Observatieprotocol voor Corticale Dementie

advertisement
Observatieprotocol voor Corticale Dementie
Dementiesyndromen kunnen op basis van het klinisch beeld worden
ingedeeld in een subcorticale, corticale, frontale dementie of een
combinatie hiervan. Dit onderscheid is het beste mogelijk in het
beginstadium van de ziekte. De indeling is van belang, omdat bij
subcorticale dementie er vaker sprake is van een behandelbare aandoening.
Bij corticale dementie is er sprake van een geheugenstoornis in combinatie
met een stoornis van 1 of meer van de volgende functies: taal, praxis,
rekenen, visueel begrip, visuoconstructie. De geheugenstoornis kenmerkt
zich door een inprentingsstoornis, de patiënt kan informatie niet opslaan in
het geheugen. Hij kan de informatie daardoor dus ook niet reproduceren,
en ook herkenning achteraf kan dus niet plaatsvinden; de informatie is
immers afwezig. Een ander belangrijk kenmerk van corticale dementie is
dat het denktempo niet vertraagd is; dit geldt overigens ook voor de
motoriek. Daarnaast is er vaak sprake van een facade, de patiënt ontkent
problemen met het geheugen en lijkt er overheen te spreken (''nee, ik weet
niet in welk jaar we leven, maar wat wilt u op mijn leeftijd'').
Aandachtspunten voor observatie:
Ziektebesef:

Is patiënt zich bewust van de geheugenstoornissen en worden er ter
zake doende argumenten gegeven?
Denktempo:

Hoe is het tempo van denken?
Bewegingstempo:

Hoe is het tempo van bewegen?
Geheugen:
Nieuwe informatie:


Kan patiënt nieuwe informatie onthouden?
Is er sprake van herkenning als informatie opnieuw gegeven wordt
Oude informatie:

Kan patiënt oude informatie goed weergeven?
Het spreken zelf (de spraak):


Hoe is de spraak?
Is er sprake van afasie?
Taalbegrip, woordvinden, objecten benoemen:

Is er sprake van woordvindstoornissen?
Schrijven:


Is het handschrift goed?
Is er sprake van taalbegrip ook in geschreven vorm? (Indien gestoord
is er sprake van agrafie)
Rekenen:

Kan patiënt nog rekenen? (Indien gestoord is er sprake van
acalculie)
Handelen:

Kan patiënt nog goed handelen? (Indien gestoord is er sprake van
apraxie)
Visus:


Kan patiënt goed zien en wat hij ziet ook herkennen. (Dit heet
visuperseptie) Als dit gestoord is heet het agnosie.
Kan een patiënt een opdracht na gezien te hebben nadoen?
Ruimtelijk inzicht:

kan patiënt een klok, huis of boom tekenen?
Stemming:

Hoe is de stemming?
J. Sanders, klinisch geriater
T. van Gelderen, 1e verpleegkundige
Den Eik 1, Februari 2001 Gebruikers van het protocol:
Altrecht
Download