Basisschool “De Boomgaard” Lt. K. Caluwaertsstraat 41 2160 Wommelgem tel: 03/353.73.01 www.bsdeboomgaard.be Toetsenwijzer december 2011 Nederlands en WO 3e graad Nederlands Taalsystematiek L5 zwart mapje (kaders uit het hoofd, alle kaders kunnen toepassen in de oefeningen, zinnen onderzoeken met het kader uit het plastic mapje) Ik kan: - van woorden zeggen tot welke woordsoort ze behoren en de juiste benaming gebruiken (lidwoord, zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord, werkwoord) - duidelijk maken dat werkwoorden gebeurtenissen en toestanden kunnen uitdrukken en ik kan hierbij voorbeelden geven - de termen 1e persoon enkelvoud (ik), 2e persoon enkelvoud (jij, je) en 3e persoon enkelvoud (hij, zij, Jan, Flore, de bal, het huis, de jongen, …) gebruiken en weet dat dit gaat over werkwoorden en hun onderwerp - nadenken over werkwoorden die meer vragen dan alleen een onderwerp om een goede zin te maken (soms is een zin onvolledig als je alleen onderwerp en persoonsvorm opnoemt, bv.: Jan laat.) - het onderwerp (wie/wat-vraag, dubbel onderlijnen) en de persoonsvorm (ja/nee-vraag, omkringen) aanduiden in een zin - met zinsdelen experimenteren: zinsdelen aanvullen, afbouwen, vervangen, verplaatsen - nadenken over zinnen: o onderwerp aanduiden (met de wie/wat-vraag, dubbel onderlijnen), o gezegde noteren (rest van de zin – alles behalve onderwerp -, noteren zodat je een mooie zin krijgt als je het onderwerp ervoor plakt, geen woorden weglaten of toevoegen aan de zin), o werkwoordelijk (wat het onderwerp doet of wat ermee gebeurt) of naamwoordelijk gezegde (wat het onderwerp is of wordt) aanduiden (enkel onderlijnen) - begrijpen dat aanhalingstekens in een tekst ironisch taalgebruik aanduiden of de woordkeuze van anderen aangeven - begrijpen dat aanhalingstekens in een tekst aanduiden dat de tekst ertussen aangeeft wat iemand zegt Taalsystematiek L6 taalboek, taalschrift, zwarte mapje (kaders uit het hoofd, alle kaders kunnen toepassen in de oefeningen, zinnen onderzoeken met het kader uit het plastic mapje) Ik kan: - de persoonsvorm in een zin omrkingen, het onderwerp (dubbel onderlijnen) en het gezegde in een zin aanduiden, het naamwoordelijk gezegde (enkel onderlijnen) of het werkwoordelijk gezegde (dubbel onderlijnen) aanduiden in een zin, voorwerpen aanduiden in een zin (noodzakelijk bij onderwerp en nw. of ww. gez. om de zin af te maken, onderlijnen in kleur)), bepalingen aanduiden in een zin (geven extra info maar zijn niet noodzakelijk bij onderwerp en nw. of ww. gez. om een goede zin te maken, onderlijnen in kleur) - nadenken over werkwoorden die meer dan alleen een onderwerp nodig hebben om een goede zin te maken (soms is een zin onvolledig als je alleen onderwerp en persoonsvorm opnoemt, bv.: Jan laat.) - met zinnen experimenteren door zinsdelen te verplaatsen, zinnen aan te vullen of af te bouwen - voorbeelden van samenstellingen geven, samenstellingen uit elkaar trekken, vertellen in eigen woorden wat samenstellingen eigenlijk zijn - voorbeelden van afleidingen geven, afleidingen afbouwen tot het grondwoord, afleidingen opbouwen vanaf het grondwoord Lezen en taalbeschouwing L5 én L6 taalboek en taalschrift, kadertjes om te leren en de oefeningen om de leerstof toe te passen, teksten en voorbeelden als achtergrondinformatie en extra hulp DEEL 1 Ik kan: - het thema van een tekst bepalen - een passende titel bedenken bij de tekst, denkend aan het thema natuurlijk - de bedoeling van een auteur (in een krantenartikel) herkennen - vertellen hoe een auteur schrijft en welke middelen hij gebruikt (slordig, met duidelijke structuur, met duidelijke zinnen, met moeilijke taal, netjes, met de computer, met streektaal, …) - de inleiding van een (kranten)artikel herkennen - informatie uit een tekst halen - een verwijswoord herkennen in een zin en nagaan welk woord hierdoor vervangen wordt, naar welk woord er wordt verwezen - een uitspraak beoordelen als mening of feit DEEL 2 Ik kan: - een tekst beoordelen als verzonnen of niet-verzonnen - een syniniem (een woord dat hetzelfde betekent als een ander woord) begrijpen en opzoeken in de tekst - de betekenis van een vergelijking of woord uit de tekst opzoeken in het woordenboek - een woord benoemen als een verwijswoord en de betekenis van het verwijswoord begrijpen - informatie uit de tekst halen - informatie over personages, hun karakter en hun relatie uit de tekst halen - informatie uit het colofon halen Creatief schrijven, spreken en luisteren worden beoordeeld voor de toetsen aan de hand van de boekbespreking. Puntenverdeling, verwachtingen en vereisten werden omschreven in de invulbladen. De leerlingen kregen de opgave net voor de herfstvakantie, hun voorbrengdatum staat genoteerd in het agenda. Spelling spellingschrift, alle schema’s en regels staan achteraan in dit schrift ter herinnering, de de regels en schema’s moeten gekend zijn maar het is ook belangrijk de woorden of soorten moeilijkheden te oefenen L5 (30 woorden en 6 zinnen) alles tot en met werkwoorden integratie (het werkwoordschema mag worden gebruikt tijdens de toets) en woordpakket 7 L6 (30 woorden en 6 zinnen) alles tot en met woordpakket 7 en werkwoorden 3 WO L5 én 6 Mens en maatschappij Ik kan: - mijn eigen mening geven bij verschillende onderwerpen en/of artikels die we besproken hebben - vertellen hoe je als groep tot een beslissing kunt komen (door iedereen zijn mening te laten zeggen en democratisch te stemmen wat het beste is) - voorbeelden geven van enkele belangrijke klas- en schoolregels - vertellen waarom afspraken in een groep nodig zijn, eventueel aan de hand van voorbeelden - vertellen wat rechten (dingen die je mag) en wat plichten (dingen die je moet) zijn en uitleggen waarom het ene niet zonder het andere kan, eventueel met een voorbeeld - enkele van je eigen talenten verwoorden - vertellen hoe jij je voelt bij conflictsituaties en uitleggen waarom - een onderscheid maken in een conflictsituatie tussen slachtoffers (iemand die ze kwetsten), daders (iemand die kwetst) en omstaanders (iemand die erbij staat) - wapenstilstand 11 november en Fort II linken aan WO I en II - in je eigen woorden vertellen welke weg een product aflegt van producent tot verbruiker (bijvoorbeeld de krant) Natuur Ik kan: - de belangrijkste delen van een boom opnoemen en aandudien - verschillende soorten bladeren van bomen omschrijven door ze te bekijken, te voelen en met deze waarnemingen een determinatietabel hanteren om de bijhorende boom te herkennen, gerichte informatie over deze boom noteren of vertellen - vertellen waarom het regenwoud beschermd moet worden in functie van de planten en de dieren, maar ook in functie van de mensheid - verwoorden waarom recycleren nodig is en wat er met gerecycleerd materiaal wordt gedaan (bijvoorbeeld met papier) Techniek Ik kan: - vertellen waaruit papier wordt gemaakt en in welke stappen - vertellen hoe een technisch systeem vroeger was en hoe het nu beter is of anders (telecommunicatie, navigatiemiddelen, … zie thema strikt geheim), ook waarom het veranderd zou kunnen zijn Tijd, dagdagelijkse tijd Ik kan: - begrippen die te maken hebben met aanduiding van tijd en tijdsindeling gebruiken: trimester, semester - kindertijd, tiendertijd en volwassenheid chronologisch ordenen - kalenders gebruiken en begrijpen (vb.: dagen van de week, weeknummer, feestaanduiding, …) - de tijd tussen 2 gebeurtenissen bepalen met een kalender - actuele toestanden en gebeurtenissen kunnen linken aan het verleden (vb. wapenstilstand) Tijd, historische tijd Ik kan: - elementen uit de omgeving als historisch herkennen (vb. Fort II), uit historische elementen uit de omgeving informatie uit het verleden afleiden (vb. Fort II heeft schietgaten dus het werd gebouwd in functie van gevechten) - de tijd tussen gebeurtenissen bepalen met behulp van een tijdband - actuele toestanden en materialen vergelijken met toestanden en materialen uit het verleden (radio, radioprogramma’s, radiotoestellen, radio luisteren, telecommunicatie, stoommachines, …) - de 5 historische periodes chronologisch ordenen met begin- en eindjaar (prehistorie van … tot ca 3800 v.Chr., oudheid tot ca 500, middeleeuwen tot ca 1500, nieuwe tijden tot 1945, onze tijd tot …) - historische geschiedenis feiten, personages, ordenen op de gebeurtenissen, tijdsband toestanden uit de algemende (boekdrukkunst/Johannes Gutenberg, telefoon/Graham Bell of Antonio Meucci, gloeilamp/Thomas Edison, stoommachine/James Watt, Christoffel Colombus/Amerika, Marco Polo/Azië, Ferdinand Magelhaan/eerste zeilreis rond de wereld, Vasco da Gama/route via Afrika naar India, 1919 eerste omroepzender ter wereld Nederland, 1935 eerste proefuitzending televisie GrootBrittannië, 1914 eerste radioprogramma in België, 1926 eerste Nederlandstalige radiozender in België, WO I 1914-1918, WO II 1940-1945, hiërogliefen, spijkerschrift, manuscripten en miniaturen, griffel en lei, beeldschrift, atoomaanval op Hiroshima, verdrag van de rechten van de mens) Ruimte Ik kan: - soorten kaarten opzoeken in de atlas (reliëf (hoogtes en laagtes, bergen en dalen, vaak ook rivieren), staatkundig (landen), klimaat (temperatuur en neerslag), bevolking (bevolkingsdichtheid), … (kan ook met behulp van de eerste bladzijden waar een overzicht van de inhoud staat) - bovenstaande kaarten gebruiken om informatie op te zoeken en af te lezen over België, Europa, de wereld - werken met het register in een atlas om steden, landen, zeeën, bergen, gebergten, rivieren, … op te zoeken aan de hand van de coördinaten en paginanummers - buurlanden van België, 10 landen die tot de Europese Unie behoren opsommen en aanduiden op blinde kaart met behulp van de atlas - Noordzee, Middellandse Zee, provinciehoofdplaatsen van Belgische provincies, Ijzer, Schelde en Maas situeren op een blinde kaart met behulp van de atlas - met behulp van een atlas vermelden in welk continent of werelddeel een land, rivier, berg of gebergte ligt, de continenten en grote zeeën/oceanen situeren op een blinde kaart - Noordpool en Zuidpool aanduiden op een kaart