1 Congres directies S.O. DOd Hasselt Stein (Nl), 8 maart 2012 Niets is grijzer dan kleurloos Identiteit, zingeving, religie op school Mark van de Voorde Inleiding Ik kom niet uit het onderwijs of de wereld van de pedagogie, maar uit de journalistiek en de wereld van de media. Dat heeft uiteraard zijn nadeel om te spreken tot onderwijsmensen: ik wring mij in een materie die de mijne niet is. Maar zoals de Nederlandse voetballegende Cruijff, door schrijver Godfried Bomans ooit "een engel op de grasmat" genoemd, zei, "elk nadeel heb z'n voordeel". Het voordeel van mijn buitenspelpositie is drievoudig: 1- Ik kan de stiel niet verpesten, want ik ben niet van de stiel; 2- Als ik verkeerde dingen zeg, kunt u het mij niets eens kwalijk nemen - u kunt hooguit de schouders ophalen, het al of niet moede hoofd schudden en zuchten: "Die weet er niets van." 3- Misschien het interessantste voordeel is dat ik kijk van op een afstand: afstand creëert perspectief en laat breedbeeld toe. Komende uit de wereld van de journalistiek - en ook die van de Kerk en die van de politiek (twee 'vette' onderwerpen van de journalistiek) - heb ik heel wat ervaring met een van de grootste verwarringen van deze tijd: de verwarring tussen objectiviteit en neutraliteit. Objectiviteit is een grondregel van de berichtgeving: je brengt de feiten zoals ze zijn - de Angelsaksische journalistiek houdt daarenboven van een strikte scheiding tussen feit en mening, uitgedrukt in het aforisme: "facts are sacred, 2 comment is free". De vrijheid van meningsuiting ontslaat de professionele journalist niet van de plicht tot objectiviteit. Het merkwaardige is dat sinds heel wat jaren zich een tendens voordoet die de scheiding tussen feit en mening tenietdoet op een eigenzinnige wijze: niet door uitgesproken stelling die de feitelijkheid wegdrukt, maar door het weren van een visie. Men kiest, zegt men, voor 'neutraliteit', d.w.z. "ik heb geen mening". Los van het feit dat geen mening hebben ook een mening is en dat de keuze van de weergegeven feiten ook een persoonlijke kijk is (een keuze, want men kan nooit alles vertellen), kijkt niemand 'neutraal'. Elke mens kijkt, denkt en spreekt vanuit de voorgegeven kennis en vanuit een al of niet uitgesproken opvatting. Neutraliteit is bijna altijd een leugen. Om het heel scherp te stellen, komt de zogenaamde neutraliteit meestal hierop neer: alles wat niet christelijk is, is niet 'gekleurd' en dus neutraal. Kortom, je mag alle opinies aan bod laten komen, want dan ben je 'objectief' bezig, maar van zodra je een christelijke visie aan het woord laat, ben je 'subjectief'. Wat heeft dit nu te maken met het onderwerp van vandaag en de wereld waarin u actief bent? Ook in onderwijskringen stel ik her en der die tendens vast. Al vele jaren trouwens. Ik herinner me nog een gesprek met Patrick Dewael - hij was toen Vlaams minister-president. Hij vertelde mij dat hij een van zijn kinderen had ingeschreven in een Limburgse katholieke school. Bij de inschrijving zei de directeur van de school hem: "Meneer Dewael, u hoeft niet ongerust te zijn, dit is weliswaar een katholieke school, maar daar zult u niet veel van merken. Wees gerust, zo katholiek zijn we eigenlijk niet." Dewael keek mij glunderend aan. Of ik het had begrepen? Jawel, dat de kleurloosheid de eerste stap is naar de ontmanteling van het katholieke onderwijs. Want niets is grijzer dan kleurloos. Zo weet u waar ik mij bevind. Ik ben ervan overtuigd dat kleurloosheid niet het antwoord kan zijn op de veelkleurigheid van de samenleving. Maar ook dat kleurloosheid het katholieke onderwijs overbodig maakt. Beter gezegd: hierdoor maakt het katholieke onderwijs zichzelf overbodig... Het katholieke onderwijs zal - en dat zal u misschien verbazen - ook voor de politieke wereld slechts zinvol zijn, als het zijn kleur behoudt. Laat u niet 3 beetnemen, politieke pleitbezorgers van de 'neutralisering' van het katholieke onderwijs kunnen de indruk wekken dat ze u willen helpen om de toekomst aan te kunnen, maar dat is niet zo. Ze willen u op een slinkse manier de toekomst afnemen. Niet alleen omdat de vrijheid van onderwijs een lege doos is, als die vrijheid zich niet vertaalt in een eigen inspiratie, maar ook omdat het vrije onderwijs dan ook een onnodige last wordt. De financiering van verschillende netten die allemaal even neutraal zijn is dan een dure grap en een overbodige luxe in een tijd van rationalisering en financiële besparingen. Dwingende vragen van efficiency en rationalisering kunnen er dan zonder meer toe leiden dat samenwerking over de netten verplicht wordt bij demografische evoluties enerzijds en versnipperd aanbod anderzijds. Als de katholieke school een neutrale school is geworden, blijft er geen enkel argument over om dat tegen te houden. Want dan bestaat de katholieke school enkel nog om de eigen organisatie in stand te houden (uit machtsdrang dus) en niet om de eigen pedagogie in stand te houden. Ik zou in dat geval alleszins niet aarzelen om die macht te breken, was ik een politicus die de 'zuilen' niet genegen is. Afkomen met de K van kwaliteit als argument zou mij zelfs boos maken, want dan beweer je dat andere netten geen kwaliteit hebben. Als ik ervan overtuigd was dat de K deze is van katholiek en dus van een eigen levensbeschouwelijke invulling van opvoeding en onderwijs, zou ik me hoeden voor netoverschrijding, want dan zou ik raken aan het grondwettelijk recht van vrijheid van onderwijs. -Laat mij u vandaag meenemen langs drie verhalen naar de betekenis van een K (van katholiek) voor deze tijd: het verhaal van Ephimenco (een Nederlandse columnist), het verhaal van Natchiketa (een Indiase prins) en het verhaal van Latinis (een Belgische militair). 4 Het verhaal van Ephimenco Het verhaal van Ephimenco gaat over de noodzaak van een taal die niet voorbijgaat aan de finesses van het leven en die tegemoetkomt aan de behoefte aan meer diepgang. Je ne comprends pas. Met die weigering om te begrijpen wees vader Ephimenco zijn dochtertje terecht, als ze het had gewaagd om een paar Nederlandse woorden te vermengen in de Franstalige conversatie met hem. Hij verstond nochtans het Nederlands uitstekend, was overigens Nederlander en sprak het Nederlands bovendien met Jan en alleman, maar niet met zijn dochter. Hij had immers op een dag besloten haar horizont te verbreden door haar in het Frans op te voeden, terwijl zijn vrouw Nederlands zou blijven praten. Het resultaat van de horizontverbreding? Haar Frans was uitstekend en de communicatie met haar vader rampzalig. Het meisje meed zoveel als mogelijk verbaal contact met hem. Dus besloot hij tot een meer pragmatische houding: hier en daar een Nederlands woord mocht, als het maar in een Franse context werd geplaatst. ‘Maar met haar puberteit kwam tussen ons een behoefte aan meer diepgang die haar Frans niet toestond’, schreef Sylvain Ephimenco over de taalstrijd met zijn dochtertje Claire in een van zijn wekelijkse columns in de Hollandse krant Trouw. Het slot van het stuk is schitterend. Ik citeer: ‘Hoe leg je een preadolescent in een taal die alleen ruw kan schetsen, de finesses van het leven uit? In die maand oktober van 1995, rijdend op de rijksweg, begon ik voor het eerst uitsluitend Nederlands met haar te praten. Claire keek even verbaasd en glimlachte. Mijn nederlaag smaakte als een bevrijding.’ Ik moest aan dat verhaal denken, toen ik de resultaten las van het Leuvens onderzoek, verschenen in Tertio, over de waardering van het 'katholieke' karakter van de school door de ouders. De idee, alom verspreid, dat ouders hun kinderen naar uw scholen sturen louter en alleen voor de kwaliteit (en de nabijheid), blijkt dus vals te zijn. Hoe verrassend ook, het is begrijpelijk. We leven in een samenleving die op dit moment het ergste doormaakt wat een cultuur kan overkomen: identiteitsverlies. De vraag wie we zijn is de fundamentele vraag van een 5 samenleving, want zonder de kennis van het antwoord kunnen we nooit de finesses van het leven aanraken en kunnen we niet de behoefte aan diepgang beantwoorden. Hoezeer we ook mogen leven in een zogenaamde postchristelijke samenleving, die zelfde samenleving blijft doordesemd van het christelijke gedachtegoed. Dat om meer dan de zogenaamde 'waarden' die we delen, maar vooral vanwege het christelijke mensbeeld dat ons aller mensbeeld is: wie de mens is en hoe wij hem zien, als persoon met vrijheid in verbondenheid, strevend naar altijd beter en zich kerend tegen fatum, is niet te vatten zonder het christelijke verhaal, zonder de evangelische boodschap van opstanding en de Bijbelse gedachte van 'onderwerp de aarde'. De westerse visie op de mens heeft een spirituele grondslag die ten diepste een relatie is van de mens met God: de mens als Gods evenbeeld, schepsel dat zelf de opdracht van schepper krijgt. Zonder die evenbeeldidee stort het westerse mensbeeld in. Toen Cees Noteboom in2010 de Prijs der Nederlandse Letteren kreeg uit de handen van onze koning, zei hij in zijn dankwoord dat wij ons beginnen te gedragen als "onze eigen Japanners". Zonder de kennis van de Bijbel en zonder de christelijke begrippen kunnen we onze eigen cultuur niet meer verstaan en lopen we in onze samenleving rond zoals de Japanse toeristen in onze kerken en musea. We raken vervreemd van onze eigen cultuur. Dat 'vervreemdingseffect' tast ons zelfvertrouwen aan en is de fundamentele oorzaak van de huidige identiteitscrisis. De school die er ook is om jonge mensen een identiteit te geven - en niet alleen om er goede werkkrachten van te maken - heeft de plicht om hun grond onder de voeten te geven. Zonder het geloofsverhaal achter onze westerse waarden worden die waarden onbegrijpelijk, meer zelfs: ze worden inhoudloos en ook onhoudbaar (want de christelijke inmiddels humanistische waarden zijn niet 'natuurlijk' - natuurlijk zijn egoïsme, haat, wraak, de wet van de jungle, de survival of the fittest...). Ik denk dat het dit is wat die ouders uit het onderzoek van de KU Leuven hebben begrepen. De K is aan herwaardering toe... uit lijfsbehoud. Ik begrijp maar al te goed dat u misschien denkt: al goed en wel, herwaardering van de K, maar wij hebben daar niet de mensen voor; ons lerarenkorps is minstens zo pluralistisch als onze leerlingenpopulatie. Best mogelijk, maar de K 6 onder de mat vegen kan nooit de oplossing zijn. Dan keert u immers vraag en aanbod om. Het is de vraag van de ouders om de K weer prominent te maken. Door de K te dimmen stelt u uw probleem voorop en niet de behoefte van de ouders. De school is er voor de leerlingen, niet voor haar eigen organisatie. U moet uw probleem oplossen, niet de behoefte ontkennen. Hoe u dat moet doen, weet ik niet. Ik sta niet in het onderwijs. Het enige wat ik daarop kan zeggen, is: 1- Toon waardering voor de keerkrachten Godsdienst, vooral in deze tijd dat vanuit de bedrijfswereld de druk erg groot is om 'klaargestoomde' werknemers af te leveren die niet te veel vragen stellen maar zich 'flexibel' opstellen. De leerkrachten Godsdienst zijn de voorposten van een opvoeding die mensen wakkere burgers wil doen zijn. 2- Breng die leerkrachten Godsdienst samen in een denktank met andere leerkrachten die eveneens 'nutteloze' vakken geven, vakken van geestelijke materie (Talen, Geschiedenis, Esthetica...). Hierdoor wordt duidelijk dat deze vakken van 'geesteswetenschappen' ondanks het grote verschil in discipline alle vertrekken van een niet nutgerichte maar Bildunggerichte interesse voor de mens. Dat kan leiden tot vakoverschrijdend aandacht voor de 'mens' van de leerling. Dan krijgt de K een kans om in een grotere context van gezamenlijk belang te opereren. Bovendien, zonder de gezamenlijke alertheid van de cultuurvakken zullen stilaan uitsluitend de vakken Wiskunde, Economie en andere positieve vakken de toon zetten. Bij een monopolie op aandacht van deze vakken die uiterst belangrijk zijn maar die ook levensbeschouwelijk neutraal zijn (er bestaat niet zoiets als katholieke wiskunde) gaat het onderwijs helemaal voorbij aan de Bildungopdracht van ons onderwijs: wij maken mensen klaar voor het leven, niet alleen voor de economie. 3- Richt een pastorale werkgroep op die werkt aan een pastoraal aanbod (waarin niet alleen godsdienstenleerkrachten maar ook anderen zitten). Een groep van mensen die herkenbaar en aanspreekbaar zijn voor de leerlingen én voor het korps. Om de K levendig te houden en talig te maken heb je een voldoende grote kern van geëngageerde medewerkers nodig. Directie moet daarin vertegenwoordigd zijn Het verhaal van Ephimenco gaat over de noodzaak van een taal voor de finesses van het leven en de behoefte aan diepgang. Zo'n taal is de religieuze 7 taal bij uitstek, op voorwaarde dat ze uit het hart komt en uitgaat van een overtuiging. Daarom heb ik mij - ook in publicaties - verzet tegen het voorstel van decreet van Jean-Jacques De Gucht en het LEF-plan van prof. Loobuyck. De ambitie van het zogenaamde 'algemeen vormend vak over levensbeschouwing, ethiek, burgerschap en filosofie' is een onrealiseerbare pretentie. Een greep uit de lijst van wat dat LEF-vak zou moeten bieden, maakt het duidelijk: informatie over de levenbeschouwelijke wortels van onze samenleving, kennis van de levensbeschouwelijke ander, reflectief vermogen, interculturele vaardigheden, democratische attitude, levenbeschouwelijke gevoeligheid aanscherpen, burgerschapseducatie... Men wil in dat ene vak stoppen waar een heel onderwijscurriculum voor nodig is. Burgereducatie, verdraagzaamheid, democratie, reflectief vermogen zijn doelstellingen die de hele school aangaan en waar een heel pedagogisch project voor nodig is (met engagement van alle leerkrachten). Door een zogenaamd 'onafhankelijk' vak in het leven te roepen voor een groot deel van de vakoverschrijdende aspecten van het onderwijs haalt men een fundament weg van de school, waardoor de school haar ziel verliest. Die keuze maakt vrije baan om van de school een kennisfabriek te maken... Dit is de ideale stap om het economisch denken over het onderwijs - mensen voorbereiden op het arbeidscircuit, onderwijs en onderneming nauwer laten aansluiten - te realiseren. Met een speciaal vak dat voor burgerschap en reflectie moet zorgen, krijgt elke andere leerkracht de handen vrij om zich louter met de zijn 'vak' bezig te houden. De idee van een 'onafhankelijk' vak levensbeschouwing en filosofie is een illusie. Onafhankelijke benadering van de verschillende visies op het wezen van de mens, de betekenis van het menselijke samenleven en de zin van het bestaan is onmogelijk. Dit gaat immers over wie we zelf zijn en hoe we kijken naar onszelf en de anderen. In deze kan de beschouwer nooit 'beschouwingloos' zijn. Elke mens, elke leerkracht ook dus, heeft een bepaalde kijk op de mens, de samenleving en de betekenis van het leven. De informatie over andere visies dan de zijne zal hij altijd bieden vanuit zijn kijk op de dingen. Dat is ook zijn plicht, want vanuit zijn waardepatroon gezien zijn niet alle 'waarden' evenwaardig. 8 Een onafhankelijke, afstandelijke benadering van levensbeschouwing, democratie en veelkleurige samenleving is niet alleen onmogelijk, ze is ook onpedagogisch. Van een leerkracht wordt authenticiteit gevraagd (dat leerlingen weten wat hij denkt en waar hij voor staat) en engagement (dat leerlingen voelen dat hij gegrepen is door waarden en ideeën). Een ongemotiveerde les over democratie bijvoorbeeld, een kernwaarde van onze samenleving, zou inhouden dat andere staatsinrichtingen evenwaardig kunnen zijn. Bovendien, als een van de doelstellingen van LEF is om aan burgereducatie te doen, dan vraagt zij van de lesgever geen 'onafhankelijke' maar een 'geëngageerde' instelling. Ten andere, de democratische visie op de samenleving en de visie van gelijkwaardigheid van elke mens hangen niet zomaar in de lucht: deze 'verworvenheden' van onze samenleving zijn niet waardevrij, dus ook niet levensbeschouwingvrij. De democratie is meer dan een methode van bestuur, ze is het resultaat van een maatschappijbeeld waarachter een morele en spirituele inspiratie steekt. Wie dus leerlingen moet kunnen warm maken voor de democratie, kan dat niet doen zonder ook met gloed te spreken over de levensbeschouwing(en) die ten grondslag liggen van dit maatschappijbeeld. De democratie haal je niet uit haar spirituele ruimte zonder het gevaar van betekenisverlies. Nu pleiten voor een zo breed mogelijk vak over allerlei levensbeschouwingen is het slechtste wat een samenleving kan overkomen die lijdt aan cultuurverlies, zijnde het verlies van zekerheden over de fundamentele waarden waarop onze cultuur is gebouwd. Het is evident dat Europa haar identiteit kwijt is, maar precies daardoor ook hard op zoek is naar haar identiteit in een geglobaliseerde wereld en in de multiculturele realiteit van de samenleving. De identiteitscrisis vraagt om meer levensbeschouwelijk geëngageerde mensen die vanuit hun aandeel in de beschavingsfundamenten kunnen opkomen voor de verbindende identiteit. Het is duidelijk dat werkelijke opvoeding tot democratie, burgerzin en tolerantie maar kan gebeuren binnen het kader van wat de LEF-promotoren noemen de "geëngageerde vakken" (waarmee ze duidelijk maken dat hun LEF-vak geen geëngageerd vak is). Het is een illusie te denken dat mensen/jongeren verdraagzamer worden door niet-geëngageerde initiatie in allerlei levensbeschouwingen. De geschiedenis 9 heeft bewezen dat interculturele toenadering maar kan gebeuren binnen het kader van de dialoog "van identiteit tot identiteit": alleen wie duidelijk vertrekt vanuit zijn eigen levenbeschouwelijke identiteit is in staat om toenadering te vinden met de levensbeschouwelijke identiteit van andere geloven. In hun pleidooi hebben de LEF-promotoren het onder andere over interculturele attitudes die jongeren zich eigen zouden moeten maken. Wat zijn interculturele attitudes? Dit begrip wordt in één adem genoemd met "democratische attitudes". Democratische attitudes betekent: ik beken mij tot de democratie, ik ben een democraat. Bijgevolg betekent interculturele attitudes: ik beken mij tot het interculturalisme, ik ben een intercultureel. Dat is nonsens natuurlijk, want een mens kan niet intercultureel of multicultureel zijn. Hij kan én moet respect hebben voor de verschillende culturen en overtuigingen, maar hijzelf kan er geen verschillende tegelijk hebben. 10 Het verhaal van Natchiketa Het verhaal van Natchiketa wijst op de fundamentele zoektocht van de mens naar zingeving. Deze queeste krijgt geen afdoende antwoord in de loutere 'waardeopvoeding'. De fundamentele zinvragen zijn immers vragen van spirituele aard. Het zijn vragen over betrekkelijkheid, betrokkenheid en bewogenheid. Die vragen zijn onderliggend aan en constituerend voor de vragen naar waarden. Natchiketa, de zoon van de koning van de Gangesvlakte, was een frêle jongen, klein van gestalte maar groot van hart en mond. Op een dag kreeg hij ruzie met zijn vader, de koning. De ruzie liep zo hoog op, dat de vader zoonlief verwenste: ‘Loop naar de hellegod!’ Natchiketa vertrok en ging wachten bij de met ijzer beslagen poort van de hel. Toen de hellegod, die op zakenreis was vertrokken, na drie dagen de jongen ingedommeld bij de poort aantrof, stootte hij deze wakker. ‘Wat doe je hier, zoon van de koning van de Gangesvlakte?’, vroeg de hellegod. Natchiketa vertelde over de ruzie met zijn vader. ‘Omdat je tot hier gekomen bent, mag je drie wensen doen. Vraag driewerf en je krijgt driewerf’, stelde de hellegod voor. ‘Beste hellegod,’ sprak de prins, ‘ik zie dat alle mensen doodgaan. Geef mij toch een antwoord op de vraag waarom alle mensen sterven moeten?’ ‘Wat is dat voor een vraag? Wees verstandig,’ antwoordde de hellegod geïrriteerd, ‘vraag een kasteel of landerijen, daarmee zul je je in de hemel wanen.’ Op Natchiketa’s lippen evenwel brandde een andere vraag: ‘Hellegod, ik hoor mensen zo vaak spreken over liefde, geluk en vreugde. Wat bedoelen ze daarmee?’ De hellegod krabde in zijn rood haar en zuchtte: ‘Jongen toch, wat zijn dat voor vragen? Vraag liever juwelen of goud, daarmee kun je meisjes voor je winnen.” Prins Natchiketa poogde ten derde male: ‘Beste hellegod, men zegt mij dat er een God is. Wie is hij? Kun jij me Hem verklaren?’ De hellegod werd zo boos op die ondankbare vlegel die geschenken weigerde en liever antwoorden op immateriële vragen kreeg, dat hij hem wegjoeg, net zoals Natchiketa’s vader eerder had gedaan. Het oude Indiase verhaal eindigt met de opmerking dat Natchiketa na de dood van zijn de vader de meest rechtvaardige en meest geliefde koning van de Gangesvlakte werd. 11 Waarom? Natchiketa stelde de vragen over de essentie van het leven: wat is leven en dood, wie is de mens in zijn diepste wezen, wie is God? Wie naar volwassenheid groeit, moet vraagtekens zetten waar ze horen te staan: achter de ‘zin’ van het leven. Volwassen worden zou moeten betekenen: inzicht krijgen in de eigen levensrichting, klaarheid verwerven in het bestaan. Misschien komt dat alles wel neer op bezieling en begeestering. Natchiketa werd de meest geliefde koning van de Gangesvlakte, omdat hij begeesterd was door de drie vragen waarop de wereld van de hellegoed, de wereld van het hebben en krijgen, het antwoord niet wist te geven, niet kon geven. Natchiketa kreeg het antwoord niet van de hellegod, maar van zijn eigen begeestering, zijn eigen zoeken. Wie zoekt die vindt, staat in de Bijbel. De geest der vragen richt hem op, want dan komt de Geest van God hem tegemoet en die voert hem waar hij niet vanzelf komen zou. Daarvoor moet hun wel God worden geopenbaard: niet alleen in de lessen Godsdienst maar ook door de cultuur van de school. Uitgedaagd door de pluraliteit van de samenleving en de diversiteit in de school kan een onderwijsinstelling menen dat ze dan maar haar eigen christelijke identiteit op moet geven. Zo’n school kan er dan voor kiezen om ofwel neutraal te zijn ofwel pluralistisch te zijn. In het eerste geval, dat van de neutraliteit, kiest de school ervoor om expliciet neutraal te zijn. Dat wil zeggen, ze duwt het levensbeschouwelijke in de privésfeer en laat het niet toe op het publieke forum van de school. Dat betekent onder meer dat de eigen katholieke of christelijke symbolen of tekens worden gebannen van de muren en de eigen katholieke of christelijke rituelen of praktijken worden geschrapt uit het schoolleven. Tevens worden ook symbolen, tekens, rituelen en praktijken van andere levensbeschouwingen geweerd en geweigerd. Deze keuze voor kleurloze neutraliteit houdt in dat de katholieke achtergrond totaal onzichtbaar wordt en ook andere visies niet zijn plaats mogen innemen. In het tweede geval, dat van de pluraliteit, biedt de school levensbeschouwing wel aan, maar zet ze niet langer een eigen exclusief christelijk opvoedingsproject in de rekken. Men laat de eigen traditie los, maar meent dat levensbeschouwing op zich wel ter sprake moet kunnen komen, in een ongestuurd veelkleurig aanbod. Deze keuze voor veelkleurige neutraliteit gaat uit van totale tolerantie voor alle religieuze of levensbeschouwelijke geloven 12 maar ontkoppelt die tolerantie van een eigen godsdienstige visie op mens en samenleving. Een eigen christelijk of katholiek project van de school wordt immers als hinderlijk ervaren voor de vrije keuze. Beide keuzes, deze van de neutraliteit en deze van de pluraliteit, hebben gevolgen voor het levensbeschouwelijke onderwijs. Het kan ten eerste betekenen dat men geen godsdienstonderwijs meer aanbiedt aan leerlingen van een andere achtergrond. Men kan er ten tweede voor kiezen om van het vak Godsdienst een beschrijvende cursus van dé religie te maken. Ten derde kan men verschillende keuzetrajecten aanbieden rekening houdend met de religieuze diversiteit van de leerlingen. Hebben deze drie keuzes het voordeel dat ze misschien een brede waaier (kunnen) aantrekken, dan hebben deze keuzes het nadeel dat ze geen antwoord geven op de vraag naar een eigen identiteitsvorming in een pluralistische context. Wanneer elke verwijzing naar een eigen katholieke context steeds verder wordt weggedrukt, is de kans groot dat de school uiteindelijk ‘kleurloos’ wordt. Wil men echter wel de interne pluraliteit in het lessenaanbod ter sprake brengen, dan wordt de school ‘kleurrijk’. Maar een ‘kleurrijke’ school wordt dan een multi- of interconfessionele school. De vraag is hoe dergelijke identiteit te rijmen valt met de specificiteit. Men kan op de veelkleurigheid van de samenleving het antwoord zoeken in een versterking van het eigen confessionele, katholieke karakter. Deze keuze veronderstelt evenwel dat een substantieel deel van de schoolpopulatie actief katholiek is en deelneemt aan het leven van de katholieke gemeenschap. Ook deze keuze kan, net zoals de institutionele secularisering, twee richtingen uitgaan: gesloten of open, als monoloog tegen de wereld of als dialoog met de wereld. In de mate dat de school geen rekening wenst te houden met de feitelijke pluraliteit en zich terugplooit op zichzelf, wordt ze een school van, voor en door katholieken. Dat houdt dan ook in dat men anders gelovige of niet-gelovige studenten doorverwijst naar gemeenschapsonderwijs of andere geloofsgemeenschappen aanzet om eigen schoolnetten te organiseren. In de mate dat de school haar uitgesproken katholieke identiteit poneert maar de sociologische realiteit van grote levenbeschouwelijke verscheidenheid erkent, kan ze zelfbewuste katholieken vormen die actief wensen deel te 13 nemen aan de samenleving zoals ze is. In dit geval worden anders gelovige of niet-gelovige leerlingen aanvaardt, maar wordt wel van elke leerling gevraagd om de christelijke grondslag van de school te respecteren en de lessen godsdienst te volgen. Het voordeel van institutionele reconfessionalisering is dat de christelijke identiteit van de school duidelijk is, maar het nadeel is dat het de leerlingen niet vormt om om te gaan met de verscheidenheid. Waarden en normen zijn van groot belang, onder meer om, zoals de Vlaamse Onderwijsraad (VLOR) het zegt, jongeren te leren "om maatschappelijke ontwikkelingen kritisch te bevragen en er creatief mee om te gaan". Het verband tussen christelijke zingeving en waarden is duidelijk, maar is waardeopvoeding voldoende om in een katholieke school om te gaan met diversiteit? Men kan op zoek gaan naar een gemeenschappelijke basis van een ethiek die alle geloven verbindt. Vervolgens kan men deze ethiek dan christelijk duiden. Het is een keuze die open staat voor andere levensbeschouwingen. Iedereen, de christen zowel als de niet-christen, zal zich wel kunnen associëren met waarden als solidariteit, verbondenheid, soberheid, hulpvaardigheid, vrede, respect enzovoort. De bevordering van de humaniteit is elke weldenkende mens genegen. En de ontmoeting rond waarden, over de grenzen van levensbeschouwing, wordt dan een eigen manier om een kleurrijke school te zijn. Hier wordt dan de focus niet gericht op de verschillende levensbeschouwelijke en religieuze tradities naast elkaar maar op de universele waarden die allen erkennen. De keuze om christelijke inspiratie gelijk te stellen met christelijke waardeopvoeding leidt evenwel tot een verenging van het christelijke opvoedingsproject. De katholieke identiteit valt immers niet samen waarden alleen. Dit toch te proberen zet een sluipende secularisatie in gang, want de Bijbelse boodschap en de relatie met de God van Jezus Christus komen nog slechts ter sprake in zoverre ze iets zeggen over ethiek en waarden. De reductie van levensbeschouwelijke identiteit tot waardeopvoeding beantwoordt daarenboven niet aan wat mensen voor hun leven willen: een perspectief dat hen oproept. De zin van het leven wordt immers beperkt tot 14 'goed handelen', en houdt het menselijke verlangen naar 'hoop' buiten het vizier. Waarden en identiteit kunnen ook op een meer 'spirituele' manier aan elkaar gekoppeld worden. Door het feit dat de katholieke identiteit 'kleur' geeft aan de waarden die men vooropstelt. Omgekeerd kunnen waarden in concreet worden gemaakt door ze te verbinden met de katholieke traditie. Een school die op deze wijze aan waardeopvoeding doet, is een dialoogschool die tegelijk de culturele pluraliteit recht doet én haar eigen inspiratie en eigenheid ernstig neemt. Een school die op deze manier omgaat met identiteit en diversiteit, bewandelt de weg van de recontextualisering. Recontextualisering erkent de diversiteit van de samenleving, het pluralisme binnen de leerlingenpopulatie en het lerarenkorps, maar ze beschouwt dit niet zonder meer als secularisering. Precies deze positieve aanvaarding van de sociologische realiteit laat ook toe om de eigen christelijke identiteit van de onderwijsinstelling niet te verwaarlozen. Om aan deze vorm van dialoogschool gestalte te kunnen geven moet uit het personeel en de directie een voldoende grote groep van zelfbewuste christenen kunnen worden gevormd. Zo kan de school een oefenplaats worden van levensbeschouwelijke reflectie in dialoog en in confrontatie met het christelijke geloof. Het is ten andere duidelijk dat relativisme (het relativeren van het eigen gedachtegoed) geen antwoord kan bieden op het fanatisme van sommige geloofsovertuigingen die onze geseculariseerde samenleving zijn binnengekomen. Jonge mensen hebben in de context van een pluralistische samenleving, waarin enerzijds levensbeschouwing als louter privé wordt beschouwd en anderzijds sommige anders gelovenden radicaliteit zo niet fanatisme uitstralen, het recht op opvoeders die getuigenis kunnen afleggen van hun worstelen met de christelijke boodschap en de betekenis van spiritualiteit voor leven en samenleven. De realiteit van de samenleving vertelt ons dat de persoonlijke identiteit van een mens (wat hij persoonlijk denkt en van waaruit hij leeft) niet zonder meer samenvalt met zijn professionele identiteit (hoe hij lesgeeft en welke 15 deontologie hij hanteert) en ook niet met de institutionele identiteit (het levensbeschouwelijke karakter van de school). Het zou fout zijn om te verwachten dat deze drie identiteiten mooi samen zouden vallen in een 'gelijkzijdige' driehoek. Die fout maakt de institutionele reconfessionalisering. Even fout is het te beweren dat deze drie identiteiten niets met elkaar te maken hebben. Die fout maakt de institutionele secularisering. De uitdaging is dat we moeten investeren in de drie identiteiten en hun relaties. 16 Het verhaal van Latinis Het verhaal van Latinis is het verhaal van vertrouwen en hoop. Juni 1957. Pierre Latinis uit de provincie Luxemburg en zijn vier maten, jonge Belgische matrozen, maken hun maidentrip op zee aan boord van het Britse vliegdekschip Ocean. Ze schrijven een brief: vijf adressen en de vraag terug te schrijven. Stoppen dat bericht in een limonadefles en keilen die, stevig gekurkt, door een patrijspoort in zee. Op hoop van aankomst. Canada, dromen ze. IJsland 1998. de zeventienjarige Sugurabra Runarsdottir vindt op het strand nabij Reykjavik een oude limonadefles met een briefje erin. De kurk krijgt ze er niet af. Ze moet het glas breken om de boodschap in handen te krijgen. Het papier is onbeschadigd, alleen een beetje vergeeld. Het wordt een hele speurtocht om ‘haar’ correspondenten te vinden. De flessenpost is 41 jaar onderweg geweest. Hij kwam niet zoals verhoopt in Canada aan, maar op IJsland. De matrozen van toen waren inmiddels gepensioneerde heren geworden. Ze woonden al lang niet meer op de opgegeven adressen. Maar wie zoekt die vindt. De IJslandse vindster en de briefschrijvers ontmoetten elkaar in Oostende. Het werd een feest, want die vijf hadden nooit gedacht dat hun boodschap ooit was toegekomen. Ze waren het trouwens vergeten dat ze een boodschap in een fles hadden gestopt. Dat zou wel eens opvoeden kunnen zijn. Je denkt dat wat je hebt gezegd, niet veel meer is dan een boodschap in een fles die niet aanspoelt. De fles zwom zich stuk tegen een romp of een rots, of kreeg water in en zonk, denk je. Tot jaren later pas blijkt dat je boodschap wel is aangekomen, op een andere plek weliswaar. Elke leerkracht zal al wel eens rondgelopen hebben met de gedachte: Heeft het wel nog zin? De hele school kan zich ook die vraag stellen, vooral wat de diepgang betreft. Een school heeft gedreven mensen nodig om het vol te houden. Een ander woord voor gedrevenheid is enthousiasme. Enthousiasme betekent letterlijk: bezield door de Geest. Wat brengt een enthousiast iemand allereerst over op zijn toehoorders? Enthousiasme! Dus, het uitgangspunt is ook het eindpunt. Dat is eveneens het geval bij pastoraal: door gedrevenheid proberen van jonge mensen gedreven mensen maken. Dat kun je maar door duidelijk 17 blijk te geven van gedrevenheid. Wie niet zelf enthousiast is voor zijn zaak, in casu het christelijke geloof, zal niet gauw een ander enthousiast maken voor die zaak, in casu het christelijke geloof. Te meer geldt dit voor het enthousiasme in de letterlijke betekenis: bezieling voor de Geest breng je niet over als je niet zelf bezield bent door de Geest. Kortom, wie niet zelf overtuigd is, zal weinigen kunnen overtuigen. Wat is gedrevenheid? Volgens Van Dale is gedrevenheid: het "door een sterke aandrang gestuurd" zijn, "het door een geestelijke of hogere macht gedreven, aangezet worden". Er is dus een iets - aandrang - of aan iemand - een macht die twee dingen doet: het/hij zet aan en stuurt weg. Twee bewegingen dus: een naar binnen en een naar buiten. Beide bewegingen zijn noodzakelijk, die naar binnen én die naar buiten, want het gaat over wat we zijn en wat we doen. Zijn en doen moeten in harmonie zijn. Je kunt niet efficiënt handelen zonder zelf te geloven. Je kunt evenmin ernstig geloven zonder te ondernemen. Het geloof zonder werken is dood. Maar de werken zijn ook ijdel zonder gedrevenheid. Aanzetten en sturen, want je kunt niet uitrijden als de motor niet draait. Het eerste dat de pastorale verantwoordelijke moet doen, is zijn eigen motor op toerental brengen. Daardoor heeft hij brandstof nodig en moet hij zijn overtuiging smeren. Wat is gedrevenheid? Een ander woord voor gedrevenheid is passie. Het mooie aan het woord passie is dat het twee betekenissen heeft: enerzijds lijden, anderzijds passionele toewijding, 'Leidenschaft' in het Duits, liefde die pijn doet. Precies die combinatie van lijden en toewijding bij het woord passie, dat oorspronkelijk sloeg op het lijdensverhaal van Christus, zegt iets bijzonders over de (christelijke) gedrevenheid: ze is naast overtuiging - idee, ideaal - ook gevoel. Gevoel in de diepste betekenis van voelen, aanvoelen meevoelen: liefde, lijden aan de wereld en het overnemen van het leed van anderen. "Draagt elkanders lasten; zo zult gij de wet van Christus vervullen" (Galaten 6, 2). Een gedreven leerkracht is dus ook een lastdrager. Hij neemt, in de navolging van Christus en in de mate van zijn mogelijkheden, ook de lasten over van de 18 anderen. Hij neemt ze op zijn kruis. Niet uit masochisme of dolorisme, maar, in navolging van Christus, uit verzoening. Helaas, passie - dat andere woord voor gedrevenheid - brengt lijden met zich mee. Immers, wie niet kan lijden, kan ook niet liefhebben. Daar gaat de christelijke gedrevenheid tenslotte over, over liefde, liefde tot God en, daaraan gelijkgesteld, liefde tot de naaste. De gedreven leerkracht kan niet anders dan doen lopen in het spoor dat ook de Amerikaanse predikant en strijder voor gelijke rechten, dr. Martin Luther King, trok: voorgaan op de lijdensweg van het volk. De passie van de christelijke gedrevenheid is geen passie die zich terugplooit op de eigen kleine misère, maar een passie die zich toewendt tot het lijden van volk en tochtgenoten. Dat veronderstelt dat innerlijkheid samengaat met engagement, inkeer met strijd. De vraag die we ons moeten stellen, luidt: zijn beide aspecten - de kracht van de overtuiging en de passie van de naastenliefde - voldoende aanwezig in onze pastoraal? Kiezen we niet gemakshalve voor het laatste, de naastenliefde, om van het eerste, de overtuiging, niet te moeten getuigen? Vluchten we niet te gauw in het eerste, de overtuiging, om ons aan het tweede, de naastenliefde, niet te moeten verbranden? De gedrevene is verwonderd én verontwaardigd, zachtmoedig en streng. Dr. Martin Luther King heeft de noodzaak van die tweeledigheid prachtig verwoord in een preek uit het jaar 1959: "A tough mind and a tender heart". Waarom noodzakelijk? Omdat, aldus King, "wij een God aanbidden die tegelijk 'tough minded' en 'tender hearted' is", in die zin dat "Hij in zijn natuur een creatieve synthese combineert van liefde en gerechtigheid die ons kan leiden door de donkere valleien van het leven naar de zonbeschenen paden van hoop en voltooiing". In een van het christelijke geloof vervreemde samenleving, vijandig aan het geloof zo je wilt, zal het geloof maar aantrekkingskracht hebben, als het wordt uitgedragen met de durf van de zachtmoedigheid en de moed van de rechtvaardigheid. Jezus stuurde zijn leerlingen trouwens met de creatieve synthese van zachtmoedigheid en gerechtigheid de wereld in: "Bedenk, ik zend jullie als schapen onder de wolven. Wees dus scherpzinnig als de slang, maar behoud de onschuld van een duif" (Matteus 10, 16). 19 Daarom vraag ik u: investeer in de geestelijke toerusting van uw leerkrachten, inzonderheid van uw leerkrachten Godsdienst. Investeer in de cultuur van engagement van de hele school, zodat gedrevenheid een plaats krijgt en ook zichtbaar wordt. Want het zijn alleen gedreven mensen die op weg kunnen met de vragen over de finesses van het leven en meer diepgang die uitgaat van de leerlingen (als je ze daartoe oproept). 20 Slot Zes jaar lang bezorgt u aan jonge mensen een rugzak vol bagage voor de tocht in de buitenlucht. Wat bevat die bagage? Veel wetenswaardigheden, een pak kennis, hopelijk ook een handvol wijsheid, een greepje verwondering en een snuifje twijfel. Twijfel en verwondering zijn de bronnen van kennis, want ze doen vragen stellen. Toen mijn jongste dochter, inmiddels 26, drie jaar was en dus nog niet lezen en schrijven kon, zat ze eens naast me achter de computer. Met grote ogen kijkend naar het wonder van de techniek, wees ze plots met haar kleine wijsvingertje op het klavier de toets met het vraagteken aan en vroeg: „Papa, is dat de letter van kapstok?” In haar kinderlijke fantasie leek het vraagteken de haak van een kapstok. Ik vond het meteen een heerlijke filosofische gedachte: het vraagteken een kapstok. Jawel, zolang we ons vragen stellen, hebben we kapstokken om ons leven aan te hangen. Ik hoop dat uw leerlingen zich hun leven lang vragen blijven stellen. Een katholieke opvoeding draagt daartoe op een uitzonderlijke wijze bij. Omdat het geloof drie dingen doet: 1- Het christelijke geloof legt de verantwoordelijkheid in de handen van de mens (het stelt voortdurend de vraag over hoe we moeten handelen); 2- Het christelijke geloof erkent de waarde van wat we doen én relativeert tegelijk wat we doen (het stelt dus voortdurend de waaromvraag); 3- Het geloof is geen weten en houdt dus tegelijk altijd twijfel in, de kern ook van het wetenschappelijke denken (het geloof stelt de vraag of het waar is). "Alleen een gek is zeker van alles", zei de universiteitsprofessor. Een student stak z’n vinger omhoog en vroeg: "Bent u daar zeker van, professor?”