening. In het kader van de masterthesis
wordt de studenten de mogelijkheid geboden onderzoek uit te voeren binnen een van de werkvelden waar het onderzoek van het Heymans Instituut zich op richt. Het onderzoek voor de
masterthesis houdt meestal verband met lopend onderzoek. Studenten schrijven hiervoor een
eigen (onderzoeks)voorstel dat wordt getoetst door een per programma ingestelde commissie.
De zelfstudie beschrijft dat het scientist-practitioner-model uitgangspunt is in de beroepsgerichte programma’s K&O en H&G. Studenten kunnen in deze richtingen een praktijkstage
en thesis combineren.
Uit de evaluaties die zijn opgenomen bij de zelfstudie blijkt dat studenten en alumni de wetenschappelijke oriëntatie van de opleiding herkennen en waarderen (Enquête 100 over de RUG
2005 en Alumni-monitor uitgave 2004).
Desgevraagd hebben studenten de commissie aangegeven dat algemene professionele vaardigheden in het eerste jaar van de bacheloropleiding aandacht krijgen, bijvoorbeeld interviewtechnieken, gespreks- en presentatievaardigheden. De studenten betreuren het dat dit in
het tweede en derde jaar van de bacheloropleiding minder aandacht krijgt. In de masteropleiding krijgen deze vaardigheden naar het oordeel van de studenten voldoende aandacht. De
172
QANU / Psychologie / RUG
commissie heeft uit gesprekken met studenten begrepen dat via gastcolleges van docenten uit
het beroepenveld verbanden worden gelegd met de actuele praktijk van relevante beroepen.
Oordeel
De commissie heeft het onderwijsmateriaal van de diverse cursussen van de bacheloropleiding en de masterprogramma’s bestudeerd en concludeert dat de opleiding op adequate wijze
gebruikmaakt van recente en relevante literatuur en klassieke artikelen. In het onderwijs van de
bachelor- en masteropleiding komen op deze wijze de actuele wetenschappelijke theorieën aan
de orde. Studenten worden bij diverse onderdelen in de bachelor- en masteropleiding in aanraking gebracht met recent onderzoek, bijvoorbeeld door het lezen van onderzoeksartikelen in
de mentorgroepen en het zelfstandig uitvoeren van onderzoek in de bachelor- en masterthesis
dat aansluit bij onderzoek dat binnen het departement Psychologie wordt uitgevoerd in het
Heymans Instituut.
De commissie is van mening dat de bacheloropleiding een mooie opbouw van onderzoeksvaardigheden kent. Deze leerlijn mondt op adequate wijze uit in de bachelorthesis. In het
onderzoekspracticum in het tweede jaar voeren studenten in een klein groepje een onderzoek
uit. De opleiding besteedt naar het oordeel van de commissie relatief veel aandacht aan de
bachelorthesis waarbij studenten individueel een empirisch onderzoek uitvoeren. De commissie
vindt deze individuele verslaglegging bij de bachelorthesis een best practice op dit gebied. De
commissie heeft geconstateerd dat de actuele praktijk van relevante beroepen minder expliciet
aan bod komt in de bacheloropleiding.
In de masteropleiding worden vaardigheden voor wetenschappelijk onderzoek verder verdiept
in de methodenvakken (5 studiepunten) en de masterthesis (30 studiepunten). De commissie is van mening dat de ontwikkeling van vaardigheden voor wetenschappelijk onderzoek op
masterniveau hiermee voldoende in het masterprogramma aan bod komt. Indien studenten in
de programma’s H&G en K&O kiezen voor een praktijkstage (19 studiepunten), resteren 11
studiepunten die aan (het onderzoek voor) de masterthesis kunnen worden besteed. Hoewel
de commissie deze 11 studiepunten voor masterthesisonderzoek aan de lage kant vindt, is zij
van mening dat ook in dit geval de ontwikkeling van onderzoeksvaardigheden, mede doordat
deze in de bacheloropleiding gedegen aan bod komen, voldoende is. De commissie heeft op
basis van de gesprekken ook begrepen dat binnen deze masterprogramma’s gestreefd wordt
naar een combinatie van onderzoek en praktijkstage. Idealiter voeren studenten op hun stageplek ook onderzoek uit, waardoor feitelijk meer tijd aan het doen van onderzoek besteed kan
worden. Deze programma’s voorzien verder naar het oordeel van de commissie in een oriëntatie op de relevante beroepspraktijk, onder meer door het inhuren van gastdocenten uit de
relevante beroepspraktijk, door de praktijkstage en door aandacht voor beroepsvaardigheden
het programma.
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
QANU / Psychologie / RUG
173
F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma
Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma.
De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te
bereiken.
Bachelor
De opleiding geeft in de zelfstudie een tabel waarin de eindkwalificaties van de opleiding worden gerelateerd aan onderwijsonderdelen. Hieruit blijkt volgens de opleiding dat de eindkwalificaties door de onderwijsonderdelen worden gedekt.
De eindkwalificaties op het gebied van kennis van en inzicht in de grondbeginselen van de psychologie en de belangrijkste toepassingsgebieden komen aan bod in de cursusonderdelen: Overzicht
psychologie; Sociaal-culturele determinanten van gedrag; Ontwikkelingspsychologie; Persoonlijkheid en individuele verschillen; Biopsychologie; Hersenen en gedrag; Klinische en gezondheidspsychologie; Arbeids-, organisatie- en personeelspsychologie; en Sociale omgeving en gedrag.
De eindkwalificaties op het gebied van kennis van, inzicht in de theorieën van, en de vaardigheden in het ontwerpen, opzetten en uitvoeren van psychologisch onderzoek komen aan bod
in de cursusonderdelen: Psychologische intuïties; Geschiedenis v/d psychologie; Wetenschapstheorie; Statistiek Ia, Ib, II, III; Onderzoeksmethoden: theorie en ethiek; Onderzoeksmethoden:
practicum; en de bachelorthesis.
De eindkwalificaties op het gebied van kennis van, inzicht in de theorieën van, en de vaardigheden in de methoden en technieken van de psychologie als academische professie komen
aan bod in de cursusonderdelen Gegevensverzameling; Werkvelden; Testtheorie en -gebruik;
Gespreks- en groepsvaardigheden; en Gespreks- en diagnostische vaardigheden.
De eindkwalificaties betreffende verdiepende kennis van en inzicht in een specialistisch domein
binnen de psychologie komen aan bod in de differentiatievakken AOP, H&G, K&O, SPT en
de keuzevakken.
De eindkwalificaties betreffende de algemeen academische vaardigheden krijgen aandacht in
de mentorgroep, propedeuseproef en de algemeen vormende vakken.
Master
Ook voor de masteropleiding worden de eindkwalificaties in de zelfstudie gerelateerd aan cursusonderdelen.
De eindkwalificatie op het gebied van kennis van wetenschappelijke theorieën, modellen en
empirisch onderzoek kunnen studenten verwerven via (een keuze uit) de volgende vakken per
masterprogramma:
AOP: Conflict, macht, leiderschap; Prestatie, stress en motivatie; Organisatieverandering; en Skill Acquisition;
H&G: Integratie vakgebieden; Klinische en ontwikkelingsneurologie; Cognitieve revalidatie; Skill Acquisition; Motoriek; en Hersenen en bewustzijn;
K&O: Evidence-based interventies; Cognitieve modellen; Diagnostische modellen; Ontwikke-
lingsmodellen; Capita selecta; Experimentele psychopathologie; Ontwikkelings pathologie; Ontwikkelingspsychologie; en Therapie;
SPT: Sociale Psychologie van de gezondheid; Milieupsychologie; Attituden en gedrag; Cognitie, motivatie, emotie; Controverses sociale psychologie; Sociale psychologie van agressie; Sociale psychologie van verkeersgedrag en Cross-culturele psychologie.
174
QANU / Psychologie / RUG
De eindkwalificatie betreffende kennis van gevorderde methoden en technieken van gegevensverzameling en analyse kunnen studenten verwerven via (een keuze uit) de vakken Experimentele
designs; Herhaalde metingen; Test- en vragenlijstconstructie; en Causale inferentie.
Vaardigheden op het gebied van de wetenschappelijke beroepsuitoefening respectievelijk het
wetenschappelijk onderzoek kunnen studenten verwerven via
AOP: Cognitieve werkanalyse; Selectie en ontwikkeling van individuen;
H&G:Experimentele vaardigheden; Neuro-psychologische diagnostiek; Modellen en
simulaties;
K&O: Vaardigheden voor diagnostiek en interventie;
SPT: Theorieën toetsen; Theorieën ontwikkelen.
De eindkwalificatie betreffende het zelfstandig kunnen uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek gericht op theorieontwikkeling/toepassing van theorieën en het functioneren als academisch gevormd psycholoog kan de student via de masterthesis verwerven.
De commissie heeft uit de gesprekken met studenten en staf begrepen dat de organisatie en
het aanbod van de praktijkstage in de masterprogramma’s H&G en K&O een tijdelijke zorg
vormt. Door de groei van het aantal studenten in deze programma’s en door een kortere stageperiode dan in de doctoraalopleiding gebruikelijk was, is het stageaanbod momenteel niet
groot genoeg. Het opleidingsmanagement heeft de commissie laten weten dat zij zich niet
herkent in de uitspraak dat het stageaanbod in de masteropleiding niet voldoende zou zijn.
De masteropleiding kent tot slot nog een variant die ‘Algemene Psychologie’ wordt genoemd.
Deze biedt studenten de mogelijkheid om zich te specialiseren in een deelgebied dat buiten de aangeboden programma’s valt of een combinatie van de masterprogramma’s vormt. Een door de examencommissie goedgekeurd opleidingplan is voorwaarde om een deze variant te kunnen volgen.
Oordeel
De commissie heeft de informatie uit de zelfstudie, studiegids en cursusmateriaal bestudeerd
en is van oordeel dat de inhoud van het programma een adequate concretisering is van de
eindkwalificaties. Zij sluit zich aan bij de beschrijving die in de zelfstudie is opgenomen (zie
hierboven). In de studiegids wordt per cursusonderdeel een beschrijving van de inhoud en de
doelstelling van het betreffende onderwijsonderdeel gegeven. De commissie vindt deze leerdoelen per onderdeel een adequate vertaling van de eindkwalificaties. Dit geldt zowel voor de
bachelor- als de masteropleiding.
Zoals bij F3 aangegeven is de commissie van mening dat ook voor het masterprogramma AOP
een oriëntatie op de relevante beroepspraktijk onderdeel zou moeten zijn van de eindkwalificaties van dit masterprogramma. De commissie constateert in dit licht dat het programma geen
expliciete mogelijkheid biedt een praktijkstage te lopen. De commissie waardeert dit negatief.
De praktijkstage vormt wel een onderdeel van de meer beroepsgeoriënteerde programma’s
K&O en H&G. De commissie acht dit een belangrijk onderdeel van deze masterprogramma’s
en spreekt haar zorg uit indien er voor de huidige studenten te weinig stageplaatsen zijn. Zij
spreekt eveneens haar vertrouwen uit over het feit dat de opleiding op dit punt adequate maatregelen treft: de opleiding is actief op zoek naar stageplaatsen. Tot slot vindt de commissie dat de
algemene variant van de masteropleiding de student unieke mogelijkheden om zich te specialiseren in psychometrie en statistiek of geschiedenis van de psychologie. Zij merkt hierbij terzijde op
dat de naamgeving ‘algemene psychologie’ dit helaas onvoldoende tot uitdrukking brengt.
QANU / Psychologie / RUG
175
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
F6: Samenhang programma
Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Bachelor
De opleiding geeft aan dat langs diverse lijnen een logische opbouw met een sequentiële samenhang over de drie jaren wordt beoogd. Zij onderscheidt daarbij de volgende thema’s waartussen
en waarbinnen samenhang wordt gecreëerd:
•
•
•
•
•
basisdisciplines en toepassingsgebieden;
methodische en statistische vaardigheden;
onderzoeksvaardigheden;
oriëntatie op het werkveld en beroepsvaardigheden;
algemene academische vaardigheden.
In de zelfstudie geeft de opleiding aan hoe binnen deze onderdelen samenhang wordt bewerkstelligd. Zo ligt bijvoorbeeld voor het eerste thema in het eerste jaar, na een algemene inleiding,
de nadruk op de basisdisciplines. In het tweede jaar komen de toepassingsgebieden aan de
orde. Deze bouwen voort op de basisdisciplines. Het derde jaar bevat de differentiatiefase die
gericht is op verdieping in samenhangende specialisaties binnen de psychologie. Wat betreft
de methodische en statistische vaardigheden (tweede thema) komen in het eerste jaar de basisprincipes van de statistiek aan de orde; leren studenten in het tweede jaar eenvoudige statistische analyses en komen vervolgens meer geavanceerde (multivariate) technieken aan bod. Deze
sequentiële opvolging in toenemende moeilijkheidsgraad en/of complexiteit geldt ook voor
het aanleren van de onderzoeksaardigheden, de oriëntatie op het beroepenveld en de algemene
academische vaardigheden. De opleiding heeft voor de sequentiële samenhang enkele volgorderegelingen, in de gesprekken ook wel blokkaderegelingen genoemd, ingesteld. Deze gelden
voor de aansluiting tussen de onderdelen statistiek, onderzoekspracticum en bachelorthesis.
Een student mag pas deelnemen als eerst een eerder onderdeel met goed gevolg is afgerond.
De samenhang tussen de hierboven genoemde thema’s en binnen de verschillende jaren van de
bacheloropleiding is volgens de zelfstudie op verschillende manieren geborgd. Onderwerpen
van disciplinaire en methodologische vakken komen terug in het vak ‘Wetenschap en praktijk’
in het eerste jaar. Hierin worden die onderwerpen voor discussie, presentatie en rapportage
toegepast in opdrachten.
In het onderzoekspracticum in het tweede jaar worden methodologische en statistische onderdelen toegepast. Het vak ‘Klinische en gezondheidspsychologie’ vormt in het tweede jaar de
theoretische basis voor het onderdeel Gespreksvoering. De differentiatievakken zijn volgens de
opleiding op elkaar afgestemd om een overzicht van de differentiaties te geven.
De zelfstudie geeft aan dat de samenhang binnen de studiejaren wordt bewaakt door de jaarcoördinatoren en de samenhang tussen de studiejaren door daartoe aangewezen coördinatoren statistiek en vaardigheidsonderwijs en door de opleidingsraad van de bachelor. Tot slot
is recentelijk een coördinator voor de hele bacheloropleiding aangesteld om integratie van
onderdelen te bevorderen en de samenhang te bewaken.
176
QANU / Psychologie / RUG
Master
Elk masterprogramma bestaat uit basisvakken, vaardigheidsvakken, methodenvakken, keuzevakken en de masterthesis. De opleiding geeft aan dat de basisvakken verdiepen in een aantal
gerelateerde specialistische gebieden. Vaardigheidsvakken zijn, afhankelijk van het programma,
gericht op de toepassing daarvan in onderzoek of professioneel handelen. De methodenvakken
zijn, zoals de opleiding aangeeft, afgestemd op de in de verschillende programma’s voorkomende onderzoeksbenaderingen. Bepaalde methodenvakken zijn meer relevant voor studenten in een bepaalde differentiatie. In de masterthesis wordt van studenten verwacht dat zij
opgedane kennis en vaardigheden op integratieve wijze toepassen.
Studenten stellen aan het begin van de masteropleiding met de coördinator van het masterprogramma een inhoudelijk samenhangend, aan het onderwerp van de masterthesis gerelateerd,
studieplan op. Dit studieplan wordt door het onderwijsbureau getoetst op de formele voorwaarden. Keuzevakken die buiten de opleiding gevolgd worden, moeten door de examencommissie worden goedgekeurd.
Oordeel
De commissie vindt de opzet van de bacheloropleiding zeer samenhangend. Bij de invoer van
de bachelor-masterstructuur zijn, via de opleidingsraden, docenten van verschillende disciplinegroepen bij de opzet van de hele bacheloropleiding betrokken. En niet, zoals in de oude
situatie gebruikelijk was, alleen bij het onderdeel dat door de betreffende leerstoelgroep werd
verzorgd. Dit heeft naar het oordeel van de commissie een zeer goede invloed gehad op een
samenhangend programma met weinig fragmentatie vanuit de verschillende leerstoelgroepen.
Door de sequentiële opbouw binnen de verschillende onderdelen van de studie, de bijpassende
volgorderegelingen, en de toepassing van kennis en vaardigheden in meer integratieve onderdelen van de opleiding zoals het onderzoekspracticum, is deze samenhang goed vormgegeven.
Daarnaast waardeert de commissie het positief dat de bacheloropleiding studenten een relatief
grote keuzevrijheid biedt. De procedure rond de keuzevakken biedt voldoende garanties voor
een samenhangend pakket.
De commissie stelt vast dat de masterprogramma’s op adequate wijze voortbouwen op de
kennis, inzicht en vaardigheden die de studenten in de bacheloropleiding hebben opgedaan.
De commissie is positief over het feit dat de masterprogramma’s een gelijke structuur kennen,
waardoor een overstap relatief eenvoudig is. Binnen de programma’s biedt de inhoudelijke
thematiek goede samenhang. De commissie waardeert het positief dat ook de masterprogramma’s studenten in vergelijking tot andere masterprogramma’s behoorlijke keuzeruimte bieden.
Door het opstellen van het studieplan wordt de samenhang goed bewaakt en gerealiseerd.
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed.
F7: Studielast
Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
Voor de verdeling van de studielast hanteren de opleidingen het uitgangspunt dat studenten
gemiddeld veertig uur per week aan de studie besteden. In de bacheloropleiding zijn onderdelen
QANU / Psychologie / RUG
177
met de nadruk op kennis en inzicht en vaardigheidsonderdelen zo veel mogelijk gelijkelijk over
het studiejaar verdeeld.
De opleidingen kennen enkele volgorderegelingen. Voor de bacheloropleiding geldt dat het
propedeutisch examen moet zijn behaald voordat met de postpropedeutische fase kan worden
begonnen. Studenten die nog niet alle propedeusevakken hebben gehaald krijgen, mits alle
vakken van het eerste semester zijn gehaald, voor zes maanden een toelating tot de postpropedeutische fase. Dit wordt verlengd tot twaalf maanden zodra de student deze vakken en ten
minste 45 studiepunten van de propedeutische fase heeft gehaald.
Na afloop van deze periode wordt de toegang tot het postpropedeutisch onderwijs ontzegd
totdat de propedeuse is gehaald. Deze volgorderegeling is gekoppeld aan het systeem van studiebegeleiding (zie F16). De opleiding geeft in de zelfstudie aan dat ongeveer 60% van de
instromende studenten binnen de gestelde periode het propedeutisch examen haalt. Daarnaast
zijn er in de bacheloropleiding enkele vakgebonden volgorderegelingen met betrekking tot
statistiek en moet voor aanvang van de bachelorthesis het methoden- en statistiekonderwijs en
het onderzoekspracticum zijn afgerond.
De programma’s Hersenen en Gedrag en Klinische en Ontwikkelingspsychologie van de masteropleiding kennen één volgorderegeling: studenten moeten het diagnostiek vaardigheidsonderdeel afgerond hebben voordat zij aan de masterthesis/klinische stage mogen beginnen. Deze
onderdelen worden tweemaal per jaar aangeboden. De zelfstudie meldt dat de masteropleiding
twee instroommomenten kent om de overstap van de bacheloropleiding naar de masteropleiding zonder vertraging te laten verlopen.
Uit de gesprekken heeft de commissie begrepen dat het facultair beleid voor het volgend studiejaar (2006-2007) voorschrijft dat in plaats van de eerste vijf vakken van de propedeuse, nog
maar twee vakken verplicht mogen worden gesteld om door te gaan naar de postpropedeutische fase.
De studievoortgang is volgens de opleiding met name aan het begin van de propedeuse een
punt van zorg, omdat studenten zich nog niet de studievaardigheden hebben eigen gemaakt.
In de bacheloropleiding zijn in het studiejaar 2004-2005 enkele maatregelen getroffen om de
studievoortgang te bevorderen, zoals de introductie van deeltentamens bij het vak ‘Overzicht
van de psychologie’. Bij het vak ‘Psychologie: wetenschap en praktijk’ zijn mentorgroepen
ingevoerd om de studievoortgang in de propedeuse te bevorderen. Hierin komen studievaardigheden aan bod. Door referaten en opdrachten in de mentorgroepen te koppelen aan inhoudelijke thema’s van de disciplinaire vakken worden studenten aangemoedigd om zich tijdig in
de stof verdiepen.
De opleiding geeft aan dat analyses hebben uitgewezen dat de studievoortgang van zij-instromers met een hbo-bachelordiploma in het tweede of derde jaar van de bacheloropleiding
Psychologie, achterblijft bij reguliere studenten. De opleiding heeft daarom besloten de mogelijkheid tot zij-instroom in het tweede en derde jaar van de bacheloropleiding met ingang van
het studiejaar 2005-2006 te beëindigen.
De commissie heeft van studenten gehoord dat het vak Overzicht van de psychologie enige
overlap kent met het vak Biopsychologie, beide worden in het eerste bachelorjaar gegeven.
178
QANU / Psychologie / RUG
Studenten met wie de commissie heeft gesproken vonden dat de opleiding wel enige blokkades
kent die de studeerbaarheid belemmeren. Dit betreft met name de doorstroombeperkingen
naar het tweede jaar van de bacheloropleiding en het afschaffen van de derde tentamenkans in
het tweede en derde studiejaar van de bacheloropleiding.
Oordeel
De commissie is van oordeel dat de geprogrammeerde studielast evenwichtig over de bacheloren masteropleiding is gespreid. Over de gerealiseerde studielast van studenten heeft de commissie weinig cijfermateriaal gezien. Uit de gesprekken met studenten maakt zij op dat de
studielast in de masteropleiding hoog is, maar de studie wel in een jaar is af te ronden. De
commissie vindt dit passend voor een masteropleiding. De commissie vindt de inhoudelijke
volgorderegelingen, zoals de voorwaarde dat studenten eerst Statistiek 1a en 1b met goed
gevolg hebben afgerond voordat aan Statistiek 2 begonnen mag worden en de voorwaarden
voor de start van de bachelorthesis, inhoudelijk goed onderbouwd en adequaat met het oog
op studeerbaarheid. De commissie vindt het zorgelijk dat studenten nu vertraging oplopen
omdat zij niet alle eerste vijf vakken van de propedeuse hebben gehaald en om die reden niet
kunnen doorstromen naar de postpropedeutische fase. De commissie ondersteunt van harte de
implementatie van het facultaire beleid om nog maar twee vakken van de propedeuse verplicht
te stellen voor doorstroom naar het tweede en derde jaar van de bachelor. Tot slot merkt de
commissie nog op dat de opleiding in het kader van de studeerbaarheid bij de groepsgewijze
uitvoering van de bachelorthesis er waakzaam voor moet zijn dat het groepsgewijze karakter
niet tot belemmeringen voor de voortgang van de individuele student leidt.
Wat betreft de masteropleiding is de commissie positief over het feit dat alle masterprogramma’s door de keuze voor een klinische stage gecombineerd met een kleiner masterthesisonderzoek dan wel een groot masterthesisonderzoek zonder praktijkstage in een jaar studeerbaar
zijn. De commissie vindt dit een realistische oplossing voor het gegeven dat masteropleidingen
in Nederland vooralsnog een eenjarig programma kennen.
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
F8: Instroom
Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten:
WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek.
WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
Bachelor
In de zelfstudie geeft de opleiding een overzicht van de instroom in de propedeutische fase.
Hieruit blijkt dat de instroom de afgelopen tien jaar sterk is gegroeid: van 208 in 1995-1996
tot 473 in 2004-2005 (eerstejaars opleiding instellig). Per studiejaar 2005-2006 geldt een fixus
met als limiet 480 voltijds- en twintig deeltijdstudenten. Dit heeft geleid tot een daling van
het totaal aantal ingeschreven studenten tot 384 in het studiejaar 2005-2006. Hiervan zijn
zeventien studenten in de deeltijdvariant ingeschreven. De faculteit heeft besloten de numerus
fixus te continueren.
Studenten met een vwo-diploma en hbo-(propedeuse)diploma worden toegelaten tot de
bacheloropleiding. Volgens de opleiding bereiden de verschillende vwo-profielen en hbo-diploQANU / Psychologie / RUG
179
ma’s niet even goed voor op de opleiding Psychologie. De opleiding biedt studenten aan het
begin van de propedeuse een wiskundetoets aan. Studenten die hierop een onvoldoende scoren
wordt een wiskundecursus aangeraden. De opleiding geeft aan de invloed van de invoering van
het studiehuis te volgen en de bacheloropleiding daar op aan te sluiten. Zo lijken studenten
uit het studiehuis volgens de opleiding bijvoorbeeld minder geneigd tot kritische wetenschappelijke analyse. In de mentorgroepen wordt daaraan extra aandacht besteed.
Voor de voorlichting aan aankomende studenten volgt de opleiding het universitaire voorlichtingsbeleid. Dit is erop gericht zo veel mogelijk potentieel succesvolle studenten te interesseren voor een studie aan de RUG en over de studie een zo reëel mogelijk beeld te geven. De
opleiding participeert in universitaire voorlichtingsdagen, geeft voorlichting op studiebeurzen
en op middelbare scholen in de noordelijke provincies, en is vertegenwoordigd op de jaarlijkse decanendag, participeert in de ‘ouderdag’ en het Gamma-steunpunt. Verder verschaft de
opleiding via de website en brochures informatie. De voorlichting op niveau van de opleiding
wordt verzorgd door het onderwijsbureau, in overleg met de studieadviseurs. Daarnaast is een
facultaire werkgroep voorlichting belast met het voorlichtingsbeleid en de praktische organisatie van de voorlichting.
Master
De masteropleiding is voor het eerst aangeboden in het studiejaar 2004-2005 en kent twee
instroommomenten per jaar. In september 2004 zijn vijf studenten ingestroomd, in februari
2005 vijftien studenten en in september 2005 45 studenten. Per september 2005 stonden 62
studenten ingeschreven.
Studenten met een bachelordiploma psychologie van de RUG of een andere universiteit worden toegelaten tot de masteropleiding Psychologie. Studenten met een ander universitair
bachelordiploma moeten aantonen over een aantal competenties te beschikken, bijvoorbeeld
kennis van de wetenschappelijke discipline psychologie: zowel van haar belangrijkste theoretische subdisciplines als van haar belangrijkste professionele toepassingen. Naast deze algemene
toelatingseisen stellen de verschillende programma’s nadere toelatingsvoorwaarden, bestaande
uit een voorgaande specialisatie op het gebied van het programma. Een toelatingscommissie
die door de examencommissie is aangewezen beoordeelt twee maal per jaar de toelatingsaanvragen. In de toelatingscommissie hebben de programmacoördinatoren zitting. De studieadviseur adviseert de toelatingscommissie. Studenten die de bacheloropleiding Psychologie
volgen en nog niet volledig aan de bachelorexameneisen hebben voldaan worden voorlopig
toegelaten, mits zij de bachelorthesis hebben afgerond en niet meer dan 15 studiepunten van
het bachelorexamen verwijderd zijn. Zij moeten uiterlijk een half jaar na toelating het bachelorexamen hebben afgelegd.
Ook voor de masteropleiding wordt het centrale voorlichtingsbeleid gevolgd. De opleiding
is vertegenwoordigd op een aantal geselecteerde evenementen en beurzen. De opleiding verzorgt tweemaal per jaar een voorlichtingsbijeenkomst voor studenten van de bacheloropleiding
Psychologie. De voorlichting wordt gecoördineerd door het onderwijsbureau en inhoudelijk
verzorgd door de programmacoördinatoren.
Oordeel
De commissie stelt vast dat de opleidingen de juiste toelatingsvereisten voor de instroom hanteren. Voor de bacheloropleiding betreft dit een vwo-diploma, hbo-propedeuse en hbo-einddiploma of vergelijkbare competenties en voor de masteropleiding een wo-bachelordiploma
180
QANU / Psychologie / RUG
Psychologie met een specialisatie in het betreffende masterprogramma. De toelatingscommissie
beoordeelt voor de masteropleiding of studenten over de juiste competenties beschikken. De
commissie heeft niet gehoord dat instromende studenten problemen hebben met de aansluiting. Zij is op grond van het bestudeerde voorlichtingsmateriaal van mening dat de voorlichting adequaat is en een realistisch beeld schetst van de opleidingen. De commissie concludeert
dat de bachelor- en de masteropleiding qua vorm en inhoud voldoende bij de kwalificaties van
instromende studenten aansluiten.
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
F9: Duur
De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum:
WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten.
WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
Het bachelorprogramma omvat 180 ECTS-studiepunten en voldoet daarmee aan de formele
eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Het masterprogramma omvat 60
ECTS-studiepunten en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang
van het curriculum.
Oordeel
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud
Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
De bachelor- en masteropleiding kennen de werkvormen colleges, werkgroepen, practica en
zelfstudie. In de zelfstudie is een overzicht opgenomen van de studielast van de werkvorm per
studiejaar. De opleiding geeft aan dat de werkvormen zijn afgestemd op de doelstellingen van
de onderwijsonderdelen en de eindkwalificaties.
In de bachelor- en masteropleiding wordt in practica en werkgroepen nadruk gelegd op oefening van professionele, onderzoeks- en cognitieve vaardigheden. Colleges en zelfstudie zijn
gericht op kennisvermeerdering en ontwikkeling van inzichten. De bachelor- respectievelijk
masterthesis betreffen de afsluitende proeve van bekwaamheid binnen de opleiding. Hierin
worden de inhoudelijke kennis en inzichten en de verkregen vaardigheden in het opzetten van
onderzoek, het verzamelen en de analyse van gegevens alsmede de vaardigheden in het mondeling en schriftelijk rapporteren en verantwoorden van werkzaamheden gecombineerd.
Oordeel
De commissie stelt vast dat de opleidingen heel bewust niet voor één bepaald didactisch concept kiezen. De commissie is van mening dat de opzet van het bachelorprogramma zorgvuldig is verantwoord vanuit de inhoudelijke opbouw van het programma en minder was
gericht op vernieuwing van de werkvormen. Desalniettemin kennen de werkvormen in de
bacheloropleiding voldoende variatie en sluiten deze naar het oordeel van de commissie aan
QANU / Psychologie / RUG
181
bij de eindkwalificaties van de opleiding en de leerdoelen van de onderwijsonderdelen. Voor
de bachelorthesis wordt een contract tussen student en begeleider afgesloten. Hiermee wordt
naar mening van de commissie adequaat gewaarborgd dat de thesis een integrerende proeve
van bekwaamheid is.
De werkvormen in de masteropleiding variëren afhankelijk van het gekozen masterprogramma
en keuzevakken. Gemiddeld genomen wordt veruit de meeste studielast besteed aan practica
(700 uur) en zelfstudie (890 uur). De commissie vindt deze verdeling en de variatie passend bij
de doelstelling van de masteropleiding. De randvoorwaarden voor de stages in de programma’s
K&O en H&G kunnen naar het oordeel van de commissie verbeterd worden.
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
F11: Beoordeling en toetsing
Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van
(onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
De bachelor- en masteropleiding kennen diverse vormen van toetsing en beoordeling van
de studievoortgang. De opleidingen geven aan dat deze afhankelijk zijn van de werkvorm
en inhoud van het onderwijs. Voor de bachelor- en masteropleiding geldt dat de onderdelen
die gericht zijn op de vermeerdering van kennis en inzicht worden getoetst door middel van
schriftelijke tentamens. Onderdelen die gericht zijn op de vermeerdering van vaardigheden
(practica) worden getoetst door middel van verscheidene, op de inhoud van het onderwijs
afgestemde, toetsvormen, zoals voortgangstoetsen, referaten, opdrachten en practicumverslagen. Ook een afsluitend tentamen kan deel uitmaken van deze toetsing. Studenten bevestigen
in de gesprekken met de commissie dat de toetsing gevarieerd is en de toetsvormen en eisen
duidelijk vooraf worden gecommuniceerd.
Het schriftelijk tentamen in de bacheloropleiding kan uit meerkeuzevragen en/of open vragen
bestaan. In de masteropleiding bevatten de tentamens in meerderheid open vragen (zogenoemde essaytentamens). Tentamens waarvoor een groot aantal deelnemers wordt verwacht
kunnen in de vorm van meerkeuzevragen worden afgenomen. In de masteropleiding kunnen presentaties, referaten en werkstukken deel uit maken van het tentamen. De opleiding
heeft een docentengids waarin richtlijnen rondom toetsing zijn opgenomen. Zo moeten voor
openvraagtentamens de standaard antwoordprotocollen beschikbaar worden gesteld aan de
toetscommissie. Deze toetscommissie bestaat uit door de examencommissie aangewezen examinatoren en een lid van de examencommissie. Ook moet de wijze van beoordeling van de
antwoorden vastgesteld zijn. De tentamens worden op psychometrische aspecten getoetst en
wanneer daartoe aanleiding is bijgesteld. In de propedeuse werkt de opleiding met deeltentamens die studenten vroegtijdig feedback geven over het gerealiseerde kennisniveau. De uiteindelijke tentamenuitslag wordt berekend op grond van het totaal van de drie deeltentamens te
samen.
Voor de beoordeling van de tentamens hanteert de opleiding een absoluut kenniscriterium van
56% van de aangeboden stof. Na invoering van dit absoluut criterium is, zoals de opleiding
aangeeft, niet gebleken dat dit leidt tot systematisch onacceptabel lage slaagpercentages.
182
QANU / Psychologie / RUG
Ook de procedures rondom de toetsing van vaardigheden in practica zijn beschreven in de
docentengids. Voor elk van de toetsvormen geldt dat éénmalig een herhaaltoets of vervangende
opdracht wordt aangeboden. Indien één of meer van de toetsvormen van het practicum niet
met een voldoende is afgesloten, moet de student het hele practicum opnieuw volgen.
In de zelfstudie wordt de procedure voor de bewaking van de kwaliteit van de masterthesis
uiteengezet. De student stelt met de begeleider een overeenkomst op waarin de frequentie van
de voortgangsgesprekken, de beoordeling en de einddatum worden vastgelegd. Het onderzoeksvoorstel voor de masterthesis wordt beoordeeld door een per programma vastgestelde
masterthesiscommissie. Deze commissie wijst ook een tweede beoordelaar aan. Het onderzoeksvoorstel wordt ook voorgelegd aan de ethische commissie psychologie. De beoordeling
van het eindproduct wordt door de eerste (interne) begeleider vastgesteld. Eventuele externe
stagebegeleider(s) wordt om advies gevraagd. De tweede begeleider beoordeelt eveneens de
masterthesis. Bij discrepanties in de beoordeling vindt opnieuw beoordeling plaats.
Van de examencommissie heeft de commissie gehoord dat er ook voor de bachelorthesis altijd
een tweede beoordelaar is.
De opleiding maakt gebruik van het programma Ephorus, waarmee fraude kan worden opgespoord. Ephorus wordt ingezet bij de propedeuseproeven. De opleiding maakt voor overige
onderdelen geen gebruik van Ephorus. Uit de gesprekken bleek dat docenten fraude bij het
onderzoekspracticum en de bachelorthesis niet waarschijnlijk achten gezien de intensieve
begeleiding.
De bachelor- en masteropleiding kennen, met uitzondering van de propedeuse, een tentamen
en één herkansing per jaar. De propedeuse kent twee herkansingsmogelijkheden vanwege de
volgorderegeling (zie F7). De tentamens en hertentamens worden binnen hetzelfde semester afgenomen. Zonder inschrijving hebben studenten geen toegang tot het tentamen. De
examencommissie heeft regels en richtlijnen uitgebracht die de gang van zaken rondom de
tentamens regelen. Deze zijn, evenals de toetsvormen per studieonderdeel, opgenomen in de
studiegids.
Van studenten heeft de commissie begrepen dat vooral in de bacheloropleiding veel gebruik
wordt gemaakt van meerkeuzevragen bij tentamens. Studenten waarderen dit negatief en noemen een aantal voorbeelden van toetsen waarvan tentamenvragen circuleren.
De bachelor- en masteropleiding kennen elk een eigen examencommissie. Tussen beide commissies is wel enige personele overlap om de afstemming te bewaken. De commissie heeft
tijdens het bezoek gesproken met een afvaardiging van deze examencommissies. Naast de
formele taken van de examencommissie spelen beide examencommissies ook een rol in de
organisatie en bewaking van de kwaliteit van de tentamens. De toetscommissie werkt voor de
examencommissie. Beide commissies kennen dezelfde voorzitter.
Oordeel
De commissie stelt vast dat de opleidingen een variatie aan toetsvormen hanteren. Tijdens
het visitatiebezoek heeft de commissie een aantal toetsvormen van verschillende studieonderdelen bestudeerd. Naar oordeel van de commissie wordt in de bacheloropleiding relatief veel
gebruikgemaakt van meerkeuzevragen bij tentamens. De commissie waardeert het positief dat
de opleiding naast de meerkeuzetoetsen steeds meer gebruik gaat maken van andere toetsvorQANU / Psychologie / RUG
183
men. De commissie onderschrijft het belang van toetsing via open vragen in de eerste twee
jaar van de bacheloropleiding, ook om de schrijfvaardigheden van studenten aan te scherpen.
De toetsvormen die worden ingezet bij de beoordeling van vaardigheden vindt de commissie
adequaat passen bij de leerdoelen en de inhoud van de practica. Wel heeft zij de indruk dat
vaardigheden nog weinig in het beoordelingsproces worden betrokken. In de masteropleiding
wordt naast tentamens meer gebruikgemaakt van opdrachten voor de beoordeling van studenten. De commissie vindt de gehanteerde toetsvormen in de masteropleiding passend bij de
leerdoelen.
De opleidingen maken naar het oordeel van de commissie veel werk van de consistentie en
kwaliteitsbewaking van de toetsing. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de regels en richtlijnen van de
examencommissie, de bewaking van de kwaliteit van de toetsen door de toetscommissie door
onder meer het vooraf en achteraf laten toetsen van items uit de tentamens. De commissie
waardeert dit positief.
Tot slot oordeelt de commissie positief over de organisatie van de toetsing en het functioneren
van de examencommissie. Deze neemt een proactieve houding in.
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Oordeel op onderwerpniveau
Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend
oordeel op het niveau van het onderwerp ‘Programma’ voor de bachelor- en masteropleiding
Psychologie luidt: voldoende.
4.2.3. Inzet van personeel
F12: Eisen WO
De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding:
Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
In de zelfstudie geeft de opleiding voor de bachelor- en masteropleiding per leerstoelgroep een
overzicht van de functies, onderwijstaken en onderzoeksspecialisaties van het wetenschappelijk
personeel. Hieruit blijkt dat bijna het gehele wetenschappelijke personeel in vaste dienst is
gepromoveerd en verbonden aan een onderzoeksschool. Hoogleraren en uhd’s zijn in alle jaren
van de bacheloropleiding en de masteropleiding betrokken. Volgens de zelfstudie hechten de
opleidingen sterk aan de betrokkenheid van alle stafleden bij het projectmatige onderwijs,
bijvoorbeeld de mentorgroepen in het eerste jaar, omdat zij het van belang acht dat studenten
vanaf de propedeuse in contact komen met wetenschapsbeoefenaars in de verschillende fasen
van de ontwikkeling. De opleidingen geven aan dat zij voor onderdelen die gericht zijn op de
beroepsuitoefening mede personeel inzetten dat een deeltijdse aanstelling heeft in de praktijk
en gebruikmaken gebruik van ‘gastdocenten’ uit de praktijk, bijvoorbeeld in het propedeuseonderdeel Werkvelden.
184
QANU / Psychologie / RUG
Oordeel
De commissie stelt vast dat het merendeel van de docentonderzoekers is gepromoveerd en is
aangesloten bij een onderzoeksprogramma van erkende kwaliteit. Deze onderzoeksprogramma’s zijn onlangs positief beoordeeld in de onderzoeksvisitatie Psychologie. De commissie
vindt het goed dat gedurende alle jaren van de bacheloropleiding en in de masteropleiding
wetenschappelijke en professionele rolmodellen worden ingezet in het programma. Afgaande
op het oordeel van studenten en alumni met wie de commissie heeft gesproken, zouden
professionele rolmodellen een meer zichtbare plaats in het onderwijs verdienen. De commissie
is positief over het feit dat voor de mentorgroepen de gehele academische staf tot hoogleraren
aan toe worden ingezet. Zij concludeert op basis hiervan dat het onderwijs voor een belangrijk
deel wordt verzorgd door goede onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van
het vakgebied.
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed.
F13: Kwantiteit personeel
Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
In de zelfstudie is een overzicht van de personeelsinzet naar functiecategorie opgenomen. In
totaal worden 184 personen (38 fte, peildatum 1 december 2004) ingezet in de bachelor- en
masteropleiding.
Er wordt een vaste verdeling van inzet over het bachelor- en master­onderwijs gehanteerd: twee
derde in het bacheloronderwijs en een derde in het masteronderwijs. Voor de toewijzing van
personeel hanteren de opleidingen een nominaal onderwijsinzetmodel. De benodigde inzet
wordt aan de hand van een aantal parameters berekend. De belangrijkste parameters in dit
model zijn de omvang van het onderdeel in studiepunten, het aantal studenten, de onderwijsvorm (college, practicum, individueel onderwijs) en de tentamenvorm (meerkeuze of open
vragen). Aan de hand van dit model wordt ook bewaakt dat de inzet van het personeel overeenkomstig de vastgelegde verdeling wordt gerealiseerd.
In overleg met de voorzitters van de basiseenheden (Differentiële Psychologie, Methodologie
en Geschiedenis; Experimentele en Arbeidspsychologie; Klinische en Ontwikkelingspsychologie,
en Sociale en Organisatiepsychologie) stellen de opleidings- en onderzoeksdirecteur jaarlijks de
individuele inzet van de medewerkers in onderwijs en onderzoek vast.
De staf is bij de invoering van de bacheloropleiding in het najaar van 2003 gevraagd tijdelijk
een gemiddeld 0,1 fte hogere onderwijsinzet te leveren dan in de meerjarenafspraken was
vastgelegd. Dit gebeurde met instemming van de voorzitters van de basiseenheden en het
faculteitsbestuur. Met ingang van het studiejaar 2005-2006 heeft de afdeling toestemming
gekregen om de personeelsinzet ten behoeve van het onderwijs uit te breiden met 4 fte tijdelijk
toegevoegd docenten met een volledige onderwijstaak. Deze toegevoegd docenten worden in
het vaardigheidsonderwijs ingezet.
In de bacheloropleiding wordt een staf-studentratio van ongeveer 1:41 gerealiseerd en voor de
masteropleiding verwacht de opleiding bij een uiteindelijke omvang van tweehonderd studenten een staf-studentratio van 1:16 te realiseren.
QANU / Psychologie / RUG
185
Voor de algemene onderwijsondersteuning is 1,2 fte beschikbaar via de facultaire dienst onderwijs. Deze dienst formuleert het facultaire onderwijsbeleid, draagt zorg voor de ondersteuning
van de onderwijsactiviteiten en is verantwoordelijk voor de onderwijsbalie. De opleidingspecifieke onderwijsondersteuning wordt op afdelingsniveau uitgevoerd door het onderwijsbureau.
Dit bureau, waarbij 6,7 fte betrokken is, verzorgt de studievoortgangsregistratie, voorlichting,
studiebegeleiding en -advisering, en de uitvoering van de kwaliteitsbewaking.
Oordeel
De commissie is van oordeel dat via het nominaal belastingsmodel keurig is geregeld en
gewaarborgd dat voldoende personeel voor beide opleidingen wordt ingezet. De verdeling
over de bachelor- en masteropleiding oogt naar het oordeel van de commissie eerlijk. De tijdelijke extra inzet die van het personeel is gevraagd vanwege de hoge onderwijsbelasting door
de invoering van de bachelor-masterstructuur en (tijdelijke) stijging van de studentenaantallen vindt de commissie een verstandige maatregel. De commissie heeft van de docenten geen
klachten gehoord over te hoge onderwijsbelasting. De student-stafratio is volgens de commissie vergelijkbaar met andere opleidingen Psychologie. Het aantal studentassistenten dat op
peildatum 1 december 2004 bestond uit 81 personen (2,74 fte), vindt de commissie aan de
hoge kant en een punt van zorg in het kader van de gewenste kwaliteit. Zij juicht het toe dat
deze hoeveelheid wordt gehalveerd door de inzet van uiteindelijk 6 fte toegevoegd docenten.
Op het moment van het bezoek betrof dit reeds 2 fte toegevoegd docenten. De commissie concludeert dat de opleidingen voldoende personeel inzetten om het onderwijs met de gewenste
kwaliteit te verzorgen.
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
F14: Kwaliteit personeel
Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het
programma.
De faculteit voert volgens de zelfstudie voor het wetenschappelijk personeel een actief op kwaliteit gericht wervings-, loopbaan- en scholingsbeleid. Zo worden aantoonbare didactische
kwaliteiten en ervaring met het geven van onderwijs op wetenschappelijk niveau expliciet als
taakcomponent vermeld bij de werving van docenten-onderzoekers. Verder kent de faculteit
een stimuleringsfonds voor didactische scholing van het wetenschappelijk personeel en organiseert zij cursussen voor beginnende promovendi.
De commissie heeft uit de zelfstudie en de gesprekken begrepen dat docenten bijvoorbeeld zijn
geschoold in het gebruik van de elektronische leeromgeving. Van docenten vernam de commissie
dat sommige door invoering van Nestor geconfronteerd worden met een overdaad aan e-mails.
Alle bij het Engelstalige onderwijs betrokken docenten zijn door de faculteit uitgenodigd tot het
afleggen van een door het Talencentrum georganiseerde mondelinge en schriftelijke toets op de
beheersing van de Engelse taal. Het met voldoende resultaat voldoen aan deze toets is een noodzakelijke voorwaarde om bij het Engelstalig onderwijs betrokken te kunnen zijn.
De zelfstudie geeft aan dat onderwijsprestaties van docenten worden besproken in de jaarlijkse
functioneringsgesprekken, onder meer op basis van de onderwijsevaluaties. De faculteit heeft
recentelijk een tenure-track-systeem ingevoerd, waarbij veelbelovend jong wetenschappelijk
186
QANU / Psychologie / RUG
personeel gefaseerd kan doorstromen naar een senior positie. De kwaliteit van het onderwijs is
expliciet een beoordelingscriterium bij de toewijzing van een tenure-track.
Oordeel
De commissie heeft in de gesprekken veel enthousiasme bij de wetenschappelijke staf geconstateerd. Zij toonde zich trots op de eigen opleiding en op de verantwoordelijkheid voor de
realisatie hiervan. De commissie is van mening dat de staf met de invoering van de bachelormasterstructuur een bijzondere inzet heeft getoond, welke tot een goed resultaat heeft geleid.
Zij vindt het opvallen hoe de opleidingen er in geslaagd zijn in korte tijd een verjonging van
het personeelsbestand te realiseren. De opleiding is in haar ogen op een verstandige manier
omgegaan met de inzet van kwalitatief goed personeel om het programma te realiseren. Zij
heeft in de ogen van de commissie veel lef getoond om een 10% extra inzet te vragen van de
wetenschappelijke staf. Het scholingsbeleid en de functioneringsgesprekken vindt de commissie goed werken. Docenten zijn bijvoorbeeld goed geschoold in de omgang met de elektronische leeromgeving. De commissie is van mening dat de kwalificaties van de docenten worden
bewaakt die nodig zijn voor de inhoudelijke en onderwijskundige realisatie van het onderwijs.
De specialisaties van de docententeam zijn voldoende breed om de eindkwalificaties te realiseren. De commissie is concluderend van mening dat de staf de afgelopen periode met elkaar
een mooie prestatie heeft neergezet en goed gekwalificeerd is voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma. De commissie noemt het feit dat een
gepromoveerd staflid volledig voor de coördinatie voor het bacheloronderwijs is aangezocht een
best practice. De commissie heeft gezien dat met de verjonging van het personeelsbestand en meer
centrale aansturing het is gelukt om minder fragmentering tussen de subdisciplines te realiseren,
wat de samenhang tussen het personeel en de opleidingen als geheel zeer ten goede is gekomen.
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed.
Oordeel op onderwerpniveau
Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend
oordeel op het niveau van het onderwerp ‘Inzet van personeel’ voor de bachelor- en masteropleiding Psychologie luidt: voldoende.
4.2.4. Voorzieningen
F15: Materiële voorzieningen
De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
De opleidingen beschrijven in de zelfstudie de voorzieningen waarover zij beschikken voor
de uitvoering van het onderwijs. Dit betreft de onderwijsruimten, de onderzoeksfaciliteiten
voor studenten, ICT-faciliteiten, de elektronische leeromgeving Nestor, de onderwijsbalie, en
de bibliotheek. Specifiek voor de bacheloropleiding wordt de facultaire Methodologiewinkel
genoemd. Hier kunnen studenten terecht voor advies over methodologische problemen.
Voor het onderwijs in de bachelor- en masteropleiding zijn grote collegezalen en veel kleine
werkgroepruimten nodig. In de zelfstudie wordt een overzicht gegeven van het aantal ruimten
QANU / Psychologie / RUG
187
waarover de opleidingen op het eigen complex (Heymans Instituut) kunnen beschikken en de
bezettingsgraad hiervan. Dit betreft ruimten voor groepen tot 148 personen. Deze ruimten
zijn volgens de opleidingen absoluut gezien voldoende, maar druk bezet. Grotere groepen
kunnen terecht in de verschillende zalen van het Academiegebouw, het Zernikecomplex of
bioscoopzaal Camera.
Studenten kunnen voor het onderzoekspracticum en onderzoek voor de bachelor- en masterthesis gebruikmaken van de onderzoeksruimten van het Heymans Instituut en het Universitair
Medisch Centrum Groningen. Dit betreffen onderzoeksruimten op het gebied van de biopsychologie en cognitieve psychologie (onder andere EEG voorzieningen); de sociale psychologie;
de ergonomie en arbeidspsychologie (onder andere een meldkamer voor experimenten naar
taakverrichting) en de experimentele psychopathologie. De opleiding vermeldt dat deze in
2003 zijn gerenoveerd en uitgebreid.
Voor studenten zijn er diverse ICT-werkplekken binnen de faculteit. Er zijn 27 pc’s beschikbaar
voor cursorisch gebruik, die buiten de college-uren voor individueel gebruik door studenten
beschikbaar zijn. Daarnaast zijn er 71 pc’s voor uitsluitend individueel gebruik en zes voor
werkgroepjes (skillslabs). De skillslabs worden gebruikt bij de practica gespreksvoering en gegevensverzameling en zijn uitgerust met een pc en videoapparatuur. De faculteit beschikt verder
over vier mobiele ‘laptopkarren’ (4x16 pc’s). Deze worden onder meer gebruikt bij Statistiek
1a en 1b, waarbij iedere student een eigen laptop tot zijn of haar beschikking heeft en voor het
practicum Gespreksvoering indien er niet genoeg skillslabs beschikbaar zijn. Uit de enquête ‘100
over de RUG 2005’, blijkt dat 47% van de studenten het aantal beschikbare computers met
een voldoende beoordeelt. Uit de bezettingsgraad (gemiddeld 60%) van de pc’s concludeert de
opleiding dat er absoluut gezien voldoende pc’s beschikbaar zijn. Wel zijn er piektijden. Studenten kunnen via een informatiemonitor zien waar en hoeveel pc’s beschikbaar zijn. De faculteit
beschikt over negen draagbare laptop/lcd-projector-combinaties die worden gebruikt voor het
geven van presentaties bij verschillende cursussen. De zelfstudie meldt dat de faculteit onlangs
vijftien digitale camera’s, inclusief statief en televisie, heeft aangeschaft die worden ingezet bij de
practica gespreks- en groepsvaardigheden en gespreks- en diagnostische vaardigheden.
De opleidingen gebruiken Blackboard (Nestor genoemd) als elektronische leeromgeving.
Via Nestor wordt informatie over de studie en studieondersteuning gegeven. Uit de evaluatie blijkt volgens de opleiding dat Nestor primair een rol speelt in de informatievoorziening.
De didactische functie omvat vooral het aanleveren en begeleiden van opdrachten, het geven
van feedback, het aanleveren van literatuur, documentuitwisseling tussen studenten, en het
verstrekken van collegepresentaties (PowerPoint). Uit de 100 over de RUG-enquête blijkt dat
Nestor volgens de studenten een geschikt medium is om feedback te geven aan studenten en
de communicatiemogelijkheden worden als een belangrijke meerwaarde gezien. Alle vakken
van de bacheloropleiding maken gebruik van de elektronische leeromgeving.
Studenten kunnen voor bibliotheekvoorzieningen terecht bij de Bibliotheek Sociale Wetenschappen. Deze heeft een collectie van 75.000 banden, waarvan 40% de psychologie betreft.
Studenten hebben toegang tot de digitale versie van alle tijdschriften door licentiecontracten
in consortiumverband. De bibliotheek biedt honderd stiltewerkplekken en 24 computerwerkplekken. Voor laptopgebruikers is er een draadloos netwerk aanwezig. De bibliotheek verzorgt
onderwijs in het introductiepracticum waarin studenten van het begin van de bacheloropleiding informatie krijgen over (digitale) literatuurontsluiting en verzorgt een training in
literatuurontsluiting voor aanvang van de bachelorthesis. Op verzoek kunnen bachelor- en
masterstudenten een training krijgen in het gebruik van Reference Manager.
188
QANU / Psychologie / RUG
Oordeel
De commissie heeft een rondleiding langs de diverse onderwijsvoorzieningen gehad. Op basis
van haar eigen indrukken, de gesprekken met studenten en docenten en de informatie uit de
zelfstudie is de commissie van mening dat de voorzieningen toereikend zijn voor de uitvoering
van het bachelor- en masterprogramma. Hoewel er op het eerste oog, blijkend uit het gebruik
van een bioscoopzaal, te weinig grote collegezalen beschikbaar lijken te zijn, heeft zij van
studenten noch docenten negatieve geluiden hierover gehoord. De bibliotheekvoorzieningen,
studiewerkplekken voor studenten en ICT-voorzieningen zoals hierboven beschreven zijn naar
mening van de commissie voldoende. De collegezalen, werkgroepruimten en onderzoeksvoorzieningen vindt de commissie voor de diverse werkvormen van het bachelor- en masteronderwijs toereikend. Deze zagen er verzorgd uit.
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
F16: Studiebegeleiding
De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang.
De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
Voor de bachelor- en masteropleiding geldt, zoals staat beschreven in de zelfstudie, dat de basis
voor de studiebegeleiding de studievoortgangsregistratie vormt. Deze is onderbracht in Progress. Studenten kunnen op elk moment hun studieresultaten via Progress inzien.
Bachelor
Voor de bacheloropleiding meldt de zelfstudie dat de opleiding geleidelijk is overgegaan van
een systeem van vraaggestuurde studieadvisering naar een systeem van studiebegeleiding. Voor
studieadvisering kunnen studenten die problemen ondervinden in de voortgang van de studie
een afspraak maken met een van de studieadviseurs of gebruikmaken van het inloopspreekuur.
De studiebegeleiding is proactief en houdt in dat alle studenten in elke fase van de opleiding
feedback krijgen over hun studievoortgang en dat advies gegeven wordt over de verder te volgen strategie.
De studiebegeleiding is in eerste jaar van de bacheloropleiding geïmplementeerd. In de zelfstudie beschrijft de opleiding de begeleidingsmomenten. Schriftelijke feedback over de studieresultaten en het daaraan gekoppelde advies vindt plaats na het eerste en het tweede semester.
Studenten die na het tweede semester nog niet aan de criteria voor een tijdelijke toelating tot het
tweede jaar voldoen en dus uitgesloten zijn van het postpropedeutisch onderwijs, worden uitgenodigd voor een studieadviesgesprek. Studenten die voor een tijdelijke toelating voor het tweede
jaar in aanmerking komen wordt geadviseerd contact op te nemen met de studieadviseur.
In het tweede bachelorjaar worden studenten die na het eerste semester nog niet voldoen aan
de propedeuse-eisen met betrekking tot het eerste semester uitgenodigd voor een studieadviesgesprek. Na het tweede semester van het tweede jaar worden alle studenten die het propedeutisch examen nog niet gehaald hebben opgeroepen voor een studieadviesgesprek.
Studenten van de bacheloropleiding met wie de commissie heeft gesproken zijn van mening
dat zij voldoende informatie krijgen over de keuzemogelijkheden voor een masteropleiding. Er
is volgens hen adequate aandacht voor de studievoortgang van de zwakkere studenten. Voor
QANU / Psychologie / RUG
189
de betere studenten zou in hun ogen meer gedaan kunnen worden, zoals een honourstraject of
het apart noemen van cum laudes bij het propedeutisch examen. Betere studenten mogen pas
na het eerste jaar extra vakken volgen.
Master
De studievoortgang van studenten in de masteropleiding wordt volgens de opleiding getoetst
aan de hand van twee documenten die de student bij aanvang van de opleiding respectievelijk
de masterthesis opstelt: het studieplan en het masterthesiscontract. In het studieplan is opgenomen welke vakken in samenhang met de masterthesis en indien relevant de praktijkstage
gevolgd gaan worden. Dit studieplan wordt door een studieadviseur op de formele voorwaarden getoetst en na goedkeuring aan het studentdossier toegevoegd. In het masterthesiscontract
worden de tijdsduur, vorm en frequentie van begeleiding en van het verwachte eindproduct
vastgelegd. Elk masterprogramma heeft een masterthesiscoördinator. De programma’s Hersenen en Gedrag en Klinische en Ontwikkelingspsychologie beschikken ook over een stagecoördinator.
Een half jaar na de start van de masteropleiding wordt de studievoortgang van studenten aan
het studieplan en het masterthesiscontract getoetst. De opleiding geeft aan dat problemen in
de voortgang van de masterthesis door de begeleider worden gesignaleerd. De coördinatoren
wijzen voor studieadvies door naar de studieadviseurs. Na afloop van het eerste semester wordt
getoetst of studenten die voorlopig zijn toegelaten tot de masteropleiding hebben voldaan aan
de eisen van het bachelorexamen. Indien studenten dan nog niet het bachelordiploma hebben
behaald, volgt beëindiging van de masterstudie totdat alsnog aan de eisen is voldaan.
Alumni en studenten met wie de commissie heeft gesproken geven aan dat de informatie
over vervolgopleidingen en beroepsmogelijkheden na de opleiding in hun ogen wat mager is.
Masterstudenten melden dat er in sommige programma’s te weinig begeleiders zijn voor de
masterthesis.
Oordeel
De commissie heeft op basis van de informatie uit de zelfstudie en de aanvullende gesprekken
vastgesteld dat gekoppeld aan de mentorgroepen en aansluitend bij de volgorderegelingen in
het eerste jaar van de bacheloropleiding adequate studiebegeleiding plaatsvindt. Zij ziet dit als
een verbetering ten opzichte van het oude uitsluitend vraaggestuurde begeleidingssysteem. In
het tweede en derde jaar van de bacheloropleiding is de begeleiding gericht op vraaggestuurde
studieadvisering. De studievoortgang wordt gedurende de bachelor- en masteropleiding zorgvuldig geregistreerd. De commissie stelt vast dat studenten voldoende informatie krijgen met
het oog op studievoortgang. Bachelorstudenten worden adequaat over hun keuzemogelijkheden in en na de bacheloropleiding geïnformeerd. De informatievoorziening over de studie
en de mogelijke vervolgopleidingen sluit in de ogen van de commissie niet op alle punten
voldoende aan bij de behoefte van studenten. Zo wordt er bijvoorbeeld te weinig aandacht
gegeven aan het belang van het kunnen behalen van de Basisaantekening Psychodiagnostiek
in het masterprogramma AOP. De commissie constateert dat er incidenteel bij enkele masterprogramma’s te weinig of voor de student te laat masterthesisbegeleiders beschikbaar zijn.
Ondanks dit verbeterpunt concludeert de commissie dat de opleidingen voldoende studiebegeleiding en informatie bieden met het oog op de studievoortgang.
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
190
QANU / Psychologie / RUG
Oordeel op onderwerpniveau
Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend
oordeel op het niveau van het onderwerp ‘Voorzieningen’ voor de bachelor- en masteropleiding Psychologie luidt: voldoende.
4.2.5. Interne kwaliteitszorg
De interne kwaliteitszorg van de opleidingen Psychologie wordt volgens de zelfstudie vormgegeven binnen de kaders die door de RUG-nota ‘Integrale kwaliteitszorg voor het RUGOnderwijs’ en de notitie ‘Kwaliteitszorg PPSW’ zijn gegeven.
De faculteit heeft in haar Strategisch Plan 2004-2010 een systeem voor kwaliteitszorg geïntroduceerd. In de zelfstudie wordt dit omschreven als een op inhoud gerichte managementcyclus,
waarin opeenvolgend de kwaliteit op grond van vooraf bepaalde criteria (doelen) gemeten
wordt, verbeterplannen worden gemaakt en uitgevoerd. Het kwaliteitszorgsysteem moet ervoor
zorgen dat de gewenste kwaliteit behaald en behouden blijft. Het systeem heeft een cyclisch
karakter en beschrijft achtereenvolgens de volgende fasen; plan, do, check en act. Eerst wordt
er een doel gesteld en worden er maatregelen geformuleerd om dit doel te bereiken. Vervolgens
worden deze maatregelen uitgevoerd. Hierna is het van belang te controleren of de bereikte
resultaten in overeenstemming zijn met eerder vastgestelde doelstellingen. Op grond van de
resultaten moeten de plannen worden gefinaliseerd of bijgesteld. Eventueel worden er nieuwe
doelen gesteld, waarmee het cyclisch karakter voltooid is.
In het facultaire kwaliteitszorgsysteem worden vier niveaus van kwaliteitsborging onderscheiden: 1. onderwijsonderdeel; 2. curriculum; 3. toetsing en 4. onderwijsondersteuning en -facilteiten.
F17: Evaluatie resultaten
De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
De opleidingen geven in de zelfstudie aan dat de opleidingsdirecteur verantwoordelijk is voor
de kwaliteitszorg van de opleiding. Het faculteitsbestuur ziet toe op de continuïteit van het
proces van kwaliteitszorg en beoordeelt de resultaten. De opleidingscommissie is verantwoordelijk voor het adviseren over de onderwijs- en examenregeling en voor het beoordelen van de
uitvoering van de onderwijs- en examenregeling.
Voor de bacheloropleiding is met ingang van studiejaar 2002-2003 gefaseerd per bachelorjaar
de evaluatieprocedure, mede op grond van de bevindingen van de voorgaande visitatie, herzien. Elke cursus wordt via een standaard evaluatieformulier dat bestaat uit een kwantitatief
en een kwalitatief deel, geëvalueerd. Het kwantitatieve deel bevat standaardvragen over het
onderwijsproces, de literatuur en de beschikbaarheid ervan, de onderwijsvoorzieningen en ondersteuning, de werkvormen, de toetsing en de studielast en een algemeen eindoordeel. Dit
deel wordt door het onderwijsbureau geanalyseerd. Het kwalitatief deel biedt de mogelijkheid
detailopmerkingen en aanbevelingen tot verbetering te geven. Het kwalitatief deel wordt door
een jaarvertegenwoordiging van de studenten samengevat en gerapporteerd. De organisatie,
uitvoering en rapportage van de evaluaties wordt door het onderwijsbureau verzorgd. In de
QANU / Psychologie / RUG
191
bacheloropleiding worden elk semester de resultaten van de evaluaties besproken met de studenten en docenten. Ook de samenhang tussen de vakken komt hierbij volgens de opleiding
aan de orde. Het onderwijsbureau maakt verslag van deze besprekingen waarin de afgesproken
verbeterpunten zijn opgenomen. Deze verslagen worden gepubliceerd in het blad van de studievereniging en besproken in de opleidingscommissie.
Voor de masteropleiding is met ingang van het studiejaar 2005-2006 de herziene evaluatiesystematiek zoals hierboven beschreven voor de bacheloropleiding ingevoerd. Voor de masteropleiding geldt dat de resultaten jaarlijks besproken worden met de betrokken docenten en een
studentvertegenwoordiging. In dit overleg worden ook de samenhang en eventuele knelpunten
besproken. De programmacoördinator bewaakt het proces en stelt een verslag op met daarin
de verbeterpunten. Dit wordt eveneens gepubliceerd in het blad van de studievereniging en
naar de opleidingscommissie gezonden.
De leidinggevenden ontvangen de evaluatieverslagen van de bachelor- en masteropleiding om
de verbeterpunten in de functioneringsgesprekken aan de orde te stellen. De opleidingscommissie bewaakt de realisatie van eerder afgesproken verbeterpunten in haar bespreking van de
evaluaties. Ook het onderwijsbureau bewaakt de implementatie van de afgesproken verbeterpunten.
De opleidingen hebben streefdoelen voor de kwaliteit van het onderwijs gesteld. Voor de
hoofdonderdelen van de kwantitatieve evaluatie geldt het streefdoel dat op alle punten ten
minste een voldoende (6 op tienpuntsschaal) gescoord wordt. Ook het algemeen oordeel moet
ten minste een voldoende scoren. Gestreefd wordt naar een evenredige studielast per studiepunten voor elk onderwijsonderdeel.
Naast de cursusevaluaties en de semester- respectievelijk jaarbesprekingen hanteert de opleiding nog een aantal andere periodieke evaluatie-instrumenten, zoals de externe enquête ‘100
over de RUG’, die jaarlijks door het Universitair Onderwijscentrum Groningen (UOCG)
wordt uitgevoerd en de Alumnimonitor. In de enquête ‘100 over de RUG’ wordt het oordeel
van studenten gevraagd over de inhoud, organisatie, werkvormen, beoordeling, docenten en
begeleiding, ICT/ELO, en een aantal algemene punten van de opleiding. De laatste Alumnimonitor is in 2004 door de RUG afgenomen.
Oordeel
De commissie stelt vast dat de cursussen in de bachelor- en masteropleiding systematisch
geëvalueerd worden aan de hand van toetsbare streefdoelen. De commissie vindt de rol van de
toetscommissie bij de kwaliteitszorg redelijk uniek. Zij vindt het positief dat deze commissie
de kwaliteit van de toetsen monitort. De commissie heeft de evaluatieformulieren, de resultaten hiervan en de verslagen van de semester- en jaarbesprekingen ingezien en beoordeelt deze
als adequaat. Zij vindt het jammer dat er nog geen evaluaties inzake de bachelor- en masterthesis worden afgenomen, maar heeft begrepen dat dit in de steigers staat. De commissie stelt
vast dat de afgelopen periode sterk is geïnvesteerd in de kwaliteitszorg, gezien het feit dat de
opleiding bij de vorige visitatie een achterstand op dit gebied kende. De faculteit heeft in de
ogen van de commissie een adequaat beleid rondom de kwaliteitszorg geformuleerd. De streefdoelen, minimaal een voldoende (6) op een tienpuntsschaal, vindt de commissie wat karig.
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
192
QANU / Psychologie / RUG
F18: Maatregelen tot verbetering
De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan
realisatie van de streefdoelen.
De bacheloropleiding geeft in de zelfstudie een aantal voorbeelden van verbeteringen die op
grond van evaluaties tot stand zijn gekomen. Dit betreft bijvoorbeeld de verbetering van het
begeleiding door studentassistenten bij practica van het statistiekonderwijs. Evaluaties lieten
zien dat tussen de werkgroepen soms grote verschillen bestonden. Naar aanleiding hiervan
is de selectie en training van studentassistenten voor het statistiekonderwijs verbeterd en is
ervoor gekozen om de uitleg en uitwerking van huiswerkopdrachten niet meer in de practicumgroepjes te laten plaatsvinden, maar bij de hoorcolleges te behandelen. Andere voorbeelden
van verbetermaatregelen naar aanleiding van de evaluaties betreffen een aanpassing van de
practica bij het eerstejaarsvak ‘Overzicht van de psychologie’, een andere opzet van de cursus
‘Sociale omgeving en gedrag’, en verbetering van de voorlichting over de differentiatievakken
in de bacheloropleiding met het oog op de keuze van een masteropleiding.
Voor de masteropleiding geldt dat er ten tijde van het schrijven van de zelfstudie nog weinig
resultaten van de cursus- en curriculumevaluaties beschikbaar waren. De opleiding noemt
wel verbetermaatregelen die zijn getroffen naar aanleiding van gesignaleerde knelpunten in de
opleidingsraad van de masteropleiding. Zo zijn de toelatingsprocedures voor de masteropleiding
aangepast, is de voorlichting over deze procedures verbeterd, en is een stagecoördinator aangesteld om de aanmelding voor en toewijzing van praktijkstages te optimaliseren.
Naar aanleiding van de vorige visitatiecommissie, die oordeelde dat de opleiding met name
op de punten opbouw en samenhang en organisatie van de opleiding voor verbetering vatbaar
was, meldt de opleiding in de zelfstudie dat zij heeft besloten de opzet van de bacheloropleiding grondig te herzien ten opzichte van de ongedeelde opleiding. Gekozen is voor een nieuwe
structuur, die studenten breed opleidt in de basisdisciplines en toepassingsgebieden van de
psychologie. Een verbetermaatregel betreft de structurering en professionalisering van de organisatie van de opleiding. Ten derde is de door de vorige visitatiecommissie geconstateerde anonimiteit en massaliteit van de opleiding aanleiding geweest tot een aantal verbetermaatregelen,
zoals de invoering van mentorgroepen, kleine werkgroepen, beperking van de instroom en
gerichte studiebegeleiding.
Oordeel
De commissie is van oordeel dat het cyclische karakter van de evaluatiesystematiek zoals
beschreven in de inleiding van dit onderwerp en bij F17 zodanig is opgezet dat de uitkomsten
van evaluaties ook daadwerkelijk leiden tot het formuleren van concrete verbeteringen. De
rolverdeling en verantwoordelijkheden bij de kwaliteitszorg zijn naar mening van de commissie helder vastgelegd en bij de functioneringsgesprekken worden de uitkomsten van evaluaties
betrokken. De commissie heeft in de gesprekken met de delegaties en uit de zelfstudie een
aantal concrete verbetermaatregelen kunnen constateren. Voorbeelden hiervan zijn hierboven genoemd. De commissie is erg positief over de wijze waarop de opleiding actief aan de
slag is gegaan met de aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie. De commissie is van
mening dat zowel de bachelor- als de masteropleiding een enorme verbeterslag heeft gemaakt
ten opzichte van de vorige visitatie. Het meest in het oog springt hierbij het feit dat er geen
versnippering meer is tussen de disciplinerichtingen. De commissie is dan ook van mening dat
de opleidingen op basis van de evaluatie van de ongedeelde opleiding, de aanbevelingen van de
vorige visitatiecommissie en de eerste evaluaties van de bacheloropleiding en masteropleiding
QANU / Psychologie / RUG
193
inmiddels een goed bachelor- en masterprogramma heeft ingericht. Zij beoordeelt dit facet om
die reden met een goed.
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed.
F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
De bachelor- en masteropleiding kennen één gezamenlijke opleidingscommissie en per opleiding een aparte examencommissie. De opleidingscommissie bestaat uit vier docenten en vier
studenten. Volgens de zelfstudie richt de opleidingscommissie zich nu op haar kerntaak, de
bewaking van het evaluatieproces, het doen van aanbevelingen voor verbetertrajecten naar
aanleiding van de evaluaties en het bewaken van de implementatie van de verbetertrajecten.
Hiertoe ontvangt de opleidingscommissie elk semester verslag van de resultaten van de semester- en cursusevaluaties. De studenten en docenten van de opleidingscommissie met wie de
commissie heeft gesproken, geven aan dat bewaking van de kwaliteit van het onderwijs het
belangrijkste agendapunt van de opleidingscommissie is. De leden van de opleidingscommissie hebben bewust gekozen om niet in andere commissies te participeren om zo onafhankelijk
mogelijk naar de evaluaties en de kwaliteitsbewaking te blijven kijken.
Een aantal docenten heeft zitting in de examencommissies, deze ontvangen ook elk semester
verslag van de resultaten van de semester- en cursusevaluaties. De examencommissie bewaakt
de kwaliteitscriteria met betrekking tot de tentamens. Zij geeft, op grond daarvan waar nodig,
de toetscommissie en de examinator aanwijzingen.
De zelfstudie meldt verder dat docenten bij de kwaliteitszorg zijn betrokken door middel van de
per semester uitgevoerde evaluatiebesprekingen. Studenten zijn betrokken bij de kwaliteitszorg
door het invullen van de evaluaties en deelname aan de evaluatiebesprekingen per semester.
Verder zijn studenten vertegenwoordigd in het Faculteitsbestuur, de Faculteitsraad, de facultaire
werkgroepen onderwijs, voorlichting en internationalisering. De studievereniging VIP kent een
klachtencommissie (Klaxon) die open staat voor alle studenten. Deze klachtencommissie informeert de opleidingsdirecteur en de opleidingscommissie over gesignaleerde probleempunten.
De commissie heeft uit de gesprekken met een vertegenwoordiging van de opleidingscommissie
en de studenten van de opleidingen begrepen dat de opleidingscommissie nog niet zo zichtbaar is
in de opleiding. Bij de studenten is ook weinig animo voor lidmaatschap van de opleidingscommissie. De verbetering van de zichtbaarheid en informatievoorziening van de opleidingscommissie naar studenten en docenten vormt een aandachtspunt voor de komende periode.
De zelfstudie geeft aan dat de alumni niet actief betrokken zijn bij de kwaliteitszorg. Om de
twee jaar wordt de alumnimonitor van de RUG afgenomen. Wel zijn alumni betrokken bij het
onderwijs, met name bij het propedeutisch onderwijsonderdeel ‘werkvelden’, waarbij zij zich
beschikbaar stellen voor een of meer interviews door eerstejaarsstudenten.
Wat betreft de betrokkenheid van het beroepenveld melden de opleidingen dat zij binnen de
Kamer Psychologie van de VSNU waarin het NIP is vertegenwoordigd, regelmatig overleggen
194
QANU / Psychologie / RUG
over het beroepenveld voor psychologen. De opleidingen onderhouden contacten met werkvelden door werkcontacten met onderzoeksinstellingen zoals TNO en door het aantrekken van
gastdocenten en docenten die deeltijds betrokken zijn bij een van de beroepenvelden. Hiermee
verwachten de opleidingen een intensieve wisselwerking tussen beroepenveld en eindkwalificaties van de opleiding te kunnen bewerkstelligen. Voor masterprogramma’s H&G en K&O
geldt daarnaast dat de stagecoördinator contacten met het beroepenveld onderhoudt.
Oordeel
De commissie stelt vast dat studenten bij de kwaliteitszorg worden betrokken door het invullen
van de evaluaties, de semester- c.q. jaarevaluatiegesprekken, de vertegenwoordiging van studenten in diverse gremia zoals de faculteitsraad en vooral in de opleidingscommissie. De commissie
is van mening dat de zichtbaarheid van de opleidingscommissie verder vergroot moet worden.
Docenten zijn eveneens via de opleidingscommissie en deelname aan semester- c.q. jaarevaluatiegesprekken betrokken bij de kwaliteitszorg. Daarnaast stelt de commissie vast dat in het verbetertraject zoals genoemd bij F18 binnen de opleidingen allerlei commissies zijn ingesteld om de
betrokkenheid van docenten bij de vormgeving en kwaliteit van het onderwijs te vergroten, zoals
de programmacommissies en opleidingsraden. De commissie stelt daarmee vast dat docenten en
medewerkers goed bij de kwaliteitszorg van het onderwijs zijn betrokken. Actieve betrokkenheid
van alumni en het beroepenveld bij de kwaliteitszorg van de bachelor- en masteropleiding staat
naar het oordeel van de commissie nog in de kinderschoenen. Wegende de betrokkenheid van
de verschillende actoren, beoordeelt de commissie dit facet als voldoende.
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Oordeel op onderwerpniveau
Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend
oordeel op het niveau van het onderwerp ‘Interne kwaliteitszorg’ voor de bachelor- en masteropleiding Psychologie luidt: voldoende.
4.2.6. Resultaten
F20: Gerealiseerd niveau
De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau,
oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Zie voor de examenregeling en het toetsbeleid F11.
De opleiding geeft in de zelfstudie aan dat het merendeel van de studenten na het bachelorexamen kiest voor de doorstroommaster als vervolgopleiding.
De opleiding heeft met ingang van het studiejaar 2005-2006 een monitoringsysteem opgezet om na te gaan tot welke opleidingen afgestudeerden worden toegelaten (en waarvoor ze
worden afgewezen). Hiervan waren ten tijde van de zelfstudie en het bezoek nog geen resultaten beschikbaar.
De bachelorthesis is volgens de opleiding het tastbare eindproduct van de studie. De opleiding
heeft daarom als eis gesteld dat de bachelorthesis een individueel product van de student moet
QANU / Psychologie / RUG
195
zijn en heeft, in samenwerking met de facultaire bibliotheek, een systeem opgezet waarin alle
bachelortheses elektronisch in de vorm van een pdf beschikbaar zijn.
Gezien het kleine aantal masterstudenten dat de opleiding ten tijde van het schrijven van de
zelfstudie had afgerond (drie), is in de zelfstudie nog geen informatie opgenomen over het
gerealiseerde niveau.
Oordeel
De commissie heeft een aantal hoog, laag en gemiddeld beoordeelde bachelortheses en doctoraalwerken voorafgaand aan het bezoek geselecteerd en bestudeerd. Gezien de recente start van
de masteropleiding was in de zelfstudie nog geen overzicht van afgeronde mastertheses opgenomen. Deze waren tijdens het visitatiebezoek wel beschikbaar. De commissie heeft tijdens
het bezoek aanvullend enkele recente mastertheses ingezien. Zij stelt vast dat de opleidingen
geen concrete formulieren hanteren voor de beoordeling van de theses. Wel zijn er in de handleidingen criteria voor beoordeling geformuleerd. De commissie heeft vastgesteld dat voor de
beoordeling van de bachelor- en mastertheses altijd een tweede beoordelaar wordt ingezet. Zij
vindt dit positief.
De commissie is onder de indruk van de kwaliteit van de bachelortheses. Zij waardeert het
positief dat elke bachelorthesis een individueel uitgevoerde empirische studie omvat. Studenten werken in groepjes rond een zelfde thema waarbij zij een eigen subvraagstelling uitwerken,
onderzoeken en rapporteren. De commissie vond de bachelortheses die zij heeft bestudeerd
alle ten minste voldoende en oordeelde over het algemeen overeenkomstig het cijfer dat de
opleiding aan de bachelorthesis had toegekend. De commissie kan vaststellen dat de opleiding
en nagenoeg alle studenten veel werk hebben gemaakt van de bachelorthesis. Hierin demonstreert de student dat de eindkwalificaties op het beoogde niveau worden beheerst. De commissie waardeert het zeer positief dat de bachelorthesis aan de RUG duidelijk als een visitekaartje
voor de student kan dienen bij sollicitatie voor een vervolgopleiding of arbeidsplaats. De commissie beoordeelt het gerealiseerde eindniveau van de bacheloropleiding concluderend als goed.
Op basis van de bestudeerde doctoraaltheses komt de commissie tot de conclusie dat het
gerealiseerde eindniveau van de doctoraalopleiding voldoende is. De commissie was het, op
twee uitzonderingen na, eens met de beoordeling door de opleiding. Enkele doctoraalscripties beoordeelde zij iets lager, maar wel als voldoende. Op basis hiervan verwacht zij dat dit
evenzeer geldt voor het gerealiseerde niveau voor de masteropleiding. De eerste indruk van
de recent gefinaliseerde mastertheses duidt er volgens de commissie op dat het gerealiseerde
niveau van de masteropleiding voldoende is.
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
F21: Onderwijsrendement
Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen.
Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
Bachelor
In de zelfstudie wordt een overzicht van de propedeuserendementen gegeven. Tijdens het visitatiebezoek zijn aanvullende gegevens beschikbaar gesteld. Het eerste jaar van de bacheloroplei196
QANU / Psychologie / RUG
ding (2002-2003) kende een zeer laag propedeuserendement (13%), dat volgens de opleiding
te wijten was aan één propedeuseonderdeel met een laag slagingspercentage. In de volgende
propedeusejaren is dit effect niet meer te vinden en laten de propedeuserendementen na één
jaar een stijgende lijn zien: 27% in 2003-2004; 31% in 2004-2005 en 37% in 2005-2006. Dit
is aanzienlijk hoger dan de propedeuserendementen in de voorgaande jaren van de doctoraalopleiding. De opleiding meldt hierbij dat de werkelijke rendementen voor het eerste studiejaar
hoger liggen, omdat de derde kanstentamens in de propedeuse worden afgenomen nadat deze
cijfers tot stand komen. Het propedeuserendement na twee jaar voor de cohort 2004-2005 is
61%. Dit lag in de voorgaande bachelorcohorten iets lager op respectievelijk 59% en 58%.
De opleiding geeft in de zelfstudie met een analyse aan dat op grond van de voortgangsgegevens een werkelijke studieduur van vier jaar realistisch is.
Een nadere analyse van studenten die de propedeuse in een jaar hebben gehaald, toont aan dat
zij ook in navolgende studiejaren bovengemiddelde studieresultaten halen. Hiermee onderschrijft de opleiding het selectieve karakter van de propedeuse.
De opleiding acht het niet haar taak om ervoor te zorgen dat de rendementen met de huidige
studie-inspanning van studenten (gemiddeld 75% van de studielast) worden verbeterd. Wel
neemt zij maatregelen die de studie-inspanning van studenten verbeteren om zodoende de rendementen te verbeteren, zoals de invoering van deeltentamens, mentorgroepen, kleinschalige
werkvormen en actieve studiebegeleiding.
Voor de masteropleiding geldt dat in het studiejaar 2005-2006 41 masterdiploma’s zijn uitgereikt. De opleiding heeft het rendement berekend van alle studenten die ten minste een jaar in
de masteropleiding zijn ingeschreven. Dit betrof 127 studenten. Daarvan heeft 41% binnen
een jaar het masterdiploma behaald. Exclusief studiestakers ligt dit percentage op 46%.
Uit de gesprekken heeft de commissie begrepen dat de streefcijfers voor de rendementen facultair zijn vastgelegd op 80% en dat de verantwoordelijken voor de masteropleiding de huidige
rendementscijfers te laag vinden. De opleiding geeft hierbij aan dat studenten veelal zelf voor
een langere studieduur kiezen.
Oordeel
De commissie stelt vast dat het propedeuserendement in de bacheloropleiding een stijgende
lijn laat zien en sterk is verbeterd ten opzichte van de oude doctoraalopleiding. De commissie waardeert dit positief. Een rendement van 37% na één jaar is vergelijkbaar met andere
verwante opleidingen. De commissie vindt de aandacht die de opleiding schenkt aan het verbeteren van rendement in de bacheloropleiding positief. Voor de masteropleiding zijn nog
weinig gegevens beschikbaar om een definitief oordeel te geven. De eerste rendementsgegevens (41% na één jaar) benaderen nog niet het facultaire streefcijfer van 80%. De commissie
acht dit gezien de recente start van de masteropleiding nog niet zorgwekkend. De commissie
beoordeelt het rendement van de bachelor- en masteropleiding voldoende, maar stelt vast dat
verdere verbeteringen mogelijk en wenselijk zijn.
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
QANU / Psychologie / RUG
197
Oordeel op onderwerpniveau
Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend
oordeel op het niveau van het onderwerp ‘Resultaten’ voor de bachelor- en masteropleiding
Psychologie luidt: voldoende.
198
QANU / Psychologie / RUG
Samenvatting oordelen Rijksuniversiteit Groningen
Bacheloropleiding Psychologie:
Onderwerp
1. Doelstellingen van de
opleiding
Oordeel
Voldoende
2. Programma
Voldoende
3. Inzet van personeel
Voldoende
4. Voorzieningen
Voldoende
5. Interne kwaliteitszorg
Voldoende
6. Resultaten
Voldoende
Facet
1. Domeinspecifieke eisen
2. Niveau
3. Oriëntatie
4. Eisen wo
5. Relatie doelstellingen en
programma
6. Samenhang programma
7. Studielast
8. Instroom
9. Duur
10. Afstemming vormgeving en
inhoud
11. Beoordeling en toetsing
12. Eisen wo
13. Kwantiteit personeel
14. Kwaliteit personeel
15. Materiële voorzieningen
16. Studiebegeleiding
17. Evaluatie resultaten
18. Maatregelen tot verbetering
19. Betrokkenheid van
medewerkers, studenten, alumni en
beroepenveld
20. Gerealiseerd niveau
21. Onderwijsrendement
Oordeel
Goed
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Goed
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Goed
Voldoende
Goed
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Goed
Voldoende
Goed
Voldoende
Totaaloordeel
Op grond van bovenstaande tabel en de inhoudelijke onderbouwing daarvan waaruit blijkt
dat de opleiding op alle zes de onderwerpen een voldoende scoort, is de conclusie dat het
totaaloordeel over de bacheloropleiding Psychologie voldoende is. Ze voldoet op alle facetten
aan de basiskwaliteit.
QANU / Psychologie / RUG
199
Masteropleiding Psychologie:
Onderwerp
Oordeel
1. Doelstellingen van de Voldoende
opleiding
2. Programma
Voldoende
3. Inzet van personeel
Voldoende
4. Voorzieningen
Voldoende
5. Interne kwaliteitszorg Voldoende
6. Resultaten
Voldoende
Facet
1. Domeinspecifieke eisen
2. Niveau
3. Oriëntatie
4. Eisen wo
5. Relatie doelstellingen en
programma
6. Samenhang programma
7. Studielast
8. Instroom
9. Duur
10. Afstemming vormgeving en
inhoud
11. Beoordeling en toetsing
12. Eisen wo
13. Kwantiteit personeel
14. Kwaliteit personeel
15. Materiële voorzieningen
16. Studiebegeleiding
17. Evaluatie resultaten
18. Maatregelen tot verbetering
19. Betrokkenheid van
medewerkers, studenten, alumni en
beroepenveld
20. Gerealiseerd niveau
21. Onderwijsrendement
Oordeel
Goed
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Goed
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Goed
Voldoende
Goed
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Goed
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Totaaloordeel
Op grond van bovenstaande tabel en de inhoudelijke onderbouwing daarvan waaruit blijkt
dat de opleiding op alle zes de onderwerpen een voldoende scoort, is de conclusie dat het
totaaloordeel over de masteropleiding Psychologie voldoende is. Ze voldoet op alle facetten
aan de basiskwaliteit.
200
QANU / Psychologie / RUG
5.
De bacheloropleiding Psychologie en de masteropleiding
Psychology van de Faculteit der Sociale Wetenschappen aan
de Universiteit Leiden
Administratieve gegevens
Bacheloropleiding:
Naam van de opleiding
CROHO-nummer
Het niveau resp. de oriëntatie van de opleiding
Studielast in studiepunten
Varianten (voltijd, deeltijd en/of duaal)
De locaties waar de opleiding wordt aangeboden
Geaccrediteerd tot
Psychologie
56604
Bachelor wo
180
Voltijd en deeltijd
Leiden
31 december 2007
De deeltijdopleiding is inhoudelijk gelijk aan de voltijdopleiding, alleen is het programma
over een langere periode gespreid. De oordelen in dit rapport gelden zowel voor de voltijd- als
deeltijdvariant van de bacheloropleiding. Daar waar verschillen zijn geconstateerd tussen de
voltijd- en deeltijdopleiding zal de commissie hiervan melding maken.
Masteropleiding:
Naam van de opleiding CROHO-nummer Het niveau resp. de oriëntatie van de opleiding
Studielast in studiepunten
Varianten (voltijd, deeltijd en/of duaal)
De locaties waar de opleiding wordt aangeboden
Geaccrediteerd tot
Psychology
66604
Master wo
60
Voltijd
Leiden
31 december 2007
Het bezoek van de visitatiecommissie Psychologie vond plaats op 9 en 10 oktober 2006.
De samenstelling van de visitatiecommissie is als volgt:
•
•
•
•
•
•
•
prof.dr. W.H.F.W. Wijnen, voorzitter;
prof.dr. J. von Grumbkow, lid;
prof.dr. E.C. Klip, lid;
prof.dr. J. Wagemans, lid;
dr. E.H. Gordijn, lid;
E. Schell, student Psychologie, studentlid;
drs. I.M.M.J. van Ophem, secretaris QANU.
5.0.
Structuur en organisatie van de faculteit
De bachelor- en masteropleiding worden verzorgd door het departement Psychologie van de Faculteit der Sociale Wetenschappen (FSW). Deze faculteit omvat daarnaast de departementen Pedagogische Wetenschappen, Culturele Antropologie, Bestuurskunde en Politieke Wetenschappen.
QANU / Psychologie / UL
201
Binnen het departement Psychologie bestaan vijf secties die een programmatische eenheid op
het terrein van onderwijs en onderzoek vormen. Dit betreffen de secties: Cognitieve psychologie, Methoden en Technieken, Sociale en Organisatiepsychologie, Klinische en Gezondheidspsychologie en Ontwikkelingspsychologie. Het departement kent een departementsbestuur,
een opleidingsbestuur en een instituutsbestuur. Het departementsbestuur is verantwoordelijk
voor het departement als geheel. Het opleidingsbestuur is verantwoordelijk voor het onderwijs;
en het instituutsbestuur is verantwoordelijk voor het onderzoek binnen het onderzoeksinstituut
psychologie. Het departementsbestuur wordt ondersteund door het departementsbureau.
5.1.
Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand
van zaken
De psychologieopleiding in Leiden heeft de introductie van de bachelor-masterstructuur aangegrepen om de opleidingen te herstructureren. De bacheloropleiding is gestart in september
2002 en de masteropleiding in september 2005. Tot uiterlijk 1 september 2010 hebben studenten de tijd om het oude doctoraalexamen af te leggen. Indien bepaalde onderdelen van het
oude programma niet meer worden aangeboden, wijst de examencommissie onderdelen uit
het nieuwe programma aan die hiervoor in de plaats komen.
Op 1 december 2005 waren in totaal 521 studenten ‘oude stijl’ bezig met de afronding van
hun psychologieopleiding. Deze studenten kunnen overstappen naar de bacheloropleiding. In
de OER zijn de overstapregels vastgelegd. De examencommissie beoordeelt of het gevolgde
programma voldoet aan de gestelde eindkwalificaties en het beoogde civiel effect van het
bachelordiploma.
De departementale studieadviseurs volgen de doctoraalstudenten, zoals staat beschreven in de
zelfstudie, nauwlettend. De opleiding verwacht dat de meeste studenten ‘oude stijl’, gezien de
vergevorderde status van hun studie, het doctoraaldiploma zullen behalen. Een klein aantal
(29 studenten) is nog niet aan een afstudeerrichting begonnen. Dit betreft ook enkele studenten die zich bij Psychologie als tweede studie hebben ingeschreven. In januari 2006 zijn deze
studenten door de studieadviseurs voor een gesprek opgeroepen. In mei 2006 zijn alle studenten opgeroepen die minder dan 190 studiepunten hebben behaald. De opleiding geeft aan dat
op basis van deze gesprekken wordt bepaald of er verdere ondersteuning kan worden geboden.
Er worden verslagen gemaakt van de gesprekken en deze worden gecodeerd opgenomen in het
studentvolgsysteem van de Universiteit Leiden.
De commissie stelt vast dat er adequate overstapregelingen zijn vastgelegd en dat de opleiding
actief studenten in de doctoraalopleiding benadert die volgens haar het risico lopen het doctoraaldiploma niet (meer) te halen. Van studenten en alumni heeft zij gehoord dat het niet
meer aanbieden van vakken van de ongedeelde opleiding tot extra rompslomp heeft geleid,
maar dat dit nu naar tevredenheid is opgelost. Vanuit de docenten is volgens hen veel moeite
gedaan om de overgang van de ongedeelde naar de gedeelde structuur te vergemakkelijken. In
vergelijking met zusteropleidingen hebben studenten in Leiden relatief lang de tijd de ongedeelde opleiding af te ronden. De commissie is concluderend van mening dat de afbouw van
de ongedeelde opleiding zonder grote problemen voor studenten verloopt.
202
QANU / Psychologie / UL
5.2.
Het beoordelingskader
5.2.1. Doelstellingen opleiding
F1: Domeinspecifieke eisen
De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
De zelfstudie beschrijft de drie vakinhoudelijke eisen waaraan de bachelor- en masteropleiding
Psychologie in Leiden beogen te voldoen. Dit betreft het Europees raamwerk voor psychologieopleidingen (EFPA), de domeinspecifieke eisen zoals die binnen Nederland zijn opgesteld
door de Kamer Psychologie en ten derde de vragen vanuit de praktijk en de ontwikkeling van
het vak.
De opleidingen betogen dat zij voldoen aan de eisen aan psychologieopleidingen die in Europees verband zijn gesteld, met uitzondering van de eenjarige masteropleidingen in Nederland
ten opzichte van de voorgeschreven tweejarige masteropleidingen in het EFPA-kader. Leiden
heeft gekozen voor een brede bacheloropleiding van drie jaar, waarbij in het derde jaar de
mogelijkheid wordt geboden een eerste specialisatie ter voorbereiding van een masteropleiding te kiezen. Vanuit de overtuiging dat een volledige opleiding in de psychologie ook een
stageperiode van een half jaar moet omvatten, heeft de opleiding ervoor gekozen om een
facultatieve uitbreidingsmogelijkheid met een half jaar in de masteropleiding aan te bieden.
Deze tussenoplossing zal worden beëindigd indien een tweejarige masteropleiding kan worden
aangeboden.
Ten aanzien van de eisen die worden gesteld door het professionele en wetenschappelijke veld,
melden de opleidingen dat studenten die de masteropleiding hebben afgerond in aanmerking
komen voor vervolgopleidingen, zoals de gezondheidszorgopleiding, en de Basisaantekening
Psychodiagnostiek (BAPD).
De psychologieopleidingen in Leiden profileren zich, volgens de zelfstudie, door de keuze voor
een sterk wetenschappelijk profiel, kwaliteit en selectiviteit, en een internationaal karakter. De
masteropleiding wordt geheel in het Engels verzorgd.
Bachelor
Het doel van de bacheloropleiding is als volgt geformuleerd in de Onderwijs- en examenregeling:
•
•
•
•
het verwerven van kennis, vaardigheid en inzicht op het gebied van de psychologie;
academische vorming;
voorbereiding voor een verdere studieloopbaan, in het bijzonder in de masteropleiding(en)
psychologie;
een zekere mate van voorbereiding op een maatschappelijke loopbaan.
Deze doelstelling heeft de opleiding als volgt geoperationaliseerd in eindkwalificaties. De afgestudeerde bachelorstudent:
QANU / Psychologie / UL
203
1. beschikt over een academisch denk- en werkniveau; de student die de bachelorfase heeft
afgerond beschikt over de volgende vaardigheden:
a. studeervaardigheden: planmatig werken, ICT-gebruik, beheersing Engels, bestuderen van teksten;
b. academische vaardigheden: analyseren, conceptualiseren, redeneren; problemen stel-
len en (mee helpen) oplossen;
c. systematisch zoeken en selecteren van literatuur; op academisch niveau mondeling en schriftelijk presenteren; beoordelen van eigen en andermans werk; reflecteren op het vak en het werk van beoefenaars;
d. algemene professionele vaardigheden: discussiëren, argumenteren; samenwerken, pro-
jectmatig werken; observeren; gespreksvoering;
2. beschikt over een algemene oriëntatie in de psychologie en haar deelgebieden, alsmede over de globale historische en filosofische achtergronden en grondslagen van het vak;
3. is in staat problemen op het terrein te analyseren en te conceptualiseren, daarover mon-
deling en schriftelijk te rapporteren, zowel aan vakgenoten als aan een breder publiek;
4. is in staat eenvoudig psychologisch onderzoek begeleid op te zetten, uit te voeren, en te verslaan;
5. beschikt over methodologische kennis;
6. is in staat psychologisch onderzoek en vakliteratuur van gemiddeld niveau te begrijpen en te beoordelen; en beschikt hiertoe over de onderzoeksmethodische en -technische vaardigheden die in de psychologie gemiddeld gebruikelijk zijn;
7. heeft besef van de ethische denk- en handelwijze behorend bij een wetenschappelijke at-
titude en heeft kennis van de ethische denk- en handelwijze op het terrein waar psycho logen werkzaam zijn;
8. beschikt over elementair inzicht in en overzicht over (een) andere deelgebied(en) van de psychologie dan de gekozen hoofdrichting;
9. beschikt over voldoende kennis en vaardigheden van (een) deelgebied(en) om ofwel in principe toegelaten te kunnen worden tot een masteropleiding binnen de psychologie, ofwel om een beroep te kunnen uitoefenen op een breed terrein waarop mensen met een bachelordiploma in de psychologie werkzaam kunnen zijn.
Master
Studenten kiezen bij aanvang van de masteropleiding Psychologie voor een bepaald vakgebied.
De volgende acht specialisaties worden aangeboden (de voertaal is Engels):
•
•
•
•
•
•
•
•
Child and Adolescent Psychology;
Clinical Neuropsychology;
Clinical Psychology;
Cognitive Psychology;
Health Psychology;
Methods and Statistics;
Social and Organisational Psychology;
Occupational Health Psychology.
Het onderwijs in de masteropleiding is, zoals staat beschreven in de zelfstudie, gericht op:
•
•
204
het verwerven van wetenschappelijke kennis, inzicht, vaardigheden en het gebruik van
wetenschappelijke methoden op het gebied van de psychologie;
academische vorming:
QANU / Psychologie / UL
•
•
•
•
•
•
•
•
het zelfstandig wetenschappelijk denken en handelen;
het analyseren van complexe problemen;
het wetenschappelijk rapporteren;
het hanteren van vakwetenschappelijke competenties in wijsgerige en maatschappelijke
context;
voorbereiding voor een wetenschappelijke loopbaan en vervolgonderwijs;
voorbereiding op een maatschappelijke loopbaan:
het kunnen gaan werken als zelfstandig psycholoog op verscheidene professionele werkvelden;
het kunnen gaan werken in functies op academisch niveau die kritisch wetenschappelijke
kennis, vaardigheden en attitudes vragen.
Voor de masteropleiding zijn in de Onderwijs- en examenregeling de volgende eindkwalificaties vastgesteld. De afgestudeerde masterstudent psychologie:
1. heeft inhoudelijke kennis op het terrein van de psychologie en de toepassing van die kennis bij het maken van een wetenschappelijke analyse;
2. heeft competenties met betrekking tot het doen van psychologisch onderzoek;
3. is bij afronding in staat zelfstandig een overzicht van de recente internationale literatuur
met betrekking tot een specifieke psychologische vraagstelling te vervaardigen, deze literatuur kritisch te bespreken, een onderzoeksopzet te ontwerpen die geschikt is om de
vraagstelling te toetsen, het onderzoek uit te voeren en conclusies en aanbevelingen te
verbinden aan de resultaten van het onderzoek;
4. is in staat een verslag te schrijven over het zelf uitgevoerde onderzoek, dat aan de normen
voor wetenschappelijk verslaggeving voldoet.
Deze eindkwalificaties gelden voor alle specialisaties die worden aangeboden. Binnen alle specialisaties worden studenten domeinspecifieke kennis en vaardigheden bijgebracht die nodig
zijn voor het onderzoek op het betreffende deelterrein, én voor de professionele praktijk waar
studenten later zullen werken. De opleiding geeft aan dat in het academisch jaar 2006-2007
de eindkwalificaties per specialisatie nader zullen worden uitgewerkt. In de zelfstudie heeft de
opleiding hiervoor een eerste aanzet gegeven (zie F2).
Oordeel
De commissie heeft de doelstellingen en de eindkwalificaties van de opleidingen bestudeerd
en gerelateerd aan het domeinspecifiek referentiekader voor de bachelor- en voor de masteropleiding. Zij is van oordeel dat de eindkwalificaties voldoen aan de domeinspecifieke eisen die
voor deze opleidingen gelden. De geformuleerde eindkwalificaties zijn naar het oordeel van
de commissie adequaat afgestemd op zowel Nederlandse als Europese kaders op dit domein.
De commissie ziet de aansluiting van de eindkwalificaties op de eisen van vakgenoten en de
beroepspraktijk in het domein van de Psychologie, zoals die via de Kamer Psychologie bij
alle psychologieopleidingen in Nederland tot stand gekomen is, als best practice voor andere
opleidingen. De commissie stelt vast dat de Leidse bacheloropleiding getuige eindkwalificatie 9, een beroepsuitgang verwoordt, waar het domeinspecifiek referentiekader geen rekening
mee houdt. De keuze voor een brede bachelor, voor zover de te behalen eindkwalificaties met
een eenjarige masteropleiding dat toelaten, sluiten naar oordeel van de commissie wel aan bij
internationale ontwikkelingen. Zij vindt het in dit kader positief dat de masteropleiding in het
Engels wordt gegeven.
QANU / Psychologie / UL
205
Bachelor Psychologie: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed.
Master Psychology: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed.
F2: Niveau: Bachelor en Master
De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van
de kwalificaties van een Bachelor of een Master.
De Universiteit Leiden hanteert een niveau-indeling voor de programmaonderdelen van elke
opleiding. Dit loopt voor de bacheloropleiding van niveau 100 tot 400 en voor de masteropleiding van niveau 400 tot niveau 600. Deze niveau-indeling wordt verder bij F6 behandeld.
De opleidingen hebben in de zelfstudie de eindkwalificaties gerelateerd aan de Dublin-descriptoren.
Bachelor
De opleiding stelt vast dat de eindkwalificaties aan de Dublin-descriptoren voldoen en op
sommige punten verder gaan. Zij relateert de eindkwalificaties in de zelfstudie als volgt aan de
Dublin-descriptoren (zie voor nummerverwijzing F1).
Kennis en inzicht: eindkwalificaties 2 en 8
Toepassen kennis en inzicht en Oordeelsvorming: eindkwalificatie 1
Communicatie: eindkwalificatie 3
Leervaardigheden: eindkwalificatie 9
Master
In de zelfstudie zijn voor elke specialisatie van de masteropleiding de algemene eindkwalificaties aan de hand van de Dublin-descriptoren nader uitgewerkt. Deze corresponderen in zijn
algemeenheid als volgt met de Dublin-descriptoren.
Kennis en inzicht
1. Heeft specialistische kennis van theorievorming binnen de specialisatierichting.
2. Heeft grondige kennis van onderwerpen (binnen of buiten die specialisatie) die voor het
gebruik van deze theorieën van belang kunnen zijn.
3. Heeft toegespitste kennis ten aanzien van de instrumenten die binnen de specialisatie
worden gebruikt.
4. Heeft specialistische kennis met betrekking tot de werkwijze binnen de specialisatie.
5. Heeft kennis van onderzoeksmethoden op het gebied van de specialisatie.
6. Heeft kennis opgedaan over juridische en ethische aspecten van de praktische toepassingen en de organisaties waarbinnen afgestudeerden van de specialisatie werkzaam zijn.
Toepassen kennis en inzicht
7. Kan wetenschappelijk onderzoek uitvoeren op het terrein van de specialisatie en de merites van onderzoek op dit gebied kritisch waarderen.
8. Kan op basaal niveau gebruikmaken van de instrumenten die binnen de specialisatie gangbaar zijn.
9. Bezit basale professionele vaardigheden om in de specialistische praktijk werkzaam te zijn.
206
QANU / Psychologie / UL
10. Bezit vaardigheden om op een niveau passend bij de genoten opleiding evidence-based te
werken.
11. Bezit specialistische vaardigheden. Oordeelsvorming
12. Is in staat om kritisch na te denken over de ethische aspecten van beroepsmatig handelen
alsmede in wetenschappelijke onderzoekssituaties.
13. Is in staat om te reflecteren over de gevolgen van zijn eigen handelen voor patiënten, cliënten proefpersonen en collega’s.
14. Heeft een besef van de eigen beperkingen en zal zich op het juiste moment onthouden van
handelen of een beroep doen op de deskundigheid van beroepsgenoten.
Communicatie
15. Bezit het vermogen om de resultaten van het professioneel handelen op een voor collega’s
duidelijke wijze te communiceren.
16. Bezit het vermogen om de resultaten van een zelf uitgevoerd psychologisch onderzoek op
een heldere wijze te rapporteren, die voldoet aan de normen van wetenschappelijke verslaglegging.
Leervaardigheden
17. Bezit de leervaardigheden nodig voor het kunnen volgen van een postdoctorale beroepsopleiding of een PhD-training met een grotendeels zelfgestuurd of autonoom karakter.
Oordeel
De commissie heeft de eindkwalificaties van de bachelor- en masteropleiding bestudeerd vanuit het perspectief van de Dublin-descriptoren. Zij stelt vast dat de eindkwalificaties van de
bachelor- en masteropleiding een duidelijk verschil in niveau kennen. Waar studenten in de
bacheloropleiding bijvoorbeeld beschikken over een algemene oriënterende kennis en inzicht
in de psychologie en haar deelgebieden, wordt van studenten in de masteropleiding verwacht
dat zij beschikken over specialistische kennis van theorievorming binnen de specialisatierichting
en grondige kennis van onderwerpen (binnen of buiten die specialisatie) die voor het gebruik
van deze theorieën van belang kunnen zijn. Deze verschillen in niveau zijn bij alle onderdelen
van de Dublin-descriptoren te onderscheiden. De commissie stelt aansluitend vast dat alle
Dublin-descriptoren in de eindkwalificaties van zowel de bachelor- als masteropleiding expliciet en op het passende niveau aan de orde komen. Zij sluit zich op dit punt aan bij de relatie
die de opleiding heeft gelegd tussen de Dublin-descriptoren en de hierboven uiteengezette
corresponderende eindkwalificaties.
Bachelor Psychologie: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master Psychology: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
QANU / Psychologie / UL
207
F3: Oriëntatie WO:
De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een
Master in WO:
• De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale
wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in
het toekomstige beroepenveld.
• Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt.
• Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multien interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist
is of dienstig is.
Vanuit de Universiteit Leiden is een Leids Universitair Register Opleidingen opgesteld. Hierin
is vastgelegd of een opleiding voldoende academische signatuur heeft. De bachelor- en masteropleiding Psychologie zijn opgenomen in dit Leids Register. Uit de niveaubeschrijvingen die
door de UL worden gehanteerd (zie F6) en de voorwaarden voor registratie in het Leids Universitair Register, blijkt naar het oordeel van de opleidingen de wetenschappelijke signatuur.
De psychologieopleiding in Leiden heeft, zoals zij vermeldt in de zelfstudie, gekozen voor een
sterk onderzoeksgericht profiel voor alle studenten.
Bachelor
Afgestudeerde bachelors Psychologie hebben onvoorwaardelijke toegang tot de doorstroommasteropleiding Psychologie aan de UL en kunnen worden toegelaten tot de selectieve onderzoeksmasteropleiding Psychologie.
De opleiding geeft in de zelfstudie aan dat het civiele effect van het bachelordiploma beperkt
is. Uit de eindkwalificaties van de bacheloropleiding blijkt dat afgestudeerde bachelorstudenten over voldoende niveau beschikken om in te stromen op de arbeidsmarkt naar functies
waarbij gevraagd wordt naar basale kennis en vaardigheden op het terrein van de psychologie.
De opleiding denkt hierbij aan een functie als junior onderzoeker of junior posities waarin elementaire academische vaardigheden zijn vereist. Om als zelfstandig psycholoog of onderzoeker
te werken is het volgens de zelfstudie echter noodzakelijk een masterprogramma te volgen.
Master
Aansluitend bij het Leidse profiel, kent de masteropleiding, zoals staat omschreven in de zelfstudie, een sterke wetenschappelijke oriëntatie. Daarnaast ligt volgens de opleiding een sterk
accent op het aanleren en toepassen van professionele vaardigheden als zelfstandig beroepsuitoefenaar vanuit een kritisch wetenschappelijke beroepsattitude.
Afgestudeerde masters hebben toegang tot een PhD-opleiding. Enkel studenten die de facultatieve stage hebben gevolgd, kunnen zij worden toegelaten tot de vervolgopleidingen voor
gezondheidszorgpsycholoog of tot psychotherapeut.
De opleiding geeft aan dat afgestudeerden afhankelijk van het gekozen programma een functie
kunnen gaan vervullen in de verschillende werkvelden waarin psychologen werkzaam zijn, zoals op
het terrein van arbeid en organisatie en het klinisch werkveld. Diegenen die binnen de specialisatie een Basisaantekening Psychodiagnostiek (BAPD) hebben behaald, zijn bevoegd om specifieke
diagnostische en assessment functies te bekleden. Verder kunnen afgestudeerden onder supervisie een jaar werkervaring als psycholoog opdoen om zich als psycholoog NIP te laten registreren.
208
QANU / Psychologie / UL
Oordeel
Zie ook F1 waarin de commissie beargumenteert dat de eindkwalificaties voldoende aansluiten
bij de Nederlandse en Europese eisen die door vakgenoten aan een psychologiediploma worden gesteld. De commissie stelt vast dat bacheloropleiding Psychologie toegang biedt tot ten
minste één masteropleiding.
De commissie heeft kennisgenomen van de voorwaarden tot registratie in het Leids register.
Zij vindt dat de eindkwalificaties van de bachelor- en masteropleiding het wetenschappelijk
karakter van de opleiding sterk tot uitdrukking brengen. Voor de bacheloropleiding blijkt dit
bijvoorbeeld uit eindkwalificatie 1 (zie voor nummerverwijzing F1), waarin is omschreven
dat de student beschikt over een academisch denk- en werkniveau dat vervolgens wordt uitgesplitst naar onder meer academische vaardigheden, onderzoeksvaardigheden en algemeen
professionele vaardigheden. Uit eindkwalificatie 4 blijkt dat de afgestudeerde bachelor in staat
is eenvoudig psychologisch onderzoek begeleid op te zetten, uit te voeren, en te verslaan. Eindkwalificatie 9 expliciteert dat de afgestudeerde over voldoende kennis en vaardigheden van
(een) deelgebied(en) beschikt om ofwel toegelaten te kunnen worden tot een masteropleiding
binnen de psychologie, ofwel om een beroep te kunnen uitoefenen op een breed terrein waarop
mensen met een bachelordiploma in de psychologie werkzaam kunnen zijn. Hiermee sluiten
de eindkwalificaties van de bacheloropleiding naar het oordeel van de commissie goed aan bij
de criteria voor wetenschappelijke oriëntatie van de bachelor. Deze is volgens de commissie in
Leiden sterk.
Voor de masteropleiding blijkt het wetenschappelijk karakter van de opleiding bijvoorbeeld uit
de academische vorming waarop het onderwijs gericht is (zie F1), waaronder het zelfstandig
wetenschappelijk denken en handelen, het analyseren van complexe problemen, het wetenschappelijk rapporteren, en het hanteren van vakwetenschappelijke competenties in wijsgerige
en maatschappelijke context. De eindkwalificaties expliciteren dat de opleiding voorbereidt
op een wetenschappelijke loopbaan, vervolgonderwijs en een maatschappelijke loopbaan. De
afgestudeerde kan zelfstandig de hele empirische cyclus uitvoeren (eindkwalificaties 3 en 4).
De commissie is hiermee van oordeel dat in de eindkwalificaties van de masteropleiding voldoende aandacht wordt besteed aan het zelfstandig verrichten van wetenschappelijk onderzoek.
De aansluiting van de doelstellingen bij de beroepspraktijk vindt zij voor de masteropleiding
minder goed uitgewerkt.
Bachelor Psychologie: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed.
Master Psychology: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Oordeel op onderwerpniveau
Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend
oordeel op het niveau van het onderwerp ‘Doelstellingen opleiding’ voor de bacheloropleiding Psychologie en de masteropleiding Psychology luidt: voldoende.
QANU / Psychologie / UL
209
5.2.2. Programma
Bachelor
De bacheloropleiding bestaat uit een programma van 131 studiepunten verplichte onderdelen
en 49 studiepunten keuzeonderdelen. Ten minste 40 studiepunten van de keuzeonderdelen
moeten binnen de opleiding Psychologie worden ingevuld. In het tweede jaar worden 9 studiepunten besteed aan keuzevakken en in het derde jaar kiest de student verplicht vier cursussen
van elk 10 studiepunten uit een aanbod van negen cursussen. Het bachelorproject bestaat uit
20 studiepunten.
Het is mogelijk een major-minorvariant te volgen, waarbij de major 70% van het programma op
een vakgebied omvat en de minor 30% van het programma op een ander vakgebied omvat.
De monodisciplinaire bacheloropleiding Psychologie bestaat uit de volgende vakken.
Eerste bachelorjaar
Tutoraat
Inleiding in de psychologie Inleiding in de methoden en technieken
Toetsende statistiek
Experimentele proefopzettenleer
Geschiedenis van de psychologie
Sociale en organisatiepsychologie
Persoonlijkheids, klinische en gezondheidspsychologie
Cognitieve en biopsychologie
Ontwikkelings- en onderwijspsychologie
5 studiepunten
7 studiepunten
6 studiepunten
6 studiepunten
4 studiepunten
4 studiepunten
7 studiepunten
7 studiepunten
7 studiepunten
7 studiepunten
Tweede bachelorjaar
Wetenschapsleer
Psychometrie en psychodiagnostiek
Multivariate data-analyse
Interpersoonlijke beroepsvaardigheden
Groepsdynamica
Stress, gezondheid en ziekte
Aandacht
Ontwikkelingspsychopathologie
Keuzevak
6 studiepunten
9 studiepunten
6 studiepunten
6 studiepunten
6 studiepunten
6 studiepunten
6 studiepunten
6 studiepunten
9 studiepunten
Derde bachelorjaar
Keuze van vier vakken uit volgende lijst:
• Coöperatie en conflict
• Beoordeling en beïnvloeding
• Cognitieve en intellectuele ontwikkeling
• Sociaal emotionele ontwikkeling
• Cognitieve ergonomie
• Cognitieve neurowetenschap
• Psychopathologie, diagnostiek en behandeling
• Gezondheidspsychologie
10 studiepunten
10 studiepunten
10 studiepunten
10 studiepunten
10 studiepunten
10 studiepunten
10 studiepunten
10 studiepunten
210
QANU / Psychologie / UL
•
•
Klinische neuropsychologie
10 studiepunten
Bachelorproject20 studiepunten
Master
De masteropleiding kent zoals gezegd acht specialisatieprogramma’s. Elk masterprogramma
heeft dezelfde structuur. Het bestaat uit specialistische theoretische en methodologische cursussen, het aanleren van specialistische vaardigheden, een masterthesis gebaseerd op een empirisch onderzoek, en facultatief een stage van een half jaar. Elk programma kent 30 studiepunten
toe aan verplichte cursussen, 10 studiepunten aan keuzecursus(sen) en 20 studiepunten voor
de masterthesis. De facultatieve stage heeft een omvang van 30 studiepunten.
F4: Eisen WO
Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een WO-opleiding:
• Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk
onderzoek binnen relevante disciplines.
• Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën.
• Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk
onderzoek.
• Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de
actuele praktijk van de relevante beroepen.
Bachelor
De opleiding geeft in de zelfstudie aan dat binnen de bacheloropleiding onderwijs en onderzoek nauw verweven zijn. Dit komt onder meer tot uitdrukking bij de bachelorprojecten.
Deze sluiten zo veel mogelijk aan bij lopend onderzoek binnen het onderzoeksinstituut
Psychologie. In het tutoraat wordt aandacht besteed aan de vorming van academische vaardigheden. Studenten met wie de commissie heeft gesproken zijn erg enthousiast over de
vorming van wetenschappelijke vaardigheden in kleine groepjes via het tutoraat. Dit wordt
volgens hen goed begeleid. Verder bevat het bachelorprogramma vakken op het terrein
van methoden en technieken, geschiedenis van de psychologie en wetenschapsleer die het
wetenschappelijk karakter van de opleiding, naast de domeinspecifieke vakken, volgens de
opleiding versterken.
Voor bijzonder getalenteerde studenten biedt de opleiding in alle drie jaren van de bacheloropleiding een honoursprogramma aan. De doelstelling van het honoursprogramma is erop gericht
tegemoet te komen aan de interesse van studenten in de psychologie als wetenschap. Naast de
theoretische kennis die in de reguliere opleiding wordt aangeboden, brengt het honoursprogramma studenten in contact met onderzoek van de eigen medewerkers en toonaangevende
onderzoekers in de psychologie uit binnen- en buitenland.
Studenten kunnen zich hiervoor per jaar aanmelden en worden geselecteerd op basis van motivatie en studieprestaties. Hiervoor zijn gemiddeld per jaar twintig plaatsen beschikbaar. Aan
studenten die meer moeite hebben met het wetenschappelijke gehalte van de opleiding wordt
vanaf begin 2006 extra onderwijs aangeboden in de vorm van intensieve studeergroepen. Hiervoor zijn in het tweede semester van het eerste jaar 120 plaatsen beschikbaar. Selectie geschiedt
door de studieadviseurs.
Uit de bachelorenquête (2005) blijkt dat afgestudeerde bachelors vinden dat er voldoende
aandacht wordt besteed aan theorievorming en aan onderzoeksvaardigheden en schriftelijke
QANU / Psychologie / UL
211
en mondelinge vaardigheden. Samenwerken en het ontwikkelen van een wetenschappelijke
attitude krijgen ook voldoende aandacht volgens de meeste studenten (bron: zelfstudie).
Master
Voor de masteropleiding geldt, volgens de opleiding, dat er een sterke verbinding is tussen
het onderwijs en het onderzoek dat binnen de sectie plaatsvindt. Zo sluit het onderzoek dat
studenten voor de masterthesis verrichten veelal aan bij het onderzoek dat door de begeleidende docenten van het onderzoeksinstituut psychologie wordt gedaan. In de theoretische
onderdelen van de masteropleiding worden de meest recente ontwikkelingen besproken op het
specifieke deelterrein van de psychologie. Ook worden binnen de specialisaties methodologische cursusonderdelen gegeven waarin specifieke kennis voor het onderzoek op het deelterrein
wordt behandeld. In de stage en het specialistische vaardighedenonderwijs wordt aandacht
besteed aan de professionele praktijk waar studenten later zullen werken. Dit specialistische
vaardighedenonderwijs wordt soms verzorgd door professionals vanuit de praktijk. De commissie heeft uit de gesprekken begrepen dat het aanleren van praktijkgeoriënteerde vaardigheden in het Nederlands mag. Meer theoretisch georiënteerde vaardigheden worden net als
de rest van de masteropleiding in het Engels aangeboden. Daarnaast is een aantal stafleden
ook incidenteel of permanent werkzaam in de professionele psychologische praktijk en zijn
er raamovereenkomsten tussen het departement Psychologie en verschillende professionele
instanties. De opleiding geeft hiervan in de zelfstudie een aantal voorbeelden.
Volgens de studenten met wie de commissie sprak, was er gedurende de masteropleiding weinig aandacht voor de eisen die worden gesteld aan het halen van de Basisaantekening Psychodiagnostiek en de mogelijkheden voor de gezondheidszorgvervolgopleiding. Zodra studenten
stage lopen is hier wel aandacht voor.
Oordeel
De commissie heeft het programma van de bachelor- en de masteropleiding bestudeerd. Voor
de bacheloropleiding concludeert de commissie, onder meer op basis van het programma
en cursusmateriaal dat zij heeft ingezien, dat studenten kennis verwerven aan de hand van
interactie met relevant wetenschappelijk onderzoek. Studenten lezen bijvoorbeeld al vroeg in
de studie researchpapers en leren allerlei academische vaardigheden in het tutoraat en onderzoeksvaardigheden in onder meer het methodenleer- en statistiekonderwijs. Wat betreft de disciplinaire kennis worden voldoende uitgebreide inleidingen gegeven in de psychologie en de
belangrijkste deelgebieden hiervan. Het bachelorproject waarmee de bacheloropleiding wordt
afgesloten is bij de Leidse bacheloropleiding relatief omvangrijk. Dit omvat een onderzoeksproject waarin studenten inhoudelijke en methodologische vaardigheden moeten toepassen
(20 studiepunten). De commissie waardeert het positief dat hierbij de hele empirische cyclus
wordt doorlopen. Eveneens vindt de commissie het positief dat het bacheloronderzoek aansluit bij de onderzoekstopics van de wetenschappelijke staf. Met genoemde punten waarborgt
het bachelorprogramma goed de ontwikkeling van onderzoeksvaardigheden op wetenschappelijk gebied. Tot slot spreekt de commissie haar waardering uit voor het honoursprogramma
dat studenten met specifieke interesse in de psychologie als wetenschap extra uitdaagt. De
commissie beoordeelt dit facet voor de bacheloropleiding om bovengenoemde argumenten
met een goed.
Voor de masteropleiding geldt volgens de commissie eveneens dat kennisontwikkeling in interactie met het wetenschappelijk onderzoek binnen de Psychologie plaatsvindt. Dit komt bijvoorbeeld tot uitdrukking in de masterthesis die aansluit bij wetenschappelijk onderzoek van
212
QANU / Psychologie / UL
de staf. Ook binnen de vakken wordt een adequate relatie met wetenschappelijk onderzoek
gelegd en in de methodologische onderdelen komen specialistische onderzoeksvaardigheden
aan bod. Zo is de commissie bijvoorbeeld in een scriptie buitengewoon geavanceerde statistische analyses tegengekomen. De commissie vindt het gepast dat praktische vaardigheden altijd
in de eigen moedertaal worden aangeleerd. Dit geldt vooral voor interventies met mensen,
zoals bij klinische richtingen en arbeids- en organisatiepsychologie. De cursusmaterialen die de
commissie van de verschillende masterprogramma’s heeft ingezien, sluiten naar het oordeel van
de commissie aan bij actuele wetenschappelijke theorieën in het betreffende deelgebied. De
commissie is concluderend erg positief over de wetenschappelijke inhoud van het programma,
maar zou gezien de aard van de masteropleiding meer aantoonbare verbanden met de actuele
praktijk van de relevante beroepen verwachten. Het contact met en voorlichting over de actuele praktijk is naar het oordeel van de commissie minimalistisch ingevuld indien studenten
niet kiezen voor de facultatieve stage van een half jaar. De commissie beoordeelt daarom dit
facet voor de masteropleiding met een voldoende.
Bachelor Psychologie: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed.
Master Psychology: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma
Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma.
De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te
bereiken.
Bachelor
Voor het bachelorprogramma is per studieonderdeel vastgesteld wat de operationele leerdoelen
zijn. Deze zijn door de bachelor-mastercommissie en de jaarcommissies met de bijbehorende
vaardigheden bij de start van het bachelorprogramma in samenhang besproken. De opleiding
heeft per jaar in kaart gebracht welke vaardigheden in de verschillende studieonderdelen worden bijgebracht. In de zelfstudie geeft de opleiding gedetailleerd aan welke kennis en welke
vaardigheden in elke cursus behandeld worden.
Kortweg start de bacheloropleiding, gezien de eindkwalificaties zoals geformuleerd in de
OER (zie F1), met inleidingen in de psychologie en de belangrijkste deelgebieden van de
psychologie, en combineert dit met onderwijs op het gebied van methoden en technieken van
onderzoek en enkele steunvakken. Een deel van het bachelorprogramma wordt besteed aan
wetenschappelijk onderzoek en er wordt een basis gelegd om in de masterfase te voldoen aan
de eisen voor de basisaantekening psychodiagnostiek. De bacheloropleiding wordt afgerond
met een onderzoeksproject, waarmee het kunnen toepassen van zowel inhoudelijke als methodologische kennis en vaardigheden wordt getoetst.
Master
In de zelfstudie betoogt de opleiding dat het programma van de masteropleiding voldoet aan
de Dublin-descriptoren, waarmee de eindkwalificaties van de masteropleiding corresponderen. Zo is er in alle programma’s sprake van verdergaande specialisatie en verdieping van een
bepaald onderwerp, en wordt door studenten individueel een masterthesis geschreven die is
gebaseerd op empirisch onderzoek, waarbij van studenten wordt verwacht dat zij een eigen
QANU / Psychologie / UL
213
bijdrage leveren aan het ontwikkelen en toepassen van de bestaande theoretische kennis. Elk
programma omvat onderdelen waarbij studenten referaten moeten houden of papers moeten schrijven. Studenten krijgen hier feedback op de wijze van communiceren. Professionele
vaardigheden die aan bod komen variëren van diagnostische en therapeutische vaardigheden
tot laboratoriumvaardigheden. De opleiding verwacht in de loop van de masteropleiding van
studenten steeds meer zelfstandigheid. In de masterthesis dienen zij geheel zelfstandig een
onderzoek op te zetten en te voltooien. Deze opzet van het programma geeft volgens de opleiding een adequate concretisering van de eindkwalificaties. Zij heeft de eindkwalificaties van
elke specialisatie in de zelfstudie nader uitgewerkt aan de hand van de Dublin-descriptoren en
vervolgens per specialisatie van elke onderwijsonderdeel aangegeven aan welke eindkwalificaties dit onderdeel aandacht besteedt.
Oordeel
De commissie heeft de tabel waarin de eindkwalificaties op het gebied van kennis en de nader
uitgewerkte eindkwalificaties betreffende de vaardigheden gerelateerd worden aan de cursussen bestudeerd en op hoofdlijnen vergeleken met het cursusmateriaal dat wordt gebruikt en de
omschrijving van de inhoud van de cursus in de studiegids. Zij stelt vast dat de eindkwalificaties van de bacheloropleiding adequaat zijn vertaald in de programmaonderdelen. De commissie heeft specifiek naar het aanleren van ethische aspecten gekeken. De commissie waardeert
de breedheid van de bacheloropleiding positief. Doordat studenten in het derde bachelorjaar
verplicht zijn om vier van de negen specialisatievakken te volgen, oriënteren zij zich breder dan
alleen op de specialisatie die zij mogelijkerwijs willen gaan volgen. Dit sluit aan bij de filosofie van de Leidse bacheloropleiding dat een te vroege en sterke specialisatie ongewenst is. De
commissie vindt de inhoud en opbouw van het bachelorprogramma zoals hierboven uiteengezet een adequate concretisering van de eindkwalificaties. Het programma biedt studenten
voldoende de mogelijkheid deze eindkwalificaties te verkrijgen.
De commissie heeft het programma van de masteropleiding bestudeerd in het licht van de
beoogde eindkwalificaties, zoals die per specialisatie zijn uitgewerkt. Zij stelt hierbij vast dat
de opleiding een facultatieve stage van een half jaar aanbiedt in aansluiting op de eenjarige
masteropleiding. Dit roept de vraag op in hoeverre het volgen van een dergelijke facultatieve
stage nodig is om de eindkwalificaties op het gebied van vereiste professionele vaardigheden
te behalen en de aansluiting bij een postdoctorale beroepsopleiding te verkrijgen. Indien de
student niet kiest voor een facultatieve stage, gelden naar het oordeel van de commissie grote
deficiënties met betrekking tot de eindkwalificaties van de specialisaties Child and Adolescent
Psychology, Clinical Neuropsychology, Clinical Psychology, en Health Psychology. Deze vier
specialisaties beogen aansluiting bij een van de vervolgopleidingen in de gezondheidszorg,
maar zonder het volgen van een facultatieve stage voldoen studenten niet aan de toegangseisen
die daarvoor zijn gesteld. Alhoewel docenten van de psychologieopleiding vaak betrokken zijn
bij de praktijk en andersom praktijkbeoefenaars vaak als gastdocent bij het vaardigheidsonderwijs betrokken zijn, waardoor in de eenjarige masteropleiding studenten reeds professionele
vaardigheden leren die hen voorbereiden op de later beroepspraktijk (zie verder F12), is het
volgen van een stage voor studenten uit deze vier specialisaties noodzakelijk voor aansluiting
bij postdoctorale beroepsopleidingen.
Het is de commissie bekend dat de opleiding haar oordeel deelt; daarom is een voorstel voor
de inrichting van een tweejarige masteropleiding op het gebied van de Health Care Psychology
ingediend bij de NVAO. Indien dat voorstel de Toets nieuwe opleidingen doorstaat, dan zullen
214
QANU / Psychologie / UL
de eerder genoemde vier specialisaties met civiel effect niet meer worden aangeboden binnen
de éénjarige aansluitende masteropleiding.
De commissie oordeelt dat, naast het volgen van onderwijs gericht op het aanleren van professionele vaardigheden, het volgen van een facultatieve stage wel gewenst, maar niet strikt
noodzakelijk is om de huidige eindkwalificaties van de overige vier specialisaties te behalen,
te weten Cognitive Psychology, Methods and Statistics, Social and Organisational Psychology,
and Occupational Health Psychology. Een aanpassing van het programma waarbij de specialisaties in de Leidse opleiding op dit punt gelijkwaardig worden aan de andere opleidingen in
Nederland, door het inbouwen van een korte stage in de masteropleiding, lijkt wenselijk om
een betere aansluiting aan de eindkwalificaties te realiseren.
De commissie is van oordeel dat de masteropleiding Psychologie in haar huidige vorm niet
voldoet aan de criteria die gelden voor dit facet, omdat de stage geen onderdeel uitmaakt van
die specialisaties die aansluiting op postdoctoraal onderwijs beogen (te weten de specialisaties
Child and Adolescent Psychology, Clinical Neuropsychology, Clinical Psychology, en Health
Psychology). Zij meent evenwel dat dat wel het geval zal zijn zodra deze specialisaties uit
deze opleiding zijn verwijderd en zijn ondergebracht in een tweejarige masteropleiding en
het programma van de resterende specialisaties zal zijn aangepast op de wijze die hierboven is
aangegeven.
Bachelor Psychologie: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master Psychology: Het oordeel van de commissie over dit facet is onvoldoende.
F6: Samenhang programma
Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Bachelor en Master
De Universiteit Leiden hanteert een model waarin aan elk curriculumonderdeel een niveau (van
100 tot 600) wordt toegekend. Per opleiding stelt zij een minimum aantal studiepunten per
niveau. De eisen aan de niveaus zijn vastgelegd in het Leids Universitair Register Opleidingen
(zie ook F3). De bachelor- en masteropleiding Psychologie hebben elk programmaonderdeel
in onderstaande abstracte niveaucategorieën beschreven. Voor de bacheloropleiding gelden de
niveaus 100 t/m 400 en voor de masteropleiding 400 t/m 600. De bacheloropleiding omvat,
gradueel opgebouwd over de drie jaren, 28 studiepunten op niveau 100, 53 studiepunten op
niveau 200, 30 studiepunten op niveau 300 en 60 studiepunten op niveau 400. De resterende
9 studiepunten worden besteed aan een keuzevak waarvan het niveau kan wisselen. De specialisaties van de masteropleiding bestaan voornamelijk uit cursussen op 500-niveau en worden
afgesloten met een masterthesis op 600-niveau.
Bachelor
De opleiding geeft in de zelfstudie aan dat de cursusonderdelen van de bacheloropleiding voor
een deel een noodzakelijke volgorde kennen. In het eerste jaar wordt een algemeen inleidend
programma gegeven, waarmee de basis wordt gelegd voor de volgende twee jaren. Het tweede
jaar omvat nog een groot aantal verplichte vakken. In het derde jaar kiest een student vier cursussen uit een aanbod van negen cursussen. Deze keuzevakken bereiden de student voor op een
specialisatie in de masteropleiding.
QANU / Psychologie / UL
215
Voor verschillende cursussen gelden ingangsvoorwaarden. Deze zijn inhoudelijk gemotiveerd:
het vak bouwt inhoudelijk voort op het geleerde in een eerder vak. In de zelfstudie geeft de
opleiding een overzicht van de sequentiële opbouw die in het curriculum op grond van de
ingangsvoorwaarden bestaat.
Deze opbouw van het programma is door de bachelor-mastercommissie, na raadpleging van
de secties, ontwikkeld en per jaar verder uitgewerkt door de eerste-, tweede- en derdejaarscommissie. De zelfstudie meldt dat hierbij rekening is gehouden met problemen en ervaringen uit
het verleden, bijvoorbeeld ten aanzien van de moeilijkheden met methoden- en techniekenvakken. De jaarcommissies bewaken de samenhang per jaar. De opleidingscommissie bewaakt
de samenhang van de bacheloropleiding als geheel. In de vragenlijsten, waarvan de resultaten
door de opleidingscommissie worden besproken, wordt onder meer naar overlap in het curriculum gevraagd.
Van studenten met wie de commissie heeft gesproken, heeft zij begrepen dat er een relatief
grote overgang van het tweede naar het derde jaar bestaat. In het derde jaar moeten studenten
bijvoorbeeld ‘opeens’ veel schrijven. De commissie heeft begrepen dat hieraan door het opleidingsmanagement gewerkt wordt.
Master
Voor de masteropleiding is voorafgaand aan de invulling van het programma door het departementsbestuur vastgesteld wat de samenhang binnen elke specialisatie moet zijn. Besloten is een
inhoudelijk samenhangend programma op te stellen, waarbij steeds aandacht wordt besteed
aan wetenschappelijke theorievorming, methodologie en professionele en academische vaardigheden, culminerend in een empirisch onderzoek dat wordt afgerond met een thesis.
De masteropleiding kent twee instapmomenten en is modulair opgezet. De meeste onderdelen
kunnen als op zichzelf staande onderdelen gevolgd worden. Enkele onderdelen kennen een
ingangseis, zo moet bijvoorbeeld het onderdeel Basic Therapeutic Skills met goed gevolg zijn
afgelegd voordat het onderdeel Cognitive-Behavioural Interventions in de specialisaties Health
Psychology en Clinical Psychology kan worden gevolgd. De masterthesis en facultatieve stage
volgen altijd aan het eind van het programma, waardoor de geleerde kennis en vaardigheden
op zelfstandige wijze kunnen worden toegepast.
De zelfstudie vermeldt dat de samenhang van het masterprogramma binnen de specialisaties
én de samenhang van het programma tussen de specialisaties, in de eerste plaats wordt bewaakt
door de opleidingscommissie.
Oordeel
De commissie heeft het programma van de bachelor- en masteropleiding bestudeerd op samenhang. Zij stelt vast dat de gehanteerde niveau-indeling samenhang bevordert.
Voor de bacheloropleiding vindt de commissie de opbouw van meer algemeen inleidend naar
meer specifiek voorbereidend op een specialisatie in een masterprogramma logisch. De commissie vindt de onderlinge samenhang van de vakken in de bacheloropleiding voldoende, maar
niet zo sterk. Ook stelt zij vast dat de negen vakken waaruit de student in het derde bachelorjaar kan kiezen enerzijds brede domeinvakken bevatten, zoals Gezondheidspsychologie en Klinische neurospychologie, maar aan de andere kant ook meer ‘topic’-vakken als Beoordeling en
216
QANU / Psychologie / UL
beïnvloeding, gericht op een specifiek thema. Deze vakken worden alle op hetzelfde niveau
gegeven (400), terwijl de commissie zou verwachten dat vervolgvakken rondom een thema
meer verdieping zouden brengen.
De commissie vindt de samenhang van de masteropleiding goed. Zij is van mening dat de verschillende specialisaties homogene pakketten vormen. De commissie vindt dat de specialisaties
in de masteropleiding op goede wijze over de secties heen worden aangeboden. De programmaonderdelen per specialisatie hangen inhoudelijk goed samen en vormen een heldere leerlijn
die opbouwt naar de masterthesis.
De commissie is van mening dat zowel de bachelor- als masteropleiding voldoende waarborgen heeft ingebouwd om een samenhangend studieprogramma te realiseren, bijvoorbeeld door
de specifieke taak van beide opleidingscommissies (voor de bachelor- en masteropleiding) en
door de jaarcommissies in de bacheloropleiding.
Bachelor Psychologie: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master Psychology: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed.
F7: Studielast
Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
Bachelor
De opleiding geeft aan dat de studielast evenwichtig over het programma van de bacheloropleiding is verdeeld. Door de universitair brede invoering van een semestersysteem per 2005-2006
is het onderwijs geconcentreerd in twee perioden van zestien weken, die elk worden gevolgd
door een periode van vier weken waarin opdrachten kunnen worden gemaakt en tentamens
en herkansingen worden afgenomen. Naar aanleiding van evaluaties zal de onderwijslast beter
verdeeld worden over de onderwijsluwe periode van vier weken.
De opleiding heeft een aantal punten omtrent de studielast en studeerbaarheid van de bacheloropleiding in een eerste enquête onder de afgestudeerde bachelorstudenten bevraagd. Dit
betrof, gezien het tijdstip van de enquête, een groep studenten die het programma binnen de
geprogrammeerde tijd heeft afgerond. Uit deze enquête blijkt dat 94% van de respondenten
vindt dat het programma in drie jaar voltooid kan worden. Ook blijkt dat studenten minder
tijd besteden aan hun studie dan er voor staat geprogrammeerd: een derde van de studenten
besteedt meer dan dertig uur aan de studie, ongeveer een derde tussen de 25 en de dertig uur
en een derde minder dan 25 uur. Bachelorstudenten met wie de commissie heeft gesproken
bevestigen dit beeld. Zij geven aan bijna nooit veertig uur per week te studeren, dit ligt eerder
op de helft. Volgens deze, wellicht selecte groep bachelorstudenten, kan de bachelorstudie wel
zwaarder. Een minderheid van de studenten (14%) noemt de studieprogrammering als een
mogelijke factor voor studievertraging. Om te zorgen dat studenten meer studievoortgang
boeken heeft de opleiding de eisen op grond waarvan een bindend studieadvies wordt gegeven
verzwaard, meer volgorde-eisen geformuleerd ten aanzien van het volgen van de verschillende
cursussen, het aantal herkansingen voor tentamens beperkt en een harde cesuur tussen het
bachelorprogramma en het masterprogramma ingesteld.
Uit de enquête blijkt dat een meerderheid van de studenten het onderwijsrooster evenwichtig
vindt. Ook zijn studenten positief over de spreiding van de studielast in de eerste twee jaren.
QANU / Psychologie / UL
217
In het derde jaar vindt ongeveer de helft van de studenten dat de spreiding goed is en vindt iets
meer dan 30% dat het onderwijs niet op een goede wijze is verdeeld over het derde jaar. De
opleiding meldt hierbij dat dit waarschijnlijk een consequentie is van de keuze die studenten in
het derde jaar moeten maken, waarbij de vier keuzevakken in de praktijk niet altijd even goed
te combineren zijn. De opleiding meldt dat zij, nu duidelijk is welke vakken vaak in combinatie
worden gekozen, hiermee bij de programmering van het onderwijs rekening zal houden.
Uit evaluaties en gesprekken met delegaties blijkt dat statistiek, met name in het eerste jaar,
een struikelvak vormt. Tijdens de gesprekken kwam naar voren dat de opleiding een taakgroep
heeft ingesteld om onder meer het statistiekonderwijs te verbeteren.
Master
Voor de masteropleiding geldt, zoals wordt vermeld in de zelfstudie, het uitgangspunt dat
de opleiding in één jaar dient te worden afgerond. Binnen het departement zijn afspraken
gemaakt over de zwaarte van de cursussen, zoals bijvoorbeeld het niveau van de stof en het
aantal pagina’s dat moet worden bestudeerd. De opleiding geeft aan dat het programma strak
is geprogrammeerd en weinig keuzemogelijkheden heeft.
Gezien de recente start van de masteropleiding zijn nog geen evaluatiegegevens beschikbaar over
de gerealiseerde studielast. Uit de eerste ervaringen met het programma blijkt dat studenten het
programma relatief zwaar vinden. De opleiding geeft hiervoor als mogelijke verklaring ten eerste
de invoering van het semestersysteem, waarbij in de programmering te weinig rekening is gehouden met een onderwijsluwe periode na beide zestien weken, en ten tweede het feit dat de masteropleiding een zeer intensief programma kent, waarbij de student door plaatsing in een jaargroep
en door meer individuele begeleiding dan in de bacheloropleiding meer zichtbaar wordt.
De zelfstudie vermeldt dat indien uit onderwijsevaluaties blijkt dat de zwaarte van het programma een structureel probleem betreft, spreiding van de onderwijslast door meer gerichte
opdrachten tijdens de onderwijsluwe perioden een verbetermaatregel zou kunnen betreffen.
Oordeel
Volgens de studenten met wie de commissie heeft gesproken en blijkens de evaluatiegegevens van de bacheloropleiding is de gerealiseerde studielast van de bacheloropleiding lager dan
de geprogrammeerde studielast. De commissie vindt deze gerealiseerde studielast aan de lage
kant, maar ziet eveneens dat de opleiding gerichte maatregelen neemt om de studie-inzet van
studenten te verhogen. De commissie stelt vast dat het onderwijs in statistiek in met name het
eerste jaar van de bacheloropleiding een struikelblok vormt. De commissie is van mening dat
de houding van de opleiding ten aanzien van dit punt verbeterd kan worden. Voor het argument van de opleiding dat de bacheloropleiding Psychologie in Leiden moeilijker is dan elders
en daardoor statistiek een groter struikelblok vormt, heeft de commissie geen bewijzen kunnen
vinden. Uit de enquête die is gehouden onder de eerste afgestudeerde bachelorstudenten blijkt
over het algemeen dat de studielast evenwichtig is verdeeld over het programma en het programma in drie jaar goed is te voltooien. De commissie beoordeelt dan ook de studeerbaarheid
van het bachelorprogramma, met genoemde kanttekeningen, als voldoende.
Voor de masteropleiding geldt naar het oordeel van de commissie dat het programma, zonder
een facultatieve stage, studeerbaar is binnen de geprogrammeerde studietijd. De studielast is
hoog. Dit past bij een masteropleiding. Het programma op papier vertoont naar het oordeel
van de commissie geen onnodige struikelblokken. Ook van studenten heeft zij geen factoren
218
QANU / Psychologie / UL
gehoord die de studielast onnodig belemmeren. Zij oordeelt dat de masteropleiding voldoet
aan de criteria die gelden voor dit facet.
Bachelor Psychologie: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master Psychology: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
F8: Instroom
Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten:
WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek.
WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
Bachelor
Studenten met een vwo-diploma, een propedeusediploma van een hbo-instelling behaald in of na
1986, een hbo-einddiploma of een propedeuse- of doctoraaldiploma van een andere universitaire
opleiding hebben toegang tot de bacheloropleiding Psychologie. Aanvullend geldt de eis voor
wiskunde op vwo-niveau. Bij een wiskundedeficiëntie wordt de cursus ‘Inleiding in de methoden
en technieken’ uitgebreid met aanvullend wiskundeonderwijs en toetsing hiervan. Studenten van
21 jaar en ouder kunnen op basis van een colloquium doctum worden toegelaten.
De bacheloropleiding hanteert sinds 2004 een numerus fixus voor de instroom. Deze wordt
jaarlijks vastgesteld en ligt op 500 à 550 studenten per jaar. In de zelfstudieis een overzicht
gegeven van de instroomcijfers. De instroom steeg van 2000 tot 2003 sterk van 435 naar 656
(eerstejaars opleiding-instelling volgens de KUO-definitie). In 2004 en 2005 betrof de instroom iets minder dan vierhonderd studenten.
De opleiding hanteert diverse voorlichtingsinstrumenten en sluit hierbij voor een deel aan bij
universitair georganiseerde activiteiten, zoals de studielijn van de universiteit voor informatievragen en brochures, het studiefestival dat twee keer per jaar wordt georganiseerd, de open
dagen op locatie, een ouderdag, en een ‘last minute Leiden’ in juni. Verder kunnen aspirant
studenten een dag meelopen met een psychologiestudent, wordt een aparte voorlichtingsbijeenkomst voor deeltijdstudenten georganiseerd, en zijn er verschillende mogelijkheden om
kortdurend onderwijs te volgen.
Master
Studenten met een wo-bachelordiploma Psychologie worden toegelaten tot de masteropleiding Psychologie. Voor toelating tot een specifiek specialisatieprogramma geldt de eis dat studenten ten minste 10 studiepunten (één keuzevak in het derde bachelorjaar) op het gebied van
de specialisatie hebben gevolgd.
De criteria voor toelating tot de masteropleiding Psychologie zijn in de zelfstudie geëxpliciteerd. De mastertoelatingscommissie volgt een toelatingsprocedure waarbinnen zij onder meer
vaststelt of de aspirant-masterstudent voldoet aan de gestelde eisen. Studenten met minder dan
9 studiepunten aan deficiënties kunnen, als zij beschikken over een opleiding op bachelorniveau, worden toegelaten tot de masteropleiding. De mastertoelatingscommissie kan eveneens
op verzoek van de student eventuele vrijstellingen verlenen.
De masteropleiding kent twee instroommomenten, in september en in februari. In de zelfstudie zet de opleiding de instroom in de masteropleiding per september 2005 en februari 2006
QANU / Psychologie / UL
219
uiteen, uitgesplitst naar specialisatie. In 2005 zijn in totaal 194 studenten aan de masteropleiding Psychology begonnen. In februari 2006 zijn 82 studenten gestart. De specialisaties Clinical
Psychology en Child and Adolescent Psychologie trekken relatief de meeste studenten.
Studenten worden in het tweede en derde jaar van de bacheloropleiding voorgelicht over het
masterprogramma. Hiervoor worden verschillende voorlichtingsbijeenkomsten georganiseerd
die door de verschillende specialisaties worden verzorgd. Daarnaast kunnen aankomende masterstudenten voor informatie terecht op de website of bij de onderwijsbalie Psychologie.
Van studenten heeft de commissie geen klachten gehoord over de aansluiting met de vooropleiding.
Oordeel
De commissie stelt vast dat voor de instroom in de bachelor- en masteropleiding toelatingsvereisten worden gehanteerd op het juiste niveau. Voor de bacheloropleiding betreft dit een
vwo-diploma, hbo-propedeuse of hbo-einddiploma met aanvullende wiskunde-eis en voor
de masteropleiding een bacheloropleiding Psychologie of een gelijkwaardige bacheloropleiding. Dit wordt vastgesteld door de examencommissie. Uit de gesprekken met de delegaties en
evaluatiegegevens blijkt dat instromende studenten over het algemeen geen problemen hebben met de aansluiting op hun vooropleiding. De commissie waardeert het positief dat in de
bacheloropleiding voor goede studenten en studenten die in het begin nog moeite hebben met
studeren, extra maatregelen worden getroffen, zoals het honoursprogramma respectievelijk de
intensieve studeergroepen. De commissie is van mening dat de mastertoelatingscommissie via
heldere criteria en procedures studenten adequaat toelating verschaft tot de masteropleiding
Psychology. De commissie heeft het voorlichtingsmateriaal dat beschikbaar was ingezien en
stelt vast dat dit een realistisch beeld geeft van de opleidingen. De opleiding participeert in
diverse voorlichtingsactiviteiten voor aankomende studenten. De commissie concludeert dat
de bachelor- en masteropleiding Psychologie voldoen aan de criteria die gelden voor dit facet.
Bachelor Psychologie: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master Psychology: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
F9: Duur
De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum:
WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten.
WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
Het bachelorprogramma omvat 180 ECTS-studiepunten en voldoet daarmee aan de formele
eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Het masterprogramma omvat minimaal 60 ECTS-studiepunten en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de
omvang van het curriculum.
Oordeel
Bachelor Psychologie: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master Psychology: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
220
QANU / Psychologie / UL
F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud
Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Bachelor
In de zelfstudie zet de opleiding de zes werkvormen die in de bacheloropleiding worden gehanteerd uiteen en licht daarbij de functie van elke werkvorm toe. Dit betreft de werkvormen:
hoorcolleges, werkgroepen, practica, Blackboard, tutoraat en individuele begeleiding. De
opleiding stelt als uitgangspunt dat in het onderwijs wordt gewerkt in teams van docenten.
Hierdoor vindt volgens de opleiding continu intercollegiale toetsing van het onderwijs plaats.
De hoorcolleges vormen, zoals staat omschreven in de zelfstudie, in de beginfase van de studie
de werkvorm om kennis over te dragen. Het didactische uitgangspunt hierbij is dat docenten
bijdragen aan de zelfstandige verwerking en opbouw van kennis door studenten, door uit te
leggen, te structureren, te enthousiasmeren en vragen te beantwoorden en te stellen. Voor de
werkgroepen geldt het didactisch uitgangspunt dat door middel van extra uitleg en oefening van
vaardigheden, de ontwikkeling van kritische reflectie en het vermogen problemen te formuleren,
analyseren en oplossen verder worden ontwikkeld. In de practica worden vaardigheden geoefend. Het didactisch uitgangspunt is dat practica gelegenheid bieden tot het leren gebruiken
van instrumenten in een probleemgeoriënteerde context. Blackboard, de digitale leeromgeving,
wordt gebruikt ter ondersteuning van colleges en werkgroepen en wordt ingezet om de interactie van studenten onderling en met de docent te vergroten. In het tutoraat in het eerste jaar
worden academische vaardigheden aangeleerd (tutorrol) en wordt ondersteuning bij de studie
geboden (mentorrol). Een tutorgroep bestaat uit twaalf à veertien studenten. In het eerste
studiejaar worden twaalf groepsbijeenkomsten gehouden waarin onder meer drie opdrachten
worden uitgevoerd: ‘een kort artikel schrijven’, ‘een voordracht houden’ en ‘een experiment
opzetten’. In het tweede en derde jaar van de bacheloropleiding blijft de student gekoppeld
aan dezelfde tutor, die dan met name een mentorrol vervult. Tot slot hanteert de bacheloropleiding individuele begeleiding als werkvorm, bijvoorbeeld bij de bachelorthesis. Het didactisch
uitgangspunt is dat individuele begeleiding de vorm van coaching heeft.
In het bachelorprogramma wordt gestreefd naar 350 contacturen per academisch jaar, waarbij
er in de loop van de jaren een verschuiving optreedt van meer grootschalig en extensief onderwijs in de vorm van hoorcolleges, naar meer kleinschalig en intensief onderwijs in de vorm van
met name werkgroepen en practica. Uit een overzicht in de zelfstudie blijkt dat overeenkomstig
het streven, de hoorcolleges in de loop van de studie afnemen en de werkgroepen toenemen.
Het aantal begeleide contacturen varieert tussen de 300 en 360 uur per jaar.
In de bachelorenquête (bron: zelfstudie) geven studenten aan een voorkeur te hebben voor
minder hoorcolleges en meer intensieve werkvormen. Ook het departementsbestuur zou,
indien de financiële situatie het toelaat, het onderwijs in het eerste studiejaar van de bacheloropleiding willen intensiveren in de vorm van meer kleinschalig onderwijs voor alle studenten.
Door een aanvullende financiële bijdrage van het faculteitsbestuur voor het studiejaar 20052006 heeft de opleiding extra studiebegeleiding kunnen realiseren voor studenten die studievertraging dreigen op te lopen.
De commissie heeft gesproken met een aantal deeltijdstudenten van de bacheloropleiding. Hoewel dit natuurlijk een kleine steekproef betreft, heeft zij van hen begrepen dat het gebruik van
Blackboard een groot voordeel voor de deeltijdstudenten betreft. Deeltijdstudenten bevestigen
dat zij exact hetzelfde programma volgen als de voltijdstudenten, alleen in een lager tempo.
QANU / Psychologie / UL
221
Master
In de masteropleiding worden vier werkvormen gehanteerd: colleges, werkgroepen, practica en
individuele begeleiding. De functie en didactische uitgangspunten van elk van deze werkvormen zijn vergelijkbaar met die zoals hierboven voor de bacheloropleiding uiteengezet zijn.
Het departementsbestuur streeft er naar om in de masterfase rond de driehonderd contacturen
te realiseren, waarvan 240 in de vorm van cursorisch onderwijs en zestig in de vorm van individuele begeleiding. Het totaal aantal studie-uren is afhankelijk van de keuzes van de individuele
student. De opleiding schat dat een student gemiddeld tussen de 160 en 240 uur besteedt aan
werkgroepen en practica, tussen de nul en tachtig uur aan colleges, zestig uur aan individuele
begeleiding, 535 uur aan de thesis en 845 uur aan zelfstudie. Uit een nadere analyse in de
zelfstudie blijkt dat de werkelijke en normatieve contacturen bij zes van de acht specialisaties
overeenkomen. Bepaalde secties bieden meer intensief onderwijs dan andere secties. Zo worden binnen de specialisatie Child and Adolescent Psychology bijvoorbeeld onderwijsintensieve
trainingen aangeboden, terwijl binnen de specialisatie Social and Organisational Psychology
een minder sterke nadruk ligt op contactgebonden vaardigheidsonderwijs. In de zelfstudie
geeft de opleiding aan dat zij op grond van de ervaringen en de onderwijsevaluaties van de
masteropleiding, de beoogde onderwijsintensiteit binnen het masterprogramma Psychologie
zal proberen te realiseren en zich in zal spannen om de verdeling van de studie-uren over
onderwijsvormen binnen de verschillende specialisaties meer op elkaar af te stemmen.
De commissie heeft uit de gesprekken begrepen dat de opleidingscommissie een voorstel heeft
ontwikkeld om docenten elkaar te laten observeren om op die manier van elkaar te leren. Masterstudenten merken in de gesprekken met de commissie op dat zij de samenwerking tussen de
secties de afgelopen jaren hebben zien verbeteren. Zo valt de masterspecialisatie Occupational
Health bijvoorbeeld onder drie secties. Volgens studenten is er gekeken naar elkaars roosters
om ook studenten die twee richtingen willen doen, te faciliteren.
Oordeel
De commissie stelt vast dat in de bachelor- en masteropleiding een veelheid van werkvormen
wordt gehanteerd. Op grond van de beschreven functies van de werkvormen en voorbeelden
die de opleiding hierbij geeft in de zelfstudie, is de commissie van mening dat deze adequaat
zijn afgestemd op de leerdoelen van het programmaonderdeel. De commissie vindt de beoogde
lijn in de loop van het curriculum van meer extensief onderwijs naar meer intensief onderwijs
en steeds meer zelfstandigheid van de student, adequaat in het curriculum is geconcretiseerd.
Zo kent het eerste jaar van de bacheloropleiding relatief de meeste hoorcolleges, het derde jaar
van de bacheloropleiding de meeste werkgroepen en bestaat het contactgebonden onderwijs in
de masteropleiding voor het overgrote deel uit werkgroepen en practica. De commissie vindt
het positief dat de werkgroepen in de bachelor- en masteropleiding daadwerkelijk activerend
zijn. Zij stelt dit vast op grond van de gesprekken met de studenten en het bestudeerde cursusmateriaal. Wat betreft de masteropleiding waardeert zij het dat de diverse specialisaties goed
bij elkaar in de keuken kijken en op die manier van elkaar leren. Er wordt door de opleiding
actief ingezet op onderlinge afstemming van contacturen en verdeling van studie-uren over de
onderwijsvormen. Zo zijn er plannen om ook voor de specialisatie Social and Organisational
Psychology extra practica en aanvullende vaardigheidstrainingen aan te bieden. De commissie
vindt dit een positief punt.
Bachelor Psychologie: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master Psychology: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
222
QANU / Psychologie / UL
F11: Beoordeling en toetsing
Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van
(onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Bachelor
De opleiding hanteert bij de toetsing van kennis en vaardigheden als uitgangspunt dat toetsing
in het eerste jaar van de bacheloropleiding vooral een selecterende functie en in de loop van
het tweede en derde jaar steeds meer een formatieve functie vervult. In de loop van de studie
vindt de opleiding het belangrijker worden om kennis en vaardigheden geïntegreerd te toetsen
en meer feedback te geven op het proces dat heeft geleid tot een bepaald product.
Op basis van deze uitgangspunten kiest de opleiding in de eerste twee jaren van de bacheloropleiding voor het toetsen van kennis door middel van multiplechoicetentamens. Gaandeweg wordt er meer gebruikgemaakt van toetsing door middel van open vragen en schrijven
van papers. Het toetsen van onderzoeksvaardigheden gebeurt vooral door het uitvoeren van
opdrachten. In het derde jaar worden kennis en vaardigheden geïntegreerd getoetst, bijvoorbeeld door een combinatie van een tentamen over de hoorcolleges en een werkstuk waarin studenten kennis en bijvoorbeeld analytische vaardigheden moeten toepassen. De opleiding geeft
in de zelfstudie een paar voorbeelden van cursussen waar dit zo plaatsvindt. Bij het bachelorproject wordt als afsluiting van de bacheloropleiding getoetst of studenten opgedane kennis
en vaardigheden op een goede wijze kunnen toepassen en integreren. Bij het bachelorproject
wordt ter bewaking van de interne consistentie door een tweede onafhankelijke beoordelaar
een steekproef van afgeronde bachelorwerkstukken beoordeeld. Per 1 januari 2006 is het plagiaatdetectiesysteem Ephorus ingevoerd, waarmee elektronisch ingeleverde opdrachten en het
bachelorwerkstuk op plagiaat kunnen worden gecontroleerd.
Uit de bachelorenquête (bron: zelfstudie) blijkt dat een kleine meerderheid van de studenten de toetsingen en beoordelingen goed vindt. Een vijfde van de respondenten is hierover
ontevreden. Een kleine meerderheid vindt de toetsing en beoordeling aansluiten bij de
leerdoelen.
Van studenten en docenten heeft de commissie begrepen dat zij allen de relatief grote omvang
van het bachelorproject (thesis) positief waarderen. Bachelorstudenten noemen in het gesprek
met de commissie dat er relatief veel multiplechoicetentamens zijn. Zij krijgen altijd feedback
op de toetsen, al is dit bij het ene vak wat uitgebreider dan bij het andere vak.
Master
De masteropleiding kent een drietal toetsvormen die zij naar functie en inhoud onderscheidt:
(1) toetsing van kennis door middel van tentamens; (2) toetsing van vaardigheden op grond
van het toepassen van deze vaardigheden in bijvoorbeeld het schrijven van een onderzoeksopzet of practica met patiëntsimulaties of het schrijven van een onderzoeksopzet, en (3) toetsing
van academische vaardigheden op grond van het vermogen van de student om kritisch te kunnen
reflecteren over het eigen denken en handelen, geavanceerde literatuur te kunnen verwerken,
problemen te kunnen analyseren en mondeling en schriftelijk over inhoudelijke aspecten van
het specialisatiegebied te kunnen communiceren. Kennis en academische vaardigheden worden
in de masteropleiding vooral getoetst op basis van opdrachten en bijdragen aan werkgroepbijeenkomsten. Toetsing van zelfstandige toepassing van kennis en (academische) vaardigheden
vindt vooral plaats in de masterthesis en in de stage.
QANU / Psychologie / UL
223
De criteria voor de masterthesis zijn in de zelfstudie opgenomen. Door de examencommissie
zijn regels en richtlijnen opgesteld voor de beoordeling van de thesis. Deze zijn opgenomen in
de studiegids. De student moet bij het begin van de thesis een voorstel inleveren bij de sectie,
voorzien van een handtekening van de begeleider. Na goedkeuring van de sectie kan de student starten aan het onderzoek voor de thesis. De opleiding geeft aan dat dit de garantie geeft
dat het onderwerp, de vraagstelling en de methode geaccepteerd zijn, ongeacht onverhoopt
tegenvallende resultaten. Het individuele verslag van de masterthesis wordt standaard door een
tweede onafhankelijke docent beoordeeld.
Facultatief kan de student een stage lopen. Deze vormt volgens de opleiding een essentiële
voorbereiding op de latere beroepsuitoefening en is bij enkele specialisaties een eis voor het volgen van een aansluitende beroepsopleiding. De opleiding acht een eenjarig masterprogramma
te kort voor een substantiële stage. Vanwege het belang dat zij hecht aan een uitgebreide stage
heeft zij ervoor gekozen deze als een optionele uitbreiding na het eerste jaar van de masteropleiding aan te bieden. Een stage van ongeveer zes maanden is conform de Europese richtlijnen voor een stage van minimaal 30 studiepunten. De student kan kiezen voor een externe
praktijk- of veelal interne onderzoeksstage. De opleiding heeft voor de stage nadere richtlijnen
en regels geformuleerd, zoals criteria omtrent begeleiding, stagecontract, en stageverslag en
beoordeling van de stage.
Bachelor en Master
De wijze van toetsing en beoordeling is vastgesteld in de Onderwijs- en Examenregeling. Ook
in de studiegids is voor de bachelor- en masteropleiding per onderdeel vermeld hoe getoetst
wordt. Elk tentamen wordt ten minste twee keer per jaar aangeboden. Het feit dat er in de
regel slechts één herkansing is, noemen deeltijdstudenten in het gesprek met de commissie
extra lastig. Indien een onderwijsonderdeel een practicum bevat, kan alleen aan het tentamen
worden deelgenomen als het practicum met goed gevolg is voltooid. De uitslag van schriftelijke tentamens wordt als regel binnen vijftien werkdagen bekend gemaakt en studenten hebben inzagerecht en een recht op nabespreking.
De opleidingen geven in de zelfstudie aan dat zij diverse manieren hanteren om de kwaliteit
van de toetsing en beoordeling te borgen. Zo wordt in evaluaties de mening van studenten
over toetsing en beoordeling gevraagd. Bij de examencommissie kunnen individuele problemen aan de orde worden gesteld. Bij meer structurele problemen wordt op het niveau van de
opleidingscommissie naar oplossingen gezocht.
Uit de gesprekken met delegaties, heeft de commissie begrepen dat de examencommissie een
actieve rol speelt bij de bewaking van het niveau van de curriculumonderdelen en het daadwerkelijk behalen van de leerdoelen. De examencommissie beoordeelt verder vooral aanvragen voor
examens, aanvragen voor keuzevakken, uitzonderingen bij een negatief bindend studieadvies,
en bepaalt sancties bij fraude. Ook bij programmawijzigingen speelt de examencommissie een
rol. Leden van de examencommissie maken bijvoorbeeld ook deel uit van de leden van de jaarcommissies. De voorzitter van de examencommissie is toehoorder in het opleidingsbestuur. De
examencommissie kenmerkt zich, zoals zij in het gesprek met de commissie aangaf, door laagdrempeligheid en weinig bureaucratie. Ontwikkeling van toetsbeleid ziet de examencommissie
niet als haar primaire taak, vooral omdat zij geen problemen op dat gebied constateert.
Masterstudenten met wie de commissie sprak, noemen de stage weliswaar optioneel, maar
voelen zich bij klinische specialisaties verplicht deze te doen.
224
QANU / Psychologie / UL
Oordeel
Op grond van de evaluaties van de toetsing in de bachelorenquête, de gesprekken met de
docenten, studenten en examencommissie en een steekproef van toetsen die de commissie
heeft ingezien, concludeert zij dat toetsing, beoordeling en het geven van feedback over het
algemeen adequaat zijn. De inhoud van de toetsen sluit naar mening van de commissie voldoende aan bij de leerdoelen van het onderwijs. De examencommissie vat haar rol ruim op en
functioneert naar het oordeel van de commissie volgens haar wettelijke taken. De organisatie
van de toetsing is in orde. De commissie stelt vast dat er geen expliciet toetsbeleid is, maar
heeft op dit gebied ook geen problemen geconstateerd. Zij beoordeelt dat dit facet voor de
bachelor- en masteropleiding voldoet aan de gestelde criteria.
Bachelor Psychologie: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master Psychology: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Oordeel op onderwerpniveau
Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend
oordeel op het niveau van het onderwerp ‘Programma’ voor de bacheloropleiding Psychologie en de masteropleiding Psychology luidt: voldoende.
De ‘onvoldoende’ voor facet 5 ‘Relatie doelstelling – programma’ van de masteropleiding
Psychology is naar oordeel van de commissie het gevolg van een specifieke keuze in de structuur van de opleiding. Feitelijk kiezen de meeste studenten voor een stage en daarmee worden de eindkwalificaties van de masteropleiding Psychologie ruimschoots behaald. Daarbij
is facet 6 ‘Samenhang’ door de commissie met een ‘goed’ beoordeeld. Dit wegende komt de
commissie tot de conclusie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp
Programma voor de masteropleiding Psychologie luidt: voldoende.
5.2.3. Inzet van personeel
F12: Eisen WO
De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding:
Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
Bachelor en Master
Het departement Psychologie acht het van belang, zoals staat geschreven in de zelfstudie, dat
het meeste onderwijs wordt verzorgd door onderzoekers, die actief bijdragen aan de ontwikkeling van de psychologie.
De wetenschappelijke kernstaf bestaat uit hoogleraren, uhd’s en ud’s. In principe heeft iedere
medewerker van de wetenschappelijke kernstaf een duale taakstelling met betrekking tot
onderwijs en onderzoek. Voor bijna al deze docenten geldt dat ze gepromoveerd zijn en actief
participeren in het onderzoeksinstituut Psychologie. Ongeveer 75% van de leden van de vaste
wetenschappelijke staf is lid van een onderzoekschool binnen de psychologie. Uit een tabel
over de onderwijsinzet van het personeel blijkt dat ongeveer eenderde van het onderwijs door
overig wetenschappelijk personeel, promovendi en studentassistenten wordt verzorgd. Dit
relatief grote aandeel tijdelijk personeel is ingezet toen de studentenaantallen sterk stegen.
QANU / Psychologie / UL
225
Zij verzorgen met name werkgroepen en practica binnen de bacheloropleiding, onder verantwoordelijkheid van een lid van de vaste wetenschappelijke kernstaf. In de masteropleiding
wordt het onderwijs voornamelijk verzorgd door de kernstaf en de promovendi. Alleen bij de
vaardigheidsonderdelen van de masteropleiding wordt een bijdrage geleverd door de andere
personeelsleden onder verantwoordelijkheid van een hoogleraar, uhd of ud.
De opleiding streeft er naar studenten vanaf de start van de bacheloropleiding in contact te
brengen met wetenschappelijke rolmodellen. Hoorcolleges in de inleidende vakken van de
bacheloropleiding worden bijvoorbeeld meestal verzorgd door de kernstaf. Een verbinding
met de praktijk wordt, volgens de opleiding, in de bacheloropleiding vooral op theoretisch
niveau gelegd. In de masteropleiding wordt het vaardigheidsonderwijs bij sommige onderdelen verzorgd door beroepsbeoefenaren vanuit de praktijk. Voor de specialisaties in de masteropleiding geldt dat er vanuit de verschillende secties contact met het beroepenveld is. Zo
komen er verzoeken uit het veld om onderzoek uit te voeren of stagiaires te mogen aanstellen
en zijn met een aantal instellingen in de regio Leiden raamovereenkomsten opgesteld.
Oordeel
De commissie heeft vastgesteld dat het merendeel van docenten is gepromoveerd en lid is
van een erkende onderzoeksschool. De onderzoeksprogramma’s Psychologie van de UM zijn
onlangs positief beoordeeld in de onderzoeksvisitatie Psychologie. De commissie heeft gezien
dat er de afgelopen jaren veel is gewerkt met tijdelijk personeel. Dit werd met name ingegeven door de financiële situatie en fluctuerende studentenaantallen. De commissie heeft uit
de gesprekken begrepen dat nu de financiële situatie gunstiger wordt, extra middelen worden
ingezet om meer vast wetenschappelijk personeel aan te trekken. De commissie vindt het
positief dat de opleidingen zowel onderwijs- als onderzoekskwaliteiten meewegen als selectiecriterium bij de aanstelling van nieuw wetenschappelijk personeel. Zij heeft uit de gesprekken
begrepen dat het departement ernaar streeft om voor al het personeel een gedeelde onderwijsen onderzoekstaakstelling te realiseren. Zij waardeert het positief dat een aantal docenten van
de psychologieopleiding betrokken is bij de praktijk en andersom praktijkbeoefenaars als gastdocent voor onder meer het vaardighedenonderwijs in de masteropleiding worden ingezet.
Bachelor Psychologie: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed.
Master Psychology: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed.
F13: Kwantiteit personeel
Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Het departement hanteert, zoals zij beschrijft in de zelfstudie, een gedifferentieerde allocatiesystematiek voor de inzet van het personeel. Van de wetenschappelijke staf wordt normatief
verwacht dat ze ongeveer 55% van haar aanstelling aan het ontwikkelen en verzorgen van
onderwijs besteedt, 40% aan wetenschappelijk onderzoek en 5% aan bestuurs- en beheerstaken. De onderzoekstijd per individuele medewerker kan afhankelijk van kwantitatieve outputcriteria variëren tussen 20% en 40% van de aanstelling. De onderwijstijd kan minder dan 55%
bedragen indien een medewerker bestuurlijke of maatschappelijke taken verricht. Promovendi
besteden in principe 10% van hun aanstelling aan het geven van onderwijs. Van het overig
wetenschappelijk personeel wordt verwacht dat zij 100% van hun aanstelling aan het onderwijs besteden. Zij krijgen uitsluitend een tijdelijke aanstelling. De opleidingen geven aan dat
op basis van deze uitgangspunten en de beschikbare middelen, er de afgelopen jaren een goed
226
QANU / Psychologie / UL
evenwicht was tussen de beschikbare formatie en de omvang van het onderwijsprogramma.
In de zelfstudie geeft de opleiding een overzicht van het aantal beschikbare fte’s voor de realisatie van het onderwijsprogramma. De staf-studentratio bedraagt ongeveer 1:40. Dit is iets
ongunstiger dan de ratio van 1:34 ten tijde van de vorige visitatie. In 2003 was de ratio het
ongunstigst, te weten 1:49. De menskracht beschikbaar voor onderwijs is tussen 2000 en 2005
met ongeveer 10% gegroeid van 46 naar 52 fte. Het aantal studenten is in dezelfde periode
sterker gegroeid. Uit het overzicht blijkt dat met name de omvang van het overige wetenschappelijk personeel in tijdelijke dienst is toegenomen (van 12,7 naar 20,0 fte).
De commissie heeft van docenten met wie zij heeft gesproken gehoord dat de invoering van de
bachelor-masterstructuur enerzijds veel positieve elementen heeft meegebracht, maar anderzijds
ook veel van de staf heeft gevraagd. De werkdruk was hierdoor de afgelopen jaren vrij hoog. Van
het faculteitsbestuur heeft zij begrepen dat er op korte termijn meer financiële middelen voor de
opleidingen Psychologie beschikbaar komen voor de aanstelling van docent-onderzoekers.
Oordeel
De commissie stelt vast dat de docenten een zware werkdruk hebben gekend. De student-stafratio
is na een verslechtering in de afgelopen periode naar het oordeel van de commissie nu weer
acceptabel (1:40) en vergelijkbaar met zusteropleidingen. Daarbij wordt een uitbreiding van
de financiële middelen voor de aanstelling van meer vast wetenschappelijk personeel ingezet.
Dit zal een gunstig effect hebben op de staf-studentratio. De commissie stelt vast dat de opleidingen voldoende menskracht inzetten om de onderwijsprogramma’s te realiseren.
Bachelor Psychologie: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master Psychology: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
F14: Kwaliteit personeel
Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het
programma.
Volgens de opleiding is onderwijservaring een belangrijk selectiecriterium bij het aannemen
van nieuw personeel. De resultaten van onderwijsevaluaties vormen een vast onderdeel van
de functioneringsgesprekken die de leidinggevende hoogleraar met de docent houdt. Deze
functioneringsgesprekken zijn sinds 2005 gestructureerd in de vorm van een Resultaten- en
Ontwikkelingsgesprek (R&O-gesprek). De opleiding meldt dat als er aanleiding toe is, docenten didactische scholing kunnen volgen bij het ICLON, zoals een cursus tentamineren, college
geven, werkgroepen begeleiden, en doelmatig stemgebruik. Aangezien de masteropleiding in
het Engels wordt verzorgd, zijn door het Expertisecentrum Academisch Engels en het Talencentrum van de Faculteit Letteren taaltoetsdagen en cursussen voor docenten als ondersteunend personeel georganiseerd.
Om het docentencorps te stimuleren om inspirerend onderwijs te geven, reiken de opleidingen jaarlijks een aantal prijzen uit. Ook wordt jaarlijks de beste Blackboard-ondersteuning
verkozen om het gebruik van ICT in het onderwijs verder te bevorderen.
Uit de bachelorenquête (bron: zelfstudie) blijkt dat de meerderheid van de respondenten zich
kan vinden in de stelling dat docenten in het algemeen goed en gemotiveerd onderwijs geven.
Meer dan de helft van de respondenten vindt dat zij met vragen of problemen goed bij de
QANU / Psychologie / UL
227
docenten terechtkan en volgens de helft van de studenten is er voldoende ruimte voor discussie.
Docenten zijn volgens studenten met wie de commissie sprak, goed toegankelijk. De commissie heeft de indruk dat er relatief veel e-mailcommunicatie tussen studenten en docenten
plaatsvindt. Alumni met wie de commissie sprak, gaven aan onder de indruk te zijn van de
kwaliteit van de docenten.
Docenten bevestigen in de gesprekken met de commissie dat er op diverse manieren aandacht wordt besteed aan hun didactische kwalificaties. Enkelen hebben een cursus gevolgd bij
het ICLON. Ook aan het begin van de onderwijsloopbaan wordt hieraan aandacht besteed.
Docenten leggen uit dat zij onderwijs in teams verzorgen, waarbij beginnende docenten worden ingewerkt door de coördinator van het blok. Promovendi wordt op deze manier bijvoorbeeld de mogelijkheid geboden te groeien in het docentschap, onder meer door feedback van
meer ervaren collega’s uit het onderwijsteam. Verder worden er vaste bijeenkomsten voor tutoren georganiseerd om ervaringen uit te wisselen en gezamenlijk problemen op te lossen.
Oordeel
De commissie stelt vast dat de didactische kwaliteiten van docenten door de systematische
inzet van Resultaat- & Ontwikkelingsgesprekken en de evaluatieresultaten die hierbij een rol
spelen, voldoende gewaarborgd worden. Zij vindt het jammer dat de opleidingen geen basiskwalificaties voor docenten hebben geformuleerd. Zij waardeert het positief dat er diverse
mogelijkheden zijn voor bijscholing en heeft uit de gesprekken ook begrepen dat docenten
samen cursussen geven en elkaar daarbij indien nodig ondersteunen. De commissie is hierover positief en ondersteunt eveneens het voorstel van de opleidingscommissie (zie F10) om
intercollegiale beoordeling van colleges te organiseren. In een bijlage bij de zelfstudie hebben
de opleidingen een overzicht opgenomen van de functie en subdiscipline van elke wetenschappelijke medewerker. Op basis hiervan concludeert de commissie dat de specialisaties in het
docententeam voldoende breed zijn gezien de doelstellingen. De commissie is dan ook van
mening dat het personeel voldoet aan de criteria die gelden voor dit facet.
Bachelor Psychologie: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master Psychology: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Oordeel op onderwerpniveau
Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend
oordeel op het niveau van het onderwerp ‘Inzet van personeel’ voor de bacheloropleiding
Psychologie en de masteropleiding Psychology luidt: voldoende.
5.2.4. Voorzieningen
F15: Materiële voorzieningen
De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
De Faculteit Sociale Wetenschappen is gehuisvest in het Pieter de la Court gebouw van de Universiteit Leiden. De bachelor- en masteropleiding delen de onderwijsfaciliteiten met de andere
opleidingen van de faculteit. Daarnaast maakt de opleiding vanwege grote studentenaantallen,
vooral voor cursussen in het eerste en tweede jaar, gebruik van collegezalen op andere locaties.
228
QANU / Psychologie / UL
De faciliteiten voor het onderwijs in het Pieter de la Court gebouw zijn de afgelopen periode,
onder meer door een verbouwing, verbeterd.
Binnen de faculteit zijn na de verbouwing zes pc-zalen met in totaal 150 plaatsen beschikbaar
en zijn in de kelder 103 werkplekken met pc’s ingericht voor zelfstudie van studenten. Uit de
bachelorenquête (bron: zelfstudie) blijkt dat de meeste studenten tevreden zijn over de beschikbare zaalruimte, maar ontevreden blijven over de hoeveelheid studieplekken. Een aanzienlijk
deel van de studenten vindt dat er nog steeds onvoldoende pc’s en printers beschikbaar zijn.
De bibliotheek van de faculteit, waarin de collectie voor psychologie is ondergebracht, is verbouwd, uitgebreid en kent een nieuw automatiseringssysteem. In de bibliotheek zijn studieboxen, studieplekken en een werkeiland waar studenten bibliotheekbestanden digitaal kunnen
raadplegen, gecreëerd. In het propedeusejaar worden studenten vertrouwd gemaakt met bibliotheekgebruik door medewerkers van de bibliotheek. Deeltijdstudenten met wie de commissie
sprak noemen het een pluspunt dat de bibliotheek nu geheel via het internet te raadplegen is.
De testotheek werd ten tijde van het visitatiebezoek gemoderniseerd. De opleidingen geven
aan dat hiervoor in de loop van 2006 een aparte voorziening zal worden gecreëerd, waarin de
meest gangbare vragenlijsten en tests met bijbehorende handleidingen zowel in hardcopy, als in
elektronische vorm toegankelijk zijn voor studenten en docenten.
Met de verbouwing van het Pieter de la Court gebouw zijn ook de restauratieve voorzieningen sinds begin 2006 verbeterd. In de bachelorenquête noemen de studenten de restauratieve
voorzieningen onvoldoende, echter in deze periode vond de verbouwing plaats en was er alleen
een noodvoorziening beschikbaar.
Studenten met wie de commissie sprak noemen de vooruitgang in vooral voorzieningen als
Blackboard en de computervoorzieningen een pluspunt.
Oordeel
De commissie heeft een rondleiding gehad langs de onderwijsruimten, de bibliotheek, de laboratoria, de testotheek en de computerzalen. Ten tijde van het visitatiebezoek was de verbouwing
net afgerond en rook het gebouw als nieuw. De commissie is van oordeel dat de materiële voorzieningen recent sterk verbeterd zijn. Onderwijsruimten, zoals collegezalen en werkgroepruimten zijn toereikend voor de uitvoering van de gekozen werkvormen door de opleidingen. Er
zijn voldoende kleine werkgroepruimten beschikbaar en voor grote collegegroepen kan de
opleiding uitwijken naar collegezalen elders. De onderwijsruimten zijn adequaat toegerust
met moderne onderwijsondersteunende middelen. De commissie waardeert het positief dat
het aantal pc-werkplekken voor studenten aanzienlijk is uitgebreid. De commissie stelt vast dat
er weinig printfaciliteiten voor studenten zijn. De commissie oordeelt verder positief over de
uitbreiding van de bibliotheek en het feit dat de testotheek verder gemoderniseerd wordt. Zij
heeft tijdens de gesprekken begrepen dat de financiële middelen voor de collectievorming van
Psychologie zijn toegenomen en juicht dit toe. Een inhaalslag op dit gebied is wat haar betreft
wenselijk. Tijdens de rondleiding heeft de commissie kennisgenomen van het scriptieatelier
waarin studenten aan hun scriptie kunnen werken. In het scriptieatelier is een scriptieateliermedewerker aanwezig die studenten kan helpen met methodologische kwesties. De commissie
is positief over deze nieuwe voorziening. Concluderend is de commissie van mening dat de
huisvesting en materiële voorzieningen van de bachelor- en masteropleiding toereikend zijn
om het onderwijsprogramma te realiseren.
QANU / Psychologie / UL
229
Bachelor Psychologie: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master Psychology: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
F16: Studiebegeleiding
De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang.
De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
Bachelor en Master
Studenten kunnen gedurende de bachelor- en masteropleiding zelf een beroep doen op de studieadviseurs of studentenpsychologen voor persoonlijke of studiebegeleiding. De onderwijsbalie is verantwoordelijk voor de voorlichting aan studenten. Hier kunnen studenten terecht
met vragen over de studie of een afspraak maken met de studieadviseurs. In de loop van het
bachelorprogramma worden studenten voorgelicht over de keuze van een masterprogramma
en arbeidsmarktperspectieven. De verschillende specialisaties in de masteropleiding verzorgen
hiervoor voorlichtingsbijeenkomsten. De opleiding geeft in de zelfstudie aan dat de voorlichting over het derde jaar (in het tweede jaar), over het tweede jaar (in het eerste jaar) en de
voorlichting over de masteropleiding (in het tweede en derde jaar) de afgelopen periode is uitgebreid en verbeterd. Dit sluit aan bij hetgeen studenten hadden aangegeven in de bachelorenquête. Zo vond 46% van de respondenten de voorlichting in het derde jaar niet voldoende.
Studieresultaten van studenten worden geregistreerd met behulp van het universitaire systeem
ISIS/S&S. Studenten kunnen in dit systeem hun eigen studievoortgang inzien en zich aanmelden voor werkgroepen en tentamens. Jaarlijks ontvangen studenten een overzicht van de door
hen behaalde studiepunten.
Bachelor
De bacheloropleiding werkt met een bindend studieadvies na het eerste jaar. Gedurende het
eerste bachelorjaar ontvangt de voltijdstudent drie schriftelijke studieadviezen, waarvan het
derde advies, dat wordt uitgebracht voor 1 september, bindend is. Deeltijdstudenten ontvangen ook drie schriftelijke adviezen, alleen zijn deze over de eerste twee jaar van de opleiding
gespreid. Een bindend negatief advies wordt gegeven als de student minder dan tweederde
van de studiepunten van de propedeuse behaalt (40 studiepunten), en wanneer één van de
cursussen ‘Inleiding in de methoden en technieken’, ‘Toetsende statistiek’ of ‘Experimentele
proefopzettenleer’ niet met een voldoende is afgerond.
De studieadviezen worden uitgebracht onder verantwoordelijkheid van de examencommissie. Bij een negatief bindend studieadvies kan de student zich niet meer inschrijven voor de
bacheloropleiding Psychologie.
De bacheloropleiding kent in het eerste jaar een tutoraat om onder meer de studievoortgang
van studenten te stimuleren (zie ook F4 en F10). Een docent vervult de rol van tutor. Studenten
komen ten minste twaalf keer per jaar bijeen in de tutorgroep die bestaat uit ongeveer twaalf
personen. De docent/tutor treedt op als vraagbaak voor de student en is het aanspreekpunt bij
studieproblemen. Ook deeltijdstudenten krijgen een tutor/mentor toegewezen. Voor het tutoraat kunnen deeltijdstudenten vrijstelling aanvragen indien zij dat wensen. Op drie momenten in
het eerste jaar zijn er adviesgesprekken met studenten door tutoren en studieadviseurs. Studenten
die al in het eerste semester van het eerste jaar studievertraging oplopen, worden door de studieadviseur geadviseerd om aan de intensieve studeergroepen (zie ook F10) deel te nemen. Deze
bijeenkomsten hebben tot doel om studenten te stimuleren actiever en efficiënter te studeren.
230
QANU / Psychologie / UL
In de zelfstudie geeft de opleiding aan dat zij afgelopen periode vooral heeft geprobeerd om
de studiebegeleiding in het tweede en derde jaar te intensiveren. In het tweede jaar vervult
de docent/tutor uit het eerste jaar de rol van mentor voor de studiebegeleiding. Er zijn twee
plenaire bijeenkomsten en verder individuele gesprekken. Tweedejaarstudenten worden in
november en april opgeroepen voor een individueel gesprek met de mentor. De mentor rapporteert over deze gesprekken. Dit wordt in het studievoortgangssysteem geregistreerd. In het
derde jaar worden studenten door de studieadviseurs begeleid. Studenten die aan het eind van
het tweede jaar minder dan 90 studiepunten hebben behaald, worden opgeroepen om een
studieplan op te stellen en vast te leggen. In de periode december-januari van het derde jaar
worden de studenten weer opgeroepen, en wordt het studieplan bijgesteld. Dit systeem van
oproepen wordt voortgezet tot het afsluiten van de bacheloropleiding.
Uit de bachelorenquête (bron: zelfstudie) blijkt dat studenten gemiddeld positief oordelen
over de studiebegeleiding (voldoet de studiebegeleiding aan de behoefte). Studenten oordelen
gemiddeld neutraal over de toegankelijkheid van de studieadviseurs en de begeleiding. Een
meerderheid van de respondenten blijkt tevreden te zijn over het werk van de onderwijsbalie.
Master
Voor de masteropleiding is een uniform mentoraatsysteem ingevoerd. Het opleidingsbestuur
stelt vast waaraan de secties bij het mentoraatsysteem minimaal moeten voldoen. Binnen de
afzonderlijke specialisaties, kan men een meer uitgebreide invulling geven aan het mentoraat.
De minimumvoorwaarden voor het mentoraatsysteem zijn de volgende:
1. De studiebegeleiding is op de student toegesneden in samenhang met het studieprogramma.
2. Studenten die qua studieprestaties achterblijven dienen actief benaderd te worden.
3. De studieadvisering is op de student toegesneden met betrekking tot keuzevakken, stageen scriptiemogelijkheden.
4. Studenten worden begeleid bij oriëntatie op beroepsloopbaan.
5. De betrokkenheid van de student bij specialisatie wordt vergroot.
6. Knelpunten in het studieprogramma worden informeel gesignaleerd.
Het mentorsysteem is in januari 2006 gestart. Elke masterstudent krijgt een mentor toegewezen; dit is een hoogleraar, uhd of ud van de betreffende specialisatie. Studenten nemen
verplicht deel aan het mentoraat, maar ontvangen hiervoor geen studiepunten. De mentor kan
de studievoortgang van de student via het ISIS-systeem inzien. Deze resultaten worden twee
keer per jaar aan de mentor teruggekoppeld. De mentor voert minimaal drie gesprekken per
academisch jaar met de student. Daarnaast kunnen studenten de mentor zelf benaderen met
vragen. Mentoren kunnen studenten zo nodig doorverwijzen naar de studiecoördinator van de
specialisatie, de studieadviseur of de studentenpsycholoog.
De zelfstudie vermeldt dat op facultair niveau een loopbaanloket wordt ingericht waar studenten
advies kunnen inwinnen, loopbaanbegeleiding kunnen krijgen en kunnen worden verwezen naar
onderdelen binnen de universiteit waar sollicitatietrainingen en dergelijke worden gegeven.
Oordeel
De commissie stelt vast dat de bachelor- en masteropleiding een intensief systeem van studiebegeleiding gericht op bevordering van de studievoortgang kennen. De commissie vindt
het bijzonder dat deze zich niet alleen richt op het begin of het einde van de studie, maar dat
studenten gedurende alle studiejaren actief begeleid worden in een vorm die naar het oordeel
QANU / Psychologie / UL
231
van de commissie goed aansluit bij de behoefte van studenten. De opleiding zet hiervoor gedifferentieerde instrumenten in, zoals de tutoren in het eerste jaar, mentoren in het tweede jaar en
studieadviseurs in het derde jaar van de bacheloropleiding. Ook gedurende de masteropleiding
heeft de student een mentor die hem of haar minimaal twee keer per jaar oproept voor een
gesprek over de studievoortgang en verder als vraagbaak dient bij persoonlijke of studiegerelateerde kwesties. De commissie stelt vast dat de studievoortgang via het systeem ISIS op
adequate wijze wordt geregistreerd en inzichtelijk is voor studenten en begeleiders. Studenten
worden daarnaast door de opleiding ten minste jaarlijks geïnformeerd over de voortgang. De
commissie vindt het verder zeer positief dat de bacheloropleiding voor zowel zwakkere studenten als zeer goede studenten extra voorzieningen aanbiedt. Een voorbeeld hiervan zijn de
intensieve studeergroepen die studenten die dat nodig hebben in het eerste jaar stimuleren
effectiever te studeren. De commissie heeft vastgesteld dat de organisatie van de scriptiebegeleiding per masterspecialisatie verschilt. Bij sommige specialisaties vindt dit enigszins rommelig plaats en bij andere specialisaties is het goed georganiseerd. De commissie heeft tijdens de
rondleiding het loopbaanloket van de faculteit in functie gezien en hierover uitleg gekregen.
Zij vindt dit een goed initiatief dat naar haar indruk tegemoetkomt aan de wensen van de studenten. Het geheel overziend, oordeelt de commissie dat de opleidingen goed voldoen aan de
criteria die gelden voor dit facet.
Bachelor Psychologie: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed.
Master Psychology: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed.
Oordeel op onderwerpniveau
Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend
oordeel op het niveau van het onderwerp ‘Voorzieningen’ voor de bacheloropleiding Psychologie en de masteropleiding Psychology luidt: voldoende.
5.2.5. Interne kwaliteitszorg
De Faculteit der Sociale Wetenschappen is recent gestart met het ontwikkelen van een onderwijskwaliteitszorgsysteem. De commissie heeft de meest recente notitie over dit kwaliteitszorgsysteem ingezien. Ten aanzien van de volgende onderwerpen worden normen en doelstellingen
vastgelegd waarmee op de kwaliteit van het onderwijs kan worden gestuurd:
•
•
•
•
bestuur en beheer van de onderwijsorganisatie;
doelstellingen van de opleiding en het programma, alsmede het waarborgen van de resultaten;
inzet van personeel en voorzieningenniveau;
bijzondere kwaliteitskenmerken van het onderwijs zoals excellentie en internationalisering.
Door het faculteitsbestuur is de wijze van evalueren en procedures rondom de follow-up van
evaluaties vastgelegd. De verantwoordelijkheid voor de kwaliteitszorg heeft het faculteitsbestuur gedelegeerd aan het departement Psychologie. Via periodiek overleg binnen het departement en tussen departement en faculteit wordt toegezien op een goede uitvoering van de
kwaliteitszorg en wordt hierover jaarlijks gerapporteerd aan het College van Bestuur. Voor de
opleidingen psychologie is een ‘Plan-Do-Ccheck-Act’ cyclus vastgesteld, waarin is aangegeven
232
QANU / Psychologie / UL
op welke wijze en door wie de verschillende kwaliteitsvoorwaarden en de kwaliteit zelf worden
gewaarborgd.
F17: Evaluatie resultaten
De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
Alle studieonderdelen van de bachelor- en masteropleiding worden door middel van een
standaardvragenlijst en jaarlijkse panelevaluaties geëvalueerd. De standaardvragenlijst wordt
meestal na afloop van het tentamen van het betreffende studieonderdeel afgenomen. Ter
aanvulling worden studieonderdelen geëvalueerd via panelevaluaties door studenten (separaat voor de deeltijd- en de voltijdstudenten). Deze evaluaties worden in opdracht van de
opleidingscommissie uitgevoerd en gecoördineerd door de evaluatiecommissie, waarin ook
studenten vertegenwoordigd zijn. De bachelor- en masteropleiding hebben elk een eigen evaluatiecommissie. De evaluatiecommissies stellen op grond van de uitkomsten van de enquêtes
en panelgesprekken voor elk studieonderdeel een rapport met de belangrijkste bevindingen op,
eventueel voorzien van een advies voor aanpassing en verbetering. Per studieonderdeel mondt
dit uit in een advies waarvoor drie categorieën worden gebruikt. Een A-advies houdt in dat de
schriftelijke evaluatie en de paneldiscussies positief zijn (oordelen ongeveer 4 of hoger op een
vijfpuntsschaal en geen negatieve opmerkingen in de paneldiscussie). Een B-advies houdt in
dat de schriftelijke en de paneloordelen redelijk tot goed zijn (schriftelijk grotendeels beoordeeld tussen de 3 en 4 en in paneldiscussie positieve en enkele kritische oordelen). Bij een Cadvies laten de schriftelijke uitkomsten en paneloordelen te wensen over (schriftelijke oordelen
deels lager dan een 3 en in de paneldiscussie veel negatieve opmerkingen).
Het hele curriculum van de bacheloropleiding wordt vanaf 2005 via de bachelorenquête door
afgestudeerde bachelorstudenten geëvalueerd. Vanaf september 2006 zal jaarlijks een masterenquête worden gehouden onder alle afgestudeerde masterstudenten, waarin het gehele masteronderwijs wordt geëvalueerd.
Ten aanzien van streefcijfers geeft de opleiding aan dat het wenselijk zou zijn dat alle studieonderdelen een A-kwalificatie halen. Zij ziet dit echter niet als realistisch. In de praktijk wordt
vooral gestreefd naar het vermijden van C-kwalificaties en naar minimaal 50% A-kwalificaties.
In de bachelorenquête (bron: zelfstudie) beantwoordt een grote meerderheid van de studenten
de vraag of de onderwijsevaluaties voldoende zijn, met het neutrale niet eens/niet oneens.
Oordeel
De commissie stelt vast dat alle studieonderdelen van de bachelor- en de masteropleiding en
het gehele curriculum systematisch geëvalueerd worden. De opleidingen hanteren hiervoor
schriftelijke evaluaties en panelgesprekken. Er zijn toetsbare streefdoelen geformuleerd. Daarbij is een kwalificatiesystematiek ontwikkeld waarmee de verantwoordelijken van de opleidingen kunnen toetsen of het onderwijs aan de streefcijfers voldoet. De commissie concludeert op
basis hiervan dat de opleidingen voldoen aan de criteria die gelden voor dit facet.
Bachelor Psychologie: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master Psychology: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
QANU / Psychologie / UL
233
F18: Maatregelen tot verbetering
De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan
realisatie van de streefdoelen.
De resultaten van de evaluaties worden besproken in de opleidingscommissie van de bachelorrespectievelijk in de opleidingscommissie van de masteropleiding. De betreffende opleidingscommissie vraagt een reactie van de betrokken docent op de uitkomsten. Op basis van de
rapportage van de evaluatiecommissie en het commentaar van de betrokken docent(en) brengt
zij een advies uit aan het opleidingsbestuur en informeert de docenten en hun leidinggevenden hierover. Bij een C-kwalificatie (zie F17) neemt het opleidingsbestuur contact op met de
betrokken docenten om te overleggen welke stappen kunnen worden genomen ter verbetering.
In de zelfstudie wordt aangegeven dat indien er geen verbeteringen optreden, kan worden
besloten het onderwijs te laten verzorgen door een andere docent. In het gesprek met de studenten en de docenten uit de opleidingscommissie werd deze werkwijze bevestigd.
Uit de bachelorenquête (bron: zelfstudie) blijkt dat de meeste studenten niet goed weten wat
er in de opleidingscommissie behandeld wordt.
In de zelfstudie geven de opleidingen een aantal voorbeelden van verbetermaatregelen die op
basis van de eerste ervaringen met het bachelorprogramma zijn genomen. Zo zijn bijvoorbeeld
nieuwe tweedejaars keuzevakken op het gebied van psychologie ontwikkeld, omdat studenten
deze ruimte graag bleken te besteden aan keuzevakken binnen het psychologiedomein. Een
ander voorbeeld betreft de vervanging van de cursus ‘Van perceptie naar actie’ door de cursus
‘Aandacht van theorie naar praktijk’ op basis van de evaluaties. Hieruit bleek dat studenten niet
tevreden waren met de literatuur, het thema te heterogeen vonden en de implicaties hiervan
voor toepassingen niet helder vonden.
De opleiding geeft in de zelfstudie een terugblik op de onderwijsvisitatie van 2000 en geeft bij
elke aanbeveling van de vorige visitatiecommissie aan welke maatregelen zij op het betreffende
punt heeft getroffen.
Uit de gesprekken heeft de commissie begrepen dat ook de deeltijdopleiding specifiek in de
opleidingscommissie wordt besproken.
Oordeel
De commissie vindt het positief dat er voor de bacheloropleiding en masteropleiding een aparte
opleidingscommissie en evaluatiecommissie is. Bij de meeste zusteropleidingen zijn deze voor
de bachelor- en masteropleiding samengenomen. Door splitsing kan naar mening van de commissie meer toegespitst de kwaliteit van de eigen opleiding bewaakt worden. De commissie
is van oordeel dat de uitkomsten van de evaluaties ook daadwerkelijk tot het constateren van
tekortkomingen en formuleren van verbeteringen leiden. Het systeem is hiervoor adequaat
ingericht en verantwoordelijkheden van verschillende partijen en procedures zijn helder vastgelegd. Via een Plan-Do-Check-Act-cyclus wordt bewerkstelligd dat het kwaliteitszorgstelsel ook
cyclisch is. De commissie heeft kennisgenomen van een aantal concrete verbetermaatregelen. Zo
is bijvoorbeeld vanuit de (studenten van de) opleidingscommissie het idee voortgekomen om collegiale toetsing van colleges in te voeren. De opleidingen hebben op diverse punten aangetoond
dat zij een aantal aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie hebben opgevolgd; bijvoorbeeld
ten aanzien van de verbetering van de studieadvisering en -begeleiding in de latere jaren van de
opleiding (zie F16) en bevordering van de coördinatie tussen de secties (zie F6).
234
QANU / Psychologie / UL
Bachelor Psychologie: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master Psychology: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Studenten zijn bij de kwaliteitszorg betrokken via hun deelname aan de paneldiscussies en
schriftelijke evaluaties van elk onderwijsonderdeel. Studenten hebben zitting in de opleidingscommissie en evaluatiecommissie van de bachelor- en masteropleiding. Ook medewerkers
hebben zitting in genoemde commissies. In de masteropleidingscommissie zijn van elke specialisatie een student en docent vertegenwoordigd. Dit maakt dat de masteropleidingscommissie
bestaat uit twintig leden en een secretaris. In het gesprek met de commissie gaven de leden van
deze commissie aan dat dit goed blijkt te werken. Een vast agendapunt van de bacheloropleidingscommissie betreft de ‘punten van studenten’, waarin studenten hun ideeën naar voren
kunnen brengen. Daarnaast kennen de opleidingen diverse commissies waarin de kwaliteit van
het onderwijs onderwerp van gesprek is, zoals de jaarcommissies in de bacheloropleiding, de
masterjaarcommissie, de ICT-commissie en de examencommissie.
Alumni worden op verschillende manieren bij de (kwaliteit van de) opleidingen betrokken.
Jaarlijks organiseert de studievereniging van Psychologie, Labyrint, een alumnidag en twee keer
per jaar een congres met lezingen en workshops door deskundigen uit verschillende beroepenvelden. Op universitair niveau worden door het Leids Universitair Fonds (LUF) activiteiten
georganiseerd voor Leidse alumni. Het departement Psychologie wil ook zelf haar alumniactiviteiten uitbreiden en alumni vooral inzetten bij de voorlichting aan studenten. In 2005 is
een enquête onder afgestudeerde doctoraalalumni Psychologie gehouden. Hieruit kwam naar
voren dat ongeveer tweederde van de alumni geen contact meer heeft met de universiteit.
In de zelfstudie geeft de opleiding aan dat vanuit verschillende secties contact met het beroepenveld wordt onderhouden; in de eerste plaats in verband met stage- en scriptieonderdelen.
Uit die contacten komt, volgens de opleidingen, naar voren hoe zij beter kunnen inspelen op
(nieuwe) ontwikkelingen in het veld.
Oordeel
De commissie stelt vast dat studenten en medewerkers adequaat betrokken zijn bij de kwaliteitszorg van het onderwijs, onder meer de participatie in de opleidings- en evaluatiecommissies. Daarnaast was de commissie onder de indruk van de vele commissies die rondom het
onderwijs actief zijn. Vele docenten participeren hierin. De commissie waardeert het positief
dat er op diverse manieren contact wordt onderhouden met het beroepenveld en alumni.
Zo worden onder meer via de bachelor- en masterenquête afgestudeerden gevraagd naar hun
oordeel over de respectievelijke opleiding en is in 2005 een enquête gehouden onder afgestudeerde doctoraalstudenten Psychologie. De contacten met het beroepenveld zouden naar het
oordeel van de commissie meer systematisch kunnen worden ingezet bij de kwaliteitszorg van
het onderwijs.
Bachelor Psychologie: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master Psychology: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
QANU / Psychologie / UL
235
Oordeel op onderwerpniveau
Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend
oordeel op het niveau van het onderwerp ‘Interne kwaliteitszorg’ voor de bacheloropleiding
Psychologie en de masteropleiding Psychology luidt: voldoende.
5.2.6. Resultaten
F20: Gerealiseerd niveau
De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau,
oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Zie voor de examenregeling en het toetsbeleid F11.
De opleiding geeft aan dat gezien de recente start van de bacheloropleiding (2002-2003) en
masteropleiding (2005-2006) het gerealiseerde niveau nog moeilijk te beoordelen is.
De opleiding heeft in de bachelorenquête (november 2005) afgestudeerde bachelorstudenten
gevraagd de eindkwalificaties zoals beschreven bij F1 door te nemen en aan te geven of ze op
basis van de door hen gevolgde onderwijsonderdelen naar hun mening voldoen aan dit eindniveau. Driekwart van de studenten is van mening dat ze voldoen aan de gestelde eisen. Rond
de 12% meent dat het onderwijs niet voldoet aan de gestelde eindkwalificaties.
In de komende jaren zal het, naar het oordeel van de opleidingen, beter mogelijk zijn om
uitspraken te doen over het niveau op basis van de uitkomsten van de arbeidsmarktmonitor.
Oordeel
De commissie heeft van de 25 meest recente bachelortheses en 25 laatste doctoraalscripties,
negen bachelortheses en negen doctoraalscripties geselecteerd, opgevraagd en bestudeerd. De
selectie betrof een aantal laag, gemiddeld en hoog beoordeelde eindwerkstukken en voor zover
mogelijk een afspiegeling van de verschillende specialisaties.
De commissie was onder de indruk van het hoge niveau de bachelortheses die zij heeft bestudeerd.
Zij waardeert het positief dat de opleiding een relatief groot aandeel toekent aan de bachelorthesis
(20 studiepunten) en dat de studenten binnen het bachelorproject de hele empirische cyclus doorlopen. De commissie stelt mede op basis van de bachelortheses vast dat de bachelor-opleiding in
Leiden daadwerkelijk een brede opleiding betreft, die minder dan elders in Nederland is gericht
op specialisatie (ter voorbereiding op de master). De commissie was het in de meeste gevallen eens
met het cijfer dat door de opleiding aan de bachelorthesis is gegeven. Deze waren alle voldoende.
De commissie vindt het positief dat de criteria die gelden voor de bachelorthesis nauwgezet zijn
vastgelegd. Zij vindt het jammer dat slechts een steekproef van bachelortheses door een tweede
docent worden beoordeeld. Liever zou zij, ten behoeve van de consistentie in beoordeling, zien
dat dit voor alle bachelortheses zou gebeuren. Gezien het goede niveau van de bachelortheses en
de randvoorwaarden die hiervoor zijn ingebouwd, bijvoorbeeld ten aanzien van de begeleiding,
beoordeelt de commissie het gerealiseerde niveau van de bacheloropleiding als goed.
Het oordeel van de commissie met betrekking tot de doctoraalscripties die zij heeft bestudeerd,
correspondeert in grote lijnen met die van de opleiding. De commissie vindt het adequaat dat de
236
QANU / Psychologie / UL
mastertheses onafhankelijk van elkaar door twee docenten worden beoordeeld. Zij heeft eveneens
de criteria voor de masterthesis ingezien en vindt deze voldoen aan de eisen die aan een masterthesis moeten worden gesteld. Op basis van de bestudeerde doctoraalscripties en eisen die worden
gesteld aan een masterthesis beoordeelt zij dit facet voor de masteropleiding als voldoende.
Bachelor Psychologie: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed.
Master Psychology: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
F21: Onderwijsrendement
Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen.
Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
Het propedeuserendement na één jaar van de cohort 2004-2005 betrof 29% (voltijdopleiding). Dit rendement is iets hoger dan bij de invoering van de bachelor-masterstructuur, maar
lager dan in de jaren daarvoor. De opleiding verklaart dit door de keuze voor een inhoudelijke
verzwaring met zowel basisvakken als methodologische vakken, opdat de selectieve functie van
de propedeuse verder zou worden versterkt. Het rendement van het eerste jaar van de bacheloropleiding ligt na twee jaar rond de 52% (cohort 2003-2004) en na drie jaar rond de 63%
(cohort 2002-2003). De cijfers zijn vergelijkbaar met de gemiddelde rendementcijfers van de
Universiteit Leiden (64% haalt na drie jaar de propedeuse). Voor de deeltijdopleiding ligt het
rendement na een, twee en drie jaar vanzelfsprekend lager. Gezien de recente start van de masteropleiding (september 2005) waren er ten tijde van het visitatiebezoek (oktober 2006) nog
geen rendementsgegevens beschikbaar. De opleiding geeft wel aan dat de studiebegeleiding
in de masterfase is versterkt om vertraging in de studie te voorkomen. Indien veel studenten
ervoor kiezen om naast het eenjarige programma een stage van een half jaar te volgen, zal dit
consequenties hebben voor de officiële rendementscijfers.
Het College van Bestuur heeft besloten tot een zogeheten harde cesuur tussen de bachelor- en
masteropleiding. Dit houdt in dat studenten alle onderdelen van de bacheloropleiding moeten
hebben afgerond alvorens zij aan de masteropleiding kunnen beginnen. Het management van de
opleiding vermoedt dat deze cesuur het rendement van de bacheloropleiding positief beïnvloedt.
In de zelfstudie wordt een vergelijking gemaakt tussen de bachelorstudenten die het programma
volgens de norm in drie jaar hebben behaald, en de doctoraalstudenten die het doctoraal volgens de norm in vier jaar hebben behaald. Hieruit blijkt dat een substantieel groter aandeel de
bacheloropleiding volgens de norm haalt (33%, instroom 2002) dan het doctoraal (gemiddeld
8%, instroom 1998-2001).
In de meerjaren bestuursafspraken 2006-2009 zijn tussen de faculteit en het CvB de volgende
afspraken omtrent de streefcijfers betreffende de rendementen van de bachelor- en masteropleiding vastgelegd:
•
•
een postpropedeutisch rendement (voor voltijdse studenten) in 2009 van 70% na drie
jaar, 80% na vier jaar en 90% na vijf jaar,
een masterrendement van 95% na twee jaar.
Daarnaast streeft het departementsbestuur naar een propedeuserendement van minimaal 30%
na een jaar en minimaal 60% na twee jaar.
QANU / Psychologie / UL
237
Oordeel
De commissie stelt vast dat de opleidingen realistische streefcijfers hebben opgesteld voor
de onderwijsrendementen, ook in vergelijking met verwante opleidingen. Gezien de recente
start van de bachelor- en masteropleiding vindt de commissie het nog vroeg om uitspraken te
doen over de gerealiseerde onderwijsrendementen. Eerste analyses laten zien dat het bachelorrendement na de nominale studieduur aanzienlijk verbeterd is ten aanzien van het oude doctoraalrendement na de nominale studieduur. De eerste propedeuse- en postpropedeutische
rendementen benaderen de streefcijfers al redelijk. Gezien de maatregelen die de opleiding
heeft genomen om de studievoortgang te stimuleren (zie F16) en de adequate studeerbaarheid
van de programma’s verwacht de commissie dat de onderwijsrendementen voor de masteropleiding voldoende zullen zijn.
Bachelor Psychologie: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master Psychology: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Oordeel op onderwerpniveau
Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend
oordeel op het niveau van het onderwerp ‘Resultaten’ voor de bacheloropleiding Psychologie
en de masteropleiding Psychology luidt: voldoende.
238
QANU / Psychologie / UL
Samenvatting oordelen Universiteit leiden
Bacheloropleiding Psychologie:
Onderwerp
1. Doelstellingen van de
opleiding
Oordeel
Voldoende
2. Programma
Voldoende
3. Inzet van personeel
Voldoende
4. Voorzieningen
Voldoende
5. Interne kwaliteitszorg
Voldoende
6. Resultaten
Voldoende
Facet
1. Domeinspecifieke eisen
2. Niveau
3. Oriëntatie
4. Eisen wo
5. Relatie doelstellingen en
programma
6. Samenhang programma
7. Studielast
8. Instroom
9. Duur
10. Afstemming vormgeving en
inhoud
11. Beoordeling en toetsing
12. Eisen wo
13. Kwantiteit personeel
14. Kwaliteit personeel
15. Materiële voorzieningen
16. Studiebegeleiding
17. Evaluatie resultaten
18. Maatregelen tot verbetering
19. Betrokkenheid van
medewerkers, studenten, alumni
en beroepenveld
20. Gerealiseerd niveau
21. Onderwijsrendement
Oordeel
Goed
Voldoende
Goed
Goed
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Goed
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Goed
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Goed
Voldoende
Totaaloordeel
Op grond van bovenstaande tabel en de inhoudelijke onderbouwing daarvan waaruit blijkt
dat de opleiding op alle zes de onderwerpen een voldoende scoort, is de conclusie dat het
totaaloordeel over de bacheloropleiding voldoende is. Ze voldoet op alle facetten aan de
basiskwaliteit.
QANU / Psychologie / UL
239
Masteropleiding Psychology:
Onderwerp
1. Doelstellingen van de
opleiding
Oordeel
Voldoende
2. Programma
Voldoende
3. Inzet van personeel
Voldoende
4. Voorzieningen
Voldoende
5. Interne kwaliteitszorg
Voldoende
6. Resultaten
Voldoende
Facet
1. Domeinspecifieke eisen
2. Niveau
3. Oriëntatie
4. Eisen wo
5. Relatie doelstellingen en
programma
6. Samenhang programma
7. Studielast
8. Instroom
9. Duur
10. Afstemming vormgeving en
inhoud
11. Beoordeling en toetsing
12. Eisen wo
13. Kwantiteit personeel
14. Kwaliteit personeel
15. Materiële voorzieningen
16. Studiebegeleiding
17. Evaluatie resultaten
18. Maatregelen tot verbetering
19. Betrokkenheid van
medewerkers, studenten,
alumni en beroepenveld
20. Gerealiseerd niveau
21. Onderwijsrendement
Oordeel
Goed
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Onvoldoende
Goed
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Goed
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Goed
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Totaaloordeel
Op grond van bovenstaande tabel en de inhoudelijke onderbouwing daarvan, waaruit blijkt
dat de opleiding op alle zes de onderwerpen een voldoende scoort, is de conclusie dat het
totaaloordeel over de masteropleiding voldoende is.
240
QANU / Psychologie / UL
6.
De bachelor- en masteropleiding Psychologie van de
Faculteit der Psychologie aan de Universiteit Maastricht
Administratieve gegevens
Bacheloropleiding:
Naam van de opleiding
CROHO-nummer Het niveau resp. de oriëntatie van de opleiding
Studielast in studiepunten
Varianten (voltijd, deeltijd en/of duaal)
De locaties waar de opleiding wordt aangeboden
Geaccrediteerd tot
Psychologie
56604
Bachelor wo
180
Voltijd
Maastricht
31 december 2007
Masteropleiding:
Naam van de opleiding CROHO-nummer Het niveau resp. de oriëntatie van de opleiding
Studielast in studiepunten
Varianten (voltijd, deeltijd en/of duaal)
De locaties waar de opleiding wordt aangeboden
Geaccrediteerd tot
Psychologie
66604
Master wo
60
Voltijd
Maastricht
31 december 2007
Het bezoek van de visitatiecommissie Psychologie vond plaats op 15 en 16 juni 2006.
Samenstelling visitatiecommissie:
•
•
•
•
•
•
•
prof. dr. W. Everaerd, vice-voorzitter;
prof. dr. J. von Grumbkow, lid;
prof. dr. M. Brysbaert, lid;
prof. dr. M. van Vugt, lid;
prof. dr. J.F.M.J. van Hout, onderwijskundige;
V.M. de Vries, studentlid;
drs. I.M.M.J. van Ophem, secretaris QANU.
6.0.
Structuur en organisatie van de faculteit
De bachelor- en masteropleiding Psychologie valt onder de verantwoordelijkheid van de Faculteit der Psychologie (FdP) van de Universiteit Maastricht (UM). De faculteit kent een faculteitsbestuur (FB) welk wordt voorgezeten door de decaan. De decaan is verantwoordelijk voor
het bestuur en beheer van de faculteit. In het FB hebben verder zitting de portefeuillehouder
onderzoek en de portefeuillehouder onderwijs. De portefeuillehouder onderwijs richt zich
vooral op de externe relaties betreffende het onderwijs, bijvoorbeeld de contacten met het
centrale beleidsniveau van de UM en zusteropleidingen in binnen- en buitenland. De opleidingsdirecteur is verantwoordelijk voor de organisatie en coördinatie van de bachelor- en masQANU / Psychologie / UM
241
teropleiding en geeft leiding aan het bureau onderwijs, de studieadviseurs en de medewerker
training en evaluatie. De bachelor- en masteropleiding kennen een examencommissie en een
opleidingscommissie. De faculteit beschikt over twee capaciteitsgroepen, Experimentele Psychologie en Neurocognitie. Stafleden die het onderwijs verzorgen zijn verbonden aan een van
deze twee capaciteitsgroepen.
6.1.
Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand
van zaken
De bachelor‑ en masteropleiding Psychologie komen voort uit de ongedeelde opleiding Psychologie. De bachelor- en masteropleiding zijn cohortsgewijs ingevoerd. De ongedeelde opleiding is tot 1 september 2006 aangeboden. De faculteit heeft een bachelor-mastercoördinator
aangesteld om de afbouw in goede banen te leiden.
In de zelfstudie geeft de opleiding een overzicht van de wijzigingen die zijn doorgevoerd bij
de invoering van de bachelor-masterstructuur. Dit betrof onder meer de invoering van de uniforme academische jaarkalender, de beëindiging van de afstudeervariant Psychopathologie en
de afstudeerrichtingen Onderwijspsychologie en Cognitieve Ergonomie. Door de invoering
van de UM-brede uniforme jaarkalender gelijktijdig met de invoering van de gedeelde opleidingen, heeft de opleiding Psychologie haar curriculum omgezet naar blokgebonden onderwijs.
Elk semester bestaat uit twee perioden van acht weken waarin twee blokken parallel worden
aangeboden, gevolgd door een blok van vier weken. De afbouw van de afstudeerrichtingen
is begeleid met voorlichtingsbijeenkomsten voor studenten en overgangsregelingen. Studenten met interesse voor Psychopathologie konden zonder studievertraging overstappen naar de
bacheloropleiding Algemene Gezondheidswetenschappen en de aansluitende masteropleiding
Mental Health van de Faculteit der Gezondheidswetenschappen. In plaats van de afstudeerrichtingen Onderwijspsychologie en Cognitieve Ergonomie zijn vier nieuwe afstudeerrichtingen (tracks) in de masteropleiding gerealiseerd, te weten Experimental Health Psychology,
Psychology and Law, Work and Organisational Psychology met de nadruk op luchtvaartpsychologie, en Cognitive Neuroscience.
Met de invoering van de bachelor-masterstructuur is de inhoud en organisatie van het onderwijs veranderd. De examenonderdelen van de eerste twee jaar van de ongedeelde opleiding
wijken weinig af van de onderdelen in de bachelor, waardoor studenten oude stijl de bacheloronderdelen konden volgen. De meeste examenonderdelen van het derde en vierde jaar werden
niet in de bachelor- of masteropleiding aangeboden, ook vanwege de nieuwe afstudeertracks.
Voor studenten ‘oude stijl’ is tijdens de overgangsperiode speciaal onderwijs georganiseerd. De
aanpak hierbij was gericht op maatwerk voor de student en persoonlijke begeleiding.
De faculteit heeft overgangscriteria vastgesteld op grond waarvan is gekeken voor welke studenten het zinvol was nog in de ongedeelde structuur verder te studeren en welke studenten
beter de overstap konden maken naar de gedeelde structuur. De examencommissie heeft hierin
een beslissing genomen en studenten geïnformeerd dat ze in de gedeelde dan wel ongedeelde
structuur verder konden studeren. Hiertegen is door geen van de studenten beroep aangetekend.
Langs diverse kanalen, onder meer per mail, post en via voorlichtingsbijeenkomsten, zijn
studenten geïnformeerd over de overgang naar de bachelor-masterstructuur. De overgangs-
242
QANU / Psychologie / UM
regeling, die met ingang van het academisch jaar 2002-2003 van kracht is, is opgenomen in de
OER en vermeld in de studiegids.
De commissie oordeelt dat de afbouw van de ongedeelde opleiding zonder problemen voor
studenten verloopt. Zij is van mening dat de faculteit veel aandacht heeft besteed aan de overgangsregelingen, de overgangscriteria, het informeren van studenten en het soepel laten verlopen van de afbouw van de ongedeelde opleiding. De commissie waardeert het dat hiervoor een
speciale coördinator is aangesteld waar studenten terechtkunnen en die vanaf het derde jaar
van de overgangsregeling van elke doctoraalstudent een persoonlijk dossier bijhoudt. De opleiding zelf is trots op de systematische afbouw van de ongedeelde opleiding. De commissie heeft
van studenten geen problemen rondom de afbouw van de ongedeelde opleiding gehoord.
6.2.
Het beoordelingskader
6.2.1. Doelstellingen opleiding
F1: Domeinspecifieke eisen
De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
De opleiding formuleert in haar zelfstudie dat de bacheloropleiding Psychologie beoogt studenten een degelijke introductie te geven in het wetenschapsgebied Psychologie. De introductie is breed en volgt, aldus de opleiding, uit de eisen die door het disciplineoverlegorgaan
Psychologie van de VSNU (Kamer Psychologie) zijn opgesteld. Deze zijn mede afgeleid van de
eisen die gelden voor het Europees Psychologie Diploma zoals geformuleerd door de European
Federation of Professional Psychologists Associations (2005). De masteropleiding beoogt studenten met een bachelordiploma Psychologie of een gelijkwaardig diploma een degelijke vervolgopleiding te geven in het wetenschapsgebied Psychologie. Deze vervolgopleiding bestaat
uit een verdere specialisatie, inclusief onderzoeks- en beroepsvaardigheden.
De Maastrichtse bachelor- en masteropleiding Psychologie leggen een accent op cognitieve en
biologische psychologie. Een ander profilerend kenmerk van de opleidingen aan de Universiteit Maastricht is het didactische concept van probleemgestuurd onderwijs.
Op basis van de eisen van de Kamer Psychologie voor de bachelor- respectievelijk de masteropleiding, het inhoudelijke profiel gericht op cognitieve en biologische psychologie en het
concept van probleemgestuurd leren zijn de volgende eindkwalificaties voor de afgestudeerde
bachelor- en masterstudent geformuleerd (bron: zelfstudie).
De student die de bachelorfase heeft afgerond:
1. beschikt over een academisch denk- en werkniveau, inclusief de volgende vaardigheden:
studeervaardigheden, academische vaardigheden, algemene beroepsvaardigheden en specialistische beroepsvaardigheden;
2. beschikt over een algemene oriëntatie in de psychologie en haar deelgebieden, in het bijzonder in de biologische psychologie en cognitieve psychologie, alsmede in de globale
historische en filosofische achtergronden en grondslagen van het vak;
QANU / Psychologie / UM
243
3. is in staat problemen op het gekozen terrein te analyseren en te conceptualiseren, daarover
mondeling en schriftelijk te rapporteren, zowel aan vakgenoten als aan een breder publiek;
4. is in staat eenvoudig psychologisch onderzoek op te zetten, uit te voeren en te verslaan in
de eigen of ten minste één vreemde taal;
5. beschikt over methodologische kennis;
6. is in staat psychologisch onderzoek en vakliteratuur van gemiddeld niveau te begrijpen en
te beoordelen; en beschikt hiertoe over de onderzoeksmethodische en -technische vaardigheden die in de psychologie gemiddeld gebruikelijk zijn;
7. beschikt over voldoende kennis en vaardigheden van (een) deelgebied(en) om: ofwel in
principe toegelaten te kunnen worden tot een masteropleiding binnen de psychologie,
ofwel een beroep te kunnen uitoefenen op een breed terrein waarop bachelors in de psychologie werkzaam kunnen zijn.
Voor de masteropleiding zijn in de zelfstudie de volgende eindkwalificaties geformuleerd.
1. The purpose of the study programme is as following:
a. academic education within the context of the Maastricht University educational con
cept and its distinct profile;
b. deepening of a student’s specific choice for a particular field of study;
c. possibility to broaden one’s knowledge in other disciplines;
d. acquisition of specialized knowledge, skills and insight in the field of psychology,
particularly in the fields of Cognitive or Biological Psychology;
e. preparation for a possible further programme of study in scientific research.
2. In combination with the Bachelor Degree in Psychology, the study programme must see to:
a. the preparation of a career in the field of Cognitive or Biological Psychology.
3. There are sufficient elements in the study programme to enhance the further development of the academic formation of the student, in particular with regard to:
a. thinking and acting independently and scientifically;
b. communicating scientifically in English;
c. applying specialized scientific knowledge in a broader social context.
Oordeel
De commissie heeft de doelstellingen en de eindkwalificaties van de opleidingen bestudeerd en
gerelateerd aan het domeinspecifiek referentiekader voor de bachelor- respectievelijk de masteropleiding Psychologie. Zij is van oordeel dat de eindkwalificaties voldoen aan de domeinspecifieke eisen die aan een bachelor- en masteropleiding Psychologie mogen worden gesteld.
De commissie ziet de aansluiting van de eindkwalificaties op de eisen van vakgenoten en de
beroepspraktijk in het domein van de Psychologie, zoals die via de Kamer Psychologie bij alle
psychologieopleidingen in Nederland tot stand gekomen is, als best practice voor andere opleidingen. De commissie vindt de doelstellingen voor de bachelor- en masteropleiding helder
beschreven. De commissie constateert dat het profiel van de Maastrichtse psychologieopleidingen, gericht op cognitieve en biologische psychologie, op een mooie wijze in de eindkwalificaties is uitgewerkt en is van mening dat dit profiel past bij een opleiding Psychologie. Het
perspectief voor bachelorstudenten binnen de beroepspraktijk (zoals verwoord in eindkwalificatie 7 van de bachelor) is in de ogen van de commissie nog niet genoeg concreet gemaakt.
Concluderend is de commissie van oordeel dat de eindkwalificaties in voldoende mate aansluiten op de eisen van vakgenoten en dat de opleidingen voldoen aan het criterium dat geldt
voor dit facet.
244
QANU / Psychologie / UM
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed.
F2: Niveau: Bachelor en Master
De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van
de kwalificaties van een Bachelor of een Master.
In de zelfstudies wordt aan de hand van het programma van de opleidingen inzicht geboden
in de aansluiting tussen de onderwijsonderdelen van de bachelor- en de masteropleiding en de
Dublin-descriptoren.
Oordeel
De commissie heeft de eindkwalificaties van de bacheloropleiding en de masteropleiding
bestudeerd vanuit het perspectief van de Dublin-descriptoren. Zij stelt vast dat de domeinspecifieke en algemene academische eindkwalificaties een duidelijk verschil in niveau tussen
de opleidingen tot uitdrukking brengen. De bacheloropleiding beoogt de student een brede
introductie in het wetenschapsgebied psychologie te geven, terwijl de masteropleiding een verdere specialisatie op dit gebied, inclusief onderzoeks- en beroepsvaardigheden tot doel heeft.
Waar een student aan het einde van de bacheloropleiding beschikt over een algemene oriëntatie in de psychologie en haar deelgebieden, beschikt een student die de masteropleiding heeft
afgerond over gespecialiseerde kennis, vaardigheden en inzichten. En waar een afgestudeerde
bachelorstudent in staat is een eenvoudig psychologisch onderzoek op te zetten en uit te voeren,
is een afgestudeerde masterstudent in staat tot onafhankelijk denken en handelen en tot het
toepassen van specifieke wetenschappelijke kennis in een bredere sociale context.
De commissie stelt vast dat alle Dublin-descriptoren expliciet in de eindkwalificaties van de
bacheloropleiding aan de orde komen. Zo beschrijven eindkwalificaties 2 en 5 van de bachelorfase de methodologische kennis en de kennis en het inzicht die studenten verwerven op het
domein van de psychologie en haar deelgebieden, in het bijzonder de biologische psychologie
en cognitieve psychologie. In eindkwalificaties 3 en 4 staat geformuleerd dat afgestudeerde
bachelors in staat zijn deze kennis toe te passen. Eindkwalificatie 6 besteedt aandacht aan oordeelsvorming op bachelorniveau; afgestudeerde bachelors zijn in staat “psychologisch onderzoek en psychologische vakliteratuur van gemiddeld niveau te begrijpen en te beoordelen”. Uit
eindkwalificatie 3 blijkt dat afgestudeerden in staat zijn mondeling en schriftelijk te rapporteren
aan vakgenoten en aan een breder publiek, dit correspondeert met de Dublin-descriptor Communicatie. In eindkwalificaties 1 en 7 wordt geëxpliciteerd dat studenten beschikken over
studeervaardigheden, algemene en specialistische beroepsvaardigheden en voldoende kennis
en vaardigheden om te worden toegelaten tot een masteropleiding binnen de psychologie of
een beroep te kunnen uitoefenen op bachelorniveau. Dit sluit aan bij de Leervaardigheden
overeenkomstig de Dublin-descriptoren voor een bachelor.
Voor de masteropleiding geldt eveneens dat alle Dublin-descriptoren in de eindkwalificaties
gedefinieerd zijn, zij het iets minder expliciet dan bij de bacheloropleiding. Zoals hierboven
vermeld, verwerft de masterstudent specifieke kennis op het terrein van de psychologie en in
het bijzonder op het gebied van cognitieve of biologische psychologie. Afgestudeerden kunnen kennis en inzicht toepassen op masterniveau, zoals blijkt uit eindkwalificatie 3.c. Verder
kunnen afgestudeerde masters wetenschappelijk communiceren in het Engels (Communicatie:
eindkwalificatie 3.b) en kunnen zij onafhankelijk en wetenschappelijk denken en handelen
QANU / Psychologie / UM
245
(Oordeelsvorming: eindkwalificatie 3.a). Tot slot geeft eindkwalificatie 1.e aan dat de afgestudeerde master is voorbereid op een vervolgstudie in het wetenschappelijk onderwijs. Dit stemt
overeen met wat in de Dublin-descriptoren wordt gedefinieerd onder Leervaardigheden voor
een master.
De commissie is dan ook van oordeel dat de opleidingen voldoen aan het criterium dat betrekking heeft op het niveau.
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
F3: Oriëntatie WO:
De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een
Master in WO:
• De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale
wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in
het toekomstige beroepenveld.
• Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt.
• Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multien interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist
is of dienstig is.
De opleiding geeft in de zelfstudie aan dat de eindkwalificaties van de bacheloropleiding zonder meer voldoen aan het landelijk vastgestelde disciplineprotocol voor Psychologie. Deze
zijn in veelvuldig overleg met de Kamer Psychologie tot stand gekomen. Verder heeft elke
afgestudeerde bachelorstudent onvoorwaardelijke toegang tot Master of Psychology van de
Universiteit Maastricht.
Zie het algemene deel voor de discussie rondom de tweejarige masteropleidingen wat betreft
de internationale vergelijking van de eindkwalificaties van de bachelor- en masteropleiding.
De opleiding is van mening dat uiteindelijk hetzelfde eindniveau in vier jaar (bachelor- en
masteropleiding) wordt gehaald ten opzichte van de vijfjarige varianten in het buitenland.
Oordeel
De commissie heeft de eindkwalificaties van de opleidingen bestudeerd om te bepalen of zij
voldoen aan de eisen die gelden voor wetenschappelijke bachelor‑ en masteropleidingen.
Bij F1 is al beschreven dat de commissie van oordeel is dat de eindkwalificaties van de opleidingen in voldoende mate aansluiten op de eisen die de discipline, via vakgenoten binnen het
disciplineoverlegorgaan Psychologie, stelt aan bachelor- en masteropleidingen Psychologie. De
eindkwalificaties van de bacheloropleiding drukken uit dat afgestudeerden beschikken over
een academisch denk- en werkniveau en beschikken over academische vaardigheden, algemene en specialistische beroepsvaardigheden. Deze worden in een bijlage bij de zelfstudie
nader gespecificeerd. Specifieke beroepsvaardigheden die worden genoemd zijn bijvoorbeeld
systematisch kunnen interveniëren, het toepassen van modellering- en simulatietechnieken
en psychologische gespreksvoering. Algemene beroepsvaardigheden betreffen bijvoorbeeld
argumenteren, projectmatig werken, observeren en programmeren. De commissie vindt de
specificering getuigen van een behoorlijk academisch niveau en aansluiten bij het relevante
246
QANU / Psychologie / UM
beroepenveld. Daarnaast heeft de commissie vastgesteld dat afgestudeerde bachelors volgens
de eindkwalificaties in staat zijn een eenvoudig psychologisch onderzoek op te zetten, uit te
voeren en te verslaan. Ook de eindkwalificaties van de masteropleiding besteden zowel aandacht aan de eisen die vanuit de wetenschap als vanuit de beroepspraktijk worden gesteld. Zo
drukken de eindkwalificaties van de masteropleiding uit dat afgestudeerden worden voorbereid op een carrière op het gebied van cognitieve of biologische psychologie en op een vervolgstudie, bijvoorbeeld een promotieplaats, in het wetenschappelijk domein.
De commissie constateert dat studenten die de bacheloropleiding Psychologie hebben afgerond
rechtstreeks en zonder voorwaarden toegang hebben tot de masteropleiding Psychology. Tevens
wordt in de eindkwalificaties van de bacheloropleiding geëxpliciteerd dat afgestudeerden een
beroep kunnen uitoefenen op een breed terrein waarop bachelors in de psychologie werkzaam
kunnen zijn. De commissie vindt de wetenschappelijke oriëntatie, in het bijzonder gericht op
wetenschappelijk onderzoek binnen de cognitieve en biologische psychologie, bijzonder goed
tot uitdrukking gebracht in de eindkwalificaties van zowel de bachelor- als de masteropleiding.
De commissie heeft onder meer van alumni gehoord dat afgestudeerden bijzonder gewild zijn
op onderzoeksplaatsen. De commissie is van mening dat afgestudeerde masters sterk ontwikkelde onderzoekskwalificaties hebben. Concluderend vindt de commissie dat eindkwalificaties
van beide opleidingen het wetenschappelijk karakter op een goede manier tot uitdrukking
brengen. De commissie is dan ook van oordeel dat de eindkwalificaties van de opleidingen
goed aansluiten bij de eisen die gelden voor een wetenschappelijke opleiding.
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed.
Oordeel op onderwerpniveau
Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend
oordeel op het niveau van het onderwerp ‘Doelstellingen opleiding’ over de bachelor- en de
masteropleiding Psychologie luidt: voldoende.
6.2.2. Programma
Bachelor
De bacheloropleiding bestaat de eerste twee jaar uit een algemeen programma dat voor alle studenten gelijk en verplicht is (120 studiepunten). In het derde jaar kiezen de studenten voor de
variant Cognitieve Psychologie of Biologische Psychologie. Elke variant bestaat uit drie basisblokken van 15 studiepunten. Daarnaast is er in het derde jaar ruimte voor keuzeonderwijs
(20 studiepunten), volgen de studenten de verplichte onderdelen: Portfolio jaar 3, Statistiek
3 en Psychodiagnostiek en schrijven zij de bachelorthesis. Naast het blokgebonden onderwijs
bevat elk jaar een voortgangstoets (4 studiepunten per jaar) en jaar 3 de proefpersoonverplichting (1 studiepunt). De inhoud van het bachelorprogramma is hieronder opgenomen (bron:
zelfstudie).
QANU / Psychologie / UM
247
Eerste bachelorjaar
Blok 1.0 Academische en beroepsvaardigheden: introductie probleemgestuurd
onderwijs (2 studiepunten)
Blok 1.1a Sociaal gedrag (5 studiepunten)
Blok 1.1b Lichaam en Gedrag (5 studiepunten)
Blok 1.2a Ontwikkeling en Leren (5 studiepunten)
Blok 1.2b Waarnemen (5 studiepunten)
Blok 1.3 Methoden & Technieken (6 studiepunten)
Blok 1.4a Academische en beroepsvaardigheden: een artikel schrijven (5 studiepunten)
Blok 1.4b Statistiek I (7 studiepunten)
Blok 1.5a Geschiedenis en grondslagen van de psychologie (5 studiepunten)
Blok 1.5b Complexe cognitie (5 studiepunten)
Blok 1.6 Academische en beroepsvaardigheden: Communicatievaardigheden
(6 studiepunten)
Voortgangstoets jaar 1 (4 studiepunten)
Tweede bachelorjaar
Blok 2.0 Academische en beroepsvaardigheden: portfolio jaar 2 (2 studiepunten)
Blok 2.1a Geheugen (5 studiepunten)
Blok 2.1b Persoonlijkheid en verschillen tussen mensen (5 studiepunten)
Blok 2.2a Psychopathologie (5 studiepunten)
Blok 2.2b Academische en beroepsvaardigheden: Kritisch denken (5 studiepunten)
Blok 2.3 Academische en beroepsvaardigheden: Programmeren (6 studiepunten)
Blok 2.4a Bewustzijn (5 studiepunten)
Blok 2.4b Rekenen (5 studiepunten)
Blok 2.5a Onderzoekspracticum (11 studiepunten)
Blok 2.5b Statistiek 2 (7 studiepunten)
Voortgangstoets jaar 2 (4 studiepunten)
Derde bachelorjaar
Variant Cognitieve Psychologie
Blok 3.1a.
C Beslissen (5 studiepunten)
Blok 3.1b.
C Paradigma’s in het lab (5 studiepunten)
Blok 3.2a.
C Leren (5 studiepunten)
Variant Biologische Psychologie
Blok 3.1a.
B Basale neurowetenschap (5 studiepunten)
Blok 3.1b.
B Biologische psychologie: onderzoeksmethoden (5 studiepunten)
Blok 3.2a.
B Biologische psychologie: theoretische perspectieven (5 studiepunten)
Voor beide varianten
Blok 3.0 Academische en beroepsvaardigheden: portfolio jaar 3 (2 studiepunten)
Blok 3.3a/3.6a Psychodiagnostiek (5 studiepunten)
Blok 3.3b/3.6b Bachelorthesis (6 studiepunten)
Blok 3.2b Statistiek 3 (7 studiepunten)
Blok 3.4x/3.5x Keuzeonderwijs (20 studiepunten)
Voortgangstoets jaar 3 (4 studiepunten)
Proefpersoonverplichting (1 studiepunt)
248
QANU / Psychologie / UM
Master
Het masterprogramma van 60 studiepunten wordt aangeboden in het Engels en kent twee
specialisaties, te weten Applied Cognitive Psychology en Biological Psychology. Beide specialisaties hebben drie tracks.
Voor Applied Cognitive Psychology zijn dit de tracks:
1.a Experimental Health Psychology;
1.b Psychology and Law;
1.c Work and Organizational Psychology.
De specialisatie Biological Psychology kent de tracks:
2.a Developmental Psychology;
2.b Cognitive Neuroscience;
2.c Neuropsychology.
Het onderwijs van elk van deze tracks bestaat uit 20 studiepunten aan onderwijsonderdelen die
specifiek voor de betreffende track worden aangeboden. Daarnaast kent elke track de volgende
onderdelen: het schrijven van een onderzoeksvoorstel (5 studiepunten), het uitvoeren van een
onderzoeksstage (25 studiepunten) en het schrijven van een masterthesis (10 studiepunten).
De specifieke onderwijsblokken per track zijn in de zelfstudie opgenomen.
F4: Eisen WO
Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een WO-opleiding:
• Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk
onderzoek binnen relevante disciplines.
• Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën.
• Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk
onderzoek.
• Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de
actuele praktijk van de relevante beroepen.
In het programma vindt volgens de zelfstudie interactie tussen onderwijs en onderzoek plaats
vanwege de aard van de aanstellingen van de wetenschappelijke staf en de aard van de organisatie van het onderwijs. In de bacheloropleiding zijn nagenoeg alle blokcoördinatoren gepromoveerde wetenschappelijke medewerkers met een gedeelde aanstelling. Zij dragen samen met de
zogeheten blokplanningsgroep zorg voor invulling, organisatie en uitvoering van het blok. Het
programma van de masteropleiding wordt uitsluitend ontwikkeld en verzorgd door gepromoveerde wetenschappelijk medewerkers met – in principe – een onderwijs- en onderzoeksaanstelling. Zowel in de bachelor- als masteropleiding wordt het programma jaarlijks geëvalueerd
en gereviseerd. Zo nodig wordt de inhoud van het onderwijsonderdeel en de gebruikte literatuur geactualiseerd.
Bachelor
De opleiding geeft in de zelfstudie een aantal voorbeelden van programmaonderdelen van de
bacheloropleiding waarin de interactie tussen het wetenschappelijk onderzoek en de kennisontwikkeling van studenten centraal staat. In het onderzoekspracticum in het tweede studiejaar doorlopen studenten in groepen van vijf of zes personen onder begeleiding van een staflid
de hele onderzoekcyclus, van het formuleren en operationaliseren van een werkbare hypothese,
QANU / Psychologie / UM
249
het vaststellen van het onderzoeksdesign, dataverzameling en -analyse, interpretatie van resultaten en het schrijven van een onderzoeksverslag. De resultaten worden gepresenteerd in de
vorm van een lezing of poster tijdens een wetenschappelijk symposium waar alle deelnemende
studenten en vele stafleden aanwezig zijn. Studenten bevestigen dat in het onderzoekspracticum de hele werkgroep betrokken wordt bij interpretaties van statistische analyses. Wel is het
zo dat onderling de taken worden verdeeld en bijvoorbeeld een student alle statistische analyses
kan uitvoeren. Ook is er bijvoorbeeld een toets SPSS-uitdraaien interpreteren. In een SPSSpracticum moeten studenten zelf data invoeren en analyses uitvoeren. Een ander moment
waarop interactie tussen onderwijs en onderzoek expliciet in het programma aan de orde komt
is tijdens het schrijven van de bachelorthesis, waarbij studenten onder begeleiding van een staflid op basis van relevante en recente literatuur een vraagstelling formuleren en beantwoorden.
De opleiding geeft aan dat op diverse momenten in het curriculum aandacht wordt besteed
aan de ontwikkeling van onderzoeksvaardigheden, zoals tijdens het onderwijs in statistiek en
methoden (ieder jaar 7 studiepunten Statistiek en in het eerste jaar 6 studiepunten Methoden
& Technieken) en diverse practica waarin onderzoeksvaardigheden worden getraind. Deze
practica zijn zowel gericht op de ontwikkeling van het meten van psychologische functies als
op algemene academische vaardigheden zoals ‘een artikel schrijven’. In het derde jaar worden
in beide bachelorvarianten de specifieke onderzoeksvaardigheden voor het betreffende deelgebied belicht. Het blok ‘Paradigma’s in het lab’ besteedt aandacht aan onderzoeksvaardigheden
binnen de Cognitieve Psychologie en het blok ‘Onderzoeksmethoden’ aan die binnen Biologische Psychologie.
In de zelfstudie meldt de opleiding dat bachelorstudenten colloquia kunnen bijwonen waarin
sprekers ‘uit het veld’ vertellen over hun werkervaring. Daarnaast biedt het programma in
diverse practica aandacht aan beroepsvaardigheden. Studenten gaven de commissie in de
gesprekken enkele voorbeelden van professionele vaardigheden die zij leren, zoals het geven
van presentaties, het geven en ontvangen van feedback, het gebruik van PowerPoint, en een
toets over communicatievaardigheden. Presentaties houden zij gemiddeld drie keer per jaar en
deze zijn van oplopende moeilijkheidsgraad.
Master
De opleiding vermeldt dat de studenten in elke mastertrack in aanraking komen met gespecialiseerde leerboeken en recente wetenschappelijke literatuur. De practica besteden aandacht
aan de ontwikkeling van relevante onderzoeks- en beroepsvaardigheden. Deze worden verder
toegepast bij het schrijven van een onderzoeksvoorstel, de onderzoeksstage en de masterthesis.
Binnen deze onderdelen vindt volgens de opleiding het meest duidelijk de interactie plaats
tussen onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. Tijdens de onderzoeksstage komen studenten in aanraking met het onderzoek van psychologen en moeten zij de hele empirische cyclus
doorlopen. Deze stage kan intern bij de Faculteit der Psychologie of extern gelopen worden.
Bij interne stages zijn twee stafleden van de faculteit betrokken, en bij externe stages een
deskundige op de stageplek en een staflid van de faculteit. Fundamenteel onderzoek wordt
meestal intern aan de UM uitgevoerd en meer toegepast onderzoek meestal extern, bijvoorbeeld in een gevangenis of patiëntgebonden onderzoek in een ziekenhuis. Masterstudenten
spreken in aanwezigheid van de commissie waardering uit voor het feit dat er zo veel mogelijkheden voor stages zijn.
De opleiding geeft aan dat binnen alle mastertracks aandacht wordt besteed aan de praktijk
van de relevante beroepen. In de zelfstudie geeft zij hiervan per track een overzicht. Enkele
250
QANU / Psychologie / UM
voorbeelden zijn excursies naar een rechtbank, een TBS-kliniek, luchtverkeersleidingcentrum,
afdeling neonatologie van een ziekenhuis of onderzoekslaboratoria van psychofarmacologische
industrie en practica zoals het leren afnemen en construeren van psychologische tests, het zelf
leren uitvoeren van neuropsychologische tests, of het schrijven van patiëntenverslagen. Andere
voorbeelden van relaties met de praktijk van relevante beroepen in de masteropleiding zijn het
tonen en bespreken van casussen uit de praktijk van een psychiater of het opdoen van beroepsvaardigheden via ‘de oefenrechtbank’ waarin studenten Psychologie als getuigendeskundigen
en studenten rechtsgeleerdheid als advocaat of officier van justitie optreden.
In zijn algemeenheid geldt dat in elke track gastcolleges worden gegeven door mensen uit de
beroepspraktijk. Zij stellen theoretische aspecten vanuit een meer praktisch perspectief aan de
orde. Binnen elke track lopen studenten een onderzoeksstage, waarin een empirisch onderzoek
wordt opgezet en uitgevoerd. Hierover wordt in de masterthesis gerapporteerd.
In de zelfstudie is opgenomen dat uit evaluaties blijkt dat slechts 8% van de alumni tevreden is
over beroepsvoorlichting. Alumni geven aan dat er in het derde jaar praktijkdocenten zijn die
vertellen over het beroep dat zij uitoefenen. Zij zijn over het algemeen echter van mening dat
de opleiding vanaf het derde jaar vooral op onderzoek gericht is.
De commissie heeft gesproken met een selectie van masterstudenten. Een aantal van hen wil
naast de onderzoekstage ook nog een praktijkstage volgen. Dit mede om aansluiting te houden
met de GZ-vervolgopleiding die als voorwaarde voor toelating een praktijkstage stelt. Voor de
Basisaantekening Psychodiagnostiek is tweehonderd uur praktijkstage nodig en moet de student drie casussen schrijven. Studenten die voor een aanvullende praktijkstage kiezen, lopen
vertraging op.
Oordeel
De commissie heeft het programma van de bachelor- en masteropleiding bestudeerd en stelt
vast dat de onderwijsonderdelen aansluiten bij relevante onderwikkelingen binnen de Psychologie en meer specifiek de deelgebieden cognitieve en biologische psychologie. Op basis van de
door haar bestudeerde blokboeken stelt zij vast dat in de onderwijsonderdelen gebruik wordt
gemaakt van actuele theorieën. De commissie constateert verder dat de interactie tussen het
onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek op diverse manieren in het programma van de
bachelor- en masteropleiding aan bod komt. Wat betreft de bacheloropleiding is het onderzoekspracticum in het tweede jaar daarvan een mooi voorbeeld. Het masterprogramma staat
met de omvangrijke aandacht voor het schrijven van een onderzoeksopzet, het doen van de
onderzoeksstage en het schrijven van de masterthesis (in totaal 40 studiepunten) grotendeels
in het licht van het zelf doen van onderzoek.
Het bachelor- en masterprogramma kenmerken zich volgens de commissie door een duidelijke
lijn in de opbouw van academische vaardigheden. Alle drie jaren van de bacheloropleiding
kennen een onderdeel gericht op academische en beroepsvaardigheden, zoals een artikel schrijven, communicatievaardigheden, het portfolio, kritisch denken en programmeren. Daarnaast
is er een opbouw in het statistiekonderwijs dat in ieder studiejaar is geprogrammeerd. Het
onderwijs gericht op methoden en technieken van onderzoek is geprogrammeerd in het eerste
en derde studiejaar. Vooral de aandacht die in het programma wordt besteed aan de ontwikkeling van onderzoeksvaardigheden vindt de commissie een sterk punt van het Maastrichtse
bachelorprogramma. De commissie vindt het jammer dat deze lijn gericht op de ontwikkeling
van onderzoeksvaardigheden niet cumuleert in de bachelorthesis (zie verder F20). De commissie heeft begrepen dat de opleiding de bachelorthesis in dit licht niet ziet als dé kroon op de
QANU / Psychologie / UM
251
opleiding, maar als één van de parels in de kroon. In een aantal gevallen krijgt de bachelorthesis door het gebruik van de individuele keuzeruimte de contouren van een volwaardig empirisch onderzoek, maar in de meeste gevallen is de bachelorthesis (6 studiepunten) een proeve
van bekwaamheid in een wetenschappelijk schrijven en literatuuronderzoek. In het onderzoekspracticum (11 studiepunten) doorlopen studenten wel de hele empirische cyclus.
In het masterprogramma wordt op de onderzoeksvaardigheden die in de bacheloropleiding
zijn opgedaan voortgebouwd. De commissie stelt vast dat binnen alle mastertracks aandacht
wordt besteed aan de specifieke onderzoeksmethoden van het betreffende deelgebied. De commissie stelt vast dat de UM bewust geen klinische specialisatie aanbiedt. Indien studenten toch
een praktijkstage of beroepsvaardigheden voor klinische vervolgopleidingen willen opdoen,
vindt dit buiten het curriculum van de masteropleiding plaats. Binnen de onderwijsonderdelen worden wel op adequate wijze verbanden gelegd met de actuele praktijk van relevante
beroepen. Er blijken meer onderzoeksstageplaatsen beschikbaar te zijn dan er studenten zijn.
Hoewel de commissie neigt dit facet voor de bacheloropleiding door de sterke gerichtheid op
onderzoek en de goede interactie van het wetenschappelijk onderzoek in het onderwijs als goed
te beoordelen, is de commissie vanwege de kleine aantekening betreffende het wetenschappelijke karakter van de bachelorthesis van oordeel dat het programma van de bacheloropleiding
voldoende is. De commissie oordeelt verder dat de masteropleiding voldoet aan de eisen die
gesteld worden voor dit facet. De commissie merkt tot slot op dat zij het ethische element bij
wetenschappelijk onderzoek op een aantrekkelijke en verantwoorde wijze in het programma
aan de orde vindt komen.
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma
Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma.
De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te
bereiken.
De opleiding geeft in de zelfstudies een omschrijving van alle onderwijsonderdelen van de
bachelor- en de masteropleiding. Zij geeft bij elk onderwijsonderdeel van de bacheloropleiding
aan welke eindkwalificaties, zoals omschreven bij F1, via dit studieonderdeel hoofdzakelijk
worden geconcretiseerd. Voor de masteropleiding worden de specifieke onderwijsonderdelen
van elke mastertrack omschreven. De opleiding relateert deze in de zelfstudie verder niet aan
de eindkwalificaties.
Zie verder voor de hoofdlijnen van het bachelor- en masterprogramma de inleiding bij paragraaf 2.2. en F4.
In de gesprekken met de commissie hebben studenten aangegeven dat zij in de eerste twee
jaar aan alle kanten van de psychologie snuffelen. In het derde jaar ontdekken zij of cognitieve
of biologische psychologie iets voor hen is. Studenten waarderen het feit dat deze verdieping
al in de bacheloropleiding is geprogrammeerd. Naast het statistiekonderwijs bereiden drie
252
QANU / Psychologie / UM
inhoudelijke blokken op het gebied van cognitieve of biologische psychologie hen voor op de
masteropleiding.
Oordeel
De commissie heeft de omschrijvingen van de verschillende onderwijsonderdelen van de
bachelor- en masteropleiding bestudeerd en vergeleken met de eindkwalificaties. Zij stelt op
basis daarvan vast dat het programma van het bachelor- en masterprogramma een adequate
concretisering betreft van de respectievelijke eindkwalificaties. Voor zowel de bachelor- als
masteropleiding geldt dat de commissie het biologische en cognitieve profiel keurig uitgewerkt
vindt naar de richtingen in het programma. Zoals ook uit de namen van de onderwijsonderdelen moge blijken (paragraaf 2.2) bevatten de eerste twee jaar een introductie in de deelgebieden
van het wetenschapsgebied psychologie en de historische en filosofische achtergronden hiervan
en wordt deze kennis en dit inzicht in het derde jaar verder gespecialiseerd binnen het deelgebied biologische of cognitieve psychologie. Verder wordt er in opeenvolgende onderdelen
aandacht besteed aan methoden, technieken en statistiek en daarnaast aan relevante academische en beroepsvaardigheden. De relatie die de opleiding legt tussen de studieonderdelen van
de bacheloropleiding en de eindkwalificaties is volgens de commissie adequaat. De commissie
constateert dat het bachelorprogramma weinig toegepaste psychologische onderdelen kent.
Zij begrijpt van studenten dat zij het geen gemis vinden dat het curriculum niet meer toegepaste psychologische onderdelen kent. Dit past bij het visitekaartje van de bacheloropleiding
gericht op de biologische psychologie en cognitieve psychologie (en dus niet op toegepaste
onderdelen). In de diverse mastertracks worden specifieke onderwijsonderdelen aangeboden
die relevant zijn voor het betreffende wetenschappelijke deelgebied van de psychologie. Deze
worden, zoals gezegd, gevolgd door een onderzoeksvoorstel, onderzoeksstage en masterthesis.
De commissie constateert dat de omschrijvingen van de studieonderdelen in de zelfstudie
niet op systematische wijze aandacht besteden aan de leerdoelen per studieonderdeel. Een
aantal omschrijvingen omvat wel expliciet het leerdoel van het betreffende onderwijsonderdeel. Een aantal anderen is meer impliciet gegeven in de omschrijving van het onderwijsonderdeel. De (impliciete) leerdoelen maken het de commissie inzichtelijk dat het programma
van de bacheloropleiding en van de diverse mastertracks voor studenten doeltreffend is om de
beoogde eindkwalificaties ook daadwerkelijk te verwerven.
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
F6: Samenhang programma
Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Bachelor
De eerste twee jaar van de bacheloropleiding zijn voor elke student gelijk, het derde jaar bestaat
uit de keuze voor een van de twee specialisaties. Daarbij kent het derde jaar 20 studiepunten vrije keuzeruimte. De opleiding geeft in de zelfstudie een aantal voorbeelden waarmee
samenhang wordt gecreëerd. Zo worden aangeboden practica zo veel mogelijk gerelateerd aan
de inhoud van het blok en vindt de ontwikkeling van academische en beroepsvaardigheden
gespreid plaats, waardoor geleerde vaardigheden in blokken die volgen kunnen worden toegepast. Daarnaast is er een opbouw qua moeilijkheidsgraad in de bachelor. In het eerste anderhalf jaar komen inleidingen in deelgebieden van de psychologie aan de orde. Het programma
daarna bestaat uit vakken met een hoger abstractieniveau, zoals kritisch denken en bewustzijn.
QANU / Psychologie / UM
253
De kennis en vaardigheden die nodig zijn voor het opzetten en uitvoeren van onderzoek worden
in de eerste twee jaren aangeboden, zodat deze kunnen worden geïntegreerd in het onderzoekspracticum aan het einde van het tweede jaar. Voor het specialisatietraject in het derde
jaar van de bacheloropleiding worden inleidingen in de cognitieve en biologische psychologie
aangeboden. Voor de invulling van de keuzeruimte in het derde jaar kunnen studenten kiezen
uit een aanbod van (facultaire) keuzeblokken die in de studiegids zijn opgenomen. Ook mag
de student vakken kiezen van een andere faculteit of universiteit. Voor de invulling van het
keuzeonderwijs is toestemming van de examencommissie nodig. Studenten die de commissie
heeft gesproken, zijn van mening dat er genoeg keuzeruimte is in de bachelor. De commissie
heeft begrepen dat studenten toch vooral facultaire keuzeblokken kiezen.
De curriculumjaargroepen, bestaande uit de blokcoördinatoren van een bepaald studiejaar,
dragen zorg voor de afstemming tussen de verschillende blokken binnen een jaar.
Master
De samenhang van het masterprogramma wordt binnen de diverse mastertracks vormgegeven.
Elke mastertrack kent eerst een aantal specialiserende blokken op het betreffende deelgebied.
Vervolgens bereidt een student zich voor op een stage binnen de specialisatie en voert deze uit
onder begeleiding van een deskundige vanuit de opleiding en een deskundige van de stageverlenende instelling (dat kan ook een interne deskundige betreffen bij een interne stage). Naar
aanleiding van de onderzoeksstage schrijft de student een masterthesis.
Oordeel
De commissie is van oordeel dat het programma van de bacheloropleiding coherent is. Deze
samenhang wordt langs verschillende lijnen vormgegeven, zowel qua niveau startend met algemene introducties oplopend naar meer gespecialiseerde en abstracte theorieën als inhoudelijk
via de opbouw langs de thema’s cognitieve en biologische psychologie. Verder ziet de commissie een duidelijke opbouw in de algemene en beroepsvaardigheden en methodenleer en statistiek. De commissie is van mening dat er adequaat wordt voortgebouwd op verworven kennis
en vaardigheden. Uit de studiegids maakt zij op dat enkele blokken expliciete voorkenniseisen
stellen. De commissie heeft geen onnodige overlap geconstateerd.
De commissie is van mening dat elke track afzonderlijk voldoende inhoudelijke samenhang
heeft. Deze samenhang wordt vooral gegeven door het onderwerp van studie in het betreffende
wetenschappelijke deelgebied van de psychologie. Het traject na de eerste 20 studiepunten
kent een inhoudelijke verbondenheid met dit deelgebied en bouwt op een adequate wijze
hierop voort. Een student schrijft eerst een onderzoeksopzet, voert deze vervolgens uit in de
onderzoeksstage en rapporteert tot slot hierover in de masterthesis. De commissie is dan ook
van mening dat de masterstudenten een inhoudelijk samenhangend studieprogramma volgen.
De commissie heeft van de studenten gehoord dat zij het betreuren dat er geen terugkomdag
op de universiteit is als zij eenmaal een (externe) stage lopen. De commissie kan zich voorstellen dat dit de onderlinge samenhang voor de beleving van studenten kan vergroten.
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
254
QANU / Psychologie / UM
F7: Studielast
Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
Bij de opzet van het programma van de bacheloropleiding is volgens de zelfstudie de studiebelasting zo gelijk mogelijk over het hele studiejaar verdeeld. Het blokgebonden onderwijs van
de masteropleiding wordt in de periode september-december aangeboden en is per track zo
gelijk mogelijk over deze periode verspreid.
Als blokken parallel zijn geprogrammeerd stemmen de blokcoördinatoren vooraf de pieken in
de belasting af, opdat deze zo min mogelijk samenvallen. Het programma van de bachelor- en
masteropleiding kent een herkansingsweek waarin geen ander onderwijs is geprogrammeerd.
De afspraak is dat toetsuitslagen binnen vijftien werkdagen bekend worden gemaakt, zodat
studenten zich tijdig kunnen voorbereiden op een eventuele herkansing. Eventuele ingangseisen die vertraging zouden kunnen opleveren worden vooraf in de studiegids en het blokboek
opgenomen.
De commissie heeft uit gesprekken met studenten begrepen dat het onderdeel statistiek in het
eerste jaar van de bacheloropleiding zwaar is. De opleidingscommissie kijkt ieder jaar naar de
knelpunten die mogelijk de doorstroom belemmeren. Een voorbeeld hiervan vormen de doorstroomeisen binnen de bachelor. Deze worden jaarlijks door de opleidingscommissie getoetst.
In de zelfstudie is de gerealiseerde studielast van de masteropleiding opgenomen, uitgesplitst
naar hoorcolleges, onderwijsgroepen, practica, zelfstudie en schatting van overige uren, bijvoorbeeld voor de voorbereiding van voortgangstoetsen. Deze is berekend aan de hand van
onderwijsroosters, de geschatte zelfstudie-uren van studenten uit evaluaties en schattingen
gebaseerd op het aantal studiepunten dat voor het onderdeel wordt gegeven. Hieruit blijkt dat
van de geprogrammeerde 1680 uur per jaar, 80% à 90% verantwoord kan worden. Gezien het
feit dat de masteropleiding gestart is in september 2005 waren er ten tijde van het bezoek nog
geen gegevens beschikbaar over gerealiseerde studielast van masterstudenten.
Indien masterstudenten aanvullend (buiten het curriculum) een praktijkstage willen lopen,
bijvoorbeeld om in aanmerking te komen voor een basisaantekening psychodiagnostiek of om
toegang mogelijk te maken voor de GZ-vervolgopleiding, lopen zij studievertraging op. Masterstudenten hebben de commissie laten weten dit geen probleem te vinden. Het is mogelijk
via IB-Groep aanvullende studiefinanciering te lenen.
Oordeel
De commissie heeft het programma van de bachelor- en masteropleiding bekeken en is van
oordeel dat de geprogrammeerde studielast evenwichtig over de verschillende jaren en semesters is verdeeld. Het concept van probleemgestuurd leren kent een aanwezigheidsplicht bij de
onderwijsonderdelen. De commissie heeft niet kunnen constateren dat dit tot vertraging leidt.
Zij heeft begrepen dat op de driehonderd studenten slecht drie of vier studenten de aanwezigheidsplicht niet halen. De commissie is van mening dat de studielast voor de masteropleiding
voldoet, maar heeft eveneens vastgesteld dat studenten indien zij kiezen voor een extracurriculair praktijkdeel, langer dan een jaar over hun masteropleiding doen. Studenten vinden het
praktijkdeel vaak zo interessant dat zij het zelf niet als probleem ervaren dat zij langer dan een
jaar studeren. Verder heeft de commissie geen factoren geconstateerd die het programma van
QANU / Psychologie / UM
255
de bachelor- of van de masteropleiding nodeloos belemmeren. Zij is dan ook van mening dat
de opleidingen voldoen aan de criteria zoals die gelden voor dit facet.
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
F8: Instroom
Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten:
WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek.
WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
In de zelfstudie heeft de opleiding de instroomcijfers van de afgelopen tien jaar opgenomen.
Het aantal ingeschreven eerstejaars is in de loop van de jaren gestegen van 151 in 1995-1996 tot
274 in 2004-2005. Het totaal aantal ingeschreven studenten is sinds de start van de opleiding in
1995 gestegen van 151 studenten tot 1029 studenten in 2004-2005. De man-vrouw verhouding is vanaf 1998-1999 ongeveer 25-75.
Bachelor
In de zelfstudie zijn de toelatingsvereisten voor de bacheloropleiding voor studenten met een
huidig of oud vwo-diploma, een hbo-propedeuse of hbo-bachelordiploma, een wo-diploma
en het colloquium doctum opgenomen. De opleiding meldt dat het aandeel vwo-instroom
in de loop van de tijd is gedaald, tot ongeveer 42% in 2004. Het aandeel studenten met een
hbo-achtergrond is in de loop van de tijd min of meer stabiel. De instroom uit het buitenland
is toegenomen tot 46% in 2004. Deze studenten zijn voornamelijk afkomstig uit Duitsland
of België.
Studenten uit het hbo met een havo-diploma oude stijl hebben een wiskundedeficiëntie. Zij
moeten deze wegwerken voor aanvang van de bacheloropleiding Psychologie. Met het havodiploma nieuwe stijl is deze groep wettelijk gezien vrij toelaatbaar. Zij krijgen van de opleiding
een dringend advies wiskunde tot op vwo-niveau bij te spijkeren. Studenten met een diploma
van een buitenlandse middelbare school worden toegelaten als het diploma gelijkwaardig is
aan het vwo-diploma inclusief wiskunde. Met uitzondering van de Vlaamse studenten moeten
buitenlandse studenten daarnaast een taaltoets Nederlands met goed gevolg afleggen. De ervaring van de staf is dat buitenlandse studenten elkaar tijdens de taallessen leren kennen en na de
zomer als clubje binnenkomen. Dit bevordert de integratie met Nederlandse studenten niet.
De opleiding kijkt nu of zij via de verroostering deze studenten meer kunnen laten mengen.
In de zelfstudie besteedt de opleiding aandacht aan het honoursprogramma dat is ingesteld
voor de beste studenten in de bacheloropleiding Psychologie. Het honoursprogramma bestaat
uit een aanvullend programma waar geen studiepunten voor worden gegeven. De beste twintig
studenten kunnen hier na hun eerste jaar aan deelnemen. Een succesvolle afronding wordt op
het bachelordiploma vermeld en er wordt een apart honoursdiploma uitgereikt. Studenten die
de commissie heeft gesproken, zijn van mening dat het honoursprogramma interessante blokken biedt. De ervaring is dat gedurende het traject een paar studenten afvallen omdat het te
veel is naast de reguliere studie.
256
QANU / Psychologie / UM
Master
De masteropleiding kent in het eerste jaar in totaal 110 ingeschreven studenten (2005-2006).
Slechts vijf studenten zijn ingestroomd met een bachelordiploma van elders. De overige
studenten beschikken over een bachelordiploma Psychologie van de UM. De studenten zijn
niet evenredig over de tracks verdeeld. Neuropsychologie heeft met 33 studenten de meeste
en Cognitieve Neuroscience met zes studenten de minste ingeschreven studenten. De verdeling over de twee hoofdspecialisaties Cognitieve psychologie en Biologische Psychologie is wel
ongeveer gelijk (53 respectievelijk 57). Het streefcijfer voor instroom in de masters tot 2010
ligt op driehonderd studenten, dat betekent dertig tot vijftig studenten per track. Volgens het
faculteitsbestuur is dit realistisch.
Studenten met een bacheloropleiding Psychologie van de UM worden zonder aanvullende
eisen toegelaten tot een van de mastertracks binnen de specialisatie (Biologische of Cognitieve Psychologie) die zij in de bacheloropleiding hebben gekozen. Studenten die maximaal
30 studiepunten hebben openstaan van de bacheloropleiding Psychologie van de UM kunnen
worden toegelaten op voorwaarde dat zij het eerste en tweede bachelorjaar, de bachelorthesis
en ten minste twee van de drie specialisatiecursussen hebben voltooid.
In de zelfstudie geeft de opleiding vervolgens een overzicht van de eisen die gelden voor studenten met een andere vooropleiding dan de bacheloropleiding Psychologie van de UM.
Studenten met een bachelordiploma Psychologie van een andere Nederlandse universiteit
moeten een test afleggen op het gebied van de gekozen specialisatie (biologische of cognitieve
psychologische kennis en inzicht). Studenten met niet-Psychologie-bachelordiploma moeten
daarnaast nog een toets Methoden en Statistiek en een toets Algemene Psychologie afleggen.
Studenten van buitenlandse universiteiten moeten aanvullend met goed gevolg een taaltoets
Engels afleggen (minimale score IELTS: 6,5; TOEFL-computer: 230; TOEFL-papier: 570).
De toelatingsexamens worden afgelegd in mei. De Board of Admission Masters Programme
toetst of studenten voldoen aan de basiseisen en aan welke toelatingsexamens dient te worden
deelgenomen.
De instroom in masteropleiding bestaat voornamelijk uit doorstroomstudenten vanuit de
eigen bachelor. Voor het studiejaar 2005-2006 hebben twintig studenten van buiten de eigen
bacheloropleiding zich aangemeld voor de toelatingstoets. Hiervan zijn er tien toegelaten en
hebben zich uiteindelijk vijf studenten van elders ingeschreven.
Voorlichting bachelor en master
De faculteit heeft 2 fte in huis om pr en voorlichting voor de bachelor- en voor de masteropleiding te verzorgen. Aansluitend bij de voorlichting van de Universiteit Maastricht worden
voor diverse doelgroepen voorlichtingsbijeenkomsten georganiseerd, zoals open dagen voor
scholieren en ouders, Class Days voor vwo-scholieren uit het vierde jaar, Verdiepingsdagen (na
de open dag) waarop een inleidend college wordt gegeven en studenten literatuur bespreken.
Verder is er ook voorlichting op locatie, zoals onderwijsbeurzen en scholen, en vindt voorlichting plaats door middel van brochures en de website. Wetenschappelijke medewerkers (op
alle niveaus), medewerkers van het bureau onderwijs en studentvoorlichters worden hierbij
betrokken. De studentvoorlichters ontvangen een training om beslagen ten ijs te komen.
Oordeel
De commissie heeft de toelatingsvereisten bekeken en stelt vast dat de bachelor- en masteropleiding de toelatingsvereisten op het juiste niveau hanteren. Studenten met een vwo-diploma
QANU / Psychologie / UM
257
of ten minste een hbo-propedeuse zijn zonder aanvullende eisen toelaatbaar tot de bachelor.
Voor de overige studenten geldt dat hun diploma hiermee vergelijkbaar moet zijn. Wiskunde
op vwo-niveau wordt dringend geadviseerd voor zover dit buiten de eisen valt.
Buiten de informatie die aan eigen bachelors wordt gegeven over de masters en de voorlichting
via de brochures en de website heeft de commissie geen specifieke voorlichtingactiviteiten
gericht op bachelors van elders kunnen constateren. Dit sluit aan bij de gerealiseerde instroom
die voor het overgrote deel afkomstig is van de eigen bacheloropleiding. De commissie is
van mening dat de voorlichting adequaat is en een realistische weergave van de opleiding en
de loopbaanperspectieven geeft. De opleiding besteedt hierbij aandacht aan het feit dat in
Maastricht geen klinische variant wordt verzorgd. Studenten die de commissie heeft gesproken bevestigen dit beeld. Ook heeft de commissie van hen begrepen dat de opleiding goede
voorlichting geeft over de zwaarte van het programma en het systeem van probleemgestuurd
onderwijs.
De commissie heeft uit de gesprekken begrepen dat een PGO-cursus wordt aangeboden voor
studenten die van elders instromen. Zij waardeert dit zeer. De commissie waardeert het eveneens dat tijdens de bacheloropleiding een extra uitdaging wordt geboden aan de beste studenten
van de Maastrichtse psychologieopleiding. Studenten met wie de commissie sprak, meldden
dat zij over het algemeen geen hinder ondervinden bij de overstap naar de bachelor- of masteropleiding. Ook buitenlandse studenten onderschrijven dit. De commissie heeft gehoord
dat ongeveer 40% van de instroom Duits is en 8% Vlaams. Dit betekent dat ongeveer de helft
van de instroom bestaat uit Nederlandse studenten. De commissie heeft geconstateerd dat de
groep Duitse studenten zich goed redt, ook wat betreft de Nederlandse taal. De commissie
ondersteunt het ingezette beleid om buitenlandse studenten bewust over de groepen te verdelen teneinde een betere integratie te bewerkstelligen.
De commissie constateert dat de selectie en toelating van ‘externe’ masterstudenten niet onder
de verantwoordelijkheid van de examencommissie valt. De commissie heeft begrepen dat dit
destijds een te grote tijdsbelasting vormde voor de examencommissie, maar is van mening dat
dit structureel wel onder de eindverantwoordelijkheid van de examencommissie zou moeten
vallen. De opleiding stemde in het gesprek met de commissie hiermee in. De commissie vindt
tot slot de kwantitatieve streefcijfers voor de instroom in de masteropleiding ambitieus.
Op grond van het bovenstaande concludeert de commissie dat het programma qua vorm en
inhoud aansluit bij de kwalificaties van de instromende student. De opleidingen voldoen hiermee aan de eisen die gelden voor dit facet.
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
258
QANU / Psychologie / UM
F9: Duur
De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum:
WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten.
WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
Het bachelorprogramma omvat 180 ECTS-studiepunten en voldoet daarmee aan de formele
eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Het masterprogramma omvat 60
ECTS-studiepunten en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang
van het curriculum.
Oordeel
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud
Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
De Universiteit Maastricht hanteert het didactisch concept van Probleem Gestuurd Onderwijs
(PGO). Dit is studentgecentreerd en heeft tot doel actief leren van studenten te bevorderen. In
kleine onderwijsgroepen krijgen studenten relevante (actuele) problemen of taken aangeboden
welke aansluiten bij hun voorkennis. Het PGO-systeem zet studenten aan tot het verzamelen
en interpreteren van relevante kennis die toegepast moet worden op het probleem of de taak.
Zij leren keuzes maken in relevante en minder relevante literatuur voor het beantwoorden van
hun vragen. De ontwikkeling van leervaardigheden wordt gestimuleerd doordat studenten zelf
hun leerdoelen moeten formuleren en tijdens zelfstudie nagaan in hoeverre deze bereikt zijn.
De onderwijsgroepen zijn kleinschalig waardoor studenten in staat zijn om meer algemene
academische vaardigheden te verwerven, bijvoorbeeld verworven inzichten te presenteren.
Tijdens de nabespreking van de zelfstudie in de onderwijsgroepen kunnen studenten de
bestudeerde stof verder integreren en toepassen op het probleem. Ter ondersteuning van de
kleinschalige onderwijsgroepen worden hoorcolleges aangeboden. Verder kent de opleiding de
werkvormen practica en zogeheten vaardigheidsonderwijsblokken. Deze worden ingezet voor
het onderwijs in methodologie, statistiek, programmeren, kritisch denken, schrijf- en presenteervaardigheden, en psychodiagnostische vaardigheden.
Deelname aan de onderwijsgroepsbijeenkomsten en practica is verplicht. De onderwijsgroepen kennen maximaal twaalf studenten. Discussies in onderwijsgroepen verlopen via een vast
protocol en worden geleid door een student. De onderwijsgroepen worden begeleid door een
tutor die het leerproces faciliteert. In de masteropleiding en laatste fase van de bacheloropleiding worden de groepen door wetenschappelijke medewerkers begeleid. In de eerste jaren
van de bacheloropleiding worden ook ouderejaarsstudenten ingezet als tutor. Studenttutoren
worden geselecteerd op basis van eerdere prestaties om voldoende inhoudsdeskundigheid te
waarborgen.
Studenten houden gedurende de bacheloropleiding een portfolio bij waarin zij reflecteren op
de ontwikkeling van hun competenties en achterhalen op welke gebieden deze nog aandacht
behoeven. Studenten merken op dat het portfolio vanaf studiejaar 2005-2006 door een medewerker van de faculteit wordt gelezen. Met hem of haar voeren ze een gesprek over het portfolio
en krijgen ze feedback op hun portfolio. Als doel van het portfolio noemen zij het reflecteren
QANU / Psychologie / UM
259
op hun sterke en zwakke punten, het in beeld brengen van hun ontwikkeling aan de hand van
een lijst van competenties. Feitelijk vullen studenten hun portfolio aan het eind van het jaar in.
De commissie heeft van studenten begrepen dat zij dit het eerste jaar lastig vonden, maar het
verderop in de studie steeds leuker vinden om hun eigen ontwikkeling te zien.
Een onderdeel van het didactisch concept vormen de voortgangstoetsen. Deze worden periodiek afgenomen en brengen de ontwikkeling van de blijvende kennis in kaart (zie verder F11).
Deze toets bevat items die niet bij voorbaat gekoppeld zijn aan de inhoud van specifieke blokken en beloont zo ook studenten die zich op basis van eigen belangstelling hebben verdiept in
specifieke deelterreinen van de psychologie.
De zelfstudie meldt tot slot dat afgelopen jaren een project is voltooid om aansluiting van het
didactisch concept op werkvormen beter te waarborgen. Het project had tot doel PGO te
revitaliseren, onder meer door het opnieuw bewustmaken van medewerkers van de doelstelling
van PGO, verbetering van de tutorbegeleiding, beschikbaar maken van kennis over het maken
van taken en toetsen, en docenten te wijzen op het belang van literatuurvrijheid.
Studenten die de commissie heeft gesproken geven aan dat participatie in de onderwijsgroepen in
de masteropleiding sterk is: studenten doen actief mee en er vinden levendige discussies plaats.
Oordeel
De commissie is van mening dat het didactisch concept van probleemgestuurd onderwijs,
door de onderzoeksgerichtheid, goed past bij deze wetenschappelijke bachelor- en masteropleiding. Het concept is daarmee op adequate wijze vanuit de doelstelling beargumenteerd. De
opleiding heeft dit concept vervolgens op een mooie manier uitgewerkt in haar werkvormen.
De verhouding tussen de contacturen, het groepswerk, de zelfstudie en andere onderwijsactiviteiten is evenwichtig. De commissie maakt een aantekening bij het contact met begeleider van
de bachelorthesis. Zij heeft de indruk dat de borging van de kwaliteit nu vooral in overleg met
elkaar gebeurt. Door richtlijnen voor deze werkvorm zou de kwaliteit verder versterkt kunnen
worden. Het valt de commissie tot slot op dat studenten over het algemeen enthousiast over
het portfolio zijn.
De commissie is van mening dat niet alleen in de bachelor-, maar ook in de masteropleiding
het concept van PGO op gedifferentieerde wijze is ingevuld. Zij is er gedurende het visitatieproces van overtuigd geraakt dat PGO ook in de masteropleiding goed tot zijn recht komt. De
opleiding interpreteert PGO in de masteropleiding breder dan uitsluitend de zevensprong. De
commissie ziet als enig nadeel dat de individuele vrijheid van studenten de eerste drie maanden kleiner is dan elders, omdat alle onderwijsvormen in groepen plaatsvinden. De opleiding
beaamt dit, maar vindt dit niet erg, omdat het maar drie maanden duurt.
De commissie waardeert het dat een project is gestart en voltooid om het PGO te revitaliseren
en op deze manier de medewerkers sterk betrokken te houden bij dit concept dat naar haar
mening zeer in lijn is met de eindkwalificaties van de opleidingen. Haar oordeel voor dit facet
is dan ook voor beide opleidingen ‘goed’.
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed.
260
QANU / Psychologie / UM
F11: Beoordeling en toetsing
Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van
(onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Bachelor
In het eerste jaar van de bacheloropleiding worden de onderwijsblokken in meerderheid
getoetst door middel van meerkeuzevragen. De overige toetsen betreffen een combinatie van
juist/onjuist en open vragen of alleen open vragen. In het tweede en derde jaar worden blokken
voornamelijk afgesloten met een toets bestaande uit open vragen. Practica en vaardigheidsonderwijs worden meestal getoetst met een scriptie, opdrachten, een schriftelijk verslag, of een
mondelinge presentatie. Het onderzoekspracticum in het tweede jaar wordt afgesloten met een
Engelstalige groepsscriptie die wordt nagekeken door de begeleidende docent en een collegastaflid. Gediplomeerde vertalers Engels beoordelen en corrigeren eveneens het verslag. Ook de
inbreng bij bijeenkomsten en het verslag dragen bij aan de uiteindelijke individuele beoordeling. De bachelorthesis wordt begeleid en beoordeeld door een door de studenten gekozen lid
van de wetenschappelijke staf dat inhoudelijk deskundig is op het betreffende gebied.
Zoals gezegd kent de bacheloropleiding naast de blokgebonden toetsing ook een voortgangstoets. Deze wordt in elk studiejaar drie keer afgenomen. Studenten worden hierdoor periodiek
op het eindniveau van hun kennis getoetst. Met een feedbackformulier wordt voor de student
aangegeven hoe zijn of haar prestaties zich op de diverse vakgebieden verhouden tot de prestaties van de referentiegroep (bepaald op basis van jaar van inschrijving en afstudeerrichting).
Bij onvoldoende resultaat moeten studenten een vervangingsopdracht maken op het vakgebied dat zij vergeleken met jaargroepgenoten het minst goed beheersen. De commissie heeft
van studenten uiteenlopende geluiden gehoord over de voortgangstoetsen. Enerzijds vinden
studenten het interessant om te kijken welke kennis zij beheersen en hoeveel stof is blijven
hangen. Anderzijds creëert het onnodige onrust met plus- en minpunten, gokken sommige
studenten veel en andere helemaal niet.
Master
De bloktoetsen in de masteropleiding bestaan in de regel uit open vragen. Daarnaast kent de
masteropleiding veelal authentieke vaardigheidstoetsen, zoals het schrijven van een paper, het
geven van een presentatie, het schrijven van een onderzoeksopzet. Voor de stage en thesis in de
masteropleiding is een traject van beoordelingsmomenten vastgesteld, zoals het stagevoorstel
en de uitvoering van de stage. Dit is opgenomen in een stagehandleiding. De verschillende
fasen worden door twee begeleiders beoordeeld. De masterthesis wordt begeleid en beoordeeld
door twee inhoudsdeskundige medewerkers. De opleiding beschouwt de masterthesis als een
eindtoets die de student de ruimte geeft om eerder ontwikkelde kennis en vaardigheden te
tonen. Studenten die de commissie heeft gesproken bevestigen dat voor toetsing in de masteropleiding geen gebruik wordt gemaakt van toetsen met gesloten vragen.
Bachelor en Master
Voor de bachelor- en masteropleiding geldt dat de onderwijsblokken twee toetskansen kennen, een direct na het blok en een in de herkansingsperiode (minstens acht weken na de eerste
toetskans). De toetsdata zijn vastgelegd in de studiegids. De afspraak is dat binnen vijftien
dagen de toetsuitslag bekend wordt gemaakt. Studenten kunnen de gemaakte toetsen en de
normen die zijn gehanteerd bij de beoordeling inzien.
QANU / Psychologie / UM
261
De faculteit kent sinds kort een Commissie Toetsing die de kwaliteit van het toetsingsproces
bewaakt. Naast de opleidingsdirecteur hebben deskundigen op het gebied van toetsing hierin
zitting. De toetsingscommissie maakt geen deel uit van de examencommissie. Het is een zelfstandige commissie die wordt voorgezeten door de opleidingsdirecteur. Deze commissie legt
het verslag voor aan de examencommissie. De voorzitter van de toetsingscommissie is als toehoorder aanwezig bij de zittingen van de examencommissie. De toetsingscommissie adviseert
docenten over het construeren, afnemen en analyseren van toetsen. De commissie is van plan
de kwaliteit tevens te bewaken door achteraf toetsen te analyseren. De aanleiding tot het instellen van de toetsingscommissie was de invoering van multiplechoicetoetsen in het eerste jaar.
De commissie heeft van de leden van de examencommissie gehoord dat docenten hen – via
de toetsingscommissie – inlichten over de kwaliteit van de tentamens. Docenten lichten de
examencommissie in als het percentage geslaagden op een toets laag is. Aan de hand van een
itemanalyse kan een docent vervolgens voorstellen items die in de analyse laag scoren niet mee
te nemen in de beoordeling. Als de itemanalyse geen aanleiding geeft tot actie en het niveau
van de toets gelijk was aan eerdere jaren, kan worden besloten om genoegen te nemen met het
lage slaagpercentage. De examencommissie bewaakt verder of de regels rondom examens nageleefd worden. In een aantal gevallen wordt bij de afstudeerwerken vooraf de examencommissie
geraadpleegd, onder meer om duostages goed te keuren. Bij een groot verschil in beoordeling
tussen de eerste en tweede beoordelaar is een enkele keer de examencommissie gevraagd de
beoordelaars te horen.
Ter voorkoming van fraude (plagiaat) is sinds kort een medewerker bij bureau onderwijs aangewezen die zich bezig houdt met het checken van mogelijke fraude bij werkstukken. Op die
manier hoeft niet iedere docent de software te leren kennen. Docenten melden verdenkingen
van fraude bij de examencommissie. Die nodigt de betreffende student uit voor een gesprek.
Indien fraude is gepleegd, wordt het werkstuk ongeldig verklaard en moet een nieuw en zwaarder
werkstuk worden gemaakt. Van de fraude wordt een aantekening gemaakt in het dossier van
de student. Indien een student nog een keer plagiaat pleegt wordt deze een jaar uitgesloten van
de opleiding.
Bij het probleemgestuurd onderwijs is niet alleen de toets, maar ook de aanwezigheid onderdeel van het eindoordeel over het blok. Bij ziekte is het mogelijk de afwezigheid te compenseren. De aanwezigheidsplicht kan een student maar een keer per jaar halen. De commissie heeft
van de examencommissie begrepen dat de correlatie tussen participatie en toets halen vrij hoog
is. De opleiding drukt studenten op het hart dat participatie een echt examenonderdeel is.
Oordeel
De commissie heeft verschillende toetsen bekeken, waaronder ook enkele voortgangstoetsen.
Zij is van oordeel dat deze qua inhoud en vorm adequaat aansluiten bij de leerdoelen van de
onderwijsonderdelen. Zij vindt de richtlijnen van het afstudeerwerk in de masteropleiding
goed vastgelegd. Op andere punten constateert de commissie dat de opleiding zich nog in een
overgangsfase bevindt van een meer informele naar formele structuur, mede door de groei van
de studentenaantallen. Zij doelt hierbij bijvoorbeeld op de richtlijnen rondom de bachelorthesis. De commissie is van mening dat de wetenschappelijke eisen voor de bachelorthesis wanneer deze bestaat uit literatuuronderzoek, verder verduidelijkt kunnen worden.
Een ander aandachtspunt vormt het formaliseren van consistente beoordeling. De commissie
ziet hier een taak weggelegd voor de examencommissie. Verder is de commissie van oordeel
dat de examencommissie overeenkomstig haar wettelijke taken functioneert. Zij heeft nog niet
262
QANU / Psychologie / UM
de tijd gehad een aantal zaken (op papier) te formaliseren. De commissie vindt het goed dat
de opleiding een aparte toetsingscommissie heeft. Wel vindt zij dat deze formeel onder de verantwoordelijkheid van de examencommissie zou moeten vallen. Tot slot vindt de commissie
de organisatie van de toetsing voldoende en oordeelt zij dat er voldoende waarborgen zijn voor
het geven van tijdige feedback aan studenten.
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Oordeel op onderwerpniveau
Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend
oordeel op het niveau van het onderwerp ‘Programma’ over de bachelor- en de masteropleiding Psychologie luidt: voldoende.
6.2.3. Inzet van personeel
F12: Eisen WO
De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding:
Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
De menskracht die beschikbaar is voor het verzorgen van het onderwijs bestaat uit 4,5 hoogleraar (1,8 fte onderwijs), veertien uhd’s (5,9 fte onderwijs), 28 ud’s (13,1 fte onderwijs), 56
promovendi (5,5 fte onderwijs) en zeven docenten (1,9 fte onderwijs) (bron: zelfstudie). Van
de veertien uhd’s zijn drie personen bijzonder hoogleraar. De promovendi uitgezonderd is
91% van deze staf gepromoveerd. Alle hoogleraren en uhd’s, 89% van de ud’s en 43% van de
docenten zijn gepromoveerd. Verder is er jaarlijks 6,8 fte aan studenttutoren begroot.
De hoogleraren besteden volgens hun taakstelling 40% aan onderwijs, 40% aan onderzoek
en 20% aan bestuur/beheer. Voor de uhd’s is deze verhouding 45-50-5 en voor ud’s 50-500. Docenten hebben een taakstelling van 70% onderwijs en promovendi 10%. De faculteit
beschikt over twee onderwijs-uhd’s en zal in 2006 een derde werven. Met deze onderwijsuhd’s beoogt de opleiding senior-wp meer zichtbaar te kunnen maken in eerste jaren van de
bachelor. Gebleken is dat senior-wp door het verwerven van externe onderzoeksgelden een
deel van de onderwijstaakstelling uitkoopt. Het is de nadrukkelijke bedoeling van de opleiding
dat onderwijs-uhd’s gepromoveerd zijn en een onderzoeksinteresse hebben. Uitgezonderd de
onderwijs-uhd’s heeft ieder staflid dat onderwijs geeft ook een onderzoekstaak.
Een groot gedeelte van de gepromoveerde staf is lid van een erkende onderzoeksschool, waaronder EPOS, EPP, Euron, Psychology and Health. De docentonderzoekers zijn succesvol in
het behalen van onderzoekssubsidies.
Oordeel
De commissie stelt vast dat het overgrote deel van de docenten die het onderwijs in de bacheloren masteropleiding verzorgen is gepromoveerd. Zij maken deel uit van erkende onderzoeksscholen en zijn daarmee onderzoekers in programma’s waarvan regelmatig de kwaliteit wordt
QANU / Psychologie / UM
263
beoordeeld. Deze onderzoeksprogramma’s zijn onlangs positief beoordeeld in de onderzoeksvisitatie Psychologie. Met deze staf zijn goede wetenschappelijke rolmodellen, zoals hoogleraren
en gezaghebbende onderzoekers, aanwezig in het bachelor- en masterprogramma. De commissie heeft vastgesteld dat alle rangen van de wetenschappelijke staf, van hoogleraar tot studenttutoren worden ingezet als tutor voor de begeleiding van de kleine onderwijsgroepen. De
commissie is dan ook van oordeel dat het onderwijs voor een belangrijk deel verzorgd wordt
door goede onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed.
F13: Kwantiteit personeel
Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
De faculteit hanteert een onderwijstaakstelling gebaseerd op directe en indirecte onderwijstaken. Voorbeelden van taken zijn uitvoeren tutorschap, begeleiden bachelorthesis, opstellen
voortgangstoets, deelname aan de examencommissie. Voor alle onderwijstaken zijn normuren
gesteld. Ieder jaar wordt op basis van deze normuren berekend hoeveel onderwijsinzet nodig
is. De formatie wordt vervolgens berekend in termen van mensjaarequivalenten (1 mje = 1660
uur). De capaciteitsgroepen wordt gevraagd om de aan hen toebedeelde onderwijsuren te vullen. Indien de capaciteitsgroepen niet voldoende inzet kunnen leveren, wordt gekeken of extra
personeel moet worden aangesteld.
In de zelfstudie meldt de opleiding dat uit evaluaties blijkt dat voor sommige stafleden de
werkdruk hoog is. Zij realiseren meer onderwijsuren dan de taakstelling vraagt.
Oordeel
De commissie heeft de taakstelling onderwijs voor 2005 ingezien en concludeert dat de normuren gedetailleerd zijn en realistisch ogen. De commissie is nagegaan of het normurensysteem
voor onderwijstaken en de inzet vanuit de capaciteitsgroepen voldoende kwantiteit van onderwijspersoneel garandeert. Op basis van de beleidsstukken die zij heeft ingezien en de gesprekken die zij heeft gevoerd met diverse delegaties, is zij van mening dat dit inderdaad het geval is.
Zij waardeert het dat de opleiding op zo’n serieuze manier werk maakt van de vaststelling van
de inzet die nodig is om het onderwijs te verzorgen en deze vervolgens ook als uitgangspunt
hanteert voor de formatie. De commissie is gebleken dat mede door groeiende studentenaantallen de onderwijsformatie nog ieder jaar is uitgebreid. De commissie stelt vast dat de werkdruk door alle veranderingen tijdelijk hoog is geweest. Concluderend is zij van mening dat de
opleiding voldoende menskracht beschikbaar stelt voor de realisatie van het onderwijs in de
bachelor- en masteropleiding.
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
264
QANU / Psychologie / UM
F14: Kwaliteit personeel
Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het
programma.
De faculteit hanteert zoals in de zelfstudie uiteengezet, de volgende uitgangspunten voor het
personeelsbeleid. Alle hoogleraren, uhd’s en ud’s moeten zijn gepromoveerd; de eisen die het
onderwijsprogramma stelt zijn leidend voor het stellen van vacatures; en er wordt expliciet
geïnvesteerd in de werving van uhd’s die onderwijs als hoofdtaak hebben (in praktijk 70% van
hun taakstelling). De portefeuillehouder onderwijs van het faculteitsbestuur en de opleidingsdirecteur stellen de benodigde (extra) onderwijscapaciteit vast en bepalen eveneens op welke
deeldiscipline zonodig geworven moet worden. De onderwijs-uhd’s (zie F12) hebben onderwijsmanagement als een van hun belangrijkste taken.
Het bureau onderwijs draagt zorg voor de examenadministratie, verroostering, voorlichting,
communicatie, internationalisering en het secretariaat van het bureau. De opleiding kent verder twee studieadviseurs en een medewerker training en evaluatie.
De zelfstudie maakt duidelijk dat met elk personeelslid jaarlijks een functioneringsgesprek
wordt gehouden en om de drie jaar een beoordelingsgesprek. Daarbij wordt expliciet aandacht besteed aan de beoordeling van het onderwijsdeel van de taak, bijvoorbeeld op basis van
evaluatiegegevens van studenten en gegevens over de onderwijsrealisatie. De commissie heeft
dit beeld in de gesprekken met delegaties bevestigd gekregen. De opleidingsdirecteur is bij de
POP-gesprekken met onderwijsgevenden aanwezig. Hierin worden ook de ontwikkelingsmogelijkheden besproken. De leidinggevende, dit is meestal het sectiehoofd, is verantwoordelijk
voor de ontwikkeling van het personeel. Docenten bevestigen dat bij elk beoordelingsgesprek
ook onderwijsevaluaties onderwerp van gesprek zijn. Bij slechte evaluaties vindt allereerst een
gesprek plaats met de opleidingsdirecteur. Zo nodig wordt een scholingstraject, bijvoorbeeld
door het volgen van een cursus, gestart.
In de werving- en selectieprocedure voor nieuw personeel speelt de affiniteit met PGO een
rol. Didactische scholing van medewerkers is voornamelijk gericht op de rol van de tutor.
Voor elke categorie tutoren, te weten medewerkers zonder PGO-ervaring, medewerkers met
PGO-ervaring en studenttutoren, is een apart scholingstraject ontwikkeld. Andere didactische
scholing, bijvoorbeeld rondom het construeren van het onderwijsmateriaal, gebeurt volgens
de opleiding impliciet. Docenten die de commissie heeft gesproken bevestigen dat er tutortrainingen zijn. Deze worden ook uitgebreid, ook om groepsprocessen beter te evalueren. Zij ontvangen e-mails met het cursusaanbod; deze worden systematisch vanuit centraal UM-niveau
aangeboden. Tenzij evaluaties daar aanleiding toe geven, wordt het cursusaanbod niet vanuit
de opleiding gestructureerd.
Nieuwe medewerkers worden in blokplanningsgroepen ingedeeld waarin zij onder supervisie van ervaren docenten leren hoe bijvoorbeeld taken in PGO geschreven worden. Naast
PGO- en tutortraining wordt geen systematische andere docententraining aangeboden. Op
UM-niveau wordt overwogen om een beoordeling ‘basiskwaliteit onderwijs’ in te voeren. De
opleiding heeft ook te kennen gegeven goede docenten te belonen, zo wordt elk jaar een
onderwijsprijs uitgereikt aan de ‘beste docent’. Hiervoor kunnen studenten en medewerkers
nominaties aandragen. Studenten kiezen daaruit de ‘beste docent’.
QANU / Psychologie / UM
265
Vooral de masterstudenten die de commissie heeft gesproken waren enthousiast over de kwaliteit van de staf. Zij hebben onder meer gekozen voor een Maastrichtse masteropleiding door
de kopstukken en expertise in huis, bijvoorbeeld op het gebied van cognitieve neuroscience en
experimental health psychology. Studenten vinden de universiteit ‘gezellig’ en ze vinden het leuk
dat ze docenten persoonlijk kunnen aanspreken. Docenten zijn volgens hen sterk betrokken
bij de verschillende tracks van de masteropleiding en heel enthousiast over een klein gebied.
Dit inspireert en motiveert de studenten.
Oordeel
De commissie heeft de informatie over de verschillende PGO-scholingstrajecten bestudeerd en
is van mening dat deze adequaat is voor de didactische ondersteuning van nieuwe medewerkers en studenttutoren in hun rol van tutor.
De commissie stelt vast dat de organisatie van het onderwijs, onder meer door goed functionerende blokcoördinatoren, blokplanningsgroep, curriculumjaargroep, studieadvisering en
ondersteuning door het bureau onderwijs voldoende is voor de realisatie van het programma.
De commissie heeft de specialisaties van de staf bestudeerd en is van mening dat deze goed
aansluiten bij het onderwijs in de bacheloropleiding en de diverse mastertracks. Alleen de
mastertrack Work and Organizational Psychology kon de commissie niet direct plaatsen bij de
inhoudelijke specialisaties van de staf. Zij heeft van de docenten begrepen dat dit een verbijzondering van toegepaste cognitieve psychologie is en luchtvaartpsychologie heeft gekozen als
thema voor de invulling van het programma. Onlangs is op dit gebied een hoogleraar geworven en een docentonderzoeker met praktijkervaring ter zake. De commissie heeft het vertouwen dat ook op dit punt de opleiding voldoet aan de criteria die voor dit facet gesteld zijn.
De commissie heeft van studenten veel enthousiasme gehoord over de opleiding en haar docenten. De commissie vindt de staf op basis van haar specialisaties deskundig om het onderwijs
te verzorgen. De commissie vindt het positief dat er enkele uhd’s specifiek voor onderwijs zijn
aangesteld. De commissie is positief over de trainingsmogelijkheden voor en afstemming tussen tutoren, waaronder ook aio’s en studenten.
Concluderend is de commissie van mening dat de opleidingen voldoen aan de criteria die
gelden voor dit facet.
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Oordeel op onderwerpniveau
Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend
oordeel op het niveau van het onderwerp ‘Inzet van personeel’ over de bachelor- en de masteropleiding Psychologie luidt: voldoende.
266
QANU / Psychologie / UM
6.2.4. Voorzieningen
F15: Materiële voorzieningen
De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
De opleiding is van mening dat de faculteit over voldoende onderwijsvoorzieningen beschikt.
In het pand waar de opleiding is gehuisvest, aan de Universiteitssingel 40, zijn voor de bacheloren masteropleiding 21 onderwijsruimten beschikbaar waaronder vier vaardigheidsruimten.
Vanaf 1 februari 2006 komen er nog elf onderwijsgroepsruimten bij in een gehuurd gebouw
in de omgeving. Daarnaast maakt de opleiding gebruik van de grotere en kleinere collegezalen
van het gebouw aan de Universiteitssingel 40.
De bibliotheek en het studielandschap voor Psychologie bevinden zich op loopafstand in de
UB-locatie Randwijck en zijn geïntegreerd met de voorzieningen voor de faculteiten Geneeskunde, Gezondheidswetenschappen en het academisch ziekenhuis Maastricht. Het studielandschap omvat studieruimten die geschikt zijn om individueel of in groepsverband te studeren.
Het biedt een collectie leermiddelen die in de bachelor- en masteropleiding wordt gehanteerd,
zoals boeken, videobanden en tijdschriften. In totaal zijn er op de locatie Randwijck zeshonderd studieplekken, waarvan er 260 zijn voorzien van een computer. De faculteit beschikt over
een computerlandschap met 108 multimedia computers, verdeeld over verschillende ruimten.
Deze worden ook voor cursussen en practica gebruikt.
Uit evaluaties gehouden onder studenten blijkt dat Psychologiestudenten de bibliotheekvoorzieningen hoog waarderen. De zelfstudie meldt dat uit een studentenforum wel naar voren
kwam dat studenten meer werkplekken en een uitbreiding van de faciliteiten van het internetcafé gevestigd bij de bibliotheek zouden willen.
In diverse onderwijsonderdelen wordt gebruikgemaakt van de onderzoeksfaciliteiten – de
laboratoria – van de faculteit. Dit gebeurt bijvoorbeeld in het eerstejaarsblok Lichaam en
Gedrag bij het practicum Psychofysiologie en tijdens het onderzoekspracticum in het tweede
jaar. De faculteit beschik over 1100 m2 onderzoeksruimte waaronder een alcohollab, een eetlab, psycholinguïstische labs, een fMRI-opstelling, een oogbewegingslab, EEG-labs en sociaalpsychologische labs.
Oordeel
De commissie heeft een rondleiding gekregen langs het computerlandschap en de universiteitsbibliotheek en een demonstratie gekregen in enkele onderwijsactiviteiten die in laboratoria plaatsvinden, waaronder de fMRI, een EEG en in het oogbewegingslab. De commissie
karakteriseert de voorzieningen als een studiepaleis. De onderwijsvoorzieningen zijn meer dan
toereikend voor de uitvoering van het programma. De laboratoria zijn indrukwekkend en de
commissie is enthousiast over het feit dat studenten hier tijdens de eerste jaren van de bacheloropleiding al gebruik van maken. Er zijn volgens de commissie geen belemmeringen om de
gekozen werkvormen daadwerkelijk uit te voeren.
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed.
QANU / Psychologie / UM
267
F16: Studiebegeleiding
De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang.
De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
Voor de opleiding zijn de belangrijkste uitgangspunten bij de studiebegeleiding: zelfselectie en
sturing. De monitoring van de studievoortgang vindt vooral in het eerste jaar van de bacheloropleiding plaats. Dit om vorm te geven aan de selecterende en verwijzende functie van het
eerste jaar. De opbouw van het programma beoogt studenten in een vroeg stadium inzicht te
geven in hoeverre zij geschikt zijn voor de bacheloropleiding. In de OER is een studievoortgangsnorm vastgelegd: om door te mogen naar het tweede jaar dient minimaal de helft van het
totaal te behalen aantal studiepunten van het eerste jaar te zijn behaald.
Voor de bachelor- en masteropleiding is 1,2 fte studieadviseur beschikbaar. Deze studieadviseurs bewaken de studievoortgang van studenten. Zij bekijken tweemaal per jaar de behaalde
studieresultaten van alle studenten in het eerste bachelorjaar. Zij roepen studenten bij achterblijvende studieresultaten op voor een (adviserend) gesprek. Indien nodig, maken studenten
zelf een vervolgafspraak met de studieadviseur.
Studenten ontvangen een schriftelijk studieadvies na afloop van het eerste jaar. Als een student
niet voldoet aan de studievoortgangsnorm ontvangt deze een dringend negatief advies. In de
zelfstudie geeft de opleiding een overzicht van het aantal studenten dat negatief advies ontving.
Daarvan blijkt het merendeel de studie te staken. Op basis van deze cijfers lijkt invoering van
een bindend studieadvies de opleiding niet opportuun.
Specifiek voor het PGO-systeem is de rol van tutoren bij de studiebegeleiding. Zij begeleiden
het leerproces van de studenten en kunnen gericht adviezen geven. Het elektronisch portfolio,
dat is ingevoerd in 2003-2004, speelt hierbij een rol. Het heeft als uitgangspunt de persoonlijke en professionele doeltreffendheid van studenten te vergroten. In het portfolio reflecteren
studenten op de ontwikkeling van hun competenties. Het wordt eveneens gebruikt als ondersteuning bij het maken van keuzes binnen de opleiding. Docenten melden dat tutoren wekelijks bijeenkomen. Eventuele voortgangsproblemen van studenten worden daar gesignaleerd.
Bij ziekte worden studenten doorverwezen naar de studieadviseur en als tutoren vermoeden
dat studenten een motivatieprobleem hebben, dan proberen zij hen te motiveren. De tutor
meldt dit eveneens aan de blokcoördinator. Bij ziekte hebben studenten een minder grote
aanwezigheidsverplichting.
Het bureau onderwijs registreert toetsresultaten en behaalde studiepunten. Studenten kunnen
deze elektronisch inzien. Iedere student ontvangt verder minimaal een keer per jaar een overzicht van zijn of haar studievoortgang.
In de studiegids en in de blokboeken wordt informatie gegeven over het studieprogramma.
Studenten ontvangen voorlichting over studiemogelijkheden in en na de bacheloropleiding
onder meer van coördinatoren van de mastertracks, de studieadviseur en bureau onderwijs. In
het tweede en derde jaar van de bacheloropleiding vinden er informatiebijeenkomsten plaats
over de richtingen Biologische Psychologie en Cognitieve Psychologie en de verschillende
mastertracks die hierop aansluiten. De studieadviseur fungeert als eerste aanspreekpunt voor
studiekeuze en -planningsbeslissingen en verwijst zo nodig door naar anderen binnen en buiten
de faculteit. De commissie heeft gesproken met de stagecoördinatoren en studieadviseurs. Zij
268
QANU / Psychologie / UM
bevestigen het beeld dat in de zelfstudie is gegeven. Het grootste deel van de gesprekken met
de studieadviseurs vindt plaats op initiatief van de studenten.
De commissie heeft van studenten gehoord dat er tijdens de bacheloropleiding weinig voorlichting is geweest over de mogelijkheden voor het volgen van een masteropleiding elders of
concrete beroepsperspectieven.
De masteropleiding kent voor elke specialisatie een stagecoördinator. Deze voorzien studenten
van informatie over onderzoeksstages. De stage binnen de masteropleiding Psychologie van de
UM houdt het doorlopen van de hele empirische cyclus in. De stagecoördinator houdt een
stagespreekuur, stelt een stagehandleiding op en geeft voorlichting over inhoud en procedures
rondom de stages.
De commissie heeft de masterstudenten gevraagd of zij voldoende informatie ontvangen over
loopbaanperspectieven. Er is een postmasterdag door SPS-NIP georganiseerd voor Maastrichtse Psychologiestudenten. Op deze dag en later ook op een avond ‘Psychologie op de
arbeidsmarkt’ vertelden mensen uit de praktijk over beroepsmogelijkheden voor Psychologiestudenten. Op deze dag stond met name de GZ-opleiding centraal. Studenten geven aan
weinig informatie te hebben ontvangen over andere mogelijkheden, zoals op het gebied van
Experimental Health Psychology of Rechtspsychologie. Andere studenten zijn van mening dat
voorlichting over mogelijke beroepen wel voldoende is.
Oordeel
De commissie is van oordeel dat de studiebegeleiding vooral in het eerste jaar adequaat gericht
is op het bevorderen van de studievoortgang, met name door de gestructureerde rol van de
studieadviseurs. De commissie heeft de indruk dat de opleiding in de daaropvolgende jaren
meer aandacht zou kunnen besteden aan rendementsverhogende maatregelen (zie ook F21),
bijvoorbeeld door gerichte studiebegeleiding. Nu vindt deze alleen op initiatief van de student plaats. De commissie onderschrijft de rol van de tutoren bij de studiebegeleiding. Verder
oordeelt zij de stagebegeleiding in de masteropleiding als voldoende. Zij heeft de indruk dat
studenten die intern stage lopen in het bijzonder goed begeleid worden.
De informatie die wordt gegeven over het studieprogramma en de keuzemogelijkheden hierbinnen zijn volgens de commissie voldoende. De voorlichting over mogelijke vervolgopleidingen buiten de UM en over mogelijke loopbaanperspectieven verdient naar mening van de
commissie blijvende aandacht.
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Oordeel op onderwerpniveau
Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend
oordeel op het niveau van het onderwerp ‘Voorzieningen’ over de bachelor- en de masteropleiding Psychologie luidt: voldoende.
QANU / Psychologie / UM
269
6.2.5. Interne kwaliteitszorg
F17: Evaluatie resultaten
De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
Uit de zelfstudie blijkt dat studenten na iedere blokperiode (per cohort 2005-2006 elektronisch) een vragenlijst ter evaluatie krijgen aangeboden. De resultaten van deze evaluaties
worden statistisch verwerkt en in een rapportage aan de blokcoördinatoren, de leden van de
opleidingscommissie en de opleidingsdirecteur aangeboden.
De vragenlijsten omvatten de algemene indruk van de module, de colleges, de probleemtaken
en de toetsing. Hierin is onder meer de evaluatie van het leerproces in de groepen, de literatuur en de begeleiding door de tutor verwerkt. De blokcoördinator kan specifieke vragen aan
deze algemene lijst toevoegen. Studenten geven aanvullend een rapportcijfer voor het blok, de
toets en de begeleiding van de tutor. Er is ruimte voor het nader specificeren van ervaringen
en oordelen door de student.
Zodra de resultaten van de evaluaties beschikbaar zijn, wordt de blokcoördinator gevraagd een
reflectie op de resultaten van de evaluatie voor de opleidingscommissie te schrijven. Hierin
wordt aangegeven wat de belangrijkste conclusies zijn en wat hij of zij volgend jaar zou willen
aanpassen. In ieder blokboek staat in ieder hoofdstuk voor de studenten vermeld wat er naar
aanleiding van de evaluatie van het voorgaande jaar is aangepast.
De opleidingscommissie besteedt speciaal aandacht aan blokken waar het rapportcijfer lager
ligt dan een 6,5. Een waardering voor een tutor van onder de 7 vormt een indicatie voor extra
monitoring van zijn of haar functioneren.
Op het niveau van de UM bestaat de werkgroep Interne Kwaliteitszorg. Deze werkgroep
richt zich op gegevens die beschikbaar zouden moeten zijn ter ondersteuning van het interne
kwaliteitszorgproces. De werkgroep heeft ook tot doel het cyclische karakter van het interne
kwaliteitszorgproces te faciliteren. Hiertoe ontwikkelt zij een format voor een rapportage
onderwijskwaliteit.
Oordeel
De commissie heeft de standaardvragenlijst die na elk blok wordt afgenomen bestudeerd
en stelt vast dat deze adequaat is. Getuige de indicatiecijfers (ten minste een 6,5 voor het
rapportcijfer van het blok en een 7 voor de waardering voor de tutor) heeft de opleiding voor
ogen wanneer extra actie gewenst is. De commissie vindt het een sterk punt dat alle blokken
worden geëvalueerd en studenten goede feedback ontvangen over wat er met de resultaten
van de evaluaties wordt gedaan (zie ook F18). De commissie constateert dat ten tijde van het
visitatiebezoek de bachelor- en masterthesis nog niet worden geëvalueerd en ziet dit – evenals
de opleiding – als een aandachtpunt voor de komende tijd. Zij heeft van de opleidingscommissie begrepen dat de bewaking van de kwaliteit van de scripties een actiepunt van de opleidingscommissie voor collegejaar 2006-2007 betreft. Na het bezoek van de visitatiecommissie
zijn tijdens de zomermaanden 2006 de evaluaties van de bachelor- en mastertheses voor het
eerst uitgevoerd. De commissie heeft hierover desgevraagd in oktober 2006 een rapportage
ontvangen. Studenten worden bij het inleveren van hun thesis gevraagd een elektronisch evaluatieformulier in te vullen. Hun wordt gevraagd de voorbereiding, supervisie, beoordeling,
knelpunten en tijdsmanagement te beoordelen en suggesties voor verbetering te geven.
270
QANU / Psychologie / UM
De commissie stelt vast dat voor de interne kwaliteitszorg veel richtlijnen op universitair niveau
zijn of worden vastgelegd. De commissie heeft enkele stukken van de werkgroep Interne Kwaliteitszorg van de Universiteit Maastricht ingezien. De commissie heeft van de faculteit Psychologie begrepen dat zij bezig is met de implementatie van de ideeën die voortkomen uit de
werkgroep Interne Kwaliteitszorg. De commissie is hierover positief.
De commissie concludeert dat de opleidingen voldoen aan de criteria die gelden voor dit
facet.
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
F18: Maatregelen tot verbetering
De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan
realisatie van de streefdoelen.
Zie F17 voor een beschrijving van de procedure die wordt gevolgd in vervolg op de resultaten
van de evaluaties. Zoals daar omschreven geeft de blokcoördinator naar aanleiding van de
evaluaties aan wat hij of zij volgend jaar in het betreffende blok wil veranderen. Volgens de
zelfstudie leiden lage cijfers op een evaluatie over het algemeen tot aanpassingen in het blok,
bijvoorbeeld het gebruik van andere literatuur of het verbeteren of vervangen van taken. Ook
kunnen verbeteringen op een hoger niveau aan de orde komen. In de zelfstudie geeft de opleiding als voorbeeld dat tutoren hun rol in de loop van de jaren geleidelijk aan minder consequent invulden. Dit heeft geleid tot aangescherpte instructies voor nieuwe tutoren. Ook werd
hun gevraagd vaker met collega’s te overleggen en bij elkaar in de groep te gaan observeren.
Deze rapportages van de evaluatieresultaten en de reactie hierop van de blokcoördinator worden
besproken in de opleidingscommissie. De opleidingscommissie kan de blokcoördinator uitnodigen voor een mondelinge toelichting. Leden van de opleidingscommissie bevestigden in
het gesprek met de commissie dat elk blok aan de hand van evaluaties wordt besproken in de
opleidingscommissie. Zij geven aan dat de opleidingscommissie als belangrijkste taak heeft
gevraagd en ongevraagd advies uit te brengen aan het faculteitsbestuur. De commissie heeft
begrepen dat zij dit mede op basis van de cursusevaluaties verstrekt. Onderwerpen die in de
opleidingscommissie aan de orde komen zijn bijvoorbeeld participatie in onderwijsgroepen,
meerkeuzetoetsen, de OER. Gesproken studenten melden de commissie, dat op genoemde
punten ook daadwerkelijk verbeteringen zijn doorgevoerd. Naar aanleiding van een brainstorm
over hoe de participatie in de onderwijsgroepen verbeterd kan worden, komen bijvoorbeeld
kort na het bezoek van de visitatiecommissie de capaciteitsgroepen bijeen voor een uitwerking
over deze verbetering. Verder heeft de opleidingscommissie bijvoorbeeld geconstateerd dat bij
een andere faculteit de blokboeken op een in hun ogen betere manier worden vormgegeven.
Bepaalde punten hiervan worden nu ook opgenomen in blokboeken van Psychologie.
Studenten die de commissie heeft gesproken geven aan dat het voor hen duidelijk is wat er
met de evaluaties wordt gedaan. Zij bevestigen dat in de blokboeken de veranderingen in het
blok naar aanleiding van vorige evaluaties zijn opgenomen. Bijvoorbeeld in het nieuw ontwikkelde blok Kritisch denken is na de evaluatie van de eerste keer dat het blok is gegeven, veel
veranderd.
QANU / Psychologie / UM
271
De opleiding geeft aan dat zij naar aanleiding van de aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie bij de vormgeving van het nieuwe bachelor- en masterprogramma meer aandacht
besteedt aan de training van professionele vaardigheden in het programma.
Oordeel
De commissie oordeelt dat uit de gegeven voorbeelden blijkt dat de opleiding daadwerkelijk
verbeteringen naar aanleiding van de evaluaties doorvoert. Het systeem van interne kwaliteitszorg, met de periodieke evaluaties, streefcijfers, duidelijke rol en verantwoordelijkheden van de
opleidingscommissie en open structuur, garandeert dat tekortkomingen worden geconstateerd
en verbeteringen geformuleerd. De commissie waardeert zeer de feedback die studenten ontvangen over de maatregelen die na de vorige evaluaties zijn doorgevoerd. Concrete veranderingen worden opgenomen in het blokboek voor de volgende cohort. Ook heeft de opleiding op
basis van de vorige visitatiecommissie concrete verbetermaatregelen getroffen.
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Studenten en medewerkers zijn allereerst via de evaluaties en follow-up daarvan bij de kwaliteitszorg van het onderwijs betrokken. In iedere blokplanningsgroep, waarin onder meer de
onderwijsonderdelen op basis van de evaluaties worden verbeterd, heeft eveneens een student
zitting die meedenkt over verbetering van de kwaliteit van het blok. Verder zijn studenten en
docenten via de opleidingscommissie betrokken bij de kwaliteitszorg. De opleidingscommissie bestaat uit vijf stafleden en vijf studentleden en komt om de drie weken bijeen. De stafleden zijn op grond van hun positie binnen het curriculum lid van de opleidingscommissie.
Dit betreft de coördinatoren van de basisopleiding (eerste en tweede jaar van de bachelor),
Cognitieve Psychologie en Biologische Psychologie (derde jaar bachelor- en masteropleiding),
Internationalisering en Onderwijsvernieuwing. De opleidingscommissie geeft zoals gezegd
advies aan het faculteitsbestuur en de opleidingsdirecteur. De stafleden van de opleidingscommissie hebben regelmatig contact met curriculumjaargroepen, blokcoördinatoren en andere
docenten. De studentleden laten zich informeren door medestudenten. Zij geven zelf aan dat
zij doordat zij binnen het PGO-systeem elke zeven weken wisselen van onderwijsgroep, na
een jaar alle studenten wel kennen. Verder zijn de studentleden van de opleidingscommissie
ook lid van de Studentenraad. Deze raad bestaat in totaal uit dertien geëngageerde studenten,
onder wie de studenten van de faculteitsraad (vijf ) en de studenten uit het faculteitsbestuur
(twee). De studentenraad kent een eigen notuliste/voorlichtster.
Docenten van de opleidingscommissie geven aan dat de faculteit zich kenmerkt door een
bijzonder open organisatie. Bij de vergaderingen van de opleidingscommissie zijn vaak de
opleidingsdirecteur, het hoofd bureau onderwijs, de studieadviseur en de voorzitter van de examencommissie als toehoorders aanwezig. De leden van de opleidingscommissie geven aan dat
dit heel prettig werkt en dat er daardoor snel afspraken kunnen worden gemaakt over te nemen
acties. De voorzitter van de opleidingscommissie waakt ervoor dat een onafhankelijk oordeel
door toehoorders niet beïnvloed wordt. De opleidingscommissie houdt, aldus de leden van de
commissie, continue een vinger aan de pols wat betreft de kwaliteit van het onderwijs.
272
QANU / Psychologie / UM
De commissie heeft van de studentleden van de opleidingscommissie gehoord dat zij daadwerkelijk het gevoel hebben dat hun stem telt in de opleidingscommissie. De commissie
was tijdens het bezoek onder de indruk van de actieve betrokkenheid van de studenten van
de studentenraad bij de kwaliteitzorg. Zij vergadert wekelijks over actuele studentenzaken.
Gespreksonderwerpen zijn bijvoorbeeld de kwaliteit van de practica en het onderwijs, tutorfunctionering, doorstroomeisen binnen de bachelor, voorlichting, toekenning onderwijsprijs
(bron: flyer Studentenraad FdP). Studenten geven aan dat er vanuit de faculteit voldoende
steun wordt geboden aan studenteninitiatieven. Voor bijvoorbeeld het organiseren van de
onderwijsprijs ontvangen studenten een financiële tegemoetkoming.
Het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA) maakt ieder jaar een rapportage over waar alumni terecht zijn gekomen. Zij ondervragen studenten hierbij ook naar de
aansluiting van de opleiding bij het gekozen beroep. Vanuit de UM worden diverse alumniactiviteiten ondernomen, zo is er een alumnidatabase op de UM-website, ontvangen alumni
het alumniblad ContinuUM en zijn diverse alumnikringen ontstaan. De opleiding zet alumni
ook in voor voorlichtingsactiviteiten. Verdere contacten worden onderhouden via het onlangs
nieuw leven ingeblazen faculteitsblad Onder Uns.
De commissie heeft geen specifieke informatie ontvangen over hoe het beroepenveld bij de
kwaliteitszorg wordt betrokken, buiten de gastdocenten en stagebegeleiders die worden ingezet
in het masterprogramma.
Oordeel
De commissie heeft veel enthousiasme en betrokkenheid bij het onderwijs gezien bij studenten
en docenten. De commissie vindt het zinvol dat in het bestuur van de faculteit twee studentleden participeren. De commissie oordeelt dat de studenten en docenten op meerdere wijzen,
maar vooral via de opleidingscommissie, bij de interne kwaliteitszorg betrokken zijn. De commissie heeft de indruk dat de inbreng van studenten daarbij bovengemiddeld is. Ook vindt
de commissie het een sterk punt dat de opleidingscommissie elke drie weken bijeenkomt en
waardeert zij het dat de samenstelling van stafleden in opleidingscommissie zo veel mogelijk
een afspiegeling van het programma is, waardoor zo veel mogelijk docenten worden bereikt.
Docenten zijn actief betrokken bij het samenstellen van blokboeken en het doorvoeren van
verbeteringen in het onderwijsprogramma op basis van evaluaties. De commissie waardeert
het positief dat de opleiding een wetenschappelijk medewerker speciaal heeft aangesteld als
coördinator Vernieuwing. Het alumnibeleid en de betrokkenheid van alumni bij de interne
kwaliteitszorg staat naar het oordeel van de commissie goed in de steigers. De betrokkenheid
van het beroepenveld verdient naar het oordeel van de commissie nog aandacht.
Concluderend is de commissie zeer onder de indruk van de betrokkenheid van de docenten
en studenten bij de kwaliteit van de opleiding. Omdat de betrokkenheid van de alumni en het
beroepenveld voor de masteropleiding nog belangrijker is dan voor de bacheloropleiding en
gezien het feit dat de masteropleiding pas gestart is en de betrokkenheid bij de kwaliteitszorg
daardoor nog niet goed vast te stellen is, beoordeelt de commissie dit facet voor de bacheloropleiding als goed en voor de masteropleiding als voldoende.
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
QANU / Psychologie / UM
273
Oordeel op onderwerpniveau
Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend
oordeel op het niveau van het onderwerp ‘Interne kwaliteitszorg’ over de bachelor- en de
masteropleiding Psychologie luidt: voldoende.
6.2.6. Resultaten
F20: Gerealiseerd niveau
De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau,
oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Zie voor de examenregeling en het toetsbeleid F11.
Uit het laatste alumnionderzoek (ROA, oktober 2005) valt op te maken dat afgestudeerden
van de opleiding Psychologie van de UM het niveau van de opleiding hoog vinden, ook in
vergelijking tot landelijke cijfers. Eveneens zijn UM-alumni Psychologie meer dan landelijk
tevreden over de zogeheten allocatiefunctie, waaronder de aansluiting tussen werk en opleiding
en de tevredenheid met de functie vallen. Wat betreft het extern rendement, zoals gegevens
over werkloosheid en het bruto-uurloon en de mate waarin afgestudeerden nogmaals voor
dezelfde opleiding zouden kiezen, scoort de UM iets onder het landelijk gemiddelde, maar wel
voldoende.
Alumni van de doctoraalopleiding die de commissie gesproken heeft, zijn met name op het
gebied van onderzoek werkzaam. Zij zijn enthousiast over PGO en de onderwijsgroepen. Zij
geven aan daarin te hebben geleerd om mondig te zijn en met diverse groepen mensen om te
gaan. Een relatief groot aantal alumni uit deze steekproef voert promotieonderzoek uit aan
de UM of aan een andere universiteit. De commissie heeft proberen vast te stellen of dit een
representatief beeld geeft van de afgestudeerden. Alumni bevestigen dat er heel veel van hun
medestudenten in onderzoek verder willen. Zij kennen ook studiegenoten die als psycholoog
in diverse instellingen of organisaties werkzaam zijn, bijvoorbeeld bij een psychiatrisch ziekenhuis of bij de politie.
De commissie heeft enkele studenten gesproken die na hun studie wilden terugkeren naar
België of Duitsland. De ervaring van alumni is dat in België dit diploma niet wordt erkend,
hoewel uit een door een afgestudeerde opgestelde vergelijking naar voren is gekomen dat in
Nederland in vier jaar waarschijnlijk net zo lang wordt gestudeerd als in Belgie in vijf jaar. Dit
komt omdat België langere vakantieperioden kent.
Wat betreft de bewaking van de kwaliteit van de afstudeerwerken wordt de bachelorthesis door
één begeleider beoordeeld en kent de masterthesis (en oude doctoraalscriptie) twee beoordelaars. Verder hanteert de faculteit een standaard beoordelingsformulier. De commissie heeft
van de staf begrepen dat indien er een groter verschil dan één punt in de beoordeling tussen de
eerste en tweede beoordelaar bestaat, de twee beoordelaars in overleg gaan. Indien het verschil
kleiner is dan één punt, dan geldt het punt van de eerste beoordelaar. Voor het afstudeertraject
in de masteropleiding is een stagehandleiding beschikbaar voor de onderzoekstage. Hierin zijn
opgenomen de vereisten waaraan de onderzoeksstage moet voldoen, hoe dit beoordeeld wordt
en hoe een student een stage kan (en moet) regelen.
274
QANU / Psychologie / UM
Oordeel
De commissie heeft uit de lijsten van 25 meest recente bachelortheses en doctoraalscripties
zestien eindwerkstukken opgevraagd en bestudeerd. Op het moment dat de commissie de
opleiding bezocht (juni 2005) had de eerste cohort masterstudenten nog net niet het eerste
masterjaar afgerond. Om die reden waren nog geen masterscripties beschikbaar. De selectie
betrof een aantal laag, gemiddeld en hoog beoordeelde eindwerkstukken en een afspiegeling
van de trajecten Biologische Psychologie en Cognitieve Psychologie van de bacheloropleiding
en de verschillende mastertracks. De commissie volgt in meerderheid de beoordeling die de
opleiding heeft gegeven aan de eindwerkstukken. Deze was in alle gevallen voldoende. De
commissie plaatst bij enkele bachelortheses die bestonden uit uitsluitend een literatuurstudie
de kanttekening dat in deze steekproef niet op systematische manier literatuur is verzameld.
Zij stelt vast dat de criteria die gelden voor een bachelor(literatuur)thesis nog niet zijn uitgewerkt en betreurt dit. Zij heeft de indruk dat de opleiding, zoals ook landelijk het geval is, nog
worstelt met het gewenste eindniveau van een bachelorthesis. In enkele gevallen hebben de
bestudeerde bachelortheses in de ogen van de commissie meer weg van een werkstuk van een
blok dan van een echte thesis. De eerste vrees van de commissie dat door een literatuurstudie
als eindwerkstuk een student niet de gehele empirische cyclus doorloopt, werd getemperd
doordat de opleiding aannemelijk heeft gemaakt dat dit op diverse andere plaatsen in het
bachelorcurriculum, bijvoorbeeld in het onderzoekspracticum in het tweede jaar, gebeurt. Wel
blijft de commissie van mening dat de opleiding duidelijker eisen aan de criteria voor een
literatuurstudie als eindwerkstuk voor de bacheloropleiding kan stellen. Studenten zouden dit
vervolgens expliciet moeten verantwoorden in de bachelorthesis. De commissie vindt dit mede
van belang omdat ook de bachelorthesis in toenemende mate een visitekaartje van de student
wordt in het kader van de toenemende mobiliteit tussen de bachelor- en masteropleiding.
De commissie is van oordeel dat de doctoraalscripties die zij heeft gelezen van uitstekende
kwaliteit zijn. Een aantal hiervan was zo geschikt voor publicatie in een wetenschappelijk
tijdschrift. Als dat niveau zich in de masteropleiding voortzet, dan is de commissie geneigd
het gerealiseerd eindniveau van de masteropleiding als goed te beoordelen. Dit ligt gezien het
programma en de aanwezige wetenschappelijke staf in de lijn der verwachtingen. Omdat de
commissie dit oordeel nog niet met bewijzen kan staven, zij heeft immers nog geen gerealiseerde masterscripties kunnen bestuderen, beoordeelt zij dit facet voor de masteropleiding als
voldoende.
De commissie heeft naar aanleiding van de bestudeerde scripties bij de opleiding geverifieerd
of er ethische richtlijnen zijn bijvoorbeeld ten aanzien van het uitzetten van vragenlijsten. De
commissie stelt vast dat deze op adequate wijze zijn verankerd in het programma. Hiervoor
heeft de commissie het jaarverslag 2001-2005 van de ethische commissie Psychologie bestudeerd. De commissie waardeert de wijze waarop de opleidingen onder meer via de instelling van deze onafhankelijke ethische commissie Psychologie vorm hebben gegeven aan de
implementatie van de Wet Medisch-wetenschappelijk Onderzoek met mensen (WMO) in het
onderwijsprogramma.
De commissie heeft vastgesteld dat de opleidingen voor beoordeling van de eindwerkstukken
het beoordelingsformulier op adequate wijze hanteren. Ook de tweede beoordelaar (bij de
masterthesis) vult een afzonderlijk formulier in.
De commissie concludeert dat de opleiding voldoet aan de criteria zoals die gelden voor dit facet.
QANU / Psychologie / UM
275
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
F21: Onderwijsrendement
Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen.
Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
In de zelfstudie heeft de opleiding een overzicht opgenomen van de (post-)propedeuserendementen van de oude doctoraalopleiding (KUO-gegevens) in de periode 1995-2002. Hieruit
blijkt dat gemiddeld 60% na drie jaar de propedeuse had behaald en gemiddeld 65% van de
studenten na vijf jaar de opleiding had afgerond (postpropedeuserendement).
In de zelfstudie wordt vervolgens een rendementsanalyse gegeven van de eerste bachelorcohort.
Het percentage studenten dat alle 60 studiepunten van de bacheloropleiding in een jaar haalt
is gestegen van 18% in 2002-2003 tot 27% in 2004-2005. In 2004-2005 voldeed 76% van
de studenten van het eerste bachelorjaar aan de studievoortgangsnorm (ten minste 30 studiepunten behaald). Van de eerste cohort van de bacheloropleiding hadden na drie jaar (eind studiejaar 2004-2005) 57 studenten het bachelordiploma behaald. Drie jaar eerder waren er 228
gestart, dit houdt in een rendement van 25% na de nominale opleidingsduur. De opleiding gaf
de commissie in de gesprekken aan dit een ‘gewoon’ rendement te vinden in vergelijking met
andere bacheloropleidingen in de Psychologie. De faculteit hanteert de volgende streefcijfers
aangaande het onderwijsrendement in de bacheloropleiding:
•20% van de instroom (eerste inschrijving) stopt gedurende het eerste jaar met de studie.
• Van de studenten die zich herinschrijven na een jaar, haalt 50% in drie jaar het bachelordiploma.
• Om het rendement onder het tweede liggende streepje te halen, dient 30% van de studenten die zich herinschrijven na een jaar, aan het einde van het tweede studiejaar 120
studiepunten hebben behaald.
Voor de masteropleiding gelden de volgende streefcijfers:
•
•
Van de studenten die een bachelordiploma halen binnen vier jaar na aanvang studie,
stroomt 90% naar de UM Master of Psychology of de UM Research Master Biopsychology and Psychopathology door.
Van de studenten die onvoorwaardelijk instromen in de Master of Psychology, en die geen
praktijkstage doen, behaalt 80% na een jaar het masterdiploma.
Het faculteitsbestuur heeft twee keer per jaar overleg met het College van Bestuur, waarin
onder meer wordt gesproken over realisatie van de streefcijfers. De werkgroep kwaliteitszorg
(zie F17) houdt zich ook bezig met het kunnen meten en de vergelijkbaarheid van streefcijfers,
onder meer over het rendement.
Aangezien de masteropleiding Psychology is gestart in september 2005 waren er nog geen
rendementscijfers beschikbaar ten tijde van het visitatiebezoek. De commissie heeft van de
opleiding begrepen dat over het algemeen de Duitse en Vlaamse studenten ten minste net
zo goed of beter presteren dan de Nederlandse studenten. De opleiding verklaart dit doordat
deze studenten meestal sterker dan Nederlandse studenten, gemotiveerd gekozen hebben voor
276
QANU / Psychologie / UM
de Psychologiestudie in Nederland. Uitval in deze groepen is ook lager dan bij Nederlandse
studenten.
Om studenten te motiveren meer studiepunten te halen in het eerste jaar, organiseert de opleiding een feestelijke bijeenkomst voor alle studenten die het eerste bachelorjaar in een jaar hebben gehaald. Zij ontvangen een certificaat.
Oordeel
De commissie vindt de streefcijfers van de faculteit realistisch en vergelijkbaar met verwante
opleidingen. Voor zover bekend is het onderwijsrendement vergelijkbaar met dat van zusteropleidingen. De commissie heeft de indruk dat de opleiding hier nog niet zo bewust beleid
op voert.
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Oordeel op onderwerpniveau
Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend
oordeel op het niveau van het onderwerp ‘Resultaten’ over de bachelor- en de masteropleiding Psychologie luidt: voldoende.
6.2.7. Internationalisering en externe contacten
Op verzoek van de opleiding heeft de visitatiecommissie gekeken naar het facultatieve onderwerp ‘internationalisering en externe contacten’. Dit oordeel weegt, zoals vermeld in het
QANU-kader (2004, p. 33) niet mee in het eindoordeel voor accreditatie.
De commissie heeft begrepen dat de UM en daarmee ook de FdP zich wil profileren als internationale universiteit. Het Bureau Internationalisering (1,5 fte) van de faculteit draagt zorg
voor de uitvoering van dit beleid. De aandacht voor internationalisering komt, zoals beschreven in de zelfstudie, tot uitdrukking in drie hoofdactiviteiten:
•
•
•
stimuleren van studenten om onderwijsonderdelen buiten Nederland te volgen;
werven van buitenlandse studenten om onderwijs aan de UM te volgen;
tot stand brengen van uitwisselingsprogramma’s met buitenlandse universiteiten.
Op deze drie punten voert de faculteit gerichte stimuleringsactiviteiten uit, bijvoorbeeld door
het onderwijs steeds meer in het Engels aan te bieden (Engelstalige blokboeken, literatuur,
referaten, onderwijsgroepen en onderwijsverslagen) en studenten te stimuleren het keuzeonderwijs aan een buitenlandse instelling te volgen. Voor dit laatste is toestemming van de examencommissie nodig. De werving van reguliere buitenlandse studenten neemt toe: van 24%
(1995-1999) tot 46% (2004); voornamelijk afkomstig uit België en Duitsland. Voor uitwisselingsstudenten die een deel van het onderwijs aan de UM volgen, zijn uitwisselingsprogramma’s opgezet. Zij nemen voornamelijk deel aan het keuzeonderwijs in het derde jaar van de
bacheloropleiding dat in het Engels wordt verzorgd. In de zelfstudie geeft de opleiding een
overzicht van de uitwisselingsprogramma’s die zijn opgezet. Zij streeft ernaar om 30% van de
QANU / Psychologie / UM
277
studenten een deel van de studie in het buitenland te laten volgen. Dit percentage is volgens de
opleiding de laatste jaren gehaald. De opleiding hoopt op verdere uitbreiding hiervan: impliciet hanteert het faculteitsbestuur de norm dat de helft van de studenten tijdens de opleiding
buitenlandervaring heeft opgedaan. Er is geen gericht beleid op uitwisseling van wetenschappelijke staf; hiervoor zijn ook geen streefcijfers opgesteld. Het aantal docenten dat in het buitenland doceert is volgens de gegevens uit de zelfstudie minder dan 10%.
Centraal beleid van de UM is erop gericht om de UM binnen drie jaar tweetalig te laten zijn.
Dat wil zeggen dat alle (beleids)stukken tweetalig (Nederlands en Engels) zullen moeten worden aangeboden en er zal worden vergaderd in het Engels. Medewerkers kunnen hiervoor cursussen Engels volgen. Het onderwijs blijft echter wel in het Nederlands aangeboden worden.
Nieuwe mensen die aangesteld worden moeten de Engelse taal beheersen.
De faculteit kent twee medewerkers die internationaliseringsactiviteiten vanuit Bureau Internationalisering ondersteunen. De commissie heeft met hen gesproken en van hen begrepen dat
zij alleen uitwisselingsovereenkomsten afsluiten als ook daadwerkelijk uitwisseling gegenereerd
wordt. Zij bieden informatie aan studenten die naar het buitenland willen en helpen voor
allerlei zaken inkomende studenten. Zij hebben onder meer een buddysysteem opgezet waarin
elke buitenlandse inkomende student een Nederlandse buddy krijgt. Voor buitenlandse studenten wordt verder een introductieweek georganiseerd. De UM kent een Guest House voor
internationale studenten. Buitenlandse studenten vullen na afloop van hun verblijf een evaluatieformulier in. Hieruit blijkt dat PGO als leerzaam wordt ervaren. Eventuele minpunten
worden door de internationaliseringmedewerkers gesignaleerd en opgepakt ter verbetering.
Oordeel
De commissie heeft begrepen dat de faculteit een wetenschappelijk medewerker voor nagenoeg zijn hele onderwijsaanstelling beschikbaar heeft gesteld om partneruniversiteiten van
hoge kwaliteit te identificeren en de internationaliseringactiviteiten te verankeren in de faculteit. Daarnaast is er één ondersteunend (niet wp-) medewerker werkzaam op dit vlak. Beiden
zijn werkzaam binnen het Bureau Internationalisering. De commissie waardeert het dat de
faculteit zwaar inzet op het ondersteunen van de internationaliseringsactiviteiten. De commissie heeft wel de indruk dat Bureau Internationalisering met name een faciliterende rol
vervult ten aanzien van deze internationalisering. De commissie mist een beleidsvisie vanuit
de faculteit op dit gebied. Zij heeft wel gehoord dat de faculteit denkt aan het opzetten van
joint-degree programma’s.
De commissie is positief over het feit dat de opleiding streefcijfers stelt voor de uitwisseling van
studenten en stelt vast dat er een uitgebreid netwerk is van uitwisselingspartners en -programma’s. Zij is van mening dat hiervan adequaat gebruik wordt gemaakt. Het verbaast de commissie dat er geen gericht beleid is voor het uitwisselen van wetenschappelijk personeel. Zij heeft
wel begrepen dat sinds kort vanuit het Bureau Internationalisering ook stafuitwisseling wordt
gestimuleerd en gefaciliteerd. Docentenmobiliteit blijkt uit het gesprek met de delegaties nog
niet van de grond te komen. Medewerkers willen met name onderzoek elders doen, maar niet
voor onderwijstaken worden uitgewisseld. Buitenlandse onderzoekers die aan de FdP onderzoek doen, worden wel ingezet voor colloquia.
De commissie heeft gehoord dat voor de reguliere Duitse en Vlaamse studenten geen gericht
beleid vanuit Bureau Internationalisering wordt uitgevoerd. Dit bevreemdt de commissie enigszins. Voor hen zijn wel voorzieningen beschikbaar zoals een cursus Nederlands, een introductie278
QANU / Psychologie / UM
week en gerichte spreiding van buitenlandse studenten over de onderwijsgroepen. Verder valt
internationalisering in de masteropleiding buiten het gerichte beleid van het bureau. Zij helpt
wel bij het vinden van (onderzoeks)stages in het buitenland. De ervaring is dat dit vaker via de
stagecoördinatoren wordt georganiseerd. De Universiteit Maastricht is één van de twee universiteiten in Nederland die een geheel Engelstalig masterprogramma Psychologie aanbieden.
De commissie oordeelt dat het onderwerp internationalisering op vergelijkbare wijze is ingevuld
als bij een aantal andere zusteruniversiteiten en -opleidingen die vergelijkbare internationaliseringsdoelstellingen hebben. Wel zijn er naar oordeel van de commissie veel uitwisselingsmogelijkheden.
Oordeel
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facultatieve facet is voldoende.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facultatieve facet is voldoende.
QANU / Psychologie / UM
279
Samenvatting oordelen Universiteit Maastricht
Bacheloropleiding Psychologie:
Onderwerp
1. Doelstellingen van de
opleiding
Oordeel
Voldoende
2. Programma
Voldoende
3. Inzet van personeel
Voldoende
4. Voorzieningen
Voldoende
5. Interne kwaliteitszorg
Voldoende
6. Resultaten
Voldoende
Facet
1. Domeinspecifieke eisen
2. Niveau
3. Oriëntatie
4. Eisen wo
5. Relatie doelstellingen en
programma
6. Samenhang programma
7. Studielast
8. Instroom
9. Duur
10. Afstemming vormgeving en
inhoud
11. Beoordeling en toetsing
12. Eisen wo
13. Kwantiteit personeel
14. Kwaliteit personeel
15. Materiële voorzieningen
16. Studiebegeleiding
17. Evaluatie resultaten
18. Maatregelen tot verbetering
19. Betrokkenheid van
medewerkers, studenten, alumni
en beroepenveld
20. Gerealiseerd niveau
21. Onderwijsrendement
Facultatief onderwerp: Internationalisering en externe contacten
Oordeel
Goed
Voldoende
Goed
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Goed
Voldoende
Goed
Voldoende
Voldoende
Goed
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Goed
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Totaaloordeel
Op grond van bovenstaande tabel en de inhoudelijke onderbouwing daarvan waaruit blijkt dat
de opleiding op alle zes de onderwerpen een voldoende scoort, is de conclusie dat het totaaloordeel over de opleiding voldoende is. Ze voldoet op alle facetten aan de basiskwaliteit.
280
QANU / Psychologie / UM
Masteropleiding Psychology:
Onderwerp
1. Doelstellingen van
de opleiding
Oordeel
Voldoende
2. Programma
Voldoende
3. Inzet van personeel
Voldoende
4. Voorzieningen
Voldoende
5. Interne kwaliteitszorg
Voldoende
6. Resultaten
Voldoende
Facet
1. Domeinspecifieke eisen
2. Niveau
3. Oriëntatie
4. Eisen wo
5. Relatie doelstellingen en
programma
6. Samenhang programma
7. Studielast
8. Instroom
9. Duur
10. Afstemming vormgeving en
inhoud
11. Beoordeling en toetsing
12. Eisen wo
13. Kwantiteit personeel
14. Kwaliteit personeel
15. Materiële voorzieningen
16. Studiebegeleiding
17. Evaluatie resultaten
18. Maatregelen tot verbetering
19. Betrokkenheid van
medewerkers, studenten, alumni en
beroepenveld
20. Gerealiseerd niveau
21. Onderwijsrendement
Facultatief onderwerp: Internationalisering en externe contacten
Oordeel
Goed
Voldoende
Goed
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Goed
Voldoende
Goed
Voldoende
Voldoende
Goed
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Totaaloordeel
Op grond van bovenstaande tabel en de inhoudelijke onderbouwing daarvan waaruit blijkt dat
de opleiding op alle zes de onderwerpen een voldoende scoort, is de conclusie dat het totaaloordeel over de opleiding voldoende is. Ze voldoet op alle facetten aan de basiskwaliteit.
QANU / Psychologie / UM
281
282
QANU / Psychologie / UM
7.
De bachelor- en masteropleiding Psychologie van de
Faculteit Gedragswetenschappen aan de Universiteit Twente
Administratieve gegevens
Bacheloropleiding:
Naam van de opleiding CROHO-nummer Het niveau resp. de oriëntatie van de opleiding
Studielast in studiepunten
Varianten (voltijd, deeltijd en/of duaal)
De locaties waar de opleiding wordt aangeboden
Geaccrediteerd tot
Psychologie
56604
Bachelor wo
180
Voltijd
Twente
31 december 2007
Masteropleiding:
Naam van de opleiding CROHO-nummer Het niveau resp. de oriëntatie van de opleiding
Studielast in studiepunten
Varianten (voltijd, deeltijd en/of duaal)
De locaties waar de opleiding wordt aangeboden
Geaccrediteerd tot
Psychologie
66604
Master wo
60
Voltijd
Twente
31 december 2007
Het bezoek van de visitatiecommissie Psychologie vond plaats op 1 en 2 juni 2006.
Samenstelling visitatiecommissie:
•
•
•
•
•
•
•
prof. dr. W.H.F.W. Wijnen, voorzitter;
prof. dr. J. von Grumbkow, lid;
prof. dr. E.C. Klip, lid;
prof. dr. M. Brysbaert, lid;
dr. E. Gordijn, lid;
E. Schell, studentlid;
drs. I.M.M.J. van Ophem, secretaris QANU.
7.0.
Structuur en organisatie van de faculteit
De bachelor- en masteropleiding Psychologie vallen onder de verantwoordelijkheid van de
faculteit Gedragswetenschappen. De faculteit verzorgt naast de bachelor- en masteropleiding
Psychologie nog twee bacheloropleidingen: Educational Design, Management & Media en
Toegepaste Communicatiewetenschap, twee éénjarige masteropleidingen: Educational Science
& Technology, Communication Studies en vier tweejarige masteropleidingen: Philosophy of
Science, Technology & Society; Social Systems Evaluation and Survey Research; Science
Education; en Social Science Education.
QANU / Psychologie / UT
283
De faculteit kent acht afdelingen: Organisational Psychology en Human Resource, Curriculum, Communicatiewetenschap, Instructietechnologie, Onderwijsorganisatie en management, Onderzoeksmethodologie, Meetmethoden en Data-analyse, Psychonomics and Human
Performance Technology, en Wijsbegeerte.
Het onderzoek van de faculteit is grotendeels ondergebracht in het Institute for Behavioural
Research.
De faculteit wordt bestuurd door een decaan. De bacheloropleiding en de aansluitende masteropleiding worden door één opleidingsdirecteur geleid. De opleidingdirecteur overlegt een
keer per zes weken met de decaan en de twee andere opleidingsdirecteuren van de faculteit
om zaken op facultair niveau af te stemmen. De opleidingsdirecteur Psychologie wordt voor
de dagelijkse gang van zaken ondersteund door de studieadviseur/onderwijscoördinator. De
opleidingdirecteur overlegt iedere twee weken met de studieadviseur/onderwijscoördinator,
voorlichter, de medewerkers van Bureau Onderwijszaken, en de onderwijscommissaris van de
studievereniging gezamenlijk om onderwijsaangelegenheden te coördineren.
De faculteit kent een gemeenschappelijke examencommissie met kamers voor de afzonderlijke
opleidingen. De kamer voor Psychologie functioneert als opleidingsspecifieke examencommissie voor zowel de bacheloropleiding als de masteropleiding. Per bachelor-mastercombinatie
heeft de faculteit een opleidingscommissie ingesteld.
7.1.
Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand
van zaken
De opleidingen Psychologie zijn direct gestart met de bachelor- en masterstructuur. De opleidingen kennen geen ongedeelde voorloper. De bacheloropleiding Psychologie is in september
2002 van start gegaan. De masteropleiding is in september 2005 gestart.
7.2.
Het beoordelingskader
7.2.1. Doelstellingen opleiding
F1: Domeinspecifieke eisen
De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
In de zelfstudie geeft de opleiding de volgende omschrijving van de doelstelling van de bacheloren masteropleiding Psychologie.
“De bacheloropleiding stelt zich ten doel studenten op te leiden tot academisch geschoold
professional en tot competent aankomend wetenschapper in de psychologie. Er wordt gestreefd
naar een academisch basisniveau dat voldoende is om zich in de toekomst in beide rollen verder
te ontwikkelen, in de praktijk of in een masteropleiding. Afgestudeerde bachelors beheersen
een basisniveau in de toepassing van voor wetenschapsbeoefening en de beroepspraktijk relevante methoden en technieken, statistische vaardigheden en instrumenten die zij, in combinatie
284
QANU / Psychologie / UT
met wetenschappelijke kennis (op het gebied van de psychologie en nauw verwante disciplines), kunnen inzetten in de wetenschap en in diverse kritische beroepssituaties. Zij kunnen na
afronding van de opleiding als beginnend, breed gevormde, beroepsbeoefenaar functioneren
in de rol van bijvoorbeeld: ondersteunend onderzoeker, psychologisch adviseur, beleidsmaker,
of ontwerper (van gedragsinterventies). Afgestudeerde bachelorstudenten hebben zich tevens
op een basisniveau verdiept in één van de specialisaties (thema’s) die de opleiding aanbiedt en
beschikken over de kwalificaties om door te stromen naar de masteropleiding Psychologie.”
“De doelstelling van de masteropleiding is het opleiden van studenten in de rol van zelfstandig
op academisch niveau functionerende wetenschappers in de psychologie. Het niveau dat hier
wordt beoogd is als voorbereiding voldoende voor de start van een promotietraject. Afgestudeerde masters hebben zich verdiept in minimaal één van de specialisaties die de opleiding
aanbiedt tot op het meest actuele wetenschappelijke niveau en beschikken over de basiskennis
en -vaardigheden om zelfstandig een bijdrage te leveren aan de internationale onderzoeksliteratuur binnen hun specialisatie.”
De opleiding geeft in de zelfstudie aan dat zij wat betreft de doelstellingen en eindkwalificaties
aansluit bij het domeinspecifiek referentiekader dat door de Kamer Psychologie is opgesteld.
Zo zijn studenten na afronding van de bachelor- en masteropleiding bekend met de theoretische
en methodologische grondslagen van de belangrijkste basisdisciplines van de psychologie en
van de thema’s die specifiek zijn voor de opleiding. Specifiek voor Twente is dat studenten
naast de ontwikkeling van het eigen psychologisch domein en nauw verwante disciplines, zoals
onderwijskunde en communicatiewetenschap, ook expliciet de mogelijkheid wordt geboden
zich te verdiepen in een ander wetenschapsgebied.
Psychologie aan de UT profileert zich volgens de opleiding binnen Nederland door haar toegepaste benadering, ook wel ontwerpbenadering genoemd. De regulatieve cyclus voor praktisch
wetenschappelijk werk en de empirische cyclus als wetenschappelijke werkwijze staan in de
opleidingen als aanvullende werkwijzen naast elkaar centraal. De toegepaste benadering komt
ook tot uitdrukking in de specialisaties van de opleidingen. Deze betreffen belangrijke toepassingsgebieden van de Psychologie: Veiligheid en Gezondheid, Kennis en Onderwijs, Technologie en Media, en Arbeid en Organisatie. Deze laatste behoort wel tot de traditionele disciplines,
maar heeft binnen de UT een toegepast karakter.
Naast de toegepaste benadering profileren de opleidingen zich op het gebied van de Informatie- en Communicatietechnologie (ICT). Zoals de opleiding schrijft in de zelfstudie vervult
ICT een steeds belangrijkere rol in de bachelor- en masteropleiding Psychologie en in het
werkveld en beroepsuitoefening van de psycholoog.
De opleiding heeft de eindkwalificaties geclusterd in competentiegebieden. Zij onderscheidt
daarbij:
•
•
•
•
vakinhoudelijke competenties: domeinspecifieke psychologische kennis en kennis van
nauw verwante disciplines,
toegepast-wetenschappelijke competenties,
wetenschappelijke competenties,
ontwikkelingscompetenties en professionele competenties.
QANU / Psychologie / UT
285
De toegepast-wetenschappelijke competenties manifesteren zich vooral in de bacheloropleiding
en de wetenschappelijke competenties vooral in de masteropleiding. De overige competenties
worden zowel in de bachelor- als de masteropleiding verworven. Afgeleid van de competentiegebieden formuleert zij daarbij de volgende eindkwalificaties (bron: zelfstudie).
Eindkwalificaties bachelor
Vakinhoudelijke competenties
1.1.grondige kennis van de wetenschappelijke basis van de psychologie;
1.2.kennis en inzicht in de statistische basis van de (toegepaste) onderzoeksmethodologie in
de psychologie;
1.3.operationele kennis, inzicht en vaardigheden in analyse van en realisatie van oplossingen
voor vraagstukken en problemen op het gebied van de psychologie.
Toegepast wetenschappelijke competenties
2.1 inzicht in het toepassen van methoden en technieken in de psychologie in het algemeen;
2.2 kennis van en ervaring met het toepassen van psychologie in een aantal relevante maatschappelijke sectoren;
2.3 vaardigheid in het vertalen van de behoeften, wensen en eisen van cliënten, beleidsmakers,
en dienstverleners in specificaties voor interventies;
2.4 vaardigheid in het samenstellen van een experimenteel onderzoeks- of testontwerp voor
analyse, ondersteuning en het functioneren van een individu of organisatie;
2.5 ruime en gedetailleerde toegepaste kennis, inzicht en vaardigheden op ten minste één van
de volgende thema’s: Kennis & Onderwijs, Technologie & Media, Veiligheid & Gezondheid, en Arbeid & Organisatie;
2.6 vaardigheden om een toegepaste onderzoeksopzet te definiëren en te realiseren op ten
minste één van de volgende thema’s: Kennis & Onderwijs, Technologie & Media, Veiligheid & Gezondheid, en Arbeid & Organisatie;
2.7 vaardigheden in mondeling en schriftelijk communiceren met vak- en niet-vakgenoten en
presenteren;
2.8 inzicht in de maatschappelijke impact van nieuwe methoden en technieken op het terrein
van de psychologie, inclusief de ethische en sociale aspecten;
2.9 inzicht in de maatschappelijke, organisatorische, en individuele gevolgen van de invoering
van oplossingen voor psychologische problemen.
Eindkwalificaties master
Vakinhoudelijke competenties
1.1 (voortbouwend op de vakinhoudelijke competenties van de bacheloropleiding) verdiepende kennis en inzicht hebben in de ontwikkeling, de grondbegrippen en theorieën van
één specialisatie in de masteropleiding; zij verwerven die door het gekozen vakkenpakket
en de masterthesis;
1.2 kennis en inzicht hebben in de methoden van sociaal- wetenschappelijk onderzoek;
1.3 bekend zijn met de toepassingsmogelijkheden en beperkingen van psychologische onderzoeksinstrumenten.
Wetenschappelijke competenties
2.1 in staat tot zelfstandige en planmatige uitvoering van de kerntaken van de wetenschapsbeoefenaar: probleemstelling formuleren, literatuuronderzoek, onderzoeksopzet, dataverzameling en -bewerking, rapportage;
2.2 in staat om complexe psychologische problemen onderzoekbaar te maken;
2.3 in staat tot gebruik van wetenschappelijke kennis (theorieën, concepten, modellen, technieken) bij het analyseren en oplossen van complexe (onderzoeks- of ontwerp)problemen;
286
QANU / Psychologie / UT
2.4 in staat op basis van bestaande kennis, zelfstandig en in teamverband, nieuwe kennis te
construeren (theorievorming, modelvorming en instrumentvorming) en deze kennis over
te dragen aan wetenschappelijke fora en geïnteresseerden uit de beroepspraktijk en de
discussie daarover aan te gaan;
2.5 beschikt over de voor genoemde competenties noodzakelijke academische en intellectuele
vaardigheden, zoals de vaardigheid tot kritisch, consistent, rationeel, logisch en creatief
denken, over argumenteervaardigheid, over reflexief vermogen en het vermogen tot abstraheren en generaliseren.
De ontwikkelings- en professionele competenties zijn voor de bachelor- en masteropleiding
gelijkluidend:
3.1 heeft ervaring opgedaan met kennis, methoden en technieken, vocabulaire en cultuur van
een andere discipline (via een minor) en heeft daardoor een bredere blik op wetenschapsgebieden ontwikkeld en/of de sociale en culturele horizon verbreed door kennismaking
met andere vakgebieden;
3.2 heeft oog voor wetenschappelijke en maatschappelijke ontwikkelingen;
3.3 beschikt over de attitude en vaardigheden om het eigen leerproces te initiëren, vorm te
geven en (bij) te sturen (levenslang leren) en te komen tot wetenschappelijke en/of professionele groei;
3.4 is in staat feedback te ontvangen en daarop adequaat te reageren;
3.5 vaardigheden in mondeling en schriftelijk communiceren met vak- en niet-vakgenoten en
presenteren.
Om de eindkwalificaties van de opleiding in internationaal perspectief te plaatsen geeft de
opleiding een overzicht van het raamwerk voor het toekomstige Europese psychologiediploma
dat is opgesteld binnen het EuroPsy project (1999-2001). Het uitgangspunt van EuroPsy
is een driejarige bacheloropleiding en een tweejarige masteropleiding. Dit raamwerk wordt
beschouwd als standaard waartegen psychologiecurricula kunnen worden geëvalueerd. In de
zelfstudie is een vergelijking op curriculumniveau opgenomen van de bachelor- en masteropleiding met dit raamwerk. Hoewel de opleiding in grote lijnen hieraan tegemoet komt, kent
Nederland, zoals bekend, een eenjarige masteropleiding. Op het niveau van de eindkwalificaties wordt geen internationale vergelijking gegeven.
De opleiding geeft aan dat de studenten met een bachelor- of masterdiploma als beginnend
professional in het brede werkveld van de psychologie aan de slag kunnen. De aansluiting van
de opleiding bij de ontwikkelingen in de arbeidsmarkt zijn bij de voorbereiding van de aanvraag voor een indertijd ongedeelde opleiding Psychologie aan de UT in opdracht van de UT
onderzocht door het Bureau Research voor Beleid. Studenten met een masterdiploma zijn in
de gelegenheid de basisaantekening psychodiagnostiek (BAPD) van het NIP te behalen binnen de thema’s Veiligheid & Gezondheid en Arbeid & Organisatie. De opleiding geeft tot slot
in de zelfstudie een aantal maatregelen aan die in voorbereiding zijn om de aansluiting van de
eindkwalificaties van de beide opleiding bij de eisen en wensen vanuit de beroepspraktijk verder te versterken. Bijvoorbeeld de instelling van een adviesraad van vertegenwoordigers van het
werkveld van de psychologie, het oprichten van een alumnivereniging, een alumni-adviesraad
en houden van een alumnionderzoek
Oordeel
De commissie heeft de doelstellingen en de eindkwalificaties van de opleidingen bestudeerd
en gerelateerd aan het domeinspecifiek referentiekader voor de bachelor- en voor de masteropQANU / Psychologie / UT
287
leiding. Zij is van oordeel dat de eindkwalificaties voldoen aan de domeinspecifieke eisen die
aan een bachelor- en masteropleiding Psychologie mogen worden gesteld. De commissie ziet
de aansluiting van de eindkwalificaties op de eisen van vakgenoten en de beroepspraktijk in
het domein van de Psychologie, zoals die via de Kamer Psychologie bij alle psychologieopleidingen in Nederland tot stand gekomen is, als best practice voor andere opleidingen. Ze sluiten
voldoende aan bij de eisen die door vakgenoten en de beroepspraktijk aan een gemeenschappelijke opleiding binnen de Psychologie worden gesteld. Dit blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat
studenten de BAPD van het NIP kunnen halen. Binnen de Nederlandse randvoorwaarden van
een eenjarige masteropleiding is aansluiting gezocht met het Europese kader voor Psychologieopleidingen. De commissie waardeert het sterk dat de UT in tegenstelling tot meer klassieke
psychologische richtingen de ambitie heeft de eindkwalificaties daadwerkelijk te laten aansluiten bij de eisen van het beroepenveld. De commissie stelt hierbij wel vast dat de beroepsuitgangen die binnen de doelstelling van de bacheloropleiding worden gespecificeerd, in lichte
tegenspraak zijn met de stelling in het domeinspecifiek referentiekader dat de bacheloropleiding
geen civiel effect kan hebben. De commissie acht de keuze van de Universiteit Twente echter verdedigbaar. De commissie vindt de gekozen vier thema’s uniek, bijzonder en verfrissend in de
Nederlandse context. Zij vindt de doelstellingen van de bachelor- en masteropleiding van de
UT onderscheidend van andere psychologieopleidingen in Nederland, bijvoorbeeld door het
feit dat er geen doelstellingen zijn op het gebied van de klinische psychologie. De gerichtheid
op ontwerpen vindt zij in dit kader bijzonder. Deze ontwerpdoelstelling zou naar het oordeel
van de commissie verder uitgewerkt kunnen worden.
De commissie vindt het positief dat doordat Psychologie aan de UT een nieuwe opleiding is,
de doelstellingen voortdurend onderwerp van overleg zijn. De commissie heeft er grote waardering voor dat op dit punt eenheid binnen de staf is bereikt en dat de staf zich sterk inzet de
doelstellingen ook daadwerkelijk te verwezenlijken (zie verder in dit rapport). Dit overtuigt de
commissie van het feit dat de doelstelling sterk wordt gedragen binnen de staf. De commissie
is van oordeel dat de doelstellingen op duidelijke wijze zijn geëxpliciteerd. Deze hebben een
goede functie gehad bij de verdere ontwikkeling van de opleiding.
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed.
F2: Niveau: Bachelor en Master
De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van
de kwalificaties van een Bachelor of een Master.
In de zelfstudie relateert de opleiding de competentiegebieden en de eindkwalificaties aan de
Dublin-descriptoren. Zie F1 voor nummerverwijzing van eindkwalificaties.
Voor de bacheloropleiding geldt:
Eindkwalificaties 1.1 t/m 1.3 representeren de Dublin-descriptor op het gebied van kennis
en inzicht.
Eindkwalificaties 2.1 t/m 2.5 representeren de Dublin-descriptoren op het gebied van toepassen van kennis en inzicht, oordeelsvorming en communicatie.
Eindkwalificaties 3.1 t/m 3.5 representeren de Dublin-descriptoren op het gebied van Leervaardigheden en Communicatie.
288
QANU / Psychologie / UT
Voor de masteropleiding geldt het volgende:
Eindkwalificaties 1.1 t/m 1.3 representeren de Dublin-descriptor op het gebied van kennis
en inzicht.
Eindkwalificaties 2.1 t/m 2.5 representeren de Dublin-descriptoren op het gebied van oordeelsvorming en communicatie.
Eindkwalificaties 3.1 t/m 3.5 representeren de Dublin-descriptoren op het gebied van Leervaardigheden en Communicatie.
Oordeel
De commissie heeft de eindkwalificaties bestudeerd in het licht van de Dublin-desciptoren
en is van mening dat deze hier adequaat bij aansluiten. De eindkwalificaties 1.1. t/m 1.3 van
de bacheloropleiding besteden bijvoorbeeld voldoende aandacht aan kennis en inzicht op het
niveau van een bachelor, blijkens de grondige kennis van de wetenschappelijke basis van de
psychologie en de statistische basis van de onderzoeksmethodologie. De eindkwalificaties van
de masteropleiding bouwen qua niveau voldoende voort op die van de bacheloropleiding.
Zo wordt van een master bijvoorbeeld verdiepende kennis en inzicht verwacht in één van
de specialisaties en is de master in staat tot zelfstandige uitvoering van de kerntaken van de
wetenschapsbeoefenaar. De commissie stelt vast dat professionele vaardigheden voor bachelor
en master gelijkluidend zijn. Van de opleiding heeft zij wel begrepen dat deze in de masteropleiding op een hoger niveau worden beheerst. Dit is echter naar oordeel van de commissie
niet geëxpliciteerd in de huidige eindkwalificaties. De commissie beoordeelt het positief dat de
bachelor- en masteropleiding aan de Universiteit van Twente twee duidelijk afgeronde gehelen
vormen, waarmee wordt aangesloten bij de Bologna-verklaring.
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
F3: Oriëntatie WO:
De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een
Master in WO:
• De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale
wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in
het toekomstige beroepenveld.
• Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt.
• Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multien interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist
is of dienstig is.
Een afgestudeerde bachelor Psychologie heeft directe toegang tot de masteropleiding Psychologie aan de Universiteit Twente. Dit is opgenomen in de onderwijs- en examenregeling (OER).
Door keuzemogelijkheden in de eindfase van de bacheloropleiding worden meerdere kansen
geboden om zich te oriënteren op de thema’s in de masteropleiding Psychologie. Voor de toegang tot de masteropleidingen Psychologie van de andere universiteiten is volgens de zelfstudie
een bachelorconvenant tussen de opleidingen Psychologie in Nederland in voorbereiding. De
toegang tot andere masteropleidingen van de Universiteit Twente kan vergemakkelijkt worden
door te kiezen voor de minor van de desbetreffende opleiding.
QANU / Psychologie / UT
289
Door de toegepaste benadering van de bacheloropleiding en de uitgebreide afsluitende bacheloropdracht, ontstaat volgens de opleiding een profiel waarmee afgestudeerden in principe een
positie op de arbeidsmarkt kunnen verwerven. Met het zelfstandig uitvoeren van een masteropdracht, in combinatie met een vakinhoudelijke specialisatie, is een afgestudeerde master
Psychologie voldoende gekwalificeerd voor het zelfstandig uitvoeren van (toegepast) wetenschappelijk onderzoek in praktijksituaties of in een promotietraject.
De competenties stellen de studenten volgens de zelfstudie in staat zich te ontwikkelen tot
professional, bijvoorbeeld ondersteunend onderzoeker, ontwerper van gedragsinterventies,
beleidsmaker, adviseur, in de bacheloropleiding en vervolgens tot wetenschappelijk onderzoeker in de masteropleiding. De masteropleiding besteedt volgens de opleiding expliciet aandacht aan professionele competenties die de rol van bijvoorbeeld ontwerper, beleidsmaker en
adviseur versterken.
Oordeel
De commissie stelt vast dat de afgestudeerde bachelor toegang heeft tot een wetenschappelijke masteropleiding in de Psychologie aan de UT. Uniek aan de geformuleerde doelstelling
en eindkwalificaties van de bacheloropleiding Psychologie van de UT vindt de commissie
de duidelijke keuze voor een geheel zelfstandige en afgeronde academische bacheloropleiding
die zowel toegang biedt tot het beroepenveld als een masteropleiding op academisch niveau.
Dit in tegenstelling tot het domeinspecifiek referentiekader, maar wel verdedigbaar, aldus de
commissie. Zo heeft de afgestudeerde bachelor bijvoorbeeld de vaardigheden om een toegepaste onderzoeksopzet te definiëren en te realiseren (eindkwalificatie 2.6). De commissie
vindt de vereiste kennis en inzicht en academische vaardigheden zoals verwoord in de eindkwalificaties van de bachelor- en de masteropleiding van voldoende academisch niveau. Voor
de bachelor- en masteropleiding geldt volgens de commissie dat er in de eindkwalificaties
voldoende aandacht wordt besteed aan academische wetenschappelijke kennis en inzicht en
onderzoeksvaardigheden. Zo kunnen afgestudeerde masters bijvoorbeeld zelfstandig wetenschap beoefenen (eindkwalificatie 2.1), complexe psychologische problemen onderzoekbaar
maken (eindkwalificatie 2.2) en beschikken zij over academische en intellectuele vaardigheden
zoals argumenteervaardigheid, reflexief vermogen en het vermogen tot abstraheren en generaliseren (eindkwalificatie 2.5).
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Oordeel op onderwerpniveau
Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend
oordeel op het niveau van het onderwerp ‘Doelstellingen opleiding’ voor de bachelor- en
masteropleiding Psychologie luidt: voldoende.
7.2.2. Programma
Het studieprogramma van de bacheloropleiding is als volgt opgebouwd. De eerste twee jaar
van de bacheloropleiding bestaan uit een verplicht programma. In het derde jaar kiezen studenten een van de vier thema’s van de opleiding en voeren hun bacheloropdracht uit, eventueel
290
QANU / Psychologie / UT
in combinatie met een stage. Zij kiezen in het derde jaar eveneens een minor. Zij kunnen deze
kiezen binnen de eigen discipline of op een ander wetenschapsgebied.
Jaar 1
Vakken eerste semester ECTS-studiepunten
Methoden en technieken 1 3
Inleiding statistiek 3
Psychologisch ontwerpen 1 theorie 5
Inleiding psychologie
5
Bio- en neuropsychologie 5
Sociale psychologie 5
Functieleer 5
Proefpersoonuren 0
Vakken tweede semester ECTS-studiepunten
Data-analyse 1 4
Psychologisch ontwerpen 1 opdracht 5
Persoonlijkheidsleer en Klinische psych. 5
Mediapsychologie
5
Psychologische ergonomie 5
Gezondheidspsychologie 5
Proefpersoonuren 0
Jaar 2
Vakken eerste semester ECTS-studiepunten
Data-analyse 2 3
Methoden en technieken 3 3
Psychologisch ontwerpen 2 5
Testtheorie en psychodiagnostiek 5
Pract. Communicatieve vaardigheden 5 Kennispsychologie 5
Risicopsychologie en besliskunde 5
Proefpersoonuren 0
Vakken tweede semester ECTS-studiepunten
Methoden en technieken 2 4
Psychologisch ontwerpen 2 5
Ontwikkelingspsychologie 5
Geschiedenis van de psychologie 5
Filosofie van de psych. en kennisleer 5
Inl. Arbeids- en organisatiepsych. 5
Proefpersoonuren 0
Jaar 3
In het derde studiejaar is de inhoud van de vakken afhankelijk van het gekozen thema. De
opbouw van het derde jaar is voor de verschillende thema’s gelijk en is als volgt:
Eerste semester
• minor (20 studiepunten);
• themavakken (10 studiepunten).
Tweede semester
• bachelorthesis (20 studiepunten);
• beroepsethiek (0 studiepunten);
• themavakken (10 studiepunten).
Master
In de masteropleiding verdiepen studenten zich op een van de vier thema’s van de opleiding. De
themavakken zijn gelijk aan de themavakken in de bacheloropleiding; masterstudenten moeten echter andere themavakken kiezen dan zij in het bachelor- of premasterprogramma hebben
gevolgd. De verdiepingsvakken zijn specifiek voor de masteropleiding ontwikkeld. Per thema
worden er twee of drie verdiepingsvakken aangeboden. Het accent in het programma ligt verder op het opzetten en uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek. Het studieprogramma van
de masteropleiding kent de volgende structuur:
•
•
masterthesis (30 studiepunten);
themavakken (20 studiepunten);
QANU / Psychologie / UT
291
•
•
verdiepingsvakken (10 studiepunten);
beroepsethiek (0 studiepunten).
F4: Eisen WO
Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een WO-opleiding:
• Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk
onderzoek binnen relevante disciplines.
• Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën.
• Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk
onderzoek.
• Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de
actuele praktijk van de relevante beroepen.
In de zelfstudie zet de opleiding uiteen dat docenten hun eigen onderzoekervaringen en -bevindingen inbrengen in het onderwijs doordat zij nagenoeg allen betrokken zijn bij fundamenteel
of toegepast onderzoek binnen een van de thema’s. Meer specifiek vindt deze interactie tussen
onderzoek en onderwijs plaats in de studieonderdelen Psychologisch ontwerpen 1 en 2 (uitleg
hieronder) van de bacheloropleiding en in de bachelor- en masterthesis. Onderzoek komt
verder expliciet aan de orde tijdens de proefpersoonuren in de bacheloropleiding. Studenten
moeten in hun eerste jaar tien uur in de rol van proefpersoon fungeren en in de rest van de
bacheloropleiding nog eens vijf uur. Zelf kunnen studenten ten behoeve van hun eigen onderzoek voor de bachelor- of masterthesis gebruikmaken van deze proefpersonen. Andersom geeft
de opleiding aan studenten te stimuleren om via de resultaten van ontwerp- en onderzoeksopdrachten in het onderwijs een bijdrage te leveren aan de onderzoeksactiviteiten binnen de vier
thema’s. Studenten bevestigen dat nagenoeg alle docenten onderzoekers zijn. Deze docenten
geven volgens de studenten die de commissie heeft gesproken vanuit hun eigen onderzoek
jeu aan de colleges. Hiervan geven de studenten in het gesprek met de commissie een aantal
aardige voorbeelden.
De statistiek- en methodologievakken van de bacheloropleiding omvatten in totaal 20 studiepunten. In de eerste twee jaar van de bacheloropleiding zijn opeenvolgende ‘onderzoeksvakken’ geprogrammeerd: M&T1 inleiding empirische cyclus, Inleiding statistiek, Data-analyse
1, Data-analyse 2, Interview, observatie en enquête en M&T2 onderzoeksontwerpen. De vakken Psychologisch ontwerpen 1 (PO1) en 2 (PO2) in respectievelijk het eerste en tweede
bachelorjaar bestaan uit een theoretisch deel en een opdrachtdeel. Hierin wordt gewerkt binnen een realistische taakomgeving en met contextrijke opdrachten. In PO1 maken studenten
kennis met een systematische aanpak voor de ontwikkeling van interventies voor het oplossen
van psychologische problemen. In PO2 voeren studenten een onderzoeksopdracht uit die een
toegepast karakter heeft. Dit geldt ook voor de bachelorthesis in het derde jaar. De opleiding
geeft aan ook in andere vakken te werken met voorbeelden, cases en praktijkopdrachten, geput
uit actuele gebeurtenissen en de actuele beroepspraktijk. Studenten die de commissie heeft
gesproken noemen de verhouding tussen methoden en statistiek in het geheel van het opleidingsprogramma vrij goed. Indien zij meer aandacht aan methoden en techniek zouden willen
besteden is dat goed mogelijk binnen het minorprogramma.
In de masteropleiding verdiepen de studenten zich in één van de specialisaties of thema’s waarbij het accent volgens de opleiding ligt op het opzetten en uitvoeren van wetenschappelijk
onderzoek. Binnen iedere specialisatie in de masteropleiding wordt vanaf het collegejaar
292
QANU / Psychologie / UT
2007-2008 een Methoden & technieken-vak aangeboden waarin de link wordt gelegd tussen
theoretische modellen die binnen deze specialisatie bestudeerd worden en specifieke Methoden
& technieken-onderdelen die veel gebruikt worden binnen de betreffende specialisatie. In de
zelfstudie geeft de opleiding aan dat studenten in de masteropleiding te maken krijgen met
steeds complexere onderzoeks- en/of ontwerpproblemen en er hogere eisen worden gesteld ten
aanzien van hun kennis en vaardigheden om wetenschappelijke literatuur te verzamelen, te
ver- en bewerken en te presenteren. Van de masterthesis verwacht de opleiding van studenten
dat zij een wetenschappelijke bijdrage leveren aan de body of knowlegde op een bepaald gebied.
In de masterthesis (meestal 30 studiepunten) rapporteren zij over onderzoek dat zij zelf uitvoeren onder begeleiding van de docent van de opleiding. Zij sluiten aan bij het onderzoek
binnen het gekozen thema en maken op die manier kennis met de toegepaste context. Veel
onderzoeksprojecten binnen de thema’s worden uitgevoerd in opdracht van een instelling of
organisatie buiten de universiteit of zijn geïnspireerd door de praktijk. De masterthesis kan
gecombineerd worden met een stage. Tussen PO2 in de bachelor, de bachelorthesis en de
masterthesis zit volgens de opleiding een gradueel verschil in termen van tijd, complexiteit,
zelfstandigheid en de aanspraak die wordt gedaan op de beoogde competenties.
Het is mogelijk om gekoppeld aan de thesis in de bachelor- en/of de masteropleiding stage
te lopen. Hier wordt volgens de staf van de opleiding nog niet zo veel gebruik van gemaakt.
De opleiding meldt in de zelfstudie en de gesprekken met de commissie dat georganiseerde
contacten met het werkveld, bijvoorbeeld in relatie tot stageactiviteiten, verder ontwikkeld
dienen te worden. Masterstudenten die de commissie heeft gesproken vinden het jammer
dat het (nog) niet goed mogelijk is om een stage te lopen. Zij bevestigen dat de link met het
beroepenveld nog moet groeien. Zelfgezochte stages worden doorgaans door de opleiding wel
goedgekeurd.
De relatie met de actuele praktijk van relevante beroepen komt volgens de zelfstudie op diverse
momenten aan bod in de bachelor- en masteropleiding. Zo bieden de vakken behorende bij
een van de vier thema’s zicht op mogelijke werkvelden voor de toekomstige psychologisch
onderzoeker en professional. De ontwerpvakken besteden aandacht aan het type werk van een
psychologisch ontwerper, adviseur en beleidsmaker en de onderzoeksvakken aan de rol van
onderzoeker. Verder wordt onder meer via de inzet van gastsprekers en afgestudeerden uit het
beroepenveld studenten een beeld gegeven van het mogelijke werkveld en worden in diverse
vakken praktijkvoorbeelden gebruikt ter concretisering en ter illustratie.
Oordeel
De commissie oordeelt dat de kennisontwikkeling van studenten van de bachelor- en masteropleiding in voldoende mate plaatsvindt in interactie tussen het onderwijs en het onderzoek.
Dit komt onder meer tot uitdrukking in de (onderzoeks)opdrachten die studenten moeten
vervullen in diverse vakken, zoals de PO1 en PO2 en de theses. De commissie stelt vast dat
docenten in meerderheid actief betrokken zijn bij de onderzoeksprogramma’s en voorbeelden
uit de onderzoekpraktijk ook inzetten in het onderwijs. De interactie tussen onderwijs en
onderzoek is voldoende, maar naar de mening van de commissie nog niet sterk ontwikkeld. De
natuurwetenschappelijke benadering van de psychologie zou volgens de commissie nog verder
toegespitst kunnen worden. De commissie merkt op dat een leerlijn naar de bachelorthesis toe
waarin onderwijs en onderzoek aan elkaar gekoppeld worden, de interactie tussen onderwijs
en onderzoek in de opleiding zou verbeteren. Zij is van mening dat de opleiding hiervoor meer
oog zou moeten hebben.
QANU / Psychologie / UT
293
De commissie heeft de literatuur bekeken die bij de verschillende vakken van de bachelor- en
masteropleiding wordt bestudeerd. Zij stelt vast dat deze voldoende aansluit bij actuele theorieën.
De commissie is van mening dat het programma van de bachelor- en masteropleiding de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek voldoende waarborgen, onder meer in de hierboven genoemde onderzoeksvakken in de bacheloropleiding,
de specialisatievakken in een thema in de masteropleiding en de bachelor- en masterthesis.
De commissie heeft op basis van de door haar bestudeerde bachelortheses de indruk dat er
wel meer methoden- en techniekenonderwijs in het bachelorprogramma geprogrammeerd
zou kunnen worden. In vergelijking met andere psychologieopleidingen heeft de UT weinig
Methodenleer en Statistiek (20 studiepunten) als aparte vakken in het bachelorcurriculum
geprogrammeerd. Het European Framework stelt dat hiervoor 30 studiepunten benodigd is.
De opleiding beargumenteert dit doordat statistiek- en methodenleer ook in andere vakken
verweven is, zoals in PO1 en PO2. Als positief punt merkt de commissie hierbij op dat de
‘onderzoeksvakken’ bij de UT geen traditioneel struikelvak vormen.
De commissie oordeelt dat er diverse verbanden met de relevante beroepspraktijk worden
gelegd, bijvoorbeeld door de inzet van gastsprekers, praktijkvoorbeelden, en het toegepaste
karakter van praktijk- en onderzoeksopdrachten. Zij sluit zich aan bij het oordeel van de opleiding dat contacten met het werkveld en dan met name gericht op de stagemogelijkheden,
nog verder ontwikkeld kunnen worden, zeker gezien het toepassingsgerichte karakter dat de
opleiding nastreeft.
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma
Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma.
De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te
bereiken.
De opleiding maakt in haar zelfstudie een onderscheid tussen funderende vakken, themavakken, onderzoeksvakken, ontwerpvakken, vaardigheidsvakken, de minor en de bachelor- en
masterthesis.
De funderende vakken behandelen de vijf basisdisciplines van de psychologie (bio- en neuropsychologie, sociale psychologie, functieleer, persoonlijkheidsleer en klinische psychologie) en
geschiedenis en filosofie van de psychologie. De themavakken hebben betrekking op de toegepaste disciplines. In de eerste twee jaar van de bacheloropleiding zijn zes verplichte themavakken (verdeeld over de vier thema’s) opgenomen die dienen ter oriëntatie op de specialisatie in
de bachelor- en masteropleiding. In het derde jaar van de bacheloropleiding kiest een student
binnen één thema vier themavakken en in de masteropleiding binnen een ander thema vier
themavakken. De specifieke vaardigheidsvakken zijn gericht op psycho-diagnostische vaardigheden en communicatievaardigheden, zoals studievaardigheden en informatievaardigheden in
het eerste jaar van de bacheloropleiding en testtheorie en psychodiagnostiek in het tweede jaar
van de bacheloropleiding. Het idee achter de minor is dat studenten in het derde bachelorjaar
ten minste 20 studiepunten besteden aan vakken buiten het vakgebied van de psychologie
294
QANU / Psychologie / UT
ter verbreding van hun competenties. Dit sluit aan bij de onderwijsfilosofie van de UT. De
onderzoeksvakken, ontwerpvakken (PO1 en PO2) en bachelor- en masterthesis zijn bij F4
besproken.
In een schema geeft de opleiding in de zelfstudie per competentiegebied aan op welke wijze de
vakken in relatie staan tot de beoogde competenties en bijbehorende eindkwalificaties. Samengevat worden de vakinhoudelijke competenties vooral verwezenlijkt door de funderende vakken en de themavakken. De wetenschappelijke competenties binnen de onderzoeksvakken,
ontwerpvakken, Testtheorie en psychodiagnostiek, de themavakken, de funderende vakken op
het gebied van filosofie van psychologie en beroepsethiek en binnen de bachelor- en masterthesis.
De toegepaste wetenschappelijke competenties komen aan bod binnen de ontwerpvakken,
theses, themavakken en de specifieke vaardigheidsvakken. Dit geldt eveneens voor de ontwikkelings- en professionele competenties. De opleiding licht dit verder toe aan de hand van de
inhoud van de vakken.
In de zelfstudie heeft de opleiding een bijlage opgenomen waarin de leerdoelen van de vakken
uit de bachelor- en masteropleiding zijn uiteengezet.
Masterstudenten noemen het toegepaste karakter en de bijzondere specialisaties, bijvoorbeeld
Media en Techniek, in het gesprek met de commissie sterke punten van de opleiding. Masterstudenten waarderen de verbreding in de masteropleiding positief in het gesprek met de
commissie. Zij ervaren dit alsof zij zich twee keer specialiseren. Indien studenten ervoor kiezen
binnen de master, naast hun hoofdrichting, vier vakken te volgen binnen één ander thema,
dan kunnen zij een nevenrichting behalen. Deze hoofd- en nevenrichting worden vermeld op
een document dat zij krijgen tijdens de diploma-uitreiking.
De commissie heeft van studenten en docenten desgevraagd gehoord dat zij graag zouden
willen dat de themavakken voor de masteropleiding (die nu samen worden gegeven met de
bacheloropleiding) exclusief voor de masteropleiding aangeboden worden. De opleiding heeft
dit in het verleden getracht te realiseren door masterstudenten een extra opdracht te geven.
Dit mislukte echter doordat voor docenten niet goed duidelijk was wie een bachelor-, premaster- en masterstudent was. De opleiding geeft aan dat indien zich meer masterstudenten
inschrijven, het mogelijk wordt aparte themavakken voor de masteropleiding te ontwikkelen
en te verzorgen. Docenten geven aan dat de verdieping in de masteropleiding plaatsvindt in de
verdiepingsvakken. Deze mogen pas gevolgd worden als de themavakken van de bacheloropleiding en de bachelorthesis met goed gevolg zijn afgerond.
Oordeel
De commissie heeft de leerdoelen van de programmaonderdelen zoals opgenomen in de zelfstudie bestudeerd en net als de opleiding gerelateerd aan de competenties en eindkwalificaties
van de bachelor- en masteropleiding. Zij is van mening dat de opleiding de beoogde eindkwalificaties op zeer gedegen wijze heeft uitgewerkt in het programma en het programma
een adequate concretisering betreft van deze competenties. Het specifieke toegepaste en op
ICT-gerichte profiel van de Twentse psychologieopleiding (zie F1) komt naar het oordeel van
de commissie voldoende aan bod. De commissie heeft echter de overtuiging dat dit binnen
het programma nog sterker geprofileerd kan worden. Zij kreeg de indruk dat het ontwerpvak
PO2, welke specifiek is voor het Twentse curriculum, ongeveer hetzelfde behelst als wat bij
zusteropleidingen bekend staat als leeronderzoek of onderzoekspracticum. Het onderzoek dat
in PO2 wordt uitgevoerd richt zich op het wetenschappelijk onderbouwd ontwerpen van
QANU / Psychologie / UT
295
interventies. Overeenkomstig de doelstelling heeft de opleiding duidelijk gekozen voor een
brede invulling, onder meer door de minor die studenten kunnen benutten om hun competenties te verbreden in een ander wetenschappelijk domein. De commissie was vooraf, als
keerzijde van de breedheid van de bacheloropleiding, enigszins bezorgd over de hoeveelheid
verdiepende psychologische kennis en inzicht in de opleiding. De opleiding heeft desgevraagd
aangegeven dit te bewaken door binnen de bacheloropleiding de thesis (20 studiepunten)
te laten aansluiten bij de themavakken (20 studiepunten). Indien de student zich verder wil
specialiseren in de masteropleiding kan hij of zij vervolgens 40 studiepunten aan hetzelfde
onderwerp besteden als de specialisatie van de bacheloropleiding. De commissie oordeelt dat
deze opzet voldoende mogelijkheden biedt voor verdieping.
De commissie heeft bij F3 vastgesteld dat de bacheloropleiding volgens de opleiding een daadwerkelijk afgeronde opleiding is, waarna de student de arbeidsmarkt kan betreden. Het feit
dat een (verplichte) stage in de bacheloropleiding ontbreekt, vormt een spanning tussen de
doelstelling en de realisatie van de eindkwalificaties via het verplichte programma. Het is wel
mogelijk de stage in de minorruimte te programmeren. De commissie is positief over de ruime
omvang die in het programma wordt toegekend aan de bachelorthesis. Dit, naar de mening
van de commissie, volwaardige gewicht voor een bachelorthesis past goed bij de afgeronde
opleiding die in de doelstellingen wordt nagestreefd. De commissie vindt dat het bachelorcurriculum voldoet aan de breedheid die de doelstellingen vereisen, bijvoorbeeld door de programmering van een minor. Verder is de commissie van mening dat de ambities ten aanzien
van het toegepaste ontwerpgerichte karakter in de doelstellingen van de opleiding verder kunnen worden uitgewerkt. De commissie steunt de opleiding in haar verlangen om een korte
stage in het bachelorprogramma op te nemen.
De commissie is van mening dat de eindkwalificaties adequaat vertaald zijn in leerdoelen van
de vakken. De opleiding maakt bij elk vak een onderscheid tussen leerdoelen op het gebied
van kennis, inzicht en vaardigheden (voor zover van toepassing). Zorgpunt van de commissie is
de uitwisselbaarheid van de themavakken die zowel binnen de bachelor- als binnen de masteropleiding kunnen worden ingezet. Zij begrijpt de overwegingen van de opleiding om dit zo
in te vullen en is ook van mening dat de basiskwaliteit voor dit facet voor de masteropleiding
gewaarborgd is door de verdiepingsmodulen en masterthesis van samen 40 studiepunten. De
voorkeur verdient echter om specifieke masterthemavakken te ontwikkelen. Dit zou met de
groei van studentenaantallen in de masteropleiding volgens de commissie ook realiseerbaar
moeten zijn. De commissie vindt het toegepaste karakter van de doelstelling van de masteropleiding nog mager vertegenwoordigd in het curriculum van de masteropleiding. Dit zou verder
versterkt kunnen worden door meer aandacht te besteden aan praktijkervaring, bijvoorbeeld
in de vorm van een stage.
Met ieder hbo-einddiploma is instroom in de masteropleiding mogelijk na een premasteropleiding van een jaar. Bij de meeste andere opleidingen betreft dat tweeënhalf jaar als de student geen
aansluitende hbo-vooropleiding heeft gevolgd. De commissie is bezorgd over hoe het Psychologie-eindniveau wordt bereikt. Het is echter te vroeg hier een gefundeerd oordeel over te geven.
De commissie heeft vastgesteld dat de opleidingen voldoen aan de eisen voor de Basisaantekening Psychodiagnostiek. Het viel de commissie op dat het opleidingsprogramma van de
bachelor- en masteropleiding tezamen minder aandacht besteedt aan klinische psychologie
dan gemiddeld in Nederland. De opleiding geeft aan dat dit bij de start van de opleiding ook
zo met het Ministerie is afgesproken.
296
QANU / Psychologie / UT
Het programma in zijn geheel overziend op basis van de inhoud van de vakken en de opbouw
binnen de funderende-, onderzoeks-, ontwerp-, thema- en specifieke vaardigheidsvakken en
de bachelor- en masterthesis, is de commissie concluderend van mening dat dit studenten
voldoende de mogelijkheid biedt de eindkwalificaties te behalen. De punten van kritiek die
hierboven zijn genoemd, vormen een belangrijke plek in de afweging van de commissie. Om
die reden heeft de commissie dit facet voor beide opleidingen beoordeeld met een voldoende
en niet met een goed.
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
F6: Samenhang programma
Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
De zelfstudie geeft aan dat binnen de bacheloropleiding drie componenten in samenhang
worden aangeboden. Dit betreft 1. de disciplinaire basis in de funderende- en themavakken,
2. (toegepast) onderzoek in de ontwerp- en onderzoeksvakken en 3. vaardigheden binnen de
specifieke vaardigheidsvakken. In de masteropleiding ligt het accent inhoudelijk op de disciplinaire basis binnen een bepaald thema en het (toegepast) onderzoek. In een schema zet de
opleiding uiteen hoe de component (toegepast) onderzoek in een relatie van bruikbaarheid en
toepasbaarheid staat tot de andere twee componenten. Zo wordt bij de oplossing van psychologische problemen, bijvoorbeeld in het vak Psychologisch ontwerpen 1, de kennis gebruikt
die is geleverd binnen de funderende vakken. De kennis uit de funderende vakken kan worden
toegepast binnen de ‘toegepaste stroom’ bijvoorbeeld bij Psychologisch ontwerpen 2 en de
bachelorthesis. Tot slot geeft de opleiding aan dat de vaardigheden voor academisch, onderzoeksmatig en professioneel handelen worden geleverd door de vaardighedenvakken.
Uit studenttevredenheidsonderzoek dat door de faculteit is gehouden (juni 2005), blijkt dat
studenten Psychologie de opbouw van de voorkennis in het curriculum als goed ervaren, zij
van mening zijn dat er nauwelijks overlap is tussen de vakken en dat het onderwijsaanbod
voldoende samenhang biedt.
Masterstudenten die de commissie heeft gesproken geven desgevraagd aan dat zij nauwelijks
onnodige herhalingen of overlap in het programma hebben ervaren. Zij weten twee voorbeelden te noemen van enige herhaling in het curriculum die inmiddels zijn aangepast. Zij vinden
de samenhang in het programma goed afgestemd.
Oordeel
De commissie heeft het programma van de bachelor- en masteropleiding op samenhang bestudeerd. De commissie is van oordeel dat de bacheloropleiding strak geprogrammeerd is. De
vaardigheden die worden aangeleerd bouwen binnen de verschillende vakken op elkaar voort
en er zijn duidelijke clusters van samenhangende vakken. De commissie waardeert dit positief.
De commissie constateert dat door de thema’s in de bachelor- en masteropleiding een goede
inhoudelijke samenhang op een bepaald veld wordt bewerkstelligd. De commissie heeft geen
onnodige overlap geconstateerd in het programma. Zij beoordeelt dit facet voor de bacheloren masteropleiding als voldoende.
QANU / Psychologie / UT
297
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
F7: Studielast
Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
Voor de bachelor- en masteropleiding geldt dat elk studiejaar een geprogrammeerde omvang
van 60 studiepunten heeft. Met uitzondering van 1 ECTS-studiepunt verschil in het eerste
bachelorjaar, is dit gelijkmatig over semesters verdeeld. Een semester kent twee blokken. Per
blok is de studielast ongeveer 15 studiepunten. De onderzoeksvakken in het eerste en tweede
bachelorjaar worden twee keer aangeboden. Vanwege de beschikbare docentcapaciteit kunnen op deze manier de groepen kleinschalig worden gehouden. Aan het eind van het eerste
en tweede bachelorjaar staan minder vakken ingepland, omdat het zwaartepunt dan ligt op de
afronding van PO1 en PO2.
In de zelfstudie geeft de opleiding een vijftal maatregelen die zij heeft genomen om de studeerbaarheid te maximaliseren. Dit betreft bijvoorbeeld de verroostering van het onderwijs waarbij
op basis van zogeheten ‘microplanformulieren’ rekening wordt gehouden met de spreiding
van hoorcolleges, werkcolleges en practica over een blok en het semester. Studenten hebben
twee tentamenkansen per vak per jaar. Studenten worden vooraf geïnformeerd over de meest
studeerbare volgorde van vakken. Op een aantal overgangen is verplichte voorkennis als eis
gesteld, bijvoorbeeld op het gebied van methoden en statistiek. Studenten mogen vakken uit
de masteropleiding volgen terwijl de bacheloropleiding nog niet is afgerond. Om te starten
met de masterthesis is echter een volledig afgeronde bacheloropleiding vereist. De opleiding
geeft aan evaluatiegegevens over de studeerbaarheid te gebruiken om het curriculum inhoudelijk en logistiek te versterken. Uit vakevaluaties blijkt dat studenten aan vakken met veel
practica of opdrachten evenveel of meer tijd dan de geplande studielast besteden. Aan vakken
die worden afgerond met een tentamen besteden studenten over het algemeen minder studietijd. De opleiding houdt hier in de planning rekening mee door werkvormen en toetsvormen
te spreiden.
Uit studenttevredenheidsonderzoek (juni 2005) blijkt dat iets meer dan de helft van de bachelorstudenten tussen de 16 en 31 uur per week besteedt aan hun studie. Naar aanleiding hiervan
is het eerste jaar geïntensiveerd door meer contactmomenten in te lassen voor het onderdeel
PO1. In 2006-2007 streeft de opleiding naar een verdere uitbreiding van het aantal colleges in
het eerste semester van het eerste bachelorjaar. Verder geven studenten in dit tevredenheidsonderzoek aan dat de opleiding en de propedeuse goed te doen is in de tijd die ervoor staat. De
commissie heeft de bachelorstudenten die zij heeft gesproken gevraagd hoeveel zij de afgelopen
week hebben gestudeerd. Hieruit komt een zeer uiteenlopend beeld van de studielast: van
gemiddeld 28 uur per week tot 60 uur per week.
Studenten van de bacheloropleiding geven aan dat Statistiek een zwaar vak is en voor enkele
studenten een struikelblok betekent. Het vak is inmiddels wel in kleinere onderdelen opgedeeld. Studenten geven aan dat de opleiding verder ‘goed te doen’ is en soms wel moeilijker
mag. Studenten geven aan geen ‘last’ te hebben van bijvakkers of studenten die de opleiding
als tweede studie volgen. Deze studenten halen volgens hen weinig punten.
298
QANU / Psychologie / UT
Ten aanzien van de studeerbaarheid in de masteropleiding geven de masterstudenten die de
commissie sprak aan dat zij gedurende de hele masteropleiding vakken volgen en de thesis
schrijven. Door de programmering van de vakken tot aan het einde van de master, kunnen
zij zich in de eindfase minder focussen op de thesis of externe opdracht. Ook noemen zij de
programmering van de vakken in de masteropleiding weinig flexibel. Als zij de vakken anders
willen spreiden over hun masterjaar, is dat wel mogelijk, maar vraagt dat veel organisatietalent
van de student, aldus de masterstudenten. Desgevraagd geeft de staf aan dat voor deze opzet is
gekozen vanwege de flexibiliteit om op elk moment in de masteropleiding te kunnen instromen (bij de start van elke periode, dus vier keer per jaar). Vanwege de start en de (nog) kleine
studentenaantallen is ervoor gekozen nog geen grote hoeveelheid vakken aan te bieden. Daarnaast vindt de staf het een voordeel dat studenten door de verdiepingsvakken in het tweede
semester, naast het werken aan de thesis, ook contact houden met de opleiding.
Oordeel
De commissie vindt de opleidingen zeer studeerbaar. De studiepunten zijn evenwichtig verdeeld over het programma. De gerealiseerde studielast verschilt van student tot student, maar
benadert in de ogen van de commissie voldoende de geprogrammeerde studielast. De commissie is positief over de wijze van roostering van colleges en tentamens. Door de goede spreiding
hiervan wordt onnodige vertraging voorkomen. De commissie plaatst echter ook enkele kanttekeningen bij dit facet. Zij stelt vast dat in de bacheloropleiding het onderdeel beroepsethiek
een werkcollege met verplichte deelname betreft, maar dat de studenten hier geen studiepunten
voor ontvangen. De commissie raadt de opleiding aan van dit onderdeel een cursus te maken
of hier studiepunten voor te geven, omdat het programma anders uitgebreider is dan op grond
van het aantal studiepunten verwacht mag worden. De commissie is verder van oordeel dat
masterstudenten een ritme van: eerst vakken dan de thesis, in het studieprogramma missen.
Deze programmering maakt het volgens de commissie moeilijk voor studenten om buiten de
nabije omgeving een stage of externe opdracht uit te voeren. De commissie heeft op basis van
de gesprekken met de staf de indruk dat bij groei van de studentenaantallen in de masteropleiding meer persoonlijk toegesneden opleidingsprogramma’s door vergroting van het aantal
vakken en dus keuzemogelijkheden mogelijk worden. Zij moedigt deze ontwikkeling aan. Zij
vindt het positief dat studenten vier keer per jaar kunnen instromen in de masteropleiding.
De commissie concludeert de positieve punten en de verbeterpunten wegende, dat het programma in voldoende mate studeerbaar is. De punten van kritiek die hierboven zijn genoemd,
vormen een belangrijke plek in de afweging van de commissie. Om die reden heeft de commissie dit facet voor beide opleidingen beoordeeld met een voldoende en niet met een goed.
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
F8: Instroom
Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten:
WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek.
WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
De toelatingsvereisten voor de bacheloropleiding zijn opgenomen in de studiegids. Studenten met een vwo-diploma worden rechtstreeks toegelaten tot de bacheloropleiding. Studenten met een hbo-propedeuse of hbo-einddiploma worden toegelaten mits zij over voldoende
QANU / Psychologie / UT
299
wiskundekennis beschikken. Minimale eis is wiskunde op havo-niveau in de profielen N&G en
N&T of HAVO wiskunde-B (oude stijl). Deze wiskunde-eis geldt ook voor studenten die via
een ministeriële beschikking of colloquium doctum toegang verkrijgen tot de bacheloropleiding. Voor aankomende studenten die niet aan deze eis voldoen, biedt de faculteit driemaal per
jaar een wiskundecursus aan die wordt afgesloten met een toets. Studenten die deze toets niet
voor aanvang van het collegejaar met een voldoende hebben afgerond, worden niet toegelaten
tot de bacheloropleiding.
De UT kent relatief veel studenten die uit Duitsland afkomstig zijn. Zij voldoen aan de wiskunde-eis wanneer zij tot en met de ‘Abitur’ wiskundeonderwijs hebben genoten. Eveneens
moeten zij aantonen het Nederlands op NT-2 niveau te beheersen. Hiervoor biedt de UT een
taalcursus aan. De Centrale Studenten Administratie van de UT registreert instromende studenten en controleert in samenwerking met Bureau Onderwijszaken of studenten aan de eisen
voor de bacheloropleiding of de masteropleiding voldoen. Wat betreft de aansluiting van het
programma op de vooropleiding van Duitse studenten is de opleiding gebleken dat de taalcursus voldoet, maar extra aandacht in de vorm van een aanvullende cursus gedurende het eerste
jaar wenselijk is. Een dergelijke cursus is ook aangeboden en vervolgens goed geëvalueerd
(december 2004). Besloten is deze cursus aan te bieden aan alle bacheloropleidingen van de
faculteit. Desgevraagd geven de studenten die de commissie heeft gesproken aan dat communicatie met Duitse studenten goed verloopt. Ook Duitse studenten zelf vinden de integratie
in de groep goed verlopen.
In de zelfstudie wordt voor de bacheloropleiding het systeem van standaardvrijstellingen en
individuele vrijstellingen uiteengezet. Voor studenten met een hbo-propedeuse Toegepaste
Psychologie van de Saxion Hogeschool bestaat een standaard vrijstellingspakket van 15 studiepunten. De Saxion Hogeschool biedt bovendien deze studenten de mogelijkheid om tijdens de hbo-propedeuse wiskunde-onderwijs te volgen waarmee voldaan kan worden aan de
wiskunde-eis. Dit onderwijs is in samenwerking met de bacheloropleiding Psychologie van
de UT opgezet. Daarnaast bestaat voor deze studenten de mogelijkheid om tijdens hun propedeuse al vakken te volgen en tentamen te doen binnen de bacheloropleiding. Naast deze
specifieke regeling kent de opleiding een standaard vrijstellingsregeling voor studenten met
een hbo-bachelordiploma die de bacheloropleiding Psychologie willen volgen. Zij krijgen een
vrijstelling voor de minor (20 studiepunten). Naast deze standaard vrijstellingsregelingen geldt
een individuele vrijstellingsregeling. Individuele aanvragen voor vrijstellingen worden door de
examencommissie beoordeeld.
Studenten met een afgeronde bacheloropleiding Psychologie van een Nederlandse of buitenlandse universiteit kunnen instromen in de masteropleiding Psychologie. Ook voor de masteropleiding geldt dat instromende studenten op NT2-niveau de Nederlandse taal moeten
beheersen. Voor niet-Psychologie wo-bachelors en voor hbo-bachelors verschaft een premastertraject (60 studiepunten) toegang tot de masteropleiding Psychologie aan de UT. Voor hen
geldt ook de wiskunde-eis.
De zelfstudie geeft een overzicht van de instroomaantallen in de bachelor- en masteropleiding.
De bacheloropleiding heeft qua studentenaantallen een sterke groei doorgemaakt. De instroom
was de eerste drie jaar (start in 2002) redelijk stabiel (gemiddeld 121 studenten per studiejaar)
en steeg in 2005 naar 218 instromende studenten. Dit is een toename van 80%. Uit de cijfers
blijkt dat deze toename is toe te schrijven aan de extra instroom van buitenlandse (Duitse) studenten, die is ingegeven door de invoering van de numerus clausus in Duitsland. De UT heeft
300
QANU / Psychologie / UT
een actief wervingsbeleid gevoerd in Duitsland. Gemiddeld over de afgelopen vier collegejaren
heeft 63% van de bachelorstudenten een vwo-vooropleiding, 11% een hbo-propedeuse en
26% een buitenlands diploma.
De masteropleiding is in 2005-2006 met 35 ingeschreven studenten van start gegaan. Van hen
hebben elf studenten (31%) de bacheloropleiding Psychologie aan de UT gevolgd en 22 (63%)
het premasterprogramma. De overige twee masterstudenten (6%) hebben een wo-bacheloropleiding Psychologie aan een andere universiteit gevolgd. In het premasterprogramma zijn in
2004 25 studenten ingestroomd en in 2005 33. De verdeling van studenten over de diverse
mastervarianten is verschillend. Iets meer dan de helft van de studenten volgt het thema
Veiligheid en Gezondheid. Ongeveer een kwart kiest het thema Arbeid en Organisatie. De
overige studenten zijn ongeveer gelijk verdeeld over de twee andere thema’s.
Werving en voorlichting aan aankomende studenten vindt langs diverse kanalen plaats: via
websites, opleidingsbrochures, een Carrièreboek waarin beroepsmogelijkheden na een gedragswetenschappelijke bacheloropleiding worden geschetst, voorlichtingsdagen, voorlichting op
vwo-scholen, meeloopdagen en via de landelijke studiebeurzen en studiebeurzen in Duitsland.
Bachelorstudenten die de commissie heeft gesproken geven aan dat in de voorlichting nu
heel duidelijk wordt gemaakt dat de UT geen klinische richting aanbiedt. De eerste lichting
bachelorstudenten was daarvan nog niet goed op de hoogte. Zij melden de commissie dat
als zij de klinische richting toch ambiëren, wel na het tweede jaar bij een andere universiteit,
bijvoorbeeld de Radboud Universiteit, in het derde jaar kunnen instromen om een klinische
richting te volgen.
Oordeel
Sinds de start van de opleiding Psychologie aan de UT in 2002 is de bacheloropleiding uitgegroeid tot de opleiding met de grootste instroom van de UT: van 120 studenten in 2002
tot 220 studenten in 2005. De commissie heeft vastgesteld dat de opleidingen een redelijk
gedifferentieerde instroom kennen. De opleidingen spelen hier adequaat op in. Uit studievoortgangsgegevens die de opleiding heeft vermeld in de zelfstudie maakt de commissie op
dat vwo-instromers het over het algemeen goed doen. De aansluiting lijkt geen probleem.
Studenten met een hbo-propedeuse stromen minder snel door. De opleiding geeft aan dat dit
de komende jaren een punt van aandacht zal worden. De commissie is van mening dat het programma adequaat aansluit bij de gevarieerde instroom in de bachelor- en masteropleiding. Zij
waardeert de maatregelen die de opleiding voor de verschillende doelgroepen neemt, bijvoorbeeld voor de Duitse studenten en het premastertraject voor hbo-studenten. De commissie
heeft het pr- en voorlichtingsmateriaal bekeken en vindt dat deze een goed beeld geven van de
opleiding. Enig punt van aandacht betreft de studiegids. De commissie vindt deze student- (en
commissie-) onvriendelijk door bundeling van alle opleidingen van de faculteit in één gids.
De commissie concludeert dat het programma van de bachelor- en masteropleiding qua vorm
en inhoud voldoende aansluit op de kwalificaties van instromende studenten.
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
QANU / Psychologie / UT
301
F9: Duur
De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum:
WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten.
WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
Het bachelorprogramma omvat 180 ECTS-studiepunten en voldoet daarmee aan de formele
eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Het masterprogramma omvat 60
ECTS-studiepunten en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang
van het curriculum.
Oordeel
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud
Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
De opleidingen hanteren als didactisch uitgangspunt dat studenten in aanraking worden
gebracht met een mix aan werkvormen, aansluitend bij de beoogde competenties. Onderdeel
van het didactisch concept is de elektronische leeromgeving TeleTOP en het gebruik van ICTmiddelen zoals ZAP’s (Zeer Actieve Psychologie) en VIP’s (Vaardigheden in de Psychologie).
ZAP’s zijn korte interactieve modulen waarin studenten kennismaken met experimenten en
fenomenen uit de psychologie. VIP’s zijn uitgebreidere modulen waarmee vaardigheden in de
psychologie, zoals gesprekvaardigheden en diagnostische vaardigheden, aanschouwelijk worden gemaakt. Deze zijn ontwikkeld in door de Stichting SURF en de DU (Digitale Universiteit) gefinancierde projecten.
Als werkvormen kent de bacheloropleiding het hoorcollege, werkcolleges, practica, de thesis/
stage en zelfstudie. Hoor- en werkcolleges zijn gericht op het verwerven van kennis en inzicht.
Voor het verwerven van vaardigheden of oefenen van competenties zet de opleiding practica,
uitgebreide werkcolleges of groeps- of individuele opdrachten in. Statistiek en methodologie
vakken maken ook gebruik van kleinschalige werkcolleges en practica. De eerste twee bachelorjaren kennen relatief veel hoorcolleges. De opleiding geeft aan deze in te zetten om studenten
te laten kennismaken met het vakgebied en de wijze van denken en leren, en studenten te
stimuleren tot (regelmatige) zelfstudie. De hoeveelheid contacturen neemt af in het derde
jaar. De opleiding verwacht van studenten dat zij dan beter in staat zijn zelf hun studieproces
vorm te geven. Zij stuurt dit aan via omvangrijke groeps- en individuele opdrachten. De specialisatiefase in de bacheloropleiding wordt afgesloten met een thesis (20 studiepunten); deze
kan gecombineerd worden met een korte stage. Studenten worden bij de thesis individueel
begeleid door de docenten.
In de masteropleiding bestaan de werkvormen uit hoor- en werkcolleges, de thesis/stage en
zelfstudie. Het aantal contactmomenten is in vergelijking tot de bacheloropleiding lager. De
masteropleiding bestaat voor een groot deel uit groeps- en individuele opdrachten en de masterthesis (30 studiepunten) die net als in de bacheloropleiding eventueel gecombineerd kan
worden met een stage. Door de (nog) kleine omvang van de groepen in de masteropleiding is
het onderwijs volgens de opleiding interactief en individueel.
302
QANU / Psychologie / UT
Uit onderwijsevaluaties is naar voren gekomen dat docenten en studenten een voorkeur hebben voor een groter aantal contactmomenten. De opleidingscommissie adviseerde in 2005 het
aantal contacturen in het eerste jaar uit te breiden. Voor het studiejaar 2006-2007 bereidt de
opleiding een verdere uitbreiding van de contacturen in het eerste bachelorjaar voor.
Studenttevredenheidsonderzoek (juni 2005) laat zien dat bachelorstudenten de praktijkgerichtheid van de opleiding waarderen, de opleiding voldoende activerende onderwijsvormen
bevat en een goede verhouding tussen individueel en in groepsverband werken heeft.
Oordeel
De commissie is van mening dat de elektronische leeromgeving TeleTOP en het gebruik van
ZAP’s en VIP’s in het onderwijs aansluit bij het onderscheidend kenmerk van de Twentse
opleidingen zoals verwoord bij F1: de gerichtheid op ICT. De commissie heeft enkele ZAP’s
en VIP’s bekeken en vindt deze aansluiten bij het didactisch concept. De commissie vindt dit
een belangrijke en interessante vernieuwing en een adequate manier om technologie toe te
passen in het onderwijs. Zij waardeert het positief dat dit in samenwerking met enkele andere
universiteiten tot stand is gekomen en hiervan nu ook bij zusteropleidingen elders gebruik
wordt gemaakt.
In een tabel heeft de opleiding in de zelfstudie de verschillende werkvormen over de verschillende studiejaren uiteengezet. De commissie vindt de verhouding tussen de bovengenoemde
werkvormen passend bij de inhoud en de beoogde competenties. Studenten worden, aansluitend bij het didactisch uitgangspunt, met een mix aan werkvormen geconfronteerd. De commissie is positief over het feit dat er binnen de opleiding aandacht wordt besteed aan de sociale
cohesie binnen de werkgroepen, bijvoorbeeld gericht op integratie van Duitse studenten door
hen in kleine groepjes te laten samenwerken met Nederlandse studenten.
De commissie concludeert dat het gehanteerde didactische uitgangspunt en de invulling
hiervan via de diversiteit aan werkvormen aansluiten bij de beoogde eindkwalificaties van de
bachelor- en de masteropleiding.
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
F11: Beoordeling en toetsing
Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van
(onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
In de zelfstudie heeft de opleiding per studieonderdeel van het bachelor- en masterprogramma
aangegeven hoe getoetst wordt. Hieruit blijkt dat elk onderwijsonderdeel wordt afgesloten
met een tentamen of opdracht of beide (uitgezonderd de proefpersoonuren en beroepsethiek,
hiervoor geldt verplichte deelname). Al eerder is aangegeven dat bij de verroostering van het
onderwijs de spreiding van de verschillende toetsvormen een rol speelt. De toetsvormen worden bepaald door de examinator van de vakken. De onderwijscoördinator controleert of de
aangeboden toetsvormen goed op elkaar afgestemd zijn. Deze afstemming komt ook aan de
orde op het semesteroverleg. De representativiteit, het niveau en de aard van de toetsing vormen een vast onderdeel van de vakevaluaties. Studenten wordt hiervoor na afloop van elk vak
gevraagd digitaal een vragenlijst in te vullen.
QANU / Psychologie / UT
303
Studenten worden via de digitale leeromgeving TeleTOP vooraf geïnformeerd over de wijze
waarop het eindcijfer wordt bepaald, indien de beoordeling zowel uit een tentamen en één
of meerdere opdrachten bestaat. De opleiding geeft aan dat eisen en criteria aan opdrachten
vooraf beschikbaar (moeten) worden gesteld via TeleTOP. De bachelor- en masterthesis worden voor de consistentie beoordeeld aan de hand van een lijst met beoordelingsaspecten en
kennen een eerste en tweede beoordelaar.
In de OER is geregeld dat studenten tentamens en opdrachten in kunnen zien. Een student
kan verzoeken om individuele nabespreking van en feedback op het werk. Over het algemeen
geven docenten van de opleiding studenten meer feedback op opdrachten dan alleen het cijfer.
Elk blok heeft een tentamenperiode. Tentamens worden per vak tweemaal per jaar aangeboden (één herkansing aan het einde van het volgende blok of in augustus). Organisatorische
informatie over tentamens wordt aan studenten verstrekt via het Tentamen Aanmeld Systeem
Twente. Studenten moeten zich via dit systeem ook aanmelden voor tentamens.
De Kamer Psychologie van de examencommissie van Gedragswetenschappen bestaat uit vijf
leden, benoemd door de decaan. Zij vergaderen eens per maand. Onderwerpen die aan bod
komen zijn: de vaststelling en uitvoering van de OER, maatregelen in geval van fraude, goedkeuring van studieprogramma’s en toetsingsregelingen, verlenen van vrijstellingen, klachten
over examenprocedures, vaststellen of studenten voldoen aan de gestelde eisen voor het (cum
laude) diploma.
Op facultair niveau is toetsbeleid ontwikkeld. De opleiding wil met de invoering van dit toetsbeleid waarborgen dat studenten blijvend worden voorzien van betrouwbare feedback over de
ontwikkeling van de vereiste competenties. De examencommissie krijgt binnen dit beleid een
nieuwe taak op het gebied van optimalisering van het toetsbeleid.
De commissie heeft gesproken met leden van de opleidingspecifieke Kamer Psychologie van
de facultaire examencommissie. De Kamer Psychologie van de examencommissie vergadert in
principe maandelijks. De commissie heeft begrepen dat de drie kamers binnen de faculteit het
eigenlijke commissiewerk per opleiding verzorgen. De Kamer Psychologie van de examencommissie houdt zich vooral bezig met het afhandelen van aanvragen van studenten, bijvoorbeeld
rondom vrijstellingen, en met procedures, zoals een instructie voor docenten. De examencommissie geeft aan dat de cijfergeving bij beoordelingen de autonomie van de docent betreft. Er
wordt binnen de faculteit wel gestreefd naar het zo veel mogelijk gelijk houden van de procedure die de drie kamers hanteren, bijvoorbeeld ten aanzien van de eisen aan de bachelor- en
masterthesis en de bouwstenen voor het op te zetten toetsingsbeleid.
Gesproken bachelorstudenten bevestigen dat de stof over het algemeen goed wordt behandeld
in de tentamens. Zij waarderen het dat elk tentamen met het oog op herkansing wordt nabesproken en bevestigen dat er altijd een inzagemoment is.
Oordeel
De commissie heeft enkele toetsen van de bachelor- en masteropleiding bestudeerd en is van
mening dat deze de stof goed dekken, de toetsvormen gevarieerd zijn en aansluiten bij de leerdoelen van het betreffende onderdeel. De commissie vindt het te waarderen dat totnogtoe weinig multiplechoicetentamens zijn afgenomen, maar vreest dat de opleiding dit bij groei van de
studentenaantallen niet kan continueren. De commissie vindt de organisatie en roostering van
304
QANU / Psychologie / UT
de toetsen adequaat. Vooral over het feit dat na ieder volgend blok een tweede tentamenkans is
geprogrammeerd is zij positief. De commissie heeft geen klachten vernomen over de toetsen.
De commissie stelt vast dat op opleidingsniveau wordt gewerkt aan het invoeren en implementeren van het facultaire toetsbeleid. Zij moedigt dit verder aan. De commissie oordeelt met het
oog op consistentie van de beoordeling positief over het feit dat er beoordelingsformulieren
worden gehanteerd bij de beoordeling van de theses en deze door twee beoordelaars behandeld
worden. De commissie is tot slot van mening dat de examencommissie adequaat volgens haar
wettelijke taken opereert.
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Oordeel op onderwerpniveau
Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend
oordeel op het niveau van het onderwerp ‘Programma’ voor de bachelor- en masteropleiding
Psychologie luidt: voldoende.
7.2.3. Inzet van personeel
F12: Eisen WO
De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding:
Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
Bij de bachelor- en masteropleiding zijn in totaal zestig medewerkers betrokken als docent.
Dit betreft elf hoogleraren, tien uhd’s, eenentwintig ud’s, zeven promovendi en elf docenten.
Zij zijn afkomstig uit verschillende afdelingen van de faculteit en een aantal van buiten de
faculteit. In de zelfstudie wordt aangegeven dat 73% van het wetenschappelijk personeel is
gepromoveerd. Meer dan 80% van de docenten van Psychologie zijn ook werkzaam in het
onderzoek en leveren daarmee een bijdrage aan de ontwikkeling van het vakgebied. Een klein
aantal docenten heeft geen onderzoeksaanstelling. Dit betreft met name docenten communicatieve vaardigheden en docenten met bijzondere technische kennis en vaardigheden die
worden ingezet bij practicumonderwijs. De ud’s, uhd’s en hoogleraren die zijn betrokken bij
het onderwijs in de opleidingen zijn, met één uitzondering, allemaal gepromoveerd en hebben
een onderzoekstaak. Het onderzoek van de faculteit is voor het grootste deel ondergebracht in
het onderzoeksinstituut Institute for Behavioural Research.
Oordeel
De commissie stelt vast dat een grote meerderheid van de onderwijsgevenden in de opleidingen
Psychologie is gepromoveerd en een onderzoekstaak heeft in een programma van erkende kwaliteit, namelijk binnen het Institute for Behavioural Research. Zij leveren daarmee een bijdrage
aan de ontwikkeling van het vakgebied. De commissie stelt vast dat de onderzoeksprogramma’s van de UT nog niet door een onderzoeksvisitatiecommissie Psychologie zijn beoordeeld.
De commissie waardeert het positief dat het aantal docenten met een onderzoekstaak bij de
psychologieopleiding aan de UT groot is. De commissie oordeelt dat de opleidingen voldoen
aan de eisen die gelden voor dit facet.
QANU / Psychologie / UT
305
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
F13: Kwantiteit personeel
Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
De opleidingen beschikken over 12,6 onderwijs-fte voor het verzorgen van de bachelor- en
masteropleiding aan totaal 562 studenten (peildatum: 1 december 2005). De staf-studentratio
is ongeveer 1:45. Voor de ondersteuning is specifiek voor de opleidingen psychologie 4,5 fte
beschikbaar.
Facultair beleid is gericht op kosteneffectiviteit met behoud van kleinschaligheid en een streven naar kostendekkendheid. Wat betreft de bachelor- en masteropleiding is er reeds een evenwicht tussen de opbrengsten en de kosten. Het facultaire uitgangspunt is een staf-studentratio
van 1:35. De oorzaak van de hogere ratio bij Psychologie is te wijten aan de onverwacht hoge
instroom enerzijds en een ongunstiger uitwerking van de financiële positie van de UT anderzijds. Voor 2006 verwacht de opleiding twee ud’s, een hoogleraar en een stage/afstudeercoördinator te kunnen aanstellen.
Binnen de faculteit is in 2004-2005 een taakurenmodel ontwikkeld om een beter beeld te
krijgen van de daadwerkelijke onderwijsinspanningen en om betere kosten-baten afwegingen mogelijk te maken. Docenten bevestigen dat het taakurenmodel geïmplementeerd wordt.
Hierbinnen zijn normen voor onderwijstaken opgesteld, bijvoorbeeld veertig uur voor de begeleiding van een thesis. De zelfstudie meldt dat de eerste analyses van dit model wijzen op een
toekomstig capaciteitsprobleem bij het thema Veiligheid en Gezondheid. Daar zal zich door de
toegenomen instroom in 2005-2006 over twee jaar een knelpunt voordoen bij de begeleiding
van bachelor- en mastertheses. Dit wordt volgens de opleiding gedeeltelijk ondervangen door
de komst van een ud en een hoogleraar binnen dit thema.
De commissie heeft uit de gesprekken met de delegaties begrepen dat het thema Veiligheid en
Gezondheid op het moment van de visitatie onderbezet is. Deze ondercapaciteit is ontstaan
doordat studenten scheef kiezen voor een van de vier thema’s. Arbeid en Organisatie en Veiligheid en Gezondheid worden het meest gekozen. De opleiding had deze verdeling van studenten over de thema’s gelijkwaardiger ingeschat. Ook in de gesprekken geeft de opleiding aan dat
gewerkt wordt aan uitbreiding van de capaciteit binnen het thema Veiligheid en Gezondheid
(zie ook F18).
De opleiding meldt tot slot dat de ondersteuningscapaciteit in drukke tijden, bijvoorbeeld bij
de start van het collegejaar, suboptimaal is. Door bezuinigingsmaatregelen is het echter moeilijk de capaciteit hiervoor uit te breiden.
Gezien de door de opleiding geschetste krappe personele situatie op bepaalde punten, heeft de
commissie in het gesprek met het faculteitsbestuur uitgebreid doorgevraagd over hoe de procedure rondom personeelsinzet is vastgelegd en hoe de verantwoordelijkheden verdeeld zijn.
De opleidingsdirecteur inventariseert samen met het afdelingshoofd of er voldoende gekwalificeerd personeel beschikbaar is. Als er nieuw of extra personeel moet worden ingezet verzoekt
de opleidingsdirecteur aan het afdelingshoofd of de afdeling capaciteit kan leveren. Als de
afdeling geen capaciteit beschikbaar heeft, onderhandelt de afdelingsdirecteur met de decaan.
306
QANU / Psychologie / UT
Bij de themavakken is hier een duidelijke rol weggelegd voor de themacoördinator. Ook kan
de opleidingsdirecteur het initiatief nemen tot het werven van nieuw personeel, hij moet dit
voorleggen in het vierhoeksoverleg van decaan, afdelingshoofd, onderzoeksdirecteur en opleidingsdirecteur. Het initiatief moet door deze vier functionarissen van een positief advies voorzien worden.
Masterstudenten met wie de commissie heeft gesproken, geven aan dat door de lage docentenbezetting in een enkel geval de specialisatie van de docent niet helemaal bleek aan te sluiten bij
het thema van het vak. Verder heeft de commissie geen geluiden van studenten vernomen over
eventuele onderbezetting bij de docenten.
Oordeel
De commissie is van oordeel dat de kwantiteit van de docenten die de opleiding inzet voor het
verzorgen van het onderwijs in de bachelor- en masteropleiding acceptabel is. De commissie
constateert dat de staf-studentratio (voorlopig) goed is. Zij moedigt de opleiding aan deze zo
veel als mogelijk te behouden bij stijgende studentenaantallen. Zij vindt het een grote prestatie
dat deze zonder financiële middelen (het geld ligt immers bij de afdelingshoofden), voldoende
capaciteit heeft bijeengebracht om de opleiding te verzorgen en tegelijkertijd veel studenten
heeft weten te werven. De commissie constateert verder dat de diversiteit in de staf groot is.
Relatief heeft een groot aantal medewerkers een kleine onderwijstaak voor Psychologie. Zij
heeft begrepen dat de opleiding dit niet als bezwaar ervaart. De commissie stelt verder vast dat
de opleiding zich inspant de kwantiteit van het docentencorps en onderwijsondersteuning te
versterken, bijvoorbeeld door het aantrekken van een stage- en afstudeercoördinator. Het taakurenmodel en de berekening van de benodigde onderwijscapaciteit geeft naar het oordeel van
de commissie adequate waarborgen voor de inzet van voldoende medewerkers om het onderwijsprogramma te realiseren. De commissie vindt het een positief punt dat zij geen klachten
van de staf heeft gehoord over de verhouding onderwijs-onderzoek.
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
F14: Kwaliteit personeel
Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het
programma.
Het personeelsbeleid is op instellingsniveau vastgelegd. Een belangrijk uitgangspunt hierbij is
dat wetenschappelijke functies zowel een onderwijs- als onderzoekstaak omvatten. Op basis
van de universitaire richtlijnen heeft de faculteit HRM-beleid ontwikkeld waarin expliciete
criteria zijn geformuleerd waar docentonderzoekers binnen de faculteit Gedragswetenschappen aan moeten voldoen. Deze komen jaarlijks aan de orde in de functioneringsgesprekken.
Ook de onderwijsbijdrage van de docent wordt dan besproken. Hiervoor levert het Onderwijs
Service Centrum de evaluatiegegevens aan.
Indien een docent niet naar behoren functioneert, houdt de opleidingsdirecteur samen met de
onderwijscoördinator/studieadviseur en zonodig de verantwoordelijke hoogleraar een gesprek
met de docent. Hierin kunnen afspraken gemaakt worden over de te nemen stappen om te
verbeteren, bijvoorbeeld over het volgen van een didactische cursus of collegiale advisering. De
UT biedt docententrainingen en diverse andere professionaliseringsactiviteiten aan waar de
QANU / Psychologie / UT
307
docenten gebruik van kunnen maken. Nieuwe docenten kunnen het Didactisch Universitair
Inwerk Traject volgen. Dit is niet verplicht.
Docenten geven aan dat de meeste nieuwe docenten wel gebruikmaken van het didactisch
inwerktraject. Verder heeft de commissie vernomen dat bij de werving van nieuw personeel de
onderwijskwalificaties een rol spelen.
De zelfstudie meldt dat studenten in de Elsevier-enquête (2005) de bekwaamheid en inzet van
de docenten beoordelen met een 7.6 en de bereikbaarheid van docenten met een 7.8. Ook in
de Keuzegids Hoger Onderwijs (2004) wordt de kwaliteit van docenten door studenten positief
gewaardeerd. Uit het Studenttevredenheidsonderzoek (2005) komt hetzelfde beeld naar voren.
Als sterk punt van de opleidingen noemen de meeste respondenten spontaan de kleinschaligheid
en de goede communicatie met de docenten (Studenttevredenheidsonderzoek, 2005).
Het Onderwijs Service Centrum van de faculteit draagt zorg voor de onderwijsondersteuning.
Daarbinnen beschikken de opleidingen Psychologie over een eigen studieadviseur/onderwijscoördinator, voorlichter, een Bureau Onderwijszaken en secretariële ondersteuning (4,5 fte).
Gevraagd naar de sterke punten van de opleiding noemen de bachelorstudenten die de commissie heeft gesproken nagenoeg allemaal de kleinschaligheid en de goede interactie met de
docenten. Bij vragen over de stof zijn docenten makkelijk en goed benaderbaar. Een student
geeft aan bij vragen duidelijke en uitgebreide uitleg van de docenten te krijgen. Zij benoemen
de kwaliteit van de docenten als goed.
Ook de masterstudenten bevestigen dit beeld. Zij kenmerken de docenten als beschikbaar en
behulpzaam en noemen de kwaliteit van de docenten goed.
Oordeel
De commissie heeft de specialisaties van de staf vergeleken met het studieprogramma en is van
mening dat deze voldoende aansluiten om inhoudelijk het programma te verzorgen. Wel ziet
de commissie de versnippering en kleine stukjes staf die voor het onderwijs worden ingezet als
negatief punt. De commissie betreurt dat voor de bachelor- en masteropleiding nog weinig
docenten uit de praktijk worden aangetrokken. Dit in tegenstelling tot de toepassingsgerichte
doelstelling voor beide opleidingen.
De opleidingen dragen via de functioneringsgesprekken zorg voor waarborging van onderwijskundige kwaliteiten van de docenten. De commissie is van mening dat het personeelsbeleid
enigszins ondoorzichtig is. Zij heeft de overtuiging dat door de meewerkende instelling van
het docentencorps dit vooralsnog niet tot problemen leidt. Het beleid is echter naar de mening
van de commissie nog niet goed uitgewerkt en vastgelegd. Structuren die een garantie bieden
voor de toekomst zouden naar het oordeel van de commissie verhelderd moeten worden.
De commissie stelt vast dat er binnen de UT voldoende mogelijkheden voor docenten zijn om
zich didactisch bij te scholen. De commissie vindt het een positief punt dat nieuwe docenten,
ondanks het feit dat een cursus niet verplicht is, veelal wel het didactische inwerktraject volgen.
Afgaande op de mening van studenten uit diverse evaluaties is de (didactische) kwaliteit van
de docenten voldoende. De commissie heeft tijdens het visitatiebezoek de evaluatiegegevens
ingezien en constateert op basis daarvan dat er geen problemen zijn met de kwaliteit van de
308
QANU / Psychologie / UT
docenten. Deze wordt goed geëvalueerd. Ook zelf heeft de commissie tijdens het bezoek een
positieve houding van de docenten ten aanzien van het onderwijs geconstateerd. De staf heeft
naar het oordeel van de commissie op enthousiaste wijze het programma in elkaar gezet en hier
uitvoering aan gegeven.
Ook ten aanzien van de onderwijsondersteuning is er naar de mening van de commissie voldoende kwaliteit beschikbaar om het programma organisatorisch te realiseren.
Het bovenstaande overwegende is de commissie van oordeel dat het personeel voldoende
gekwalificeerd is voor de realisatie van het programma.
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Oordeel op onderwerpniveau
Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend
oordeel op het niveau van het onderwerp ‘Inzet van personeel’ voor de bachelor- en masteropleiding Psychologie luidt: voldoende.
7.2.4. Voorzieningen
F15: Materiële voorzieningen
De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
De faculteit beschikt volgens de zelfstudie over voldoende voorzieningen voor de uitvoering
van het onderwijs. De opleidingen zijn gevestigd op de campus van de UT in één gebouw met
de andere opleidingen van de faculteit Gedragswetenschappen. Collegezalen worden vanuit de
UT toegewezen op basis van het aantal studenten. Docenten kunnen voor hoor- en werkcolleges specifieke wensen, bijvoorbeeld ‘los meubilair’ of bepaalde apparatuur, doorgeven. Volgens
de opleidingen zijn er weinig studiewerkplekken voor studenten die aan het afstuderen zijn.
Hier wordt momenteel aan gewerkt.
De faculteit beschikt over drie ruimten met in totaal 71 computers voor studenten (studielandschap). Gezien de groei van het aantal studenten Psychologie, onderzoekt de faculteit
de mogelijkheden om dit aantal uit te breiden. Verder zijn er voorzieningen voor (digitale)
mediaproductie.
De opleiding maakt, zoals eerder genoemd, gebruik van de digitale leeromgeving TeleTOP.
Deze is UT-breed ingevoerd en wordt door een medewerker binnen de faculteit ondersteund.
Docenten bieden via dit medium informatie aan over het onderwijs. Studenttevredenheidsonderzoek (2005) wijst uit dat studenten zeer tevreden zijn over de informatievoorziening
via TeleTOP.
De bibliotheek voor de psychologieopleidingen is ondergebracht bij de bibliotheek van de
faculteit Gedragswetenschappen. De zelfstudie geeft aan dat er sinds de start van de opleiding
gerichte aandacht is geschonken aan de verdere uitbouw van de collectie op de thema’s van de
QANU / Psychologie / UT
309
Twentse psychologie. Er wordt gewerkt aan een collectiemanagementprofiel. Dit houdt in dat
systematisch in kaart kan worden gebracht op welke gebieden de komende jaren de collectie
moet worden uitgebreid of geactualiseerd. De faculteit beschikt over een eigen informatiespecialist die medewerkers en studenten kan ondersteunen.
Studenten kunnen via de studievereniging Dimensie de benodigde studieboeken met korting
bestellen.
Psychologiestudenten zijn volgens de Elsevier-enquête (2005), de Keuzegids Hoger Onderwijs
(2005) en het eigen Studenttevredenheidsonderzoek (2005) tevreden over de faciliteiten. In de
twee landelijke onderzoeken staat UT op dit punt samen met de UM en EUR in de top 3.
Studenten met wie de commissie heeft gesproken, geven aan dat zij een gebrek aan individuele studie- en computerplekken en weinig ruimte voor groepswerk ervaren. De staf
van de opleiding bevestigt dit. Studenten geven aan dat zij op de campus niet in een ander
gebouw kunnen werken. Wel in de bibliotheek, maar deze wordt op het moment van het
visitatiebezoek verbouwd. Uit het gesprek met het faculteitsbestuur kwam naar voren dat de
faculteit zich inzet voor gebruik van computerfaciliteiten elders op de campus. Gesproken
studenten zijn wel enthousiast over de mogelijkheid om overal op de campus wireless te
kunnen werken en zij waarderen de middelen voor informatievoorziening, zoals TeleTOP,
als zeer positief.
De commissie heeft tot slot uit de gesprekken vernomen dat een testotheek in opbouw is.
Oordeel
De commissie heeft een rondleiding gekregen langs de voorzieningen van de psychologieopleidingen. Zij heeft hierbij onder meer de collegezalen, de bibliotheek en de computerruimten bezichtigd. De commissie vindt dat de opleiding kan beschikken over mooie
collegezalen binnen een mooie campus. De bibliotheek oogde wat betreft de boekencollectie enigszins beperkt. Hierbij moet echter opgemerkt worden dat de commissie in verband
met verbouwing een tijdelijke vestiging van de bibliotheek heeft bezocht. De commissie
heeft zoals hierboven beschreven meermalen gehoord dat er te weinig computerplekken
beschikbaar zijn. De commissie heeft dit zelf gedurende haar bezoek echter niet kunnen
constateren.
Concluderend is de commissie van mening dat de kwaliteit en inrichting van de onderwijsvoorzieningen toereikend is voor de uitvoering van het programma. Dit wordt ook bevestigd door de resultaten van het gehouden tevredenheidsonderzoek onder studenten. Indien de
opleiding blijft groeien qua studentenaantallen, zal het aantal kleine onderwijsruimten in het
gebouw niet meer volstaan voor de werkgroepen. Gezien de campusfaciliteiten ziet de commissie hierin geen knelpunt.
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
310
QANU / Psychologie / UT
F16: Studiebegeleiding
De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang.
De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
In de zelfstudie wordt de studiebegeleiding in de bachelor- en masteropleiding beschreven.
Het eerste bachelorjaar kent een mentorsysteem. Elke student krijgt een docentmentor toegewezen en maakt deel uit van een mentorgroep (20-25 studenten). De mentor is tevens docent
bij Psychologisch ontwerpen 1. Het mentoraat heeft onder meer tot doel studenten te informeren, te begeleiden bij studiekeuzes en studievoortgang, stimuleren tot studeren en eventueel
signaleren van knelpunten. De docentmentor nodigt de student drie keer per jaar uit voor een
individueel gesprek.
Mentoren worden begeleid of aangestuurd door de studieadviseur. Hij of zij draagt zorg voor
de coördinatie van het mentoraat. De mentor kan studenten doorverwijzen naar de studieadviseur indien problemen de competentie van de mentor te boven gaan. Studenten in het
premasterprogramma krijgen ook een mentor toegewezen: deze rol wordt vervuld door de
studieadviseur.
De opleiding geeft studenten aan het einde van het eerste jaar een studieadvies. Dit is gebaseerd op behaalde studiepunten en persoonlijke omstandigheden van de student. De mentor
en studieadviseur spelen daarom een rol bij het studieadvies. Na blok 3 (april) wordt er een
voorlopig advies uitgebracht. Bij een negatief voorlopig advies adviseert de mentor studenten
contact op te nemen met de studieadviseur. Eind augustus wordt het definitieve advies uitgereikt. Dit is niet bindend. De adviezen worden in de adviesvergadering van opleidingsdirecteur, docentmentoren en studieadviseur in gezamenlijk overleg vastgesteld. Studenten worden
schriftelijk op de hoogte gesteld van het studieadvies en bij een negatief advies uitgenodigd
voor een gesprek met de studieadviseur.
Tweede- en derdejaars bachelorstudenten hebben geen mentor meer. De begeleiding wordt
verzorgd door de studieadviseur. Dit geldt ook voor de masterstudenten. De studieadviseur
bewaakt de studievoortgang en nodigt studenten die een studieachterstand hebben minimaal
twee keer per jaar uit voor een gesprek. In dit gesprek wordt gekeken hoe het probleem opgelost kan worden, bijvoorbeeld door een studieplanning te maken. Ouderejaarsstudenten kunnen ook zelf een afspraak maken met de studieadviseur.
Van elke student zijn het studieprogramma en behaalde resultaten vastgelegd in het studievoortgangsregistratiesysteem van de UT. Bureau Onderwijszaken stuurt de studenten vier keer
per jaar een overzicht van hun studievoortgangsresultaten. Studenten kunnen daarnaast zelf
via internet (TOST) hun cijfers opvragen. Informatie over het studieprogramma (zoals het
rooster, keuzemogelijkheden, vervolgmogelijkheden) is te vinden op de website van de opleidingen en in de studiegids. In de loop van het studiejaar wordt er een aantal informatiebijeenkomsten voor de studenten georganiseerd om hen te ondersteunen bij hun keuzes in de
studie en voor een eventuele vervolgstudie. Dit betreft bijvoorbeeld een voorlichtingsmiddag
over het B3-programma en de keuzemogelijkheden daarin voor tweedejaarsstudenten; een
voorlichtingsbijeenkomst over het uitvoeren van een bachelorthesis voor derdejaarsstudenten;
twee voorlichtingsmiddagen over het masterprogramma; een ‘interne mastermarkt’ en een
‘minormarkt’.
QANU / Psychologie / UT
311
De opleiding geeft aan dat uit het studenttevredenheidsonderzoek (2005) blijkt dat het merendeel van de ondervraagde studenten tevreden is over de verschillende aspecten van de studiebegeleiding. Op het gebied van informatievoorziening zijn enkele verbeterpunten gesignaleerd:
bepaalde informatie was pas laat toegankelijk.
De opleiding geeft tot slot aan dat de studievoorlichter, de onderwijscoördinator en studieadviseur gezamenlijk werken aan verbetering van de website van de opleiding, zodat de diverse
regelingen en informatie beter toegankelijk zijn. Daarnaast is door de universiteit de website
MyCampus opgezet: een portal dat de student toegang biedt tot relevante informatie over
onderwijs- en roosterwijzigingen en de diverse informatie- en aanmeldsystemen.
Studenten waarderen de persoonlijke sfeer die binnen de opleiding heerst en de informele
begeleiding van de docenten, zo blijkt uit de gesprekken van de commissie met de studenten.
Studenten met wie de commissie heeft gesproken vinden de begeleiding door de mentor in
het eerste jaar zeer goed. Premasterstudenten zijn ook zeer positief over de begeleiding door de
studieadviseur tijdens de premasterroute.
Oordeel
De commissie vindt de studiebegeleiding bij de Psychologieopleidingen van de Universiteit
Twente opvallend goed. Zij is van mening dat het studieadvies goed wordt georganiseerd en
een duidelijke functie vervult binnen de opleiding. De sfeer bij de opleidingen is begeleidend.
De commissie heeft uitsluitend positieve berichten ontvangen over het mentoraat en de studieadviseur. Zij waardeert het feit dat binnen de begeleiding een onderscheid wordt gemaakt naar
doelgroepen. Zo worden bijvoorbeeld premasterstudenten op een andere manier begeleid dan
eerstejaars bachelorstudenten. Dit sluit horende de positieve geluiden van de studenten, goed
aan op de behoefte van de studenten. De commissie heeft vastgesteld dat door het systeem van
mentoren en studieadviseurs studenten actief worden gevolgd. Studenten worden hierbij tijdig
geïnformeerd over hun studievoortgang.
Al met al is de commissie onder de indruk van de studiebegeleidingsactiviteiten bij de bacheloren masteropleiding en beoordeelt dit facet dan ook met een goed.
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed.
Oordeel op onderwerpniveau
Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend
oordeel op het niveau van het onderwerp ‘Voorzieningen’ voor de bachelor- en masteropleiding Psychologie luidt: voldoende.
7.2.5. Interne kwaliteitszorg
De opleiding beschrijft in de zelfstudie dat zij sinds de start van de NAO werkt aan de ontwikkeling van een geïntegreerd systeem voor interne kwaliteitszorg. De interne kwaliteitszorg
wordt op facultair niveau georganiseerd. In een notitie (november 2003) heeft de faculteit
312
QANU / Psychologie / UT
het uitgangspunt van een cyclisch intern kwaliteitszorgsysteem met toetsbare streefdoelen en
expliciet verbeterbeleid uitgewerkt. De implementatie van dit kwaliteitszorgsysteem gebeurt
stapsgewijs. In het systeem is een zevental evaluatieobjecten geformuleerd. De bedoeling is
jaarlijks faculteitsbreed één object systematisch te toetsen en vervolgens toe te voegen aan
het kwaliteitszorgsysteem. Bij de implementatie van kwaliteitszorg wordt aangesloten bij
bestaande structuren in de organisatie. Zo krijgt het resultaat van de bespreking van de eerste
drie evaluatieobjecten (doelstellingen, inhoud curriculum en onderwijsproces) een vaste plaats
in de jaarcirkel van de opleidingscommissie. Voor de volgende drie evaluatieobjecten (toetsing
en beoordeling, resultaten en studeerbaarheid) zijn volgens de opleiding nog geen expliciet
geformuleerde gesloten kwaliteitscirkels. Wel worden resultaten van vakevaluaties, de jaarlijkse
planning van personele inzet en voorzieningen en in de toekomst ook evaluaties onder alumni,
door het opleidingsmanagement gebruikt om de kwaliteit van deze aspecten te bevorderen.
F17: Evaluatie resultaten
De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
De faculteit hanteert vak- en semesterevaluaties. Deze behoren, zoals beschreven in de zelfstudie,
tot de kern van het kwaliteitszorgsysteem. Jaarlijks wordt een protocol vastgesteld waarin de
evaluatieprocedure, de vakken die geëvalueerd worden en de vragenlijst zijn opgenomen. Alle
vakken worden elk jaar geëvalueerd. Dit gebeurt door middel van een standaard vragenlijst
die aan vakspecifieke omstandigheden is aangepast. Deze wordt aan het eind van het vak via
intranet onder studenten afgenomen. Het Onderwijs Servicecentrum van de faculteit voert
deze evaluatieprocedure uit.
De evaluatieresultaten worden, vergezeld van studievoortgangsgegevens per semester, door het
onderwijsmanagement met de betrokken docenten besproken in semesterbijeenkomsten. Dit
zijn evaluatieve bijeenkomsten waarin onderwerpen aan bod komen die betrekking hebben
op (verbetering van) de kwaliteit van het onderwijs, zoals kwaliteit van colleges, van de toetsing en waardering voor het onderwijs. Daarnaast wordt tijdens deze bijeenkomsten nieuw
onderwijsbeleid geïntroduceerd en besproken. De zelfstudie geeft verder aan dat wanneer daar
aanleiding toe is, de onderwijscoördinator met de betrokken docent knelpunten en verbeterpunten inventariseert. In het toetsbeleid van de opleidingen Psychologie zijn streefcijfers voor
het niveau van de vakken opgenomen. In het toetsbeleid is vastgelegd dat de examencommissie
na ieder semester de evaluatiegegevens met betrekking tot de toetsing en het niveau van het
vak. Een score van 3 of minder op aspecten die verband houden met toetsing (vijfpuntsschaal,
met 1 = ‘zeer mee oneens’ tot 5 = ‘zeer mee eens’) geldt als norm voor nader onderzoek vanwege
de examencommissie. Daarnaast besteedt de examencommissie aandacht aan een vak als uit
evaluatiegegevens blijkt dat meer dan 50% van de deelnemers minder dan 60% van de tijd die
voor het vak staat, aan het vak besteed hebben.
De opleiding is van plan om op een TeleTOP-pagina alle evaluaties en informatie over kwaliteitszorg te publiceren, zodat deze openbaar toegankelijk zijn. De commissie heeft begrepen dat dit
in verband met privacy nog een precair punt is en om die reden nog niet is gerealiseerd.
De kwaliteit van het minoronderwijs wordt op instellingsniveau bewaakt door de Validatie- en
accreditatiecommissie. De commissie begreep uit de gesprekken dat bij de minoren evaluatiegesprekken met studenten worden gehouden.
QANU / Psychologie / UT
313
Naast de beschreven vak- en semesterevaluaties wordt jaarlijks de mening van eerstejaarsbachelor- en masterstudenten gevraagd in een breed studenttevredenheidsonderzoek. De opleiding
is van plan in de toekomst onder andere gebruik te gaan maken van de WO-monitor om een
terugkoppeling uit het werkveld op de kwaliteit van de afgestudeerden te verkrijgen.
Uit het gesprek met de opleidingscommissie bleek de commissie dat de respons op de evaluaties via het intranet bij de start hoog was (ongeveer 80%). De commissie toont zich bewust
van het risico van ‘evaluatiemoeheid’ indien zij alle vakken blijft evalueren. Zij stelt zich voor
in de toekomst een systeem te ontwikkelen waarbij naast een minder intensieve periodieke
evaluatiesystematiek, vakken geëvalueerd worden die ofwel veranderd zijn ofwel bij vorige
evaluaties slecht scoorden.
Oordeel
De commissie is van oordeel dat de opleidingen op systematische wijze de vak- en semesterevaluaties uitvoeren. Zij oordeelt positief over de uitwerking van de kwaliteitszorg in deze
gestructureerde jaarcyclus. De commissie staat positief tegenover het idee om via het intranet
te evalueren. In een aantal gesprekken is het de commissie echter gebleken dat dit nog niet
optimaal functioneert. Zo is er bijvoorbeeld nog geen openbaarheid van de evaluatieresultaten
en behaalde een evaluatie onlangs een zeer lage respons. Hoewel er door de examencommissie
voor de items uit vakevaluaties die verband houden met toetsing normen zijn gesteld, mist de
commissie expliciete toetsbare streefcijfers voor de overige evaluatieresultaten. Wel heeft zij
geconstateerd dat de opleiding impliciete streefcijfers hanteert doordat maatregelen worden
genomen indien evaluaties volgens de opleiding niet aan de maat zijn. Concluderend is de
commissie van oordeel dat het onderwijs adequaat periodiek wordt geëvalueerd. De opleiding
hanteert hierbij vooral impliciete streefdoelen. Hiermee voldoen de bachelor- en masteropleiding naar oordeel van de commissie aan de eisen die gelden voor dit facet.
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
F18: Maatregelen tot verbetering
De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan
realisatie van de streefdoelen.
Zoals gezegd worden vakevaluaties in het semesteroverleg aan de orde gesteld. Tijdens deze
semesterbijeenkomsten worden afspraken gemaakt over noodzakelijke veranderingen, aanpassingen of verbeteringen. Een belangrijke functie van het semesteroverleg is het signaleren en
oplossen van knelpunten die betrekking hebben op de samenhang van het onderwijs, zoals de
verdeling van de studielast. Verbetermaatregelen worden vastgelegd in een verslag. Indien deze
betrekking hebben op verroostering of voorzieningen worden ze verwerkt in de microplannen
(zie ook F7) voor het onderwijs in de volgende cyclus. De opleiding geeft aan dat inhoudelijke
aanpassingen worden verwerkt bij het inrichten van de TeleTOP-sites voor het onderwijs in
de volgende cyclus.
De verbetermaatregelen worden door de opleidingsdirecteur of onderwijscoördinator, teruggekoppeld naar de betreffende docent(en). De vakevaluaties worden eveneens in de opleidingscommissie besproken. De opleidingscommissie brengt volgens de zelfstudie conform
haar wettelijke taak advies uit aan de opleidingsdirecteur en/of decaan over onderwijszaken,
314
QANU / Psychologie / UT
waaronder adviezen over de resultaten van evaluaties en mogelijke verbetermaatregelen. De uitkomsten van het studenttevredenheidsonderzoek worden aan diverse gremia voorgelegd, zoals de
faculteitsraad, het opleidingsoverleg en de opleidingscommissie. De opleiding geeft aan dat ook
langs die weg verkregen adviezen (kunnen) worden verwerkt in verbetermaatregelen.
Het belangrijkste agendapunt voor de opleidingscommissie betreft het monitoren van de kwaliteit van het onderwijs via feedback verkregen door de evaluaties. De commissie heeft in de
gesprekken vernomen dat de opleidingscommissie zich het afgelopen jaar onder meer heeft
beziggehouden met een eventuele invoering van een bindend studieadvies, verbetering van de
geconstateerde problemen van Duitse studenten met het vak Communicatieve vaardigheden
in het tweede jaar, mogelijkheden voor verhoging van het aantal contacturen in het kader van
de studeerbaarheid, de vaststelling van de OER en bespreking van de resultaten van het studenttevredenheidsonderzoek. De studentleden van de opleidingscommissie geven aan dat naar
aanleiding van evaluaties daadwerkelijk zaken zijn verbeterd. Zo was bijvoorbeeld het eerste
masterjaar een beetje rommelig; dit is voor het komend jaar verbeterd, aldus de studenten.
Een andere concrete verbetermaatregel betrof het tweedejaarsvak communicatieve vaardigheden. Duitse studenten hadden aangegeven dat het aanleren van communicatieve vaardigheden beter zou gaan in de eigen taal. Na een advies van de opleidingscommissie, is een Duitse
docent voor de Duitse studenten in voor het vaardighedenonderwijs in het tweede jaar aangetrokken. Dit onderwijs in het Duits betreft een uitzondering en zal beperkt blijven tot het
vaardighedenonderwijs.
De commissie heeft begrepen dat het thema Veiligheid en Gezondheid te weinig staf beschikbaar heeft (ook F13). Dit uit zich onder meer in het feit dat studenten lang op feedback
moeten wachten. Aan de bemensing van dit thema wordt door de opleiding gewerkt, maar
dat is niet ‘op stel en sprong geregeld’, aldus de docenten. De opleidingscommissie heeft haar
bezorgdheid hieromtrent geuit in een brief aan de decaan. Daaropvolgend is capaciteit van
buiten ingehuurd om een vak binnen dit thema te kunnen blijven verzorgen.
Oordeel
De commissie is van oordeel dat het systeem dat de faculteit hanteert ten aanzien van de
kwaliteitszorg, met in de kern de periodieke vakevaluaties en de semesterbijeenkomsten, daadwerkelijk kan leiden tot het signaleren van tekortkomingen en formuleren van concrete verbetermaatregelen. De evaluaties worden besproken in de geëigende gremia. De commissie heeft
vastgesteld dat deze gremia verbetervoorstellen formuleren en dat de verantwoordelijken voor
de opleiding deze voorstellen serieus overwegen. Indien nodig worden daadwerkelijke verbeteringen uitgevoerd. De commissie heeft hiervan enkele voorbeelden gezien, bijvoorbeeld de
herindeling van het vak Statistiek zoals bij F7 beschreven. De commissie komt tot de conclusie
dat de opleidingen voldoen aan de criteria die gelden voor dit facet.
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
QANU / Psychologie / UT
315
F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Studenten zijn allereerst via de vakevaluaties en studenttevredenheidsmonitor betrokken bij de
kwaliteitszorg en medewerkers via het semesteroverleg. Dit is al beschreven bij F17 en F18.
Daarnaast zijn medewerkers en studenten via de opleidingscommissie betrokken bij de kwaliteitszorg. De bachelor- en masteropleiding hebben een gezamenlijke opleidingscommissie.
Deze bestaat uit vier studentleden en vier docentleden. De opleidingsdirecteur en onderwijscoördinator/studieadviseur zijn als adviseur betrokken bij de opleidingscommissie. De opleidingscommissie komt eens in de vier weken bijeen (tien keer per jaar).
Naast de formele structuur zijn studenten georganiseerd in het Studentenoverleg Psychologie
(STOP), waarin allerlei onderwijszaken worden besproken. Indien binnen het STOP knelpunten worden gesignaleerd, worden deze doorgegeven aan het onderwijsmanagement van de
opleiding en de opleidingscommissie. Een studentlid van STOP (de onderwijscommissaris)
maakt deel uit van het tweewekelijks coördinerend overleg. Op facultair niveau functioneert
daarnaast de studievereniging Dimensie, zij organiseert studiegerelateerde activiteiten, zoals
lezingen en de boekenverkoop. De faculteit ondersteunt de studievereniging met een budget
en fysieke ruimte. Omdat STOP en Dimensie zich voor een deel met dezelfde taken bezighouden, is in december 2005 afgesproken STOP en Dimensie meer samen te laten doen. In
de praktijk komt dit er volgens de opleiding op neer dat STOP onder Dimensie valt, maar wel
onder haar eigen naam blijft opereren.
De commissie heeft van een vertegenwoordiging van de studievereniging begrepen dat de
opleiding openstaat voor het geluid vanuit de studenten en goed luistert als zaken niet blijken
te kloppen of als er klachten zijn.
Alumni zullen zoals eerder genoemd, door middel van de WO-monitor worden betrokken bij
de kwaliteitszorg. De opleiding is voornemens de resultaten van deze alumni-enquête jaarlijks
te bespreken in de opleidingscommissie. De zelfstudie geeft aan dat de UT ook voor bachelors die niet doorstromen naar een masteropleiding een instrument als de WO-monitor in de
nabije toekomst zal ontwikkelen. Verder is een alumnivereniging voor de opleidingen Psychologie in oprichting.
In de zelfstudie is aangegeven dat het beroepenveld via de ontwerpopdrachten en de theses op
bescheiden schaal bij de opleiding is betrokken. Docent-onderzoekers en hoogleraren onderhouden met betrekking tot hun onderzoek contacten met het werkveld. Er zijn volgens de
zelfstudie plannen om een werkveldcommissie in te stellen waarmee overlegd kan worden over
de wensen en verwachtingen van het beroepenveld.
Oordeel
De commissie stelt vast dat studenten en medewerkers zowel formeel, via de opleidingscommissie, vakevaluaties en semesterbijeenkomst, als informeel op diverse wijzen betrokken zijn bij
de kwaliteitszorg van de opleiding. De commissie waardeert de open houding van de opleiding
ten aanzien van de inbreng van studenten bij de kwaliteitszorg. Systematische betrokkenheid
van alumni en het beroepenveld bij de kwaliteitszorg staat naar mening van de commissie nog
in de kinderschoenen, maar er zijn voldoende concrete voornemens, zoals de WO-monitor,
het alumnibeleid en de gedachten rondom een adviescommissiewerkveld, om deze verder uit
te bouwen. De commissie wijst de opleiding erop dat er nog een goede kans is om vanaf de
316
QANU / Psychologie / UT
eerste lichting afgestudeerden adequaat alumnibeleid op te zetten. De commissie ondersteunt
deze initiatieven en moedigt de opleiding aan deze verder te implementeren. De commissie
beoordeelt dit facet dan ook met een voldoende.
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Oordeel op onderwerpniveau
Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend
oordeel op het niveau van het onderwerp ‘Interne kwaliteitszorg’ voor de bachelor- en masteropleiding Psychologie luidt: voldoende.
7.2.6. Resultaten
F20: Gerealiseerd niveau
De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau,
oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Zie voor de examenregeling en het toetsbeleid F11. Daar is onder meer vermeld dat de bacheloren mastertheses aan de hand van een lijst met beoordelingsaspecten worden beoordeeld door
een eerste en tweede beoordelaar.
De opdrachten voor de bachelortheses worden meestal intern uitgevoerd. Enkele studenten
hebben gekozen voor een externe opdrachtgever, bijvoorbeeld de Raad voor de Rechtspraak.
Voor studenten is een bachelorthesishandleiding voor psychologie beschikbaar. Hierin zijn
onder meer de doelstelling, de procedures, de begeleiding en de eisen aan de bachelorthesis
opgenomen. De bachelorthesis heeft een omvang van 20 studiepunten en is bedoeld als oriëntatie op de beroepspraktijk. De thesis heeft een toepassings- of ontwerpgericht karakter. Een
student kan een bachelorthesisonderwerp kiezen uit een lijst met onderwerpen die door de
opleiding wordt aangeboden of zelf een onderzoeksonderwerp kiezen. In dat laatste geval moet
het worden goedgekeurd door de bachelorthesiscoördinator of de begeleider. De bachelorthesiscoördinator wijst studenten in dit geval een begeleider met expertise op het onderzoeksonderwerp toe. Student en begeleider stellen aan het begin van het traject een contract op waarin
de belangrijkste gegevens van de thesis opgenomen zijn, zoals het onderwerp, de begeleiders
en de tijdsplanning.
Ook voor de masterthesis is een handleiding voor studenten opgesteld. Aan de masterthesis
worden in totaal 30 studiepunten toegekend. De masterthesis wordt individueel uitgevoerd.
Studenten kunnen evenals bij de bachelorthesis een onderwerp kiezen uit een lijst met onderwerpen of zelf een onderzoeksonderwerp kiezen. Voor de laatste is goedkeuring nodig van de
masterthesiscoördinator of begeleider. Studenten krijgen via de masterthesiscoördinator een
inhoudelijke begeleider toegewezen. Evenals bij de bacheloropleiding stellen de begeleider en
student een ‘masterthesiscontract’ op.
QANU / Psychologie / UT
317
Oordeel
In de zelfstudie is een lijst met de 25 meest recente bachelortheses opgenomen. De commissie heeft hieruit zestien theses geselecteerd en bestudeerd. Deze selectie betrof een aantal
lager (laagst gegeven oordeel was een 7), gemiddeld en hoog beoordeelde werken en tevens
een spreiding over de ‘afstudeerrichtingen’. Vanwege de recente start van de masteropleiding
waren er nog geen masterscripties beschikbaar. Ook kon de commissie geen doctoraalscripties
selecteren, aangezien de opleiding geen ‘doctoraalvoorloper’ kent. De commissie is, evenals
de opleiding, van mening dat de door haar bestudeerde bachelortheses van voldoende niveau
zijn. De commissie vindt het verschil in opzet en kwaliteit tussen de theses, met name tussen
de afdelingen waaruit zij afkomstig zijn, opvallend. De bachelortheses op het gebied van Veiligheid en Gezondheid waren naar oordeel van de commissie van zeer goede kwaliteit. Bij de
andere afdelingen was de kwaliteit van de scripties, met uitzondering van één scriptie die zij
zeer mager vond, naar oordeel van de commissie voldoende, maar gaf de commissie over het
algemeen een lager cijfer dan de opleiding deed. De commissie vond in enkele gevallen het
‘Psychologie-gehalte’ van de scriptie wat laag.
De commissie heeft geconstateerd dat in enkele gevallen zeer kleine steekproeven (bijvoorbeeld
twee proefpersonen) voor het uitvoeren van statistische analyses geaccepteerd worden, zonder
dat daarover in de scriptie een kritische passage is opgenomen. De commissie spreekt hierover
haar zorg uit. Zij is van mening dat de opleiding bij de scripties in de gaten moet houden
of het wetenschappelijk onderzoek van voldoende niveau is. Verder is zij van mening dat de
begeleider in dergelijke gevallen de student in een vroeg stadium zou moeten attenderen op de
haalbaarheid van bepaald onderzoek.
Naar het oordeel van de commissie zijn de theses taalkundig goed verzorgd, maar is de integratie van de literatuur in de theses voor verbetering vatbaar. De door de commissie bestudeerde
scripties hanteerden nog niet consequent de richtlijnen die in de bachelorthesishandleiding
staan beschreven, bijvoorbeeld dat een bachelorthesis conform de APA-richtlijnen en als artikel geschreven moet zijn.
In de gesprekken met diverse delegaties heeft de commissie gehoord dat de opleiding ook
zelf de (on)gelijkwaardigheid van de theses op de agenda heeft staan. De examencommissie
herkent de variatie in de theses. De leden van de examencommissie gaan de scripties toetsen
op gelijkwaardigheid qua omvang en qua kwaliteit. De opleiding geeft aan nog enigszins te
experimenteren met wat een bachelorthesis moet zijn. Zij wil op basis van de ervaringen de
aard van de theses nader specificeren.
De commissie waardeert het feit dat er een gemeenschappelijk beoordelingsformulier voor
zowel de bachelor- als ook de masterthesis wordt gehanteerd. Zij heeft echter de indruk dat dit
niet met dezelfde normeringen wordt ingevuld. De commissie vermoedt dat de verschillen in
opzet en kwaliteit worden ingegeven door het feit dat de opleiding Psychologie aan de UT is
voortgekomen uit verschillende onderzoeksdisciplines die al geruime tijd binnen de faculteit
Gedragswetenschappen bestaan.
De commissie stelt vast dat in tegenstelling tot bijna alle andere universiteiten studenten in
Twente met elk willekeurig hbo-einddiploma in twee jaar (premasterjaar en masterjaar) het
masterdiploma Psychologie kunnen verkrijgen. Studenten met een dergelijk diploma hebben
andere instroomcompetenties dan studenten met een bachelordiploma Psychologie. De commissie vindt dit een interessante ontwikkeling wanneer het beoogde eindniveau van een mas318
QANU / Psychologie / UT
teropleiding Psychologie wordt bereikt. De commissie heeft dat vanwege het feit dat er op dat
gebied nog geen afgestudeerden zijn, nog niet kunnen beoordelen.
Ondanks het feit dat de bacheloropleiding bij de UT een afgeronde opleiding betreft waarna
studenten de arbeidsmarkt kunnen betreden, blijkt uit de gesprekken die de commissie heeft
gevoerd dat tot nu toe alle studenten die de bacheloropleiding hebben afgerond, doorstromen
naar een masteropleiding.
Concluderend is de commissie van mening dat het eindniveau van de bachelortheses voldoende
is, hoewel zij de becijfering aan de hoge kant vindt. Zij vindt dat er met betrekking tot de
bachelortheses systematisch wordt gewerkt. De commissie is positief over de handleiding voor
studenten omtrent de bachelor- en masterthesis en vindt dat door de diverse procedures die
de opleiding hanteert, bijvoorbeeld het beoordelingsformulier, de twee beoordelaars en de thesiscontracten tussen student en begeleider, op adequate wijze de kwaliteit van de theses wordt
gewaarborgd. De implementatie van de richtlijnen rondom de theses vraagt op een aantal punten nog aandacht. In het bijzonder moet de opleiding ervoor waken dat de methodologische
kwaliteit van het onderzoek niet ondergeschikt gemaakt wordt aan de praktische haalbaarheid.
Als een onderwerp binnen een thesis niet haalbaar is, dan is het beter om dit niet als een mogelijkheid voor afstudeeronderzoek aan te bieden. Zij beoordeelt dit facet voor de bachelor- en
masteropleiding als zijnde voldoende.
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
F21: Onderwijsrendement
Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen.
Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
Vanaf 2002-2003 vond instroom in de bacheloropleiding plaats. Het onderwijsrendement is
daarom slechts beperkt te analyseren.
In de zelfstudie geeft de opleiding een overzicht van het rendement van het eerste bachelorjaar
vanaf de start van de opleiding in 2002. Uit de cijfers blijkt dat van de eerste cohort van de
bacheloropleiding na drie jaar 62% alle vakken van het eerste jaar heeft behaald. Van de studenten met een vwo-vooropleiding betreft dit 81%. De opleiding geeft aan dat het rendement
gedrukt wordt door studenten die Psychologie als tweede studie kiezen en een grote groep bijvakkers. De rendementen na één jaar laten in 2004 een sterke daling zien ten opzichte van de eerdere twee jaren (voor de vwo-instroom in 2002 en 2003 43% en in 2004 25%). Uit een nadere
analyse door de opleiding blijkt dit te komen doordat een groot aantal studenten op één vak na
het eerste jaar heeft gehaald (55 studiepunten). De opleiding geeft aan dat het rendement van het
eerste bachelorjaar van de vwo-instroom na drie jaar voldoet aan de norm van de opleiding.
Tijdens het visitatiebezoek had de eerste lichting bachelorstudenten de bacheloropleiding net
afgerond. Na drie jaar heeft 24% van de vwo-instroom de bachelor afgerond en is 57% nog
studerend in de bacheloropleiding.
Voor de master, gestart in september 2005, zijn nog geen gerealiseerde rendementsgegevens
beschikbaar.
QANU / Psychologie / UT
319
Docenten van de masteropleiding hebben in het gesprek met de commissie aangegeven dat
er nauwelijks studenten in de masteropleiding zijn uitgevallen. De verschillende richtingen
verwachten alle ook in de toekomst weinig uitval van masterstudenten.
De opleiding heeft in haar Jaarplan voor 2006 de volgende streefcijfers voor de rendementen
opgenomen:
•
•
•
propedeuserendement na drie jaar: 75%;
bachelorrendement na zes jaar: 65%;
masterrendement na drie jaar: 90%.
Oordeel
De commissie is van mening dat voor de bachelor- en masteropleiding realistische streefcijfers
voor de onderwijsrendementen zijn opgesteld. Het enig gerealiseerde rendement dat op dit
moment in vergelijking tot de streefcijfers gemeten kan worden, betreft het propedeuserende
ment na drie jaar. Voor de totale populatie studenten ligt dit op 62% en voor de vwo-instroom
op 81% (streefcijfer = 75%).
Ten aanzien van het masterrendement is de commissie van mening dat het masterprogramma
zoals op papier uitgewerkt studeerbaar en haalbaar is. De commissie heeft er vertouwen in dat,
gezien het onderwijsprogramma, de (studie)begeleiding en de procedures die zijn vastgelegd in
de handleiding voor de masterthesis, het rendement van de masteropleiding voldoende zal zijn.
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Oordeel op onderwerpniveau
Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend
oordeel op het niveau van het onderwerp ‘Resultaten’ voor de bachelor- en masteropleiding
Psychologie luidt: voldoende.
320
QANU / Psychologie / UT
Samenvatting oordelen Universiteit Twente
Bacheloropleiding Psychologie:
Onderwerp
Oordeel
1. Doelstellingen van de Voldoende
opleiding
2. Programma
Voldoende
3. Inzet van personeel
Voldoende
4. Voorzieningen
Voldoende
5. Interne kwaliteitszorg Voldoende
6. Resultaten
Voldoende
Facet
1. Domeinspecifieke eisen
2. Niveau
3. Oriëntatie
4. Eisen wo
5. Relatie doelstellingen en
programma
6. Samenhang programma
7. Studielast
8. Instroom
9. Duur
10. Afstemming vormgeving en
inhoud
11. Beoordeling en toetsing
12. Eisen wo
13. Kwantiteit personeel
14. Kwaliteit personeel
15. Materiële voorzieningen
16. Studiebegeleiding
17. Evaluatie resultaten
18. Maatregelen tot verbetering
19. Betrokkenheid van
medewerkers, studenten, alumni
en beroepenveld
20. Gerealiseerd niveau
21. Onderwijsrendement
Oordeel
Goed
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Goed
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Totaaloordeel
Op grond van bovenstaande tabel en de inhoudelijke onderbouwing daarvan waaruit blijkt
dat de opleiding op alle zes de onderwerpen een voldoende scoort, is de conclusie dat het
totaaloordeel over de bacheloropleiding Psychologie voldoende is. Ze voldoet op alle facetten
aan de basiskwaliteit.
QANU / Psychologie / UT
321
Masteropleiding Psychologie:
Onderwerp
1. Doelstellingen van de
opleiding
Oordeel
Voldoende
2. Programma
Voldoende
3. Inzet van personeel
Voldoende
4. Voorzieningen
Voldoende
5. Interne kwaliteitszorg
Voldoende
6. Resultaten
Voldoende
Facet
1. Domeinspecifieke eisen
2. Niveau
3. Oriëntatie
4. Eisen wo
5. Relatie doelstellingen en
programma
6. Samenhang programma
7. Studielast
8. Instroom
9. Duur
10. Afstemming vormgeving en
inhoud
11. Beoordeling en toetsing
12. Eisen wo
13. Kwantiteit personeel
14. Kwaliteit personeel
15. Materiële voorzieningen
16. Studiebegeleiding
17. Evaluatie resultaten
18. Maatregelen tot verbetering
19. Betrokkenheid van
medewerkers, studenten, alumni
en beroepenveld
20. Gerealiseerd niveau
21. Onderwijsrendement
Oordeel
Goed
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Goed
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Totaaloordeel
Op grond van bovenstaande tabel en de inhoudelijke onderbouwing daarvan waaruit blijkt
dat de opleiding op alle zes de onderwerpen een voldoende scoort, is de conclusie dat het
totaaloordeel over de masteropleiding Psychologie voldoende is. Ze voldoet op alle facetten
aan de basiskwaliteit.
322
QANU / Psychologie / UT
8.
De bachelor- en masteropleiding Psychologie van de
Faculteit Sociale Wetenschappen aan de Universiteit
Utrecht
Administratieve gegevens
Bacheloropleiding:
Naam van de opleiding CROHO-nummer Het niveau resp. de oriëntatie van de opleiding
Studielast in studiepunten
Varianten (voltijd, deeltijd en/of duaal)
De locaties waar de opleiding wordt aangeboden
Geaccrediteerd tot
Psychologie
56604
Bachelor wo
180
Voltijd
Utrecht
31 december 2007
Masteropleiding:
Naam van de opleiding CROHO-nummer Het niveau resp. de oriëntatie van de opleiding
Studielast in studiepunten
Varianten (voltijd, deeltijd en/of duaal)
De locaties waar de opleiding wordt aangeboden
Geaccrediteerd tot
Psychologie
66604
Master wo
60
Voltijd
Utrecht
31 december 2007
Het bezoek van de visitatiecommissie Psychologie vond plaats op 30 november en 1 december
2006.
Samenstelling visitatiecommissie:
• prof. dr. W.H.F.W. Wijnen, voorzitter;
• prof. dr. J. von Grumbkow, lid;
• prof. dr. W. Everaerd, lid;
• prof. dr. J. Wagemans, lid;
• prof. dr. M. van Vugt, lid;
• E. Schell, studentlid;
• drs. I.M.M.J. van Ophem, secretaris QANU.
8.0.
Structuur en organisatie van de faculteit
De bachelor- en masteropleiding Psychologie vallen onder de verantwoordelijkheid van de
Faculteit Sociale Wetenschappen van de Universiteit Utrecht. De faculteit wordt geleid door
de decaan die wordt bijgestaan door een facultair managementteam dat naast de decaan bestaat
uit een vice-decaan, een directeur en een student.
De faculteit kent vier onderwijsinstituten: Algemene Sociale Wetenschappen; Maatschappijwetenschappen; Pedagogiek en Onderwijskunde; en Psychologie. Daarnaast kent de faculteit
een facultair onderzoeksinstituut met vergelijkbare divisies. Onderwijsinstituut en onderQANU / Psychologie / UU
323
zoeksdivisie Psychologie (het Linschoten Instituut) vormen samen een departement. Dit
wordt geleid door een departementsmanagementteam dat bestaat uit de directeur van het
onderwijsinstituut, de directeur van het Linschoten Instituut, de directeur bedrijfsvoering Psychologie en een student.
Het departement Psychologie kent de volgende disciplinegroepen:
•
•
•
•
Klinische en Gezondheidspsychologie (KGP);
Ontwikkelingspsychologie (OWP);
Psychologische Functieleer (PF);
Sociale en Organisatiepsychologie (SOP).
Het departement Psychologie beschikt over een eigen ondersteuningsteam. Dit bestaat uit
een eigen onderzoekssecretariaat, een afzonderlijk onderwijssecretariaat en twee afzonderlijke
secretariaten voor medewerkers en bezoekers. Verdere ondersteuning voor de opleidingen
is binnen de Faculteit Sociale Wetenschappen voor een groot deel centraal georganiseerd in
facultaire diensten, zoals de facultaire dienst Onderwijs- en Studentenzaken (OSZ) die zich
met studievoortgangsadministratie, roostering en studieadvisering bezig houdt; de Infrastructurele Dienst Centrumgebied (IDC) die onder meer met huisvesting en logistiek is belast; en
een dienst Personeel & Organisatie en Financiën. De faculteit heeft twee organisatie-eenheden
voor maatschappelijke dienstverlening: het Ambulatorium en de Wetenschapswinkel.
8.1.
Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand
van zaken
De bacheloropleiding is met ingang van het studiejaar 2002-2003 gefaseerd ingevoerd. Vanaf
het studiejaar 2004-2005 heeft een aantal studenten een start gemaakt met het masterprogramma. Het masterprogramma is vanaf studiejaar 2005-2006 voor de volledige cohort
gestart. De ongedeelde opleiding Psychologie wordt sinds 1 september 2002 afgebouwd. De
deeltijdvariant van de ongedeelde opleiding is vanaf september 2000 in afbouw.
Het College van Bestuur van de Universiteit Utrecht (UU) heeft besloten dat doctoraalprogramma’s tot uiterlijk 1 september 2008 kunnen worden afgerond. Ten tijde van het schrijven
van de zelfstudie lag deze deadline nog op 1 september 2009.
In de deeltijdopleiding bevonden zich in november 2006 nog vijftig studenten. De zelfstudie
meldt dat deeltijdstudenten de afgelopen jaren regelmatig een overzicht van hun studievoortgang is gezonden met een advies over de wijze waarop zij hun studie het beste konden afronden. Deze groep wordt ook door de studieadviseur gevolgd. De opleiding biedt geen onderwijs
meer aan in de avonduren. Tot 1 september 2007 kan deze groep als deeltijdstudent ingeschreven staan, daarna moeten zij overstappen naar het voltijdse bachelor- of masterprogramma.
Per november 2006 staan nog 216 studenten ingeschreven in de doctoraalopleiding. Studenten kunnen er op elk moment voor kiezen om over te stappen naar het bachelor-masterstelsel.
Een aantal groepen studenten moest verplicht overstappen. Dit gold voor studenten die:
324
QANU / Psychologie / UU
•
•
op 1 september 2002 minder dan 25 oude studiepunten hadden behaald (101 studenten);
studenten die per 1 september 2003 hun propedeuse nog niet hadden behaald (98
studenten).
Voor studenten die overstappen is een overgangsregeling vastgesteld. Hierin zijn vrijstellingen
in het bachelor- en masterprogramma opgenomen op basis van behaalde vakken uit de ongedeelde opleiding. Met ingang van het studiejaar 2003-2004 volgen doctoraalstudenten die
nog cursussen moeten afronden via overgangsregelingen de equivalente onderdelen van het
bachelorprogramma. Indien de studiebelasting van oude en nieuwe cursussen niet gelijk is,
kunnen studenten ontbrekende studiepunten in principe opvullen met vrijekeuzeruimte.
De commissie vindt het opmerkelijk dat de opleiding voor een beperkte groep studenten een jaar
eerder met de masteropleiding is gestart. De opleiding heeft hier doelbewust voor gekozen, zodat
met een kleinschalige pilot voor de eerste ‘echte’ cohort, eventuele kinderziekten overwonnen
konden worden. Van studenten noch van de staf heeft de commissie problemen rondom de
overgang naar de gedeelde opleiding gehoord. De overgangsregelingen zijn adequaat opgesteld. Zij is daarom van mening dat deze overgang zonder al te grote problemen voor studenten verloopt.
8.2.
Het beoordelingskader
8.2.1. Doelstellingen opleiding
F1: Domeinspecifieke eisen
De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
Bachelor
In de OER van de bacheloropleiding Psychologie zijn de doelstelling en eindkwalificaties van
de bacheloropleiding opgenomen.
De doelstelling is daarin als volgt verwoord: “De bacheloropleiding Psychologie is een wetenschappelijke basisopleiding in de psychologie, zo ingericht dat de bachelors toegang kunnen
verkrijgen tot nationale en internationale masteropleidingen en Ph.D.-programma’s in de psychologie en andere wetenschappen. In het bijzonder bereidt zij voor op de opleiding tot academische (professionele) master of researchmaster Psychologie aan de Universiteit Utrecht.
De bacheloropleiding biedt studenten de mogelijkheid om via een minor ook toegang te verwerven tot masterprogramma’s op andere gebieden. De bacheloropleiding Psychologie bereidt
weliswaar primair voor op verdere studie, maar ook op een maatschappelijke loopbaan.”
De opleiding geeft aan dat zij de bacheloropleiding op zichzelf niet primair ziet als een opleiding die leidt tot zelfstandige beroepsuitoefening als psycholoog. Zij vat de bachelor- en masteropleiding op als organisch geheel, waarbij vooral in de masterfase het accent komt te liggen
op specifieke voorbereiding voor een bepaald beroep.
QANU / Psychologie / UU
325
De eindkwalificaties van de bacheloropleiding zijn in de OER onderverdeeld naar kennis,
vaardigheden, houding, onderzoekservaring en beroepsvoorbereiding. In de zelfstudie zijn
deze als volgt samengevat in algemene eindkwalificaties.
“De afgestudeerde bachelor Psychologie beschikt over een academisch werk- en denkniveau.
De eindkwalificaties van de bacheloropleiding omvatten:
•
•
•
•
•
•
•
•
een wetenschappelijke houding;
voldoende kennis van methodologie en statistiek om de psychologische literatuur op haar
merites te kunnen beoordelen;
voldoende oefening in het verrichten van wetenschappelijk onderzoek om eenvoudig onderzoek in de psychologie uit te kunnen voeren;
kennis en overzicht van de belangrijkste deelgebieden van de psychologie en hun samenhang;
diepgaande kennis van ten minste één subdiscipline;
voldoende kennis en bekwaamheden om op enig gebied van de psychologie een praktijkof onderzoeksstage te volgen;
kennis van de biologische basis en maatschappelijke en interculturele context van het
menselijk gedrag en
basaal inzicht in de historische en wetenschapstheoretische grondslagen van de psychologie.”
De Universiteit Utrecht hanteert een uniform systeem voor de inrichting van haar bacheloren masteropleidingen. Zo omvat de bacheloropleiding standaard een major (hoofdvakprogramma) en een profileringsruimte (eventueel een minor). De Utrechtse onderwijsfilosofie
hanteert twee doelstellingen van het wetenschappelijk onderwijs: academische vorming enerzijds en gespecialiseerde academische beroepsvoorbereiding anderzijds. In de zelfstudie meldt
de opleiding dat haar eindkwalificaties aansluiten bij de universitaire catalogus van academische vaardigheden.
De doelstelling en eindkwalificaties voor de bacheloropleiding sluiten volgens de opleiding
geheel aan bij het domeinspecifiek referentiekader dat is opgesteld door de Kamer Psychologie. Een vergelijking van het bachelorprogramma met dit kader, toont als enige verschil dat de
Utrechtse bacheloropleiding geen afzonderlijke cursus wetenschapsfilosofie heeft geprogrammeerd. De opleiding concludeert dat de Utrechtse bacheloropleiding in grote lijnen goed vergelijkbaar is met andere Nederlandse bacheloropleidingen.
Internationaal is in de zelfstudie een vergelijking gemaakt met de EFPA-eisen voor een Europees psychologiediploma. Afgezien van het feit dat dit kader uitgaat van een vijfjarig bacheloren masterprogramma en in Nederland een vierjarig programma wordt bekostigd, voldoet
de Utrechtse bacheloropleiding volgens de zelfstudie in grote lijnen aan de eisen volgens het
EFPA-kader. Een verschil vormt het feit dat studenten in Utrecht meer dan de aangegeven 25
studiepunten aan niet-psychologievakken kunnen besteden (45 studiepunten van de profileringsruimte). In de praktijk blijken veel studenten deze keuzeruimte (gedeeltelijk) met psychologievakken te vullen, aldus de opleiding.
Master
De masteropleiding Psychologie kent acht programma’s:
326
QANU / Psychologie / UU
•
•
•
•
•
•
•
•
Gezondheidspsychologie;
Kinder- en Jeugdpsychologie;
Klinische Psychologie;
Neuropsychologie;
Organisatiepsychologie;
Psychologie van Arbeid en Gezondheid in Organisaties;
Sociale Psychologie;
Toegepaste Cognitieve Psychologie.
In de OER van de opleiding zijn per masterprogramma de doelstelling en eindkwalificaties gedefinieerd. In de zelfstudie worden de doelstelling en eindkwalificaties van deze programma’s als één
geheel beschreven. De doelstelling van alle programma’s is junior psychologen af te leveren die
als scientist practitioner aan het werk kunnen in het betreffende beroepenveld van de psychologie
en/of, afhankelijk van het betreffende beroepenveld, kunnen instromen in de daar gebruikelijke
postmasteropleidingen. Zij kunnen nationaal en internationaal concurreren met andere masters
in de psychologie op de beroepsmarkt en met betrekking tot postmasteronderwijs.
De algemene eindkwalificaties veronderstellen, zoals staat omschreven in de zelfstudie, dat de
academische en disciplinaire kennis, inzicht, vaardigheden en attitude verder worden toegespitst op één van de deelgebieden van de psychologie en het betreffende beroepenveld. Afgestudeerden beschikken over professionele kennis, inzichten, vaardigheden en houding omtrent
de gebruikelijke theorievorming, assessment-, interventie- en onderzoeksmethoden die in
dat beroepenveld worden gehanteerd. De afgestudeerde master is in staat om met de kennis,
inzicht, vaardigheden en houding actief om te gaan en daarbij in individuele gevallen de psychologie verantwoord toe te passen in de praktijk en om via onderzoek aan ontwikkeling van
het vak bij te dragen. In de OER wordt dit per programma gespecificeerd.
De opleiding geeft aan dat studenten die het masterprogramma Gezondheidspsychologie
(GP), Kinder- en Jeugdpsychologie (K&J), Klinische Psychologie (KP) of Neuropsychologie
(NP) voltooien, mits zij in de bacheloropleiding de juiste vakken hebben afgerond, voldoen
aan de eisen van de Basisaantekening Psychodiagnostiek van het NIP. Ook studenten in het
programma Psychologie van Arbeid en Gezondheid in Organisaties (PAGO) voldoen hieraan
indien zij in de stage drie vereiste casusbeschrijvingen opnemen. De programma’s GP, K&J,
KP en NP bereiden ook voor op de vervolgopleiding tot gezondheidszorgpsycholoog. Het
K&J-programma geeft verder toegang tot het opleidingstraject dat leidt tot de NIP-registratie
K&J-psycholoog. Het PAGO-programma biedt volgens de opleiding een optimale voorbereiding tot de NIP-registraties Arbeid & Gezondheidspsycholoog en Psycholoog-Trainer.
De opleiding meldt in de zelfstudie dat de masteropleiding voldoet aan de eisen die zijn gesteld
in het domeinspecifiek referentiekader van de Kamer Psychologie. Internationaal heeft zij de
opleiding vergeleken met de eisen van het Europees Psychologendiploma gesteld door de
EFPA. De opleiding verwacht dat het verschil in cursusduur grote consequenties heeft voor
Europese erkenning, mobiliteit en toelating tot de arbeidsmarkt.
Oordeel
De commissie heeft de eindkwalificaties van de opleidingen zoals deze zijn opgenomen in de
OER 2005-2006 bestudeerd en vergeleken met het domeinspecifieke referentiekader. Op basis
hiervan concludeert zij dat de geformuleerde eindkwalificaties van beide opleidingen voldoen
aan de domeinspecifieke eisen die aan Psychologieopleidingen worden gesteld. Hetzelfde geldt
QANU / Psychologie / UU
327
ook ten opzichte van internationale wetenschapsbeoefening binnen dit domein. De commissie
ziet de aansluiting van de eindkwalificaties op de eisen van vakgenoten en de beroepspraktijk
in het domein van de Psychologie, zoals die via de Kamer Psychologie bij alle Psychologieopleidingen in Nederland tot stand gekomen is, als best practice voor andere opleidingen. De
commissie waardeert de aandacht voor academische vaardigheden in de eindkwalificaties van
de bacheloropleiding positief. Ook is zij van mening dat ten opzichte van de vorige visitatie
de domeinspecifieke identiteit van voornamelijk de bacheloropleiding naar voren is gehaald.
Destijds worstelde de ongedeelde opleiding nog met een algemene propedeuse sociale wetenschappen. In vergelijking tot de internationale afspraken over het domein stelt de commissie
vast dat in het algemeen verplichte deel van de bacheloropleiding explicietere aandacht zou
kunnen worden besteed aan toepassingsgebieden en wetenschapsleer. Dit komt verder bij het
programma (F5) aan bod.
Ten aanzien van de masteropleiding merkt de commissie op dat sommige masterprogramma’s
sterker zijn geprofileerd dan andere. Zij vindt er een aantal wat betreft de domeinspecifieke
eisen duidelijk positief uitspringen.
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed.
F2: Niveau: Bachelor en Master
De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van
de kwalificaties van een Bachelor of een Master.
De opleidingen hebben in de zelfstudie de eindkwalificaties van de bachelor- respectievelijk
masteropleiding geordend via de Dublin-descriptoren.
Bachelor
Kennis en inzicht
Wie de bacheloropleiding Psychologie heeft voltooid:
•
•
•
•
•
•
•
•
328
heeft inzicht in de structuur van de psychologie, haar deelgebieden en toepassingsvelden
en de samenhang daartussen;
heeft kennis van de biologische, maatschappelijke en interculturele aspecten van gedrag;
heeft een globale kennis van de historische en (wetenschaps)filosofische grondslagen van
het vak;
heeft inzicht in de belangrijkste vraagstukken, theorieën, bevindingen en procedures binnen de basisdisciplines: psychonomie/functieleer, ontwikkelingspsychologie, persoonlijkheidsleer en sociale psychologie;
heeft inzicht in psychopathologie en de diverse bio-psycho-sociale perspectieven daarop;
kent de methodologische regels, onderzoeksmethoden en statistische analysetechnieken
die in de psychologie algemeen worden gebruikt;
heeft inzicht in de grondslagen van de psychologische diagnostiek en de belangrijkste psychometrische modellen;
heeft op gevorderd niveau kennis van ten minste één subdiscipline: cognitive neuroscience,
gezondheidspsychologie, kinder- en jeugdpsychologie, klinische psychologie, neuropsychologie, organisatiepsychologie, psychologie van arbeid en gezondheid, sociale psychologie of toegepaste cognitieve psychologie;
QANU / Psychologie / UU
•
•
kent gebruikelijke onderzoeksmethoden en technieken van de gekozen subdiscipline;
heeft een beeld van een ander wetenschapsgebied of van een thematiek buiten de psychologie (via een minor) en/of kennis verworven van speciale onderwerpen binnen of buiten
de psychologie.
Toepassen van kennis en inzicht
De afgestudeerde bachelorstudent Psychologie is in staat om:
•
•
•
•
•
problemen te conceptualiseren en analyseren in wetenschappelijk-psychologische termen;
ter beantwoording van psychologische vraagstellingen relevante literatuur te verzamelen
en kritisch te bezien;
wetenschappelijk-psychologische literatuur samen te vatten, in het Nederlands en in het
Engels;
met gebruikmaking van psychologische kennis, modelmatig en hypothetisch te redeneren;
een eenvoudige onderzoeksvraag te stellen, een onderzoeksplan te ontwerpen, empirische
gegevens te verwerven, data statistisch te analyseren en conclusies daaruit te trekken.
Oordeelsvorming
De afgestudeerde bachelorstudent Psychologie is in staat om:
•
•
•
•
problemen te conceptualiseren en analyseren in wetenschappelijk-psychologische termen;
met gebruikmaking van psychologische kennis, modelmatig en hypothetisch te redeneren;
kritisch te reflecteren op psychologische kennisaanspraken op basis van inhoudelijke overwegingen en methodologische criteria;
een eenvoudige onderzoeksvraag te stellen, een onderzoeksplan te ontwerpen, empirische
gegevens te verwerven, data statistisch te analyseren en conclusies daaruit te trekken.
De afgestudeerde bachelorstudent Psychologie:
•
toont een constructieve houding ten opzichte van de psychologie en de wetenschap in het
algemeen;
• onderscheidt een wetenschappelijke redeneertrant van een niet-wetenschappelijke redeneertrant, benadert empirische kennisaanspraken wetenschappelijk en verdedigt die benadering tegenover niet-wetenschappelijke benaderingen;
• toont een zowel open als kritische houding ten opzichte van theorieën en praktijken in de
psychologie en de wetenschap in het algemeen;
• heeft een open oog voor de beperkingen van de wetenschap, in het bijzonder de psychologie en de toepasbaarheid daarvan en is hierover duidelijk tegenover anderen,
geeft zich bij de gebruikmaking van wetenschappelijke kennis rekenschap van de bredere, dat wil zeggen de maatschappelijke, ethische en (wetenschaps)filosofische context waarin dat gebeurt;
• respecteert de menselijke waardigheid, de onderlinge gelijkwaardigheid van mensen
en houdt in zijn academisch/psychologisch handelen rekening met de belangen van
anderen, en
• neemt zelf verantwoordelijkheid voor de wetenschappelijke/academische/psychologische
kwaliteit van het eigen handelen.
Communicatie
De afgestudeerde bachelorstudent Psychologie is in staat om:
QANU / Psychologie / UU
329
•
•
•
een eenvoudige onderzoeksvraag te stellen, een onderzoeksplan te ontwerpen, empirische
gegevens te verwerven, data statistisch te analyseren en conclusies daaruit te trekken;
schriftelijk verslag te doen van een onderzoek en daarbij te voldoen aan de gangbare vormvereisten voor een wetenschappelijk artikel;
over eigen onderzoek of een ander psychologisch onderwerp een mondelinge presentatie
te houden, voor een publiek met of zonder een wetenschappelijke achtergrond.
Leervaardigheden
De afgestudeerde bachelorstudent Psychologie is in staat om:
•
•
•
individueel of in samenwerking met anderen planmatig te werken aan de oplossing van
wetenschappelijke en/of maatschappelijke vraagstukken en bij deze activiteiten adequaat
gebruik te maken van relevante informatie- en communicatietechnologie;
een praktijk- of onderzoeksstage uit te voeren op het terrein van ten minste één subdiscipline: cognitive neuroscience, gezondheidspsychologie, kinder- en jeugdpsychologie, klinische psychologie, neuropsychologie, organisatiepsychologie, psychologie van arbeid en
gezondheid, sociale psychologie of toegepaste cognitieve psychologie;
een zowel open als kritische houding te tonen ten opzichte van theorieën als praktijken in
de psychologie en de wetenschap in het algemeen.
Verder geeft de opleiding aan dat een verdere indicatie van het niveau van de eindkwalificaties
wordt verkregen tot een niveautoekenning aan de cursussen. Hiervoor hanteert de opleiding
drie niveaus, te weten 1. inleidend, 2. verdiepend en 3. gevorderd.
Master
Kennis en inzicht
Wie de masteropleiding Psychologie heeft voltooid, heeft op gevorderd niveau inzicht in:
•
•
•
•
•
de toepassingen van psychologische kennis binnen één van de volgende gebieden: gezondheidspsychologie, kinder- en jeugdpsychologie, klinische psychologie, neuropsychologie,
organisatiepsychologie, psychologie van arbeid en gezondheid, sociale psychologie of toegepaste cognitieve psychologie;
het beroepenveld (of de beroepenvelden) waarbinnen de kennis van dat gebied van de
psychologie wordt toegepast;
assessment die in het beroepenveld wordt gehanteerd en de theorie die aan de assessment
ten grondslag ligt;
de interventiestrategieën die in dat beroepenveld worden gehanteerd en de theorie die aan
deze strategieën ten grondslag ligt;
gebruikelijke methoden van onderzoek in het betreffend beroepenveld.
Toepassen van kennis en inzicht
Wie de masteropleiding Psychologie heeft voltooid:
•
•
•
330
heeft op gevorderd niveau inzicht in de toepassingen van psychologische kennis binnen
één van de volgende gebieden: gezondheidspsychologie, kinder- en jeugdpsychologie, klinische psychologie, neuropsychologie, organisatiepsychologie, psychologie van arbeid en
gezondheid, sociale psychologie of toegepaste cognitieve psychologie;
kan assessment in het betreffende beroepsgebied op basisniveau uitvoeren;
kan de interventiestrategieën die in dat beroepenveld worden gehanteerd op basisniveau
QANU / Psychologie / UU
•
uitvoeren;
kan eenvoudig wetenschappelijk onderzoek op het betreffende gebied opzetten, uitvoeren
en rapporteren.
Oordeelsvorming
Wie de masteropleiding Psychologie heeft voltooid:
•
•
•
•
is attent op gevolgen van eigen handelen als professional ten opzichte van respectievelijk
patiënten, cliënten en participanten in onderzoek en hun directe omgeving;
heeft oog voor ethische aspecten van de toepassing van de psychologie in het betreffende
beroepenveld met inbegrip van het onderzoek;
heeft oog voor/handelt naar het besef van beperkte kennis en vaardigheden;
is kritisch ten aanzien van psychologische kennis en praktijk; in het bijzonder in het licht
van wetenschappelijke standaarden van redeneren en bewijsvoering.
Communicatie
Wie de masteropleiding Psychologie heeft voltooid:
•
•
•
is in staat om patiënten, cliënten en/of participanten in onderzoek en collega’s te benaderen, een werkrelatie aan te gaan en zich ten opzichte van hen voor beroepsmatige acties en
conclusies te verantwoorden;
is in staat om aspecten van het vak over te dragen aan collega’s en aan mensen buiten het
vak, in het bijzonder met betrekking tot onderwerpen op het gekozen beroepenveld;
is in staat om eenvoudig empirisch onderzoek te rapporteren.
Leervaardigheden
Wie de masteropleiding Psychologie heeft voltooid:
•
•
heeft aangetoond te kunnen leren van literatuur, mondelinge overdracht van kennis en
kunde en van feedback op eigen academische en beroepsactiviteiten;
leervaardigheid op zelfsturend en autonoom niveau.
Voor de bachelor- en masteropleiding wordt in de zelfstudie geconcludeerd dat zij voldoen aan de
internationaal erkende Dublin-descriptoren van een bachelor- respectievelijk masteropleiding.
Oordeel
De commissie heeft de eindkwalificaties van de bachelor- en masteropleiding vergeleken met
de Dublin-descriptoren. Zij sluit zich aan bij bovenstaande uiteenzetting. De commissie is
daarmee van mening dat de eindkwalificaties van de opleidingen aansluiten bij algemene,
internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de bachelor- en masterkwalificaties. Er is een
duidelijk verschil in niveau zichtbaar tussen de beoogde bachelor- en beoogde masterkwalificaties.
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
QANU / Psychologie / UU
331
F3: Oriëntatie WO:
De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een
Master in WO:
• De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale
wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in
het toekomstige beroepenveld.
• Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt.
• Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multien interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist
is of dienstig is.
Bachelor
In de zelfstudie geeft de opleiding aan dat uit de eindkwalificaties van de bacheloropleiding
blijkt dat deze aandacht besteden aan academische vorming, disciplinaire scholing en voorbereiding op de beroepspraktijk. Het kerndoel van de bacheloropleiding is het opleiden tot een
wetenschappelijk gevormd academicus in de psychologie. De eindkwalificaties betreffende het
wetenschappelijk onderzoek nemen daarbij een centrale plaats in. De opleiding geeft aan dat
in de eindkwalificaties de gerichtheid op a) kennis en inzicht in de wetenschappelijke discipline psychologie als geheel en op gevorderd niveau van een subdiscipline, b) kennis van de
gebruikelijke onderzoeksmethoden van de psychologie, c) academische vaardigheden en d)
houding, naar voren komt.
De bacheloropleiding Psychologie geeft toegang tot de academische masteropleiding Psychologie. Afgestudeerde bachelorstudenten hebben ook toegang tot de researchmasters van de
Faculteit Sociale Wetenschappen zoals Psychological Health Research, Development and Socialisation in Childhood and Adolescence, Methodology and Statistics in the Behavioural and
Social Sciences, Educational Science, of de Cognitive Neuroscience. Hiervoor moeten studenten wel een bepaald studiepad binnen de bacheloropleiding volgen. De opleiding verwacht dat
afgestudeerden ook toegang hebben tot masteropleidingen op het gebied van de Psychologie
van andere universiteiten.
Master
De masteropleiding leidt studenten op tot een scientist-practitioner op een specifiek veld van de
beroepspraktijk van de psycholoog. In de opleiding wordt, zoals beschreven in de zelfstudie,
de actieve reflectie op en analyse van psychologische problemen, van praktische individuele of
groepsaard en theoretische aard bevorderd. Ook wordt bevorderd dat studenten verzamelde
kennis en het trekken van conclusies met betrekking tot relevante problemen integreren en de
eerder opgedane kennis en kunde, inzicht en attitude toespitsten op een specifiek gebied van
de beroepspraktijk.
Oordeel
De eindkwalificaties van de bachelor- en masteropleiding zijn naar het oordeel van de commissie van voldoende academisch niveau, zoals onder meer blijkt uit de aandacht voor het verrichten van wetenschappelijk onderzoek, de vereiste wetenschappelijke kennis en academische
vaardigheden. De commissie is van mening dat de filosofie van UU, waarin wordt gesteld dat
academische masteropleidingen studenten voorbereiden op het uitoefenen van een functie
op academisch niveau in de beroepspraktijk, adequaat is doorvertaald in de eindkwalificaties
van beide opleidingen. De commissie beoordeelt het positief dat de doelstelling van vooral de
masteropleiding beroepsgeoriënteerd is ingevuld. De commissie stelt vast dat er wel een harde
332
QANU / Psychologie / UU
cesuur wordt gehanteerd tussen de bachelor- en de masteropleiding, maar dat de bacheloropleiding niet wordt beschouwd als afgeronde eenheid waarmee een student in een bepaalde
beroepenpraktijk werkzaamheden kan verrichten. Het merendeel stroomt door naar een masteropleiding. De commissie stelt vast dat de afgestudeerde bachelor, mits in het studiepad de
juiste vakken zijn gevolgd, naar een van de masterprogramma’s van de masteropleiding Psychologie van de UU kan doorstromen. Met aanvullende eisen kan hij of zij ook doorstromen
naar een aantal researchopleidingen.
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Oordeel op onderwerpniveau
Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend
oordeel op het niveau van het onderwerp ‘Doelstellingen opleiding’ voor de bachelor- en de
masteropleiding Psychologie luidt: voldoende.
8.2.2. Programma
De Universiteit Utrecht kent een uniform systeem voor de inrichting van bachelor- en masteropleidingen. De opbouw van het bachelor- en masterprogramma Psychologie sluit aan bij
deze Utrechtse onderwijsfilosofie.
Bachelor
De bacheloropleiding Psychologie omvat een major verplicht van 75 studiepunten; een major
keuze van 60 studiepunten en een profileringsruimte van 45 studiepunten. De laatste kan ingevuld worden met een minor.
Voor het keuzedeel van de major heeft de opleiding geadviseerde studiepaden vastgesteld.
In de profileringsruimte kan de student vrijelijk kiezen uit elk aanbod van de UU of elders.
Deze ruimte kan worden ingevuld met ‘losse vakken’ of met een minor welke bestaat uit vier
samenhangende cursussen. Elke cursus bestaat uit 7,5 studiepunten; in elke blokperiode zijn
twee cursussen geprogrammeerd.
Eerste bachelorjaar
Blok 1
• Inleiding in de psychologie: overzicht en geschiedenis
• Methodeleer en statistiek 1
Blok 2
• Biologische grondslagen van het gedrag
• Methodeleer en statistiek 2
Blok 3
• Functieleer
• Ontwikkelingspsychologie
Blok 4
• Persoonlijkheidsleer
• Sociale psychologie
QANU / Psychologie / UU
333
Tweede bachelorjaar
Blok 1
• Biopsychosociale perspectieven op psychopathologie
• Grondslagen van de psychologische diagnostiek en testtheorie
Blok 2, 3 en 4
• Major keuze in studiepad of profileringsruimte
• Major keuze in studiepad of profileringsruimte
Derde bachelorjaar
Blok 1
• Major keuze in studiepad of profileringsruimte
• Major keuze in studiepad of profileringsruimte
Blok 2
• Major keuze in studiepad of profileringsruimte
• Trainingen professionele vaardigheden
Blok 3
• Major keuze in studiepad of profileringsruimte
• Bacheloronderzoek
Blok 4
• Major keuze in studiepad of profileringsruimte
• Bacheloronderzoek
Master
De masteropleiding Psychologie omvat acht programma’s. Elk programma bestaat uit:
• cursorisch onderwijs op masterniveau (twee tot drie cursussen van elk 7,5 studiepunten);
• een stage (van minimaal 15 en maximaal 30 studiepunten);
• een masterthesis (van minimaal 15 en maximaal 30 studiepunten).
De opbouw per programma is als volgt.
Masterprogramma Gezondheidspsychologie
Cursussen:
• Gedragstherapie en cognitieve therapie
• Interventie bij somatische aandoeningen
Stage (minimaal 20 studiepunten)
Thesis (minimaal 15 studiepunten)
Masterprogramma Kinder- en Jeugdpsychologie
Cursussen:
• Ontwikkelingspsychopathologie II
• Preventie en interventie
Stage (22,5 studiepunten)
Thesis (22,5 studiepunten)
Masterprogramma Klinische Psychologie
Cursussen:
• Gedragstherapie en cognitieve therapie
• Verlies en psychotrauma of Angst- en stemmingsstoornissen
334
QANU / Psychologie / UU
Stage (15-30 studiepunten)
Thesis (15-30 studiepunten)
Masterprogramma Neuropsychologie
Cursussen:
• Kinderneuropsychologie
• Cognitieve neuropsychiatrie
Stage (30 studiepunten)
Thesis (15 studiepunten)
Masterprogramma Organisatiepsychologie
Cursussen:
• Adviesvaardigheden
• Interventies in groepen
• Interventies in organisaties
Stage (15-22,5 studiepunten)
Thesis (22,5-30 studiepunten)
Masterprogramma Psychologie van Arbeid en Gezondheid in Organisaties
Cursussen:
• Psychologie van arbeid en gezondheid
• Adviesvaardigheden
Stage (15-30 studiepunten)
Thesis (15-30 studiepunten)
Masterprogramma Sociale Psychologie
Cursussen:
• Attituden en attitudeverandering
• Groepsprocessen
Stage/Thesis (45 studiepunten)
Masterprogramma Toegepaste Cognitieve Psychologie
Cursussen:
• Toegepaste cognitieve psychologie II
• Capita selecta Toegepaste cognitieve psychologie
Stage (15-30 studiepunten)
Thesis (15-30 studiepunten)
QANU / Psychologie / UU
335
F4: Eisen WO
Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een WO-opleiding:
• Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk
onderzoek binnen relevante disciplines.
• Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën.
• Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk
onderzoek.
• Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de
actuele praktijk van de relevante beroepen.
Bachelor
In de zelfstudie geeft de opleiding aan dat het verplichte basisprogramma zich kenmerkt door
de volgende curriculumlijnen:
1.
2.
3.
theorieën en bevindingen van de belangrijkste onderdelen van de wetenschappelijke psy-
chologie, hun samenhang en toepassingen. Deze komen aan bod in de zes verplichte psy-
chologiecursussen van het eerste jaar;
theoretische perspectieven op afwijkend, pathologisch of problematisch gedrag en de oor
zaken daarvan; psychologische diagnostiek. Deze komen aan bod in de verplichte cur-
sussen Biopsychosociale perspectieven op psychopathologie en Psychologische diagnos-
tiek en testtheorie in het eerste blok van het tweede jaar;
methodologische en statistische onderzoeksvaardigheden. Deze komen aan bod in de cur
sussen Methodeleer en statistiek 1 en 2, het Onderzoekspracticum en de cursus Psycholo
gische diagnostiek en testtheorie.
Voor het aanleren van academische vaardigheden heeft de opleiding gekozen voor een vaardighedenlijn door alle cursussen van het basisprogramma heen.
De opleiding vereist dat het majorkeuzedeel bestaat uit:
•
•
•
•
•
twee of drie theoretische cursussen (niveau 3);
een of twee cursussen professionele vaardigheden (niveau 2 of 3),
twee trainingen onderzoeksvaardigheden (niveau 2),
een cursus Methodeleer en statistiek 3 (niveau 3),
en een bacheloronderzoek (15 studiepunten, niveau 3).
Deze onderdelen worden studiepadspecifiek ingevuld. Voor elk studiepad geldt dat de cursus Methodeleer en statistiek en het bacheloronderzoek gecontextualiseerd zijn. In studiejaar
2005-2006 werden negen studiepaden aangeboden. Met ingang van het studiejaar 2006-2007
wordt een aantal studiepaden samengevoegd en het totaal gereduceerd tot zes.
Voor de invulling van de profileringsruimte geldt dat studenten deze vrij mogen invullen met
cursussen waarvan er minimaal twee (15 studiepunten) op niveau 2 moeten zijn. Zij kunnen
kiezen voor een verbreding of verdieping. Met het oog op een bepaald arbeidsmarktprofiel
of het kunnen behalen van de Basisaantekening Psychodiagnostiek (BAPD) en de vooropleidingseisen van vervolgopleidingen worden bepaalde aanbevelingen gedaan. De opleiding geeft
aan dat het merendeel van de studenten kiest voor psychologiecursussen.
336
QANU / Psychologie / UU
Master
Het onderwijs in de masterprogramma’s wordt volgens de opleiding voor het grootste deel verzorgd door de vaste staf van de betrokken disciplinegroepen. Zij beschikken in het algemeen
minimaal over de basisonderzoekskwalificatie zoals bepaald door de UU. Dit houdt volgens
de opleiding in dat het onderwijs gegeven wordt vanuit een wetenschappelijk gefundeerd perspectief.
De cursussen in de masterprogramma’s bevatten kennis en kunde die in het betreffende vakgebied als belangrijk gelden. Uitgangspunt bij de cursussen en stage is een evidence based karakter.
De masterthesis omvat de gehele onderzoekscyclus. De student wordt geacht een onderzoeksproject zelfstandig onder supervisie uit te voeren. Dit vindt over het algemeen plaats in het
kader van lopende onderzoeksprogramma’s van de disciplinegroep.
De opleiding geeft aan dat alle masterprogramma’s aansluiten bij de actuele beroepspraktijk
van afgestudeerde psychologen in het toepassingsgebied van de programma’s. Dit wordt vooral
in de stage gerealiseerd, die bij voorkeur en in de meeste gevallen extern plaatsvindt. Bij interne
stages, die in een enkel geval voorkomen, ziet de opleiding er op toe dat de ervaring die
de student opdoet rechtstreeks te verbinden is met het gekozen beroepenveld. De opleiding
beoordeelt de stageplaatsen op de kwaliteit van de organisatie, de gehanteerde procedures en
het professionele handelen van de begeleidend psycholoog. De kwaliteit van de activiteiten
wordt bewaakt door de stagedocent. De stagedocent beoordeelt de student, na advisering door
de praktijkbegeleider voor dit studieonderdeel.
Van bachelor- en masterstudenten heeft de commissie gehoord dat beroepenvoorlichting in het
eerste jaar wordt geïntroduceerd en vervolgens per studiepad wordt verzorgd. Daarbij worden
binnen verschillende studiepaden excursies georganiseerd, bijvoorbeeld naar onderzoekslaboratoria en worden trainingen professionele vaardigheden gegeven. Alumni bevestigen dat in
de verschillende richtingen gastcolleges werden verzorgd waarbij voorbeelden uit de relevante
beroepenpraktijk werden gegeven.
Oordeel
De commissie stelt vast dat voor zowel de bachelor- als masteropleiding geldt dat het onderwijs
wordt verzorgd door docent-onderzoekers. Zij laten het onderwijs zo mogelijk aansluiten bij
(lopend) onderzoek. Dit geldt in de bacheloropleiding bijvoorbeeld voor het onderzoekspracticum in het eerste jaar, het bacheloronderzoek in het derde jaar, maar ook tijdens de verplichte
disciplinaire vakken in het eerste bachelorjaar. Voor de masteropleiding geldt dit specifiek voor
de masterthesis, welke in de meeste gevallen wordt uitgevoerd aansluitend bij lopende onderzoeksprogramma’s van het Linschoten instituut. De commissie is van oordeel dat studenten op
deze manier kennis verwerven in interactie met wetenschappelijk onderzoek.
De bacheloropleiding kent een curriculumlijn op het gebied van onderzoeksvaardigheden, die
naar het oordeel van de commissie op adequate wijze waarborgt dat onderzoeksvaardigheden
voldoende aan de orde komen. De commissie heeft hiervoor cursusmateriaal bestudeerd en
waardeert positief dat de vaardigheidstrainingen en het methoden en techniekenonderwijs
gekoppeld aan de psychologische (sub)discipline wordt aangeboden. Het gecontextualiseerd
aanbieden van de cursus Methodeleer en statistiek en het bacheloronderzoek is naar de mening
van de commissie een vrij unieke aanpak. De commissie vindt dat in de masteropleiding wordt
voortgebouwd op de opgedane wetenschappelijke kennis en onderzoeksvaardigheden van de
bachelor. Zij waardeert positief dat studenten in het onderzoek voor de masterthesis de hele
QANU / Psychologie / UU
337
empirische cyclus moeten doorlopen, al wordt hiervan in de praktijk wel eens afgeweken (zie
F5). Verder oordeelt zij positief over het feit dat de eisen aan de omvang van de masterthesis
(van 15 tot 30 studiepunten) enige soepelheid toelaten, waardoor differentiatie in accenten
tussen de verschillende programma’s mogelijk is. Zij concludeert dat in de masteropleiding
onderzoeksvaardigheden voldoende aan bod komen.
De commissie is op basis van de beschrijving van de inhoud en opzet van de programma’s en
het bestudeerde lesmateriaal van oordeel dat er in de bachelor- en masteropleiding voldoende
aandacht wordt besteed aan actuele wetenschappelijke theorieën.
De actuele praktijk van relevante beroepen komt naar het oordeel van de commissie op basaal
niveau aan bod tijdens de eerste inleidende cursussen over de verschillende psychologische
basisdisciplines en verder via de stages in de master, colleges van gastdocenten en door docenten met een dubbele aanstelling aan de universiteit en in de actuele praktijk van het relevante beroepenveld. De commissie merkt op dat toepassingsgebieden van de psychologie, zoals
arbeids- en organisatiepsychologie of onderwijspsychologie, in haar ogen te weinig in het verplichte bachelorprogramma zijn vertegenwoordigd. De commissie heeft van het opleidingsmanagement begrepen dat er nadrukkelijk voor gekozen is de onderwijspsychologie niet in
het programma op te nemen, omdat de faculteit een zelfstandige opleiding Onderwijskunde
aanbiedt waarin de onderwijspsychologie is opgenomen. De psychologiestudenten kunnen in
hun profileringsruimte gebruikmaken van dit aanbod.
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma
Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma.
De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te
bereiken.
Voor de inrichting van het onderwijsprogramma van de bachelor- en masteropleiding is, zoals
omschreven in de zelfstudie, uitgegaan van de eindkwalificaties. Het managementteam en de
opleidingscommissie toetsen het onderwijsaanbod de opleidingen jaarlijks op consistentie en
aansluiting op de eindkwalificaties.
In een overzicht is voor de bacheloropleiding aangegeven welke cursussen bijdragen aan de
onderscheiden eindkwalificaties, gestructureerd volgens de Dublin-descriptoren. Hierbij wordt
een onderscheid gemaakt naar de vakken uit de major-verplicht, de vakken van de negen geadviseerde studiepaden en psychologievakken die worden aangeboden in de profileringsruimte.
In het verplichte basisprogramma komen de eindkwalificaties ‘kennis en inzicht’ en ‘toepassen
van kennis en inzicht’ in alle cursussen aan bod en wordt aandacht besteed aan ‘oordeelsvorming’ en ‘communicatie’. Deze eindkwalificaties betreffen vooral een aantal academische
vaardigheden die in het programma verweven zijn. ‘Leervaardigheden’ komen vooral in het
tutoraat in het eerste jaar aan de orde. Uit het overzicht blijkt verder dat in het majorkeuzedeel
in de onderdelen die in alle studiepaden zijn opgenomen, te weten Methodeleer en statistiek 3, de trainingen en het bacheloronderzoek, alle typen eindkwalificaties op verdiepend
338
QANU / Psychologie / UU
en gevorderd niveau (niveau 2 en 3) voorkomen. In het bacheloronderzoek komen volgens
de opleiding alle eindkwalificaties samen. Elke student moet tijdens het bacheloronderzoek
minimaal tien uur zelf als proefpersoon optreden. Volgens de opleiding zijn de studiepaden
zo opgebouwd dat de specifieke cursussen samen steeds alle eindkwalificaties omvatten op
verdiepend en gevorderd niveau.
Master
In de zelfstudie relateert de opleiding de onderwijsonderdelen van de masteropleiding aan de
eindkwalificaties geordend volgens de Dublin-descriptoren (zie F2 voor de eindkwalificaties).
Eindkwalificaties betreffende kennis en inzicht komen in de cursussen en aanvullend in de
masterthesis en de stage aan de orde. De opleiding geeft aan dat studenten zich in de cursussen
verdiepen in de belangrijkste theorieën en modellen die in het werkveld vigeren. In de stage
maken studenten kennis met actuele psychologische vraagstellingen en door verslaglegging in
de masterthesis en het stageverslag wordt volgens de opleiding verwerking en verdieping van
relevante wetenschappelijke kennis bereikt.
Eindkwalificaties op het gebied van het toepassen van kennis en inzicht worden gerealiseerd in de
stage en masterthesis. In de stage leren studenten psychologische vraagstellingen te signaleren
en te analyseren, en mede op basis van eerder verworven theoretische inzichten, vaardigheden
(zoals diagnostiek, interventie, rapportage) in de praktijk toe te passen. In de masterthesis past
de student wetenschappelijke vorming uit de bacheloropleiding en de inhoudelijke toespitsing
op het beroepenveld toe in empirisch wetenschappelijk onderzoek.
Eindkwalificaties betreffende oordeelsvorming worden gerealiseerd door de confrontatie van
elke student met de praktijk van onderzoek en de professionele beroepspraktijk. Hierbij wordt
de student volgens de opleiding bewust (gemaakt) van de eigen beperkingen, ethische aspecten
van het vak en zijn kritische zin bevorderd.
Eindkwalificaties ten aanzien van communicatie worden gerealiseerd via het cursorisch onderwijs
waarbij het overbrengen van aspecten van het vak een onderdeel vormt. Dit vindt bijvoorbeeld
plaats via presentaties en papers in bepaalde cursussen en bij de mondelinge verantwoording
van het onderzoek voor masterthesis aan de begeleider(s) en aan medestudenten. Verder vormt
de omgang met collega’s en participanten een punt van aandacht bij het onderzoek en de
stage.
Eindkwalificaties ten aanzien van leervaardigheden worden volgens de zelfstudie vooral bereikt
door te stimuleren dat studenten de belangrijkste bronnen voor het beroepenveld kennen en
daar gebruik van maken. De opleiding stimuleert studenten om gebruik te maken van de
feedback die aan de resultaten van werk of via participanten, cliënten, patiënten, collega’s en
begeleiders verkregen kan worden. Dit bewerkstelligt dat volgens de opleiding de student in
staat is om zelfsturend te leren en zich leerbaar op te stellen.
Oordeel
De commissie heeft de cursusbeschrijvingen in de studiegids en het beschikbare cursusmateriaal ingezien. Zij stelt vast dat in de studiegids bij de studieonderdelen van de bachelor- en masteropleiding toetsbare leerdoelen zijn geformuleerd. Uit het overzicht van de relatie tussen de
cursusonderdelen en de eindkwalificaties zoals in de zelfstudie is opgenomen blijkt dat eindkwalificaties adequaat zijn doorvertaald naar de leerdoelen van het programma. Voor de masQANU / Psychologie / UU
339
teropleiding kan de commissie zich vinden in het overzicht zoals hierboven is gegeven. Ook de
eindkwalificaties van de masteropleiding zijn volgens haar voldoende doorvertaald naar leerdoelen van cursusonderdelen. Gezien de eindkwalificaties en de internationale afspraken over
het domein (zie F1, EFPA-kader) stelt de commissie vast dat in het algemeen verplichte deel
van de bacheloropleiding weinig expliciete aandacht wordt besteed aan wetenschapsfilosofie.
De eindkwalificatie die stelt dat de student inzicht heeft in de toepassingsvelden vindt de commissie in het verplichte programma niet evenwichtig terugkeren. Een aantal toepassingsvelden
wordt behandeld, een aantal andere komen alleen in keuzeonderdelen aan de orde. Tot slot viel
het de commissie in het licht van de eindkwalificatie die stelt dat de afgestudeerde bachelor
ook in het Engels wetenschappelijk-psychologische literatuur kan samenvatten (F1, toepassen
van kennis en inzicht, derde bullet) op, dat zij geen Engelstalige samenvattingen aantrof bij de
bachelorthesis. Ook bij de masterthesis was dit niet het geval.
Voor de masteropleiding geldt dat de commissie de concretisering van de eindkwalificaties in
de aangeboden cursussen, stages en via de thesis voldoende vindt. Wel heeft zij enkele mastertheses gezien die bestonden uit een secundaire data-analyse. De commissie vindt dit in het
kader van de eindkwalificaties niet passend; de masterthesis behoort de hele empirische cyclus,
inclusief dataverzameling, te omvatten. De commissie heeft van de opleiding begrepen dat
studenten in geval van secundaire data-analyse voor de masterthesis het gemiste deel van de
empirische cyclus op een andere manier doorlopen tijdens het programma. Deze studenten
wordt de mogelijkheid geboden om te participeren in lopend onderzoek van medewerkers,
waarbij ze wel de hele onderzoekscyclus doorlopen (inclusief dataverwerving), maar data-analyse
uitvoeren op eerder door anderen verworven data. Hoewel de opleiding betoogt dat dit een
weloverwogen keuze is, vindt de commissie dit een wat vreemde oplossing die men beter zou
proberen te vermijden.
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
F6: Samenhang programma
Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Bachelor
Voor de cursussen in de bacheloropleiding hanteert de opleiding drie niveaus, te weten 1.
inleidend, 2. verdiepend en 3. gevorderd. Elke cursus in de bacheloropleiding kent een niveauaanduiding.
Iedere student begint met het verplichte basisprogramma dat het eerste en een deel van het
tweede jaar omvat. De opleiding geeft aan dat in dit basisprogramma de kennis, inzichten en
vaardigheden worden verworven waar het vervolg van het onderwijsprogramma in de studiepaden op voortbouwt. Bij F4 zijn al drie curriculumlijnen van het basisprogramma genoemd.
Daarnaast kent het basisprogramma de curriculumlijnen academische vaardigheden, interculturele psychologie en oriëntatie op kerngebieden van de psychologie, professionele toepassingsgebieden en vervolgopleidingen. In de zelfstudie zet de opleiding uiteen hoe elke
curriculumlijn is opgebouwd. Zo wordt bijvoorbeeld aan het onderdeel interculturele psychologie in alle theoretisch inhoudelijke cursussen aandacht geschonken, onder meer aan de hand
van een afzonderlijk boek en steeds toegespitst op de betreffende subdiscipline.
340
QANU / Psychologie / UU
De studiepaden die ten behoeve van het keuzedeel van de major worden aangeboden vallen onder de verantwoordelijkheid van een disciplinegroep. Deze is verantwoordelijk voor de
samenhang van de vakken in het studiepad. Elk studiepad valt daarnaast onder de verantwoordelijkheid van een lid van het managementteam van de opleiding. Voor elk studiepad gelden
een aantal randvoorwaarden met betrekking tot de samenhang, bijvoorbeeld betreffende het
niveau van de cursussen. De onderwijsonderdelen van het studiepad moeten een evenwichtige
combinatie van theorie, professionele en onderzoeksvaardigheden vormen en aansluiten bij
de instroomeisen van het overeenkomende programma in de masteropleiding. De verschillende cursussen zijn inhoudelijk op elkaar afgestemd en op elkaar betrokken. Er is door de
opleiding gekozen voor integratie. Zo worden bijvoorbeeld de inhoud van de theoretische
cursussen uit de basisfase en de al verworven onderzoeksvaardigheden op elkaar betrokken
in het onderzoekspracticum. Hetzelfde geldt voor de theoretische cursussen en de cursussen
professionele vaardigheden binnen een studiepad. Het methodeleer- en statistiekonderwijs en
de twee trainingen onderzoeksvaardigheden worden zoals gezegd gecontextualiseerd aangeboden vanuit de subdiscipline en bouwen voort op het geleerde in de major-verplicht. De
cursus(sen) ‘professionele vaardigheden’ zijn van ten minste verdiepend niveau en sluiten, waar
het de diagnostiek betreft, aan bij de cursus Grondslagen van de psychologische diagnostiek
en testtheorie. Ook in het majorkeuzedeel besteden alle onderdelen volgens de opleiding aandacht aan academische vaardigheden, waarbij kan worden voortgebouwd op eerder verworven
academische vaardigheden. Van elke cursus is vastgelegd aan welke academische vaardigheden
aandacht wordt besteed. Tot slot vormt het bacheloronderzoek waarmee elke studiepad wordt
afgesloten een integratieve opdracht waarin de curriculumlijnen samenkomen.
De opbouw en interne samenhang van de major-verplicht worden, zoals staat omschreven in
de zelfstudie, bewaakt door de verantwoordelijke portefeuillehouder in het managementteam
en in het regelmatige overleg van de cursuscoördinatoren. De opbouw van en samenhang
tussen de onderwijsonderdelen van een studiepad worden bewaakt door een studiepadcoördinator. De samenhang binnen de cursussen wordt namens de hoogleraren bewaakt door de
cursuscoördinatoren. De samenhang tussen de cursussen wordt in een team bewaakt. Docenten maken deel uit van het major-verplichtoverleg of van het docententeam op het niveau van
de disciplinegroep onder leiding van de studiepadcoördinator.
Master
De opleiding geeft aan dat de masterprogramma’s zodanig zijn ingericht dat de student in
toenemende mate zelfstandig werkt. Ten aanzien van de samenhang binnen het programma
verwacht de opleiding van de student dat deze ‘oude’ en nieuwe kennis en kunde weet toe te
passen, zowel in een onderzoeksprogramma als in een praktijkomgeving. De inhoud van de
cursussen en de beide andere studieonderdelen is volgens de zelfstudie exemplarisch voor ontwikkelingen en stand van zaken in het betreffende beroepenveld.
Oordeel
De commissie is van oordeel dat het bachelorprogramma een mooie opbouw van meer algemeen naar meer specifiek kent. Inhoudelijk wordt in de studiepaden op adequate wijze voortgebouwd op de meer introducerende cursussen in het verplichte majordeel. Dit wordt naar
mening van de commissie voldoende bewaakt door de gehanteerde niveau indeling en door
de verantwoordelijken voor de samenhang binnen de opleiding. De commissie heeft de studiepaden ook afzonderlijk bekeken en is van oordeel dat binnen de studiepaden, onder meer
door de inhoudelijke thema’s gekoppeld aan een toepassingsgebied, een sterke samenhang is
gerealiseerd. Het Utrechtse bachelormodel bestaande uit een major en profileringsruimte en
QANU / Psychologie / UU
341
de specifieke invulling hiervan door de opleiding Psychologie, heeft naar het oordeel van
de commissie positieve en negatieve kanten voor de samenhang. De commissie waardeert
het positief dat de student zowel voor verbreding als verdieping kan kiezen. Er is volgens
de commissie een goed evenwicht gevonden tussen een voldoende breed programma met
de essentiële onderdelen enerzijds en voldoende keuzevrijheid voor verdere verdieping of
verbreding anderzijds. Enig nadeel vindt zij dat door vroege specialisatie in het programma
de oriëntatie op de psychologie in de breedheid minder goed uit de verf komt. Ten slotte is
de commissie van mening dat de specialisaties voldoende parallel en gelijkwaardig zijn uitgebouwd. De vaste structuur van het studiepad (zie F5) en de curriculumlijnen die vanuit
de major-verplicht worden doorgezet in het studiepad, zijn hier goede voorbeelden van. De
masterprogramma’s bouwen hier adequaat op voort. De keuze voor de specialisatie komt tot
uitdrukking in de cursussen, stage en masterthesis.
Het bovenstaande wegende komt de commissie tot de conclusie dat de studenten van de
bachelor- en masteropleiding een voldoende samenhangend programma volgen.
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
F7: Studielast
Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
Bachelor
In de zelfstudie geeft de opleiding een reeks van waarborgen om studeerbaarheid te bevorderen:
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
alle cursussen aan de Universiteit Utrecht kennen een standaardomvang van 7,5 studiepunten;
cursussen worden op standaard dagdelen ingeroosterd (time slots);
er wordt bij de roostering rekening gehouden met een mogelijk verblijf in het buitenland;
bij een aantal cursussen zijn ingangseisen gesteld;
er is sprake van continue toetsing;
er is een uitgebreid tutoraat in het eerste jaar en een studentenmentoraat in het eerste blok;
voor advies zijn er facultaire studieadviseurs en de universitaire Studenten Service die ook
cursussen geeft over (leren) studeren;
als een cursus niet is behaald moet het volgende jaar weer actief onderwijs gevolgd worden;
per cursus is slechts één herkansing in de vorm van aanvullende toetsing mogelijk;
voor cursussen gelden plaatsings- en voorrangsregels die garanderen dat studenten voor
wie het onderwijs onderdeel is van het verplichte of aanbevolen programma, geplaatst
worden.
De opleiding geeft aan dat in het bachelorprogramma in beginsel geen obstakels zijn die studievoortgang belemmeren. Toch blijkt uit cijfers en de Elsevier-enquête dat studenten het
lastig vinden de opleiding in drie jaar af te ronden (zie verder F21). Uit cursusevaluaties blijkt
dat studenten de studielast per cursus als redelijk ervaren. Het rendement van individuele
cursussen ligt tussen de 80% en 100%. Uitzonderingen hierop vormen de keuzevakken op het
gebied van de functieleer en de neurowetenschappen en de cursus ‘Methodeleer en statistiek 3:
context Psychonomie’ met rendementen tussen 65% en 75%.
342
QANU / Psychologie / UU
De gerealiseerde studielast blijkt gemiddeld minder te zijn dan de geprogrammeerde veertig
uur (derdejaarsenquête 2002-2003: gemiddeld 24,6 uur). Dit is volgens de opleiding vergelijkbaar is met de landelijke studie-inzet zoals zij opmaakt uit de landelijke studentenmonitor. Uit
een recentelijk uitgevoerde benchmark met twee andere klassieke universiteiten blijkt volgens
de opleiding dat studenten aan de UU gemiddeld iets meer studeren. Het onderwijsinstituut
heeft de invoering van het bachelor-masterstelsel benut om studenten aan te zetten tot meer
studie-inzet en verbetering van het overall studierendement.
De opleiding geeft in de zelfstudie een overzicht van gerealiseerde studiepunten in het eerste
studiejaar van de bacheloropleiding voor de afgelopen drie cohorten. De gerealiseerde studiepunten laten voor de cohorten in de tijd een stijgende lijn zien. Van de cohort 2004-2005 had
72% in het eerste jaar meer dan 45 studiepunten gehaald. De opleiding geeft aan dat deze
resultaten duiden op een goede studeerbaarheid van het eerste jaar van de bacheloropleiding en
er vertrouwen in geven dat de studeerbaarheid van het hele bachelorprogramma, ten opzichte
van de ongedeelde opleiding, wezenlijk kan worden verbeterd.
Master
Gezien de recente start van de masteropleiding zijn nog weinig gegevens beschikbaar over de
daadwerkelijk gerealiseerde studielast in de master. De opleiding heeft bij de opzet gestreefd
naar goed studeerbare programma’s, die bij een normale werkweek en studie-inzet in één jaar
zijn af te ronden. Eerste ervaringen laten volgens de opleiding zien dat de stage bij sommige
masterprogramma’s een knelpunt kan vormen. Feitelijk wordt in een aantal gevallen langer
stage gelopen dan geprogrammeerd. Volgens de zelfstudie zijn stage-instellingen terughoudend in het terugbrengen van de looptijd van de stage. Uitgangspunt van de opleiding is dat
stages dienen te voldoen aan de omvangseisen die het programma voorschrijft.
Naast de genoemde maatregelen bij de bacheloropleiding, gelden voor de masteropleiding de
volgende omstandigheden die de studeerbaarheid volgens de opleiding bevorderen:
•
•
•
•
•
•
de opleiding start met een introductie in de opleiding en in het betreffende programma;
cursussen, masterthesis en stages vereisen en stimuleren actieve betrokkenheid van de
student;
de praktijkstage start met de vaststelling van een werkplan dat periodiek wordt getoetst op
haalbaarheid en realisering in overleg tussen de student en diens begeleiders;
de praktijkstage wordt vanuit de onderwijsinstelling en vanuit de praktijkinstelling begeleid door ervaren docenten, respectievelijk een ervaren (team van) praktijkbegeleider(s);
de masterthesis wordt begeleid door ervaren onderzoekers en het onderzoek sluit in het
algemeen aan bij een lopend onderzoeksprogramma;
de coördinator van elk programma volgt de studievoortgang en roept de student op als
deze substantieel achterloopt.
Alumni met wie de commissie sprak, geven aan dat de studielast toenam naarmate zij verder
in de studie kwamen. Voor sommigen had de studielast zwaarder gekund.
Oordeel
Voor de bacheloropleiding stelt de commissie vast dat studenten van de Faculteit Sociale
Wetenschappen in werkelijkheid minder uren studeren dan is geprogrammeerd. De commissie merkt op dat deze cijfers niet specifiek voor de bacheloropleiding Psychologie, maar voor de
hele faculteit gelden. De commissie stelt vast dat de slaagpercentages per cursus en de studieQANU / Psychologie / UU
343
rendementen de afgelopen jaren stelselmatig zijn gestegen. Dit duidt volgens de commissie op
een goede studeerbaarheid van het bachelorprogramma. Het programma op papier kent volgens de commissie geen factoren die de studievoortgang nodeloos belemmeren. De commissie
heeft uit de zelfstudie noch van studenten knelpunten in het bachelorprogramma gehoord.
Voor de masteropleiding zijn nog geen gerealiseerde studielastgegevens beschikbaar. Voor de
masteropleiding geldt, evenzeer als bij de meeste masteropleidingen van zusterfaculteiten, dat
een praktijkstage veelal voor uitloop van de cursusduur zorgt. De commissie noemt dit als
punt van aandacht, maar vindt de studielast en studeerbaarheid van de masterprogramma’s in
zijn geheel beschouwd voldoende.
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
F8: Instroom
Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten:
WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek.
WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
Bachelor
In de zelfstudie geeft de opleiding een uitgebreid overzicht van de instroomcijfers. De instroom
is de afgelopen vijf jaar sterk gestegen tot 641 eerstejaars in 2004-2005. Het marktaandeel van
de Utrechtse opleiding is in deze periode licht toegenomen en bedraagt 18,5% in 2004-2005.
Dit is de grootste instroom van alle psychologiebachelors in Nederland. Vanaf studiejaar 20052006 heeft de opleiding een capaciteitsfixus (500) aangevraagd voor de bacheloropleiding.
Studenten met een vwo-diploma, hbo-einddiploma of een hbo-propedeuse hebben toegang
tot de bacheloropleiding. Voor studenten met een vwo-diploma ‘oude stijl’ of een hbo-achtergrond gelden aanvullende wiskunde-eisen. Studenten met een wiskundedeficiëntie moeten
examen afleggen om deze op te heffen. Het aan de UU gelieerde James Boswell Instituut biedt
hiervoor cursussen aan. De opleiding geeft aan dat biologie in het vwo-profiel niet als ingangseis wordt gesteld, maar het ontbreken hiervan extra inzet van de student in het programma
vraagt. Tijdens de voorlichtingsdagen wordt het belang van wiskunde en biologie voor de
opleiding Psychologie uitdrukkelijk onder de aandacht gebracht.
De opleiding heeft de instroom uitgesplitst naar achtergrond. In 2004 stroomden 74% van de
studenten in met een vwo- of gymnasiumdiploma; 3% op basis van een hbo-propedeuse en
17% met een afgeronde hbo-opleiding. De opleiding kent geen speciaal programma voor studenten met een hbo-propedeuse of -einddiploma. De examencommissie gaat op individueel
verzoek van studenten na of zij in aanmerking komen voor vrijstellingen. Uit analyses blijkt
dat studenten met een hbo-propedeuse gemiddeld minder presteren dan studenten met een
vwo- of een hbo-einddiploma. De opleiding geeft aan dat de aansluiting van de bacheloropleiding op een hbo-propedeuse niet vanzelfsprekend lijkt.
De opleiding start met een facultair gecoördineerde introductieweek, waarin de student onder
meer kennis maakt met de opleiding, zijn tutor (tevens werkgroepbegeleider), tutorgroep en de
facultaire instellingen en voorzieningen. Daarnaast wordt elke student een student-mentor toegewezen. De opleiding beoogt aan te sluiten op de manier van leren en werken in het studiehuis
344
QANU / Psychologie / UU
door te werken met kleine werkgroepen, gerichte opdrachten en zelfstudie. In het tutoraat wordt
aandacht besteed aan het verwerken van grote hoeveelheden stof in een vreemde taal (Engels).
Evaluaties laten zien dat 70% van de eerstejaarsstudenten het niveau en de manier van lesgeven
goed vinden aansluiten bij hun vooropleiding. Ongeveer 57% vindt dat het aantal uren zelfstudie goed aansluit bij de vooropleiding. Dit was in 2001 nog 46%. In de derdejaarsenquête
2004-2005 geeft 46% van de respondenten aan dat de opleiding grotendeels voldoet aan de
verwachtingen en 45% dat deze gedeeltelijk (‘deels wel, deels niet’) voldoet aan de verwachtingen. De zelfstudie verklaart dit door andere verwachtingen over het wetenschappelijk karakter
van de opleiding (te weinig praktisch). Volgens de opleiding geven ook de rendementcijfers
een indicatie van de aansluiting op de kwalificaties van instromende studenten. De opleiding is
tevreden over de toename van de rendementen in het eerste jaar: 90% van de studenten sluit de
theoretische eerstejaarscursussen succesvol af. De rendementen van de cursussen Functieleer
en Methodeleer en statistiek 1 en 2 liggen iets lager, maar niet lager dan 80%.
Van de studieadviseurs heeft de commissie gehoord dat het voorlichtingsbeleid gericht is op
realistische voorlichting en niet in de eerste plaats op werving.
Master
De instroomeisen voor de masteropleiding zijn vastgelegd in de OER. Deze komen, zoals
de zelfstudie vermeldt, overeen met de eindkwalificaties van de Utrechtse bacheloropleiding
Psychologie. Voor instroom in een specifiek masterprogramma geldt als voorwaarde dat studenten voldoen aan de eindkwalificaties van het bijbehorende studiepad in de bachelor. Alleen
studenten met een volledig afgeronde bacheloropleiding mogen aan de masteropleiding beginnen. Bij de toelating van studenten van andere opleidingen dan de Utrechtse bacheloropleiding Psychologie toetst de toelatingscommissie of de student aan de toelatingseisen voldoet.
Hiervoor is een toelatingsprocedure in de OER vastgelegd.
De opleiding geeft aan dat Utrechtse bachelorstudenten Psychologie in hun bacheloropleiding worden voorgelicht over de masteropleidingen en de bijhorende vooropleidingseisen. De
masteropleiding kent twee instroommomenten om studievertraging tussen de bachelor- en
masteropleiding te beperken. Jaarlijks worden alle masterprogramma’s Psychologie tijdens een
voorlichtingsavond gepresenteerd. Deze avond is ook bedoeld voor externe studenten.
De zelfstudie vermeldt dat de opleiding ervan uitgaat dat de inrichting van het onderwijs en de
toelatingseisen garanderen dat de masteropleiding goed aansluit op de voorafgaande bacheloropleiding.
Oordeel
De commissie stelt vast dat de opleidingen voor de instroom in de bachelor- respectievelijk
masteropleiding toelatingsvereisten op het juiste niveau hanteren. Tot de bacheloropleiding
worden studenten met een vwo- of hbo-diploma toegelaten en tot de masteropleiding studenten met eindkwalificaties die gelijk of vergelijkbaar zijn aan die van de bacheloropleiding
Psychologie met een specifiek studiepad. De commissie is van oordeel dat de opleidingen adequaat aansluiten bij de kwalificaties van de instromende studenten. Zij heeft hiervoor diverse
indicatoren gezien, zoals hoge slaagcijfers van de eerstejaars bachelorcursussen en de inhoudelijke aansluiting van de masterprogramma’s op de studiepaden in de bachelor. De commissie is van mening dat de voorlichting over onder meer het wetenschappelijk karakter van de
opleiding voor verbetering vatbaar is, getuige de geringe tevredenheid van de studenten over
de aansluiting tussen de vooropleiding en de bacheloropleiding. De commissie vindt de voorQANU / Psychologie / UU
345
lichting die in de bacheloropleiding wordt gegeven over de masterprogramma’s adequaat. Zij
heeft hierover geen problemen van studenten gehoord. Tijdens het visitatiebezoek heeft de
commissie het voorlichtingsmateriaal ingezien. Op basis hiervan en de toelichting hierover van
de studieadviseurs is de commissie van oordeel dat in de voorlichting een realistisch beeld van
de opleiding wordt gegeven.
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
F9: Duur
De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum:
WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten.
WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
Het bachelorprogramma omvat 180 ECTS-studiepunten en voldoet daarmee aan de formele
eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum.
Het masterprogramma omvat 60 ECTS-studiepunten en voldoet daarmee aan de formele
eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum.
Oordeel
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud
Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Het didactisch concept van de bachelor- en masteropleiding Psychologie sluit volgens de zelfstudie aan bij het universiteitsonderwijsconcept. De belangrijkste kenmerken van het Utrechtse
onderwijsconcept zijn academische vorming; brede oriëntatie; activerend onderwijs en intensieve studieloopbaanbegeleiding; en wederzijds commitment.
Voor het onderwijs in de bacheloropleiding worden diverse werkvormen ingezet: van het volgen van hoorcolleges tot het zelfstandig maken van opdrachten. De opleiding streeft ernaar
werkvormen te kiezen die bij de leerdoelen van een cursus passen. In de zelfstudie geeft de
opleiding een overzicht van de werkvormen en contacturen per cursus. Deze variëren sterk.
De meeste werkvormen zijn activerend. Studenten voeren bijvoorbeeld opdrachten uit en presenteren schriftelijk of mondeling. Hierdoor maken studenten zich volgens de opleiding de
inhoudelijke kennis eigen en ontwikkelen ze academische vaardigheden. Voor een deel van de
activiteiten in de cursussen geldt een aanwezigheidsplicht. De opleiding wordt afgesloten met
een bacheloronderzoek van 15 studiepunten. In dit onderwijsonderdeel voeren studenten in
een groepje onder begeleiding van een docent empirisch onderzoek uit en schrijven zij een
afrondend onderzoeksverslag.
De opleiding zet uiteen dat er veel ruimte in het onderwijs is voor de interactie tussen docent
en studenten en studenten onderling. Dit heeft het karakter van een dialoog waarin studenten
zich kunnen ontwikkelen tot kritische en onafhankelijke, academisch gevormde beoefenaars
van het vak. Per cursusjaar 2006-2007 zijn in het eerste bachelorjaar zogeheten freshman’s col346
QANU / Psychologie / UU
leges ingericht. De studenten worden ingedeeld in vijf colleges van circa honderd studenten.
In de praktijk vormen vier tutor-/werkgroepen een college. Het doel hiervan is om de kleinschaligheid en interactie tussen docenten en studenten onderling te bevorderen. Binnen een
college worden extracurriculaire activiteiten georganiseerd. Vanaf 2007-2008 zal dit ook voor
de tweede- en derdejaarsstudenten worden ingericht.
ICT speelt volgens de opleiding in het onderwijs een belangrijke rol. Studenten en docenten
maken gebruik van de elektronische leeromgeving Studion (Blackboard-variant). In Studion
is per cursus informatie over de cursus opgenomen, bijvoorbeeld het studieprogramma, een
werkboek en online literatuur. Mogelijkheden om onderling gegevens uit te wisselen en discussiefora op te zetten worden bij een aantal cursussen gebruikt.
In het eerstejaarsonderwijs zijn vanaf september 2006 elektronische stemzenders geïntroduceerd. Studenten kunnen hiermee actief respons geven op allerlei vragen, bijvoorbeeld tijdens
colleges. De resultaten zijn direct zichtbaar. De opleiding kan hiermee actieve participatie
stimuleren tijdens hoorcolleges, maar ook toetsen of lesstof goed begrepen is. Studenten en
docenten met wie de commissie sprak waren hierover enthousiast.
In de zelfstudie geeft de opleiding aan dat uit contacten met studenten blijkt dat sommige studenten meer uitgedaagd willen worden. Ook van studenten met wie de commissie
sprak heeft de commissie gehoord dat zij graag meer aandacht besteed zouden zien aan de
goede student. De opleiding is in september 2006 een pilot gestart met honourstrajecten.
Daarmee biedt zij studenten met goede studieresultaten die meer willen dan het verplichte
programma extra mogelijkheden, zoals verzwaarde werkgroepen of bacheloronderzoeken of
deelname aan research seminars. Vanaf september 2007 wordt opleidingsbreed een honourstraject gestart.
Uit evaluatiegegevens (derdejaarsenquête 2004-2005) blijkt dat 76% van de respondenten
tevreden tot neutraal over de begeleiding van docenten bij scripties, presentaties en verslagen
oordeelt; 20% is ontevreden. Verder blijkt hieruit dat 80% van de respondenten tevreden tot
neutraal is over de didactische kwaliteiten van de docenten. Over de mix van werkvormen is
77% tevreden tot neutraal en 19% ontevreden. Uit dezelfde enquête blijkt dat 76% van de
respondenten tevreden is over de hoeveelheid begeleiding bij opdrachten, 61% over het nabespreken van de onderwerpen, 78% over de uitleg van de studiestof en 81% over de begeleiding
van de tentamenvoorbereiding. Studenten waarderen in de cursusevaluaties de hoorcolleges,
werkgroepen, opdrachten en het samenwerken in het algemeen positief.
Master
In de zelfstudie is een overzicht gegeven van de contacturen, zelfstudie, individuele begeleiding
en andere activiteiten voor de masteropleiding. Het begeleidings­percentage ligt gemiddeld
hoger dan de 2% die in de bacheloropleiding wordt gehanteerd.
De opleiding geeft aan dat zij het programma zodanig heeft ingericht dat een optimale voorbereiding voor het functioneren van de masterstudent in het gekozen beroepenveld wordt
bereikt. Hierbij aansluitend worden studenten steeds meer aangesproken op zelfstandigheid en
de mogelijkheden om kennis, inzicht, kunde en houding in te zetten in onderzoek en in een
beroepenveld. Hiervoor worden cursussen, de masterthesis en de stage ingezet. De cursussen
kennen als werkvorm een combinatie van zelfstudie, (werk)colleges, (werkgroep)opdrachten,
en toetsen die voor een deel gericht zijn op het oplossen van problemen. In de masterthesis
QANU / Psychologie / UU
347
en praktijkstage moeten studenten in toenemende mate zelfstandig opereren. Deze groei in
zelfstandigheid vormt een onderdeel van het eindoordeel over de masterthesis en stage.
Oordeel
De commissie stelt vast dat er in de opleidingen een variëteit aan werkvormen wordt gehanteerd. Deze werkvormen sluiten aan bij het Utrechtse onderwijsconcept. In de bacheloropleiding zijn er naast hoorcolleges diverse activerende werkvormen waarin op verschillende
manieren aandacht wordt besteed aan academische vaardigheden. De commissie vindt het een
prestatie dat de bacheloropleiding ondanks de grote studentenaantallen er toch in slaagt kleinschalig activerend onderwijs aan te bieden. De tutoren-/werkgroepsbijeenkomsten en colleges
vindt zij geslaagde manieren om de grootschaligheid van de opleiding hanteerbaar te maken.
De commissie waardeert de mix van werkvormen positief; deze sluit naar haar oordeel aan bij
de doelstelling van de opleiding om studenten voor te bereiden op een masteropleiding (zie
F1). De nadruk op zelfstandig en actief studeren komt naar het oordeel van de commissie de
gewenste academische vorming ten goede. De commissie juicht de ontwikkelingen rondom
het honourstraject toe, dit verdient volgens haar bijzondere appreciatie. Zij is ook positief over
de stemzenders die worden gehanteerd, deze zorgen voor meer interactie bij onder meer hoorcolleges. De commissie waardeert dit facet voor de bacheloropleiding vanwege al de positieve
bemerkingen met het oordeel goed. Voor de masteropleiding geldt evenzeer dat de commissie
de gekozen mix van werkvormen passend vindt bij de doelstelling van de master. Groei in
zelfstandigheid staat hierin centraal. Dit is op adequate wijze uitgewerkt in de opbouw van de
cursussen naar een praktijkstage en masterthesis toe.
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
F11: Beoordeling en toetsing
Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van
(onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Bachelor
De toetsing vindt plaats in de afzonderlijke onderwijsonderdelen. Daar dient volgens de opleiding de waarborg voor het realiseren van de einddoelen te liggen. Alle onderwijsonderdelen
moeten succesvol zijn afgerond voor het behalen van het bachelordiploma.
Beoordeling en toetsing sluiten volgens de zelfstudie aan op de leerdoelen en werkvormen van
een studieonderdeel. De cursussen kennen vrijwel allemaal meerdere toetsvormen. Meestal
betreft het een combinatie van een schriftelijk tentamen en opdrachten of paper. Daar waar
de doelstelling van de cursus dit vereist, zijn de toetsvormen uitgebreid met posterpresentaties,
casuïstiekuitwerkingen, het uitwerken van interviews, mondelinge presentaties, individuele
of groepsopdrachten en/of huiswerkopdrachten. De vorderingen op het gebied van academische
vaardigheden worden bijgehouden in het portfolio.
Master
De toetsing binnen de cursorische onderdelen is, zoals omschreven in de zelfstudie, toegespitst
op het onderwerp van de betreffende mastercursus. Afhankelijk van de cursusdoelstellingen
wordt getoetst via (werkgroep)opdrachten, kennis- en inzichttoetsen, referaten, papers en posterpresentaties. De stage wordt formeel beoordeeld door de stagedocent op basis van de beoor348
QANU / Psychologie / UU
deling door de praktijkbegeleider. Hiervoor zijn criteria vastgelegd. De masterthesis wordt
beoordeeld door de begeleider en – onafhankelijk daarvan – door een tweede beoordelaar.
De beoordelingscriteria zijn op hoofdlijnen geëxpliciteerd in de studiegids bij de betreffende
masterprogramma’s en meer gedetailleerd via Studion te raadplegen.
Bachelor en master
In de studiegids en de cursushandleiding staan de gehanteerde toetsvormen per cursus. De
zelfstudie geeft aan dat alle cursussen binnen het onderwijsinstituut Psychologie door de opleidingscommissie zijn beoordeeld op de afstemming tussen doelen en toetsvormen. De toetsvormen worden in de cursusevaluaties door studenten beoordeeld. Na de invoering van het
bachelor-mastersysteem is gebleken dat de controle op de kwaliteit van de toetsvormen en de
operationalisatie van de cursuseindkwalificaties extra aandacht behoeven. De opleiding heeft
hiervoor een project, genaamd EMP-eindkwalificatiesproject, gestart.
De feedback aan studenten op opdrachten, papers en interviews wordt tijdens de cursus gegeven.
De opleiding geeft aan dat de inhoud en vorm van de feedback verder verbeterd kan worden. Dit
blijkt onder meer uit panelgesprekken en de derdejaarsenquête. Het managementteam heeft ook
hiervoor een project gestart. In dat project wordt nagegaan hoe feedback in de werk- en toetsvormen is ondergebracht en hoe het onderwijs op dit punt kan worden verbeterd. In de OER
is opgenomen dat de tentamenuitslag binnen tien werkdagen bekend gemaakt moet worden.
Studenten bevestigen in het gesprek met de commissie dat dit bijna altijd het geval is.
Conform het Utrechtse onderwijsconcept, kennen de opleidingen geen herkansingen meer.
Alleen via een zogeheten ‘aanvullende toets’ kunnen studenten kort na de cursus en indien aan
alle inspanningsverplichtingen is voldaan een (aanvullende) (deel)toets maken. Het gemiddelde eindresultaat van de deelopdrachten/-toets(en) dient minimaal een 5 te zijn om deel te
mogen nemen aan een aanvullende toets. Dit is per studiejaar 2006-2007 door het College van
Bestuur verlaagd naar een 4. Indien niet aan alle eisen is voldaan, moet de student alle onderdelen het jaar daarop opnieuw volgen. Opdrachten mogen wel opnieuw ingeleverd worden.
De plotselinge afschaffing van hertentamens werd door studenten met wie de commissie heeft
gesproken, als negatief punt genoemd.
Er zijn twee examencommissies voor Psychologie, een voor de bachelor- en doctoraalopleiding
en één voor de masteropleiding. De zelfstudie geeft aan dat de examencommissie de procedure van tentamens en examens bewaakt. De commissie behandelt daartoe ook eventuele
klachten die direct met de inrichting en afname van tentamens te maken hebben en behandelt
gevallen van (mogelijke) fraude. Bij Psychologie loopt een experiment met een plagiaatdetectieprogramma. De commissie heeft met een vertegenwoordiging van de examencommissies
gesproken. Hieruit kwam naar voren dat de examencommissie de verantwoordelijkheid voor
de tentamens heeft gedelegeerd aan de examinatoren van de opleiding. De kwaliteit van de
tentamens is daarmee niet de verantwoordelijkheid van de examencommissie, maar van de
opleiding. De examencommissie komt niet bijeen. Verzoeken aan de examencommissie worden
zo veel mogelijk door de ambtelijke ondersteuner afgehandeld, indien nodig na overleg met
een van de leden.
Van de studenten, met wie de commissie sprak, heeft zij positieve geluiden gehoord over de
organisatie van de toetsing. Zo waarderen studenten het bijvoorbeeld positief dat direct na
aanvang van het tentamen de antwoordsleutel digitaal via Studion bekend wordt gemaakt. Wel
QANU / Psychologie / UU
349
heeft de commissie van studenten begrepen dat de feedback over de gemaakte opdrachten en
werkstukken beter kan. Dit staat op de agenda van diverse gremia, zo heeft de commissie ook
in de gesprekken gehoord.
Oordeel
De commissie stelt vast dat de opleidingen een goede variatie in toetsvormen hanteren die aansluiten bij de leerdoelen van de cursus(onderdelen). De commissie heeft een aantal tentamens
tijdens het bezoek ingezien en vindt deze goed gevarieerd en aansluiten bij de inhoud van het
onderwijsonderdeel. De organisatie van de toetsing vindt de commissie adequaat. Het feit dat
antwoordsleutels direct beschikbaar zijn vindt zij zeer goed. De commissie constateert dat de
opleiding zich binnen een tweetal projecten inzet om de aansluiting toetsing op de eindkwalificaties en de inhoud en vorm van de feedback te verbeteren. De commissie vindt het positief
dat de opleiding hier aandacht aan schenkt. Uit de zelfstudie en gesprekken werd het de commissie duidelijk dat de opleidingen strakkere regels rondom toetsing hebben ingevoerd om een
actievere studiehouding en een beter studierendement te halen. De commissie vindt deze nu
in orde, maar waarschuwt de opleiding dat deze slinger niet te ver moet doorslaan. Indien de
strakke regelgeving doorschiet, kan dit voor studenten demotiverend werken wat een negatieve
invloed heeft op studievoortgang en actieve onderwijsdeelname.
De commissie stelt vast dat, hoewel de toetsvormen zoals hierboven beschreven goed zijn, de
kwaliteitsbewaking van de toetsing nog voor verbetering vatbaar is. De examencommissies
vatten hun rol formeel en procedureel op. Zij vervullen geen beleids- of inhoudelijk toetsende
rol binnen de opleidingen. Zij voelen zich dan ook niet verantwoordelijk voor de kwaliteitsbewaking van de toetsing. Deze verantwoordelijkheid wordt gelegd bij de opleidingsdirecteur.
De commissie vindt dit, tegen de achtergrond van de wettelijke voorschriften, een erg beperkte
invulling van de rol van de examencommissie. Ook heeft de commissie geen toetsbeleid als
zodanig of bijvoorbeeld procedures rondom item-analyses van tentamens gezien.
Tot slot is de commissie van oordeel dat hoewel een tweede beoordelaar voor de beoordeling
van bachelor- en mastertheses formeel de regel is, dit in de praktijk niet systematisch en consistent wordt opgevolgd. De commissie merkt op dat zij ook bij de beoordeling van de bachelorthesis (zie F20) geen door docenten ingevulde beoordelingsformulieren heeft ontvangen. De
commissie heeft een beoordelingsschema voor de bachelorthesis pas tijdens het bezoek ingezien. Deze is voor betrokken staf en studenten beschikbaar op Blackboard. Dit betreft een uitgewerkte set van criteria die de commissie adequaat vindt. Ook stelt zij vast dat de beoordeling
van de bachelorthesis als groepsproduct bepaalde moeilijkheden voor individuele beoordeling
van studenten met zich meebrengt. Daarbij komt dat een individueel verslag voor de student
het voordeel heeft dat dit een eigen individueel visitekaartje oplevert voor toelating tot een vervolgopleiding of arbeidsmarkt. De commissie is er wel van overtuigd dat studenten zelfstandig
een klein onderzoek kunnen uitvoeren, maar noemt als aandachtpunt dat de opleiding beter
moet bewaken dat elke student aantoonbaar de hele empirische cyclus heeft doorlopen.
De positieve punten en de verbeterpunten wegende, beoordeelt de commissie dit facet voor de
bachelor- en masteropleiding als voldoende.
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
350
QANU / Psychologie / UU
Oordeel op onderwerpniveau
Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend
oordeel op het niveau van het onderwerp ‘Programma’ voor de bachelor- en de masteropleiding Psychologie luidt: voldoende.
8.2.3. Inzet van personeel
De faculteit is in mei 2004 een reorganisatie gestart om het perspectief van bezuinigen te
accommoderen en onderwijs en onderzoek beter te profileren en af te stemmen. De gevolgen
voor Psychologie zijn volgens de zelfstudie relatief beperkt gebleven. Er is één leerstoelgroep bij
Ontwikkelingspsychologie opgeheven en er zijn elf vaste stafleden op vrijwillige basis (5,45 fte
onderwijs) vervroegd uitgetreden. Een deel van de vrijgekomen functies kan volgens de opleiding opnieuw worden bezet. In bestuurlijk-organisatorische zin heeft de reorganisatie, met
ingang van 1 januari 2006, geleid tot het samenvoegen van vijf afzonderlijke onderzoekscentra
psychologie tot het Linschoten Instituut; het herenigen van de disciplinegroepen Gezondheidspsychologie en Klinische Psychologie tot één disciplinegroep Klinische en Gezondheidspsychologie; en het instellen van een departementsmanagementteam.
De commissie heeft tijdens het bezoek begrepen dat de reorganisatie inmiddels geheel voltrokken is. De richtlijnen aangaande het personeelsbeleid na de reorganisatie zijn gericht op een
betere verhouding tussen vast en tijdelijk personeel, waarbij als norm geldt dat ten minste
70% van het personeel in vaste dienst is. Daarbij wil de faculteit op individueel niveau een
onderzoekstaak van ten minste 40% voor het vaste personeel realiseren en in de toekomst geen
universitaire docenten met uitsluitend een onderwijstaak meer aanstellen. Dit laatste is niet in
lijn met het universitaire beleid.
F12: Eisen WO
De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding:
Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
Voor de bachelor- en masteropleiding gezamenlijk wordt in de zelfstudie een overzicht gegeven
van de basisformatie. Dit betreft zestien hoogleraren, zeventien uhd’s, 34 ud’s, dertig docenten en vijftien junior docenten. De hoogleraren, uhd’s en ud’s zijn allen gepromoveerd. Van
de docenten is 63% gepromoveerd en de junior docenten zijn geen van allen gepromoveerd.
De ud’s zijn docenten met onderzoeksaanstelling. De dertig docenten hebben uitsluitend een
onderwijsaanstelling. Daarnaast dragen promovendi (42) in beperkte mate bij aan het onderwijs,
vooral bij de begeleiding van bachelor- en masteronderzoek. De inzet van promovendi is afhankelijk van individuele afspraken, maar bedraagt gemiddeld circa 0,05 fte per promovendus.
De zelfstudie betoogt dat het onderwijsinstituut Psychologie streeft naar een wetenschappelijke staf die goed onderwijs combineert met wetenschappelijk onderzoek op hoog niveau of
met werkzaamheden en kwalificaties in de (klinische) beroepspraktijk. Ruim driekwart van de
vaste staf combineert onderwijstaken met onderzoekstaken en is lid van een erkende onderzoekschool. Vanuit het Linschoten Instituut participeert de staf in vijf erkende onderzoeksscholen. Docenten zonder onderzoekstaak brengen volgens de zelfstudie vaak specifieke, voor
QANU / Psychologie / UU
351
het onderwijs noodzakelijke kennis, ervaring of kwalificaties in de beroepspraktijk mee. Junior
docenten combineren soms hun onderwijstaken met een promotietraject of participeren in
onderzoeksprojecten van senior staf. Verder verzorgt een klein aantal postdoc’s onderwijs. Om
in vaste dienst als ud benoemd te worden moet een medewerker over aantoonbare onderzoekskwaliteiten beschikken, bijvoorbeeld door een promotie te hebben afgerond, lid zijn van
een landelijke erkende onderzoeksschool of over specifieke beroepskwalificaties en -registraties
beschikken. In de zelfstudie geeft de opleiding aan dat zij nog niet tevreden is over de onderwijs-onderzoeksverdeling in de individuele taakstellingen. Het streven om voor alle wetenschappelijke staf 100% combinatie van onderwijs en onderzoek (of beroepskwalificaties) te
realiseren is vanwege financiële beperkingen nog niet mogelijk.
Oordeel
De commissie stelt vast dat het merendeel van de docenten is gepromoveerd en onderzoeker is
in een programma van erkende kwaliteit. De onderzoeksprogramma’s van de UU zijn onlangs
positief beoordeeld door de onderzoeksvisitatiecommissie Psychologie. De commissie vindt
het verdedigbaar om te kiezen voor een gecombineerde onderwijs- en onderzoekstaakstelling
voor elke individuele docent. Daarnaast heeft de commissie op basis van een overzicht van de
kwalificaties van de docenten in de zelfstudie vastgesteld dat er door dubbele aanstellingen aan
de universiteit en in het relevante beroepenveld ook goede professionele rolmodellen vanuit de
aansluitende professionele praktijk in het onderwijs worden ingezet. Zij concludeert dat het
onderwijs voor een belangrijk deel wordt verzorgd door goede onderzoekers die een bijdrage
leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied
Bachelor: Het oordeel van de commissie o
Download