Aanpak voor cliënten met opvallend gedrag

advertisement
Let op: hier moet bijkomen: beroepsgerichte sociale vaardigheden (dit is een combi van omgaan met
agressie, bijzondere gesprekken, evt. coaching en verzoek om meer dramalessen).
PEDAGOGISCH BEGELEIDEN
Kerntaak 2: opvoeden en ontwikkelen van het kind
Schooljaar: 2014
Opleiding: PW 3
Schooljaar 2014 - cohort 2014 – PW 3 PEDAGOGISCH HANDELEN
1
Pedagogisch begeleiden
In dit onderwijscluster leer je wat pedagogisch (opvoedend) begeleiden inhoudt. ………………
Kerntaak en werkprocessen
De onderwerpen die bij dit cluster horen (communiceren, opvoeden en begeleiden) zijn algemene
onderwerpen. Daarom kan niet gezegd worden dat ze bij een werkproces speciaal horen. Ze horen
dan ook bij alle kerntaken en werkprocessen. Hier is er voor gekozen om het te laten vallen onder
kerntaak 2 omdat je daarin echt bezig bent met het kind/de kinderen, met het kind communiceert,
het kind opvoedt en het kind begeleidt.
Pedagogisch Medewerker (niveau 3)
Kerntaak 2 Opvoeden en ontwikkelen van het kind
2.1
biedt het kind opvang
2.2
biedt het kind persoonlijke verzorging
2.3
draagt zorg voor de ruimte en huishoudelijke werkzaamheden
2.4
biedt het kind ontwikkelingsgerichte activiteiten aan
Eindresultaat
Je communiceert met kinderen en ouders, je voedt kinderen op en begeleidt kinderen bij de
ontwikkeling volgens methodische principes. Hiervoor:
-
Heb je kennis nodig vanuit de theorie over
communiceren, opvoeden en begeleiden.
-
Voer je op een gestructureerde manier gesprekken met
kinderen en ouders
-
Geef je feedback en ontvang je feedback
-
Hanteer je opvoedkundige principes.
-
Pas je begeleidingsvormen toe.
Schooljaar 2014 - cohort 2014 – PW 3 PEDAGOGISCH HANDELEN
2
Toetsing*
Een uitgebreide beschrijving van de toetsing staat in het werkboek voortgang. Dit werkboek
verschijnt rond februari 2015 op It’s Learning
Voortgang
Schriftelijke
toetsen:
MZ
PW
- Communicatie: Basisbegrippen
X
X
1
- Communicatie: Feedback, conflicten
X
X
2
- Communicatie: Gesprekstechniek
X
X
4
- Begeleiden basis
X
X
3
- Begeleiden gevorderd
X
X
6
X
6
- Pedagogiek
Overige
toetsing:
Blok
- Cultuur en religie hier moet naar gekeken
worden (alternatief bedenken of weglaten? Er
IS een concept alternatief ontwikkeld, zie
X
X
lesbrieven schooljaar 2014)
- Pedagogisch handelen
- Methodieken t.b.v. stimuleren ontwikkeling
niveau 3 (VVE niveau 3)
BPV opdrachten
X
6
X
8
- Waarderingsformulieren kerntaak 2 starter
X
X
6
- Waarderingsformulieren kerntaak 2 gevorderde
X
X
8-9
- Advies BPV examinering kerntaak 2
X
X
8-9
X
X
8-9
- Reflectieverslag waarderingsformulieren
gevorderde
Examinering
-
Zie werkboek examinering
* wijzigingen voorbehouden
Mogelijke projecten binnen het cluster en/of clusteroverstijgend!!! Dus afstemmen andere
clusters!
-
1
-
2
-
2
Schooljaar 2014 - cohort 2014 – PW 3 PEDAGOGISCH HANDELEN
3
Tijdsplanning
KERNTAAK 2 OPVOEDEN EN ONTWIKKELEN VAN HET KIND
Blok jaar 1
Blok jaar 2
1
2
3
4
X
X
X
X
5
6
X
X
7
8
X
Begeleiden
-
Communiceren
Opvoeden en begeleiden (basis + gevorderd), incl.
-
cultuur en religie (toegepast), omgaan met
diversiteit, sociologie
-
VVE
X
-
Psychologie niveau 3
X
-
Omgaan met agressie niveau 3
-
WAP
Schooljaar 2014 - cohort 2014 – PW 3 PEDAGOGISCH HANDELEN
X
X
X
4
Kort overzicht van de inhoud van het cluster pedagogisch handelen
Communicatie basisbegrippen
Onderwerpen
Boek communicatie en organisatie:
Thema 5
=
communicatie
Thema 6
=
communicatiemiddelen
Thema 7
=
intercultureel communiceren
Doelen

Je benoemt de onderdelen van het communicatieproces.

Je benoemt wat ruis is in de communicatie.

Je herkent de verschillende doelen van communicatie.

Je legt het verschil uit tussen verbale en non-verbale

Je benoemt de communicatierichtingen.

Je legt uit wat taalgebruik en lichaamstaal voor functie hebben.

Je onderscheidt verschillende benaderingswijzen m.b.t.
communicatie.
communiceren.
Informatie te vinden:
Boek:
Communicatie en organisatie (SAW 3)
Uitgeverij Angerenstein
ISBN: 978 90 85 241 508
Achtergrondinformatie:
Internet:
www.profi-leren.nl
www.lichaamstaal.nl
Schooljaar 2014 - cohort 2014 – PW 3 PEDAGOGISCH HANDELEN
5
Communicatie feedback/omgaan met conflicten
Onderwerpen
Boek communicatie en organisatie:
Thema 14
=
Feedback
Thema 15
=
Omgaan met conflicten
Doelen

Je onderscheidt het verschil tussen feedback op verschillende
niveaus.

Je benoemt op welke manier feedback wordt gegeven en
ontvangen wordt.

Je legt uit wat de Johari-matrix inhoudt.

Je beschrijft kenmerken van een conflict.

Je benoemt oorzaken van conflicten.

Je herkent conflictmechanismen.

Je benoemt conflicthanteringstijlen.
Informatie te vinden:
Boek:
Communicatie en organisatie (SAW 3)
Uitgeverij Angerenstein
ISBN: 978 90 85 241 508
Achtergrondinformatie:
Internet:
www.profi-leren.nl
www.lichaamstaal.nl
Schooljaar 2014 - cohort 2014 – PW 3 PEDAGOGISCH HANDELEN
6
Communicatie gesprekstechnieken
Onderwerpen
Boek communicatie en organisatie:
Thema 8
=
Gesprekstechnieken
Thema 9
=
Tweegesprekken
Doelen

Je benoemt de verschillende soorten gesprekken.

Je herkent het verschil tussen formele en informele gesprekken.

Je omschrijft de gespreksdoelen en gespreksstructuur.

Je geeft uitleg over de gespreksvaardigheden.

Je herkent valkuilen. Je voert de verschillende voorkomende
gesprekken (zoals: slechtnieuws gesprek, adviesgesprek,
kritiekgesprek, enz.)
Informatie te vinden:
Boek:
Communicatie en organisatie (SAW 3)
Uitgeverij Angerenstein
ISBN: 978 90 85 241 508
Boek:
Communicatie en organisatie voor OA (onderdeel formele en
informele gesprekken).
Uitgeverij Angerenstein
ISBN: 978 90 85 241 317
Achtergrondinformatie:
Internet:
www.profi-leren.nl
www.lichaamstaal.nl
Schooljaar 2014 - cohort 2014 – PW 3 PEDAGOGISCH HANDELEN
7
Begeleiden basis + gevorderd
Onderwerpen
Boek Methodisch begeleiden:
Thema 1
=
Planmatig werken (achtergrondinfo)
Thema 2
=
Methodische cyclus (achtergrondinfo)
Thema 4
=
Begeleiden
Thema 5
=
Zelfstandigheid bevorderen
Thema 8
=
Specifieke begeleidingssituaties
Thema 9
=
Begeleidingsstijlen (behalve 9.4.2)
Thema 10
=
Groepen
Boek Maatschappelijke Zorg (MMZ):
Thema 5
=
Begeleidingsmethoden
Digitale content op It’s Learning:
DC 17
=
Omgaan met intimiteit
DC 20
=
Rouwverwerking
MB DC 14
=
Opvoeden en begeleiden
MB DC 24
=
Hanteren van het groepsproces
Doelen
Methodisch begeleiden / werken volgens de methodische cyclus
Je hanteert bij het begeleiden de principes van de methodische cyclus,
zoals:
-
formuleren beginsituatie
-
formuleren van passende hulpvragen, activiteiten en SMART doelen
Algemene basiskennis over begeleiden:
-
Je kent begrippen die horen bij begeleiden en de geschiedenis ervan
Je onderzoekt wat begeleidingsbehoeften zijn en waar deze vandaan komen
Je zet begeleidingsbehoeften om in activiteiten en hoe je de zelfstandigheid van de cliënten
kunt bevorderen
-
Je ziet het belang in van het opbouwen en onderhouden van een vertrouwensrelatie met de
cliënt
-
Je onderzoekt op welke manier zelfvertrouwen, assertiviteit en sociale weerbaarheid
gestimuleerd kunnen worden
-
Je verdiept je in manieren om te begeleiden bij gedragsveranderingen
Begeleiden in specifieke begeleidingssituaties:
-
Je maakt kennis met begrippen rondom begeleiden in bijzondere levenssituaties
Je verdiept je in manieren van begeleiden bij (belangrijke) levensgebeurtenissen, zoals:
vriendschap en intimiteit, seksualiteit, rouw en verlies, pijn
-
Je legt een relatie naar je eigen leven en je maakt een koppeling met de BPV
Schooljaar 2014 - cohort 2014 – PW 3 PEDAGOGISCH HANDELEN
8
Werken met groepen:
-
Je benoemt de verschillende soorten groepen en je herkent functies van groepen
Je legt uit waarom iemand lid is van een groep
Je analyseert groepen en groepsprocessen
Je herkent de roos van Leary
Begeleidingsstijlen:
-
Je benoemt verschillende begeleidingsstijlen
Je legt een relatie tussen didactische vaardigheden en coaching en legt uit wat leerstijlen te
maken hebben met de manier van begeleiden
-
Je onderzoekt hoe je de cliënt motiveert en stimuleert
Je benoemt je eigen begeleidingsstijl, reflecteert hierop en benoemt leerpunten
Begeleidingsmethoden
-
Je verdiept je in verschillende begeleidingsmethoden
-
Je maakt een transfer tussen de besproken begeleidingsmethoden en jouw werkveld
Informatie te vinden:
Boek:
Methodisch begeleiden (SAW 3)
Uitgeverij Angerenstein
ISBN: 978 90 85 241 492
Boek:
Communicatie en organisatie voor OA
Uitgeverij Angerenstein
ISBN: 978 90 85 241 317
Boek:
Maatschappelijke zorg (MMZ)
Uitgeverij Angerenstein
ISBN: 978 90 85 241 515
Achtergrondinformatie:
Internet
www.profi-leren.nl
www.lichaamstaal.nl
Schooljaar 2014 - cohort 2014 – PW 3 PEDAGOGISCH HANDELEN
9
Pedagogiek
Onderwerpen
Boek Pedagogische Werk SAW 3 Thema 6, 11 en 12
Thema 61 + 6.2
= Opvoeding buiten het gezin
Thema 11
= Opvoeden
Thema 12
= opvoedingsvaardigheden
Boek Methodisch begeleiden:
Thema 15
= Begeleiden bij opvoeding en ontwikkeling
Cliënt en omgeving
Thema 2.5 – 2.7
= Pedagogische stromingen en pedagogen
Reader van thema 3.3 uit boek Pedagogisch Werk Kinderopvang SAW 4
Begrippenlijst sociologie
Doelen
Onderdeel 1: eigen opvoeding
-
Je denkt na over wat opvoeden is en hoe je het tegenkomt in het dagelijkse leven
-
Je bekijkt jouw eigen opvoeding en hoe deze opvoeding invloed op jou heeft gehad
-
Je legt uit wat opvoeden is
-
Je vormt een beeld wat jij belangrijk vindt in de opvoeding en hoe jij een goede opvoeder kunt
zijn
Onderdeel 2: Opvoeden in de groep
-
Je herkent en ontwikkelt opvoedingsvaardigheden
-
Je verdiept je in opvoedingsproblemen en de aanpak hiervoor
-
Je onderzoekt het verschil tussen een groep opvoeden en een individu opvoeden
-
Je onderzoekt opvoedingssituaties buiten het gezin (opvoedingsmilieus)
Onderdeel 3: Visies
-
Je onderzoekt welke opvoedingsvisies er zijn en welke
opvoedingsmiddelen ingezet kunnen worden
-
Je verdiept je in verschillende pedagogische stromingen en
pedagogen.
-
Je verdiept je in de geschiedenis van opvoeden
-
Je oriënteert je op pedagogische visies
Onderdeel 4: sociologische begrippen bij pedagogiek
-
Je past sociologische begrippen toe, zoals: sociologie, ideologie, rollen, rolconflict,
referentiekader, selffulfilling prophecy, socialisatie
Schooljaar 2014 - cohort 2014 – PW 3 PEDAGOGISCH HANDELEN
10
Informatie te vinden:
Boek:
Pedagogisch werk (SAW 3)
Uitgeverij Angerenstein
ISBN: 978 90 85 241 492
Boek:
Methodisch begeleiden
Uitgeverij Angerenstein
ISBN: 978 90 85 241 317
Boek:
Cliënt en omgeving
Uitgeverij Angerenstein
ISBN: 978 90 85 241 515
Achtergrondinformatie:
It’s Learning: begrippenlijst sociologie
Internet
www.profi-leren.nl
Schooljaar 2014 - cohort 2014 – PW 3 PEDAGOGISCH HANDELEN
11
VVE (vroegtijdige en voorschoolse educatie) niveau 3
Op het moment van verschijnen van dit clusterboek is het onderdeel VVE nog niet volledig ingevuld.
Hierover krijg je op een later tijdstip nader bericht.
Onderwerpen
Methodieken,
Doelen

volgt
Informatie te vinden:
Boek:
Maatschappelijke Zorg (MMZ)
Uitgeverij Angerenstein
ISBN: 978 90 85 241 515
Achtergrondinformatie:
Internet:
www.profi-leren.nl
Volgt
Schooljaar 2014 - cohort 2014 – PW 3 PEDAGOGISCH HANDELEN
12
Psychologie niveau 3
Onderwerpen
Reader psychologie
Doelen

Je onderzoekt op welke manier je psychologie tegenkomt in het
dagelijks leven

Je benoemt op welke manier(en) je beïnvloed wordt.

Je toont inzicht in de manier waarop gedrag ontstaat en hoe dit
beïnvloed kan worden

Je verdiept je in de ontwikkeling van de identiteit
Informatie te vinden:
Achtergrondinformatie:
Internet
www.profi-leren.nl
Gedragsproblemen bij kinderen
http://www.gedragsproblemen-kinderen.info/
Interessante website van van der Slikke
http://vanderslikkepsychologen.nl/hulpvragen/gedragsproblemen
Omgaan met gedrag in de praktijk
http://members.home.nl/de-laak/begeleiden/probleemgedrag.htm
Schooljaar 2014 - cohort 2014 – PW 3 PEDAGOGISCH HANDELEN
13
Omgaan met agressie niveau 3
Onderwerpen
Uit verschillende bronnen:
agressie, huiselijke geweld, pesten, verschillende rollen, loverboys, omgaan met agressie
Doelen

Je bent je bewust van je uitstraling in relatie tot preventie van
agressie

Je maakt kennis met diverse vormen van agressie en benoemt
oorzaken van agressie

Je gaat aan de slag met pesten

Je verdiept zich in omgaan met huiselijk geweld

Je neemt kennis van man – vrouw rollen en je onderzoekt seksuele
intimidatie, mannen en agressie, huiselijk geweld en hoe hiermee
om te gaan

Je oriënteert je op loverboys

Je verdiept je in agressieve cliëntcontacten en je herkent valkuilen
in het welzijnswerk

Je benoemt op welke manier omgegaan kan worden met geweld in
de maatschappij
Informatie te vinden:
Boek:
Agressiebeheersing
A. Klaassen
Uitgeverij Kluwer
ISBN: 97890 13 00 71 07
Boek:
Omgaan met problemen, conflicten, agressie
E. Peijs
Uitgeverij Angerenstein
ISBN: 97890 75 75 33 56
Boek:
Hangjongeren
H. Kaldenbach
Uitgeverij Prometheus
ISBN: 97890 44 61 15 19
Achtergrondinformatie:
Digitale content op Angerenstein bij www.profi-leren.nl
Websites:

http://www.omgaanmetagressie.nl/

http://www.leren.nl/cursus/sociale-vaardigheden/agressie/

http://download.cps.nl/download/beteromgaan/verdiepingsteksten/ve
rd.%20teksten%20agressie.pdf
Schooljaar 2014 - cohort 2014 – PW 3 PEDAGOGISCH HANDELEN
14
Toetsmatrijs BASISBEGRIPPEN COMMUNICATIE
Cohort 2014 MZ OA PW SCW SMD
Boek: Communicatie en organisatie
Aantal
Thema 5 - Communicatie
vragen
-
Communicatie, communicatieproces
2
-
Zender, boodschap, ontvanger
1
-
Feedback
1
-
Coderen en/of decoderen
3
-
Invloeden op codering
2
-
Referentiekader
1
-
Ruis
1
-
Interne ruis zender / ontvanger
2
-
Externe ruis / bedoelde ruis
2
-
Communicatiedoelen
2
-
Communicatieniveaus
2
-
Communicatieaspecten
2
Thema 6 – Communicatiemiddelen
-
Communicatiemiddelen
1
-
Verbale communicatie
2
-
Schriftelijke + mondelinge communicatie / voor en nadelen
2
-
Non-verbale communicatie
2
-
Communicatierichtingen
3
Thema 7 – Intercultureel communiceren
-
Interculturele communicatie
1
-
Taalgebruik / lichaamstaal
2
-
Waarden en normen
2
-
(cultuur)Verschillen in waarden en normen
1
-
Vooronderstellingen / vooroordelen
2
-
Omgaan met verschillen
1
Totaal aantal multiple choice vragen = 40
Schooljaar 2014 - cohort 2014 – PW 3 PEDAGOGISCH HANDELEN
15
Toetsmatrijs COMMUNICATIE FEEDBACK EN CONFLICTEN
Cohort 2014 MZ OA PW SCW SMD
Boek: Communicatie en organisatie
Aantal
Thema 14 - Feedback
vragen
-
Feedback
1
-
Niveaus van feedback (inhoudsniveau, betrekkingsniveau)
5
-
Voorwaarden voor feedback geven
1
-
Regels voor feedback geven
6
-
Verbale / non-verbale feedback
3
-
Regels voor feedback ontvangen
3
-
Johari - matrix
4
Thema 15 – Omgaan met conflicten
-
Conflict
1
-
Kenmerken conflict
2
-
Constructieve / destructieve conflicten
3
-
Conflictmechanismen
3
-
Oorzaken van conflicten
4
-
Conflicthantering
4
Totaal aantal multiple choice vragen = 40
Schooljaar 2014 - cohort 2014 – PW 3 PEDAGOGISCH HANDELEN
16
Toetsmatrijs COMMUNICATIE GESPREKSTECHNIEKEN
Cohort 2014 MZ OA PW SCW SMD
Boek: Communicatie en organisatie
Aantal
Thema 8 – Gesprekstechniek
vragen
-
Gesprekstechniek
1
-
Gespreksdoelen
3
-
Gespreksstructuur – opbouw / fases
1
-
Fases
2
-
Soorten gesprek (open, half open en gesloten)
3
-
Luisteren / luisteren niveaus / luisterhouding
5
-
Vragen stellen – belang / soorten vragen
9
-
Samenvatten
2
-
Valkuilen
4
Thema 9 – Tweegesprekken
-
Intakegesprek
2
-
Functioneringsgesprek
1
-
Slecht nieuwsgesprek
1
-
Voorlichtingsgesprek
1
-
Adviesgesprek
1
-
Klachtengesprek
1
-
Probleemoplossend gesprek
1
-
Kritiekgesprek
2
Totaal aantal multiple choice vragen = 40
Schooljaar 2014 - cohort 2014 – PW 3 PEDAGOGISCH HANDELEN
17
Toetsmatrijs BEGELEIDEN BASIS
Cohort 2014 MZ OA PW
Boek: Methodisch begeleiden
Aantal
Thema 4 – Begeleiden
vragen
-
De geschiedenis van begeleiden GZ / Welzijn
2
-
Vriendschap welzijn / zorg
2
-
Begeleiden
4
-
Behoeften
4
-
Van begeleidingsbehoefte naar begeleidingsactiviteit
2
-
Helpen
1
-
Beroepshouding
1
-
Onderdelen beroepshouding
2
-
Relatie met de cliënt
3
Thema 5 – Zelfstandigheid bevorderen
-
Zelfstandigheid
1
-
Zelfvertrouwen
2
-
Zelfvertrouwen stimuleren
1
-
Ontdekken eigen mogelijkheden
1
-
Assertiviteit
2
-
Sociale weerbaarheid / ondersteunen bij assertiviteit en sociale weerbaarheid
1
-
Gedragsverandering
2
-
Begeleiden bij praktische situaties
2
Totaal aantal multiple choice vragen = 33
Schooljaar 2014 - cohort 2014 – PW 3 PEDAGOGISCH HANDELEN
18
Toetsmatrijs BEGELEIDEN GEVORDERD
Cohort 2014 MZ PW
Boek: Methodisch begeleiden - thema 10.2 – 10.5
Aantal
Boek: Communicatie voor de OA – thema 23.2 – 23.4 + 24.2 – 24.5
vragen
-
Soorten groepen
2
-
Interne functies van groepen
2
-
Externe functies van groepen
1
-
Interne groepsprocessen Identiteit / macht of gezag / wat kan de groep jou
-
bieden + acceptatie
4
Analyseren van groepen
2
Boek: Pedagogiek voor de OA - thema 24
-
Groepsorde + dynamische groepsprocessen
1
-
Observeren van groepsprocessen
1
Boek: Communicatie voor de OA – thema 16.2 – 16.4
-
Uitgangspunten Roos van Leary
1
-
Vier hoofdtypen + 8 subtypen
2
Boek: Methodisch begeleiden - thema 9
-
Traditionele indeling begeleidingsstijlen
2
-
Indeling van ohio state university
2
-
Situatiegericht begeleiden
1
-
Hersey en Blanchard
2
-
Coaching
1
-
Didactische vaardigheden
2
-
Motiveren en stimuleren (niet Vroom)
2
-
Leerstijlen
2
Boek: Maatschappelijke zorg (MMZ) - thema 5
-
Methodisch begeleiden
1
-
Zintuiglijke stimulering
2
-
Snoezelen
1
-
Gentle Teaching
1
-
Totale communicatie
2
-
Vroeghulp
1
-
Hometraining en PPG
1
-
Gedragsmodificatie + begeleiding bij lichamelijke verzorging
1
Totaal aantal multiple choice vragen = 40
Schooljaar 2014 - cohort 2014 – PW 3 PEDAGOGISCH HANDELEN
19
Toetsmatrijs PEDAGOGIEK VERSIE B
OA (vanaf cohort 2012) PW (vanaf cohort 2013)
Boek: Pedagogisch werk SAW 3 (thema 6.1, 6.2, 11, 12)
Boek: Methodisch begeleiden (thema 15)
Boek: Cliënt en omgeving (thema 2.5 – 2.7)
Aantal
Reader: Pedagogisch werk SAW 4 (thema 3.3)
vragen
Begrippenlijst sociologie
Thema 6 – Opvoeding buiten het gezin
-
Opvoedmilieus
2
Thema 11 – Opvoeden
Thema 15 – Begeleiden bij ontwikkeling en opvoeding
-
Invloeden op het opvoeden, inclusief invloeden op de ontwikkeling (15.2)
3
-
Wat is opvoeden?
3
-
Basisregels opvoeden
2
-
Opvoedingsmiddelen en opvoedingsstijlen
2
-
Opvoeden in verschillende culturen
1
Thema 12 – Opvoedingsvaardigheden
Thema 15 – Begeleiden bij ontwikkeling en opvoeding
-
Opvoedingsvaardigheden, inclusief Opvoeden en opvoedingsvaardigheden (15.3)
2
-
Welbevinden herkennen en gedragingen interpreteren
1
-
Veel voorkomende opvoedingsproblemen en de aanpak, motiveren en stimuleren
5
-
Sfeer maken, televisie en computer
1
-
Omgaan met gevoelens
1
-
Zelfredzaamheid, inclusief zelfredzaamheid stimuleren (15.4)
3
-
Kinderparticipatie
1
-
Structuur bieden en regulerend optreden, inclusief structuur bieden (15.5) en
regulerend optreden (15.6)
4
Thema 3.3 – Opvoeding
-
Geschiedenis van de opvoeding
1
Thema 2.6 + 2.7 Pedagogische stromingen + pedagogen
-
Pedagogische stromingen
-
Pedagogen en ontwikkelingspsychologen (zoals Piaget, Freinet, Montessori,
Steiner, Petersen, Parkhurst, Gordon, Stevens, Boeke)
Sociologische begrippen
- Sociologische begrippen, zoals: sociologie, ideologie, rollen, rolconflict,
referentiekader, selffulfilling prophecy, socialisatie
2
3
3
Totaal aantal multiple choice vragen = 40
Schooljaar 2014 - cohort 2014 – PW 3 PEDAGOGISCH HANDELEN
20
Bijlage psychologie niveau 3
READER over GEDRAG
Schooljaar 2014 - cohort 2014 – PW 3 PEDAGOGISCH HANDELEN
21
Inhoudsopgave
Inleiding ____________________________________________________________________ 23
Woordspin ___________________________________________________________________ 24
Gedrag______________________________________________________________________ 25
Wat is gedrag? ______________________________________________________________ 25
Sociale gedragsnormen _______________________________________________________ 25
Sociale normen _____________________________________________________________ 26
Gedragswetenschap ___________________________________________________________ 26
Gedragsstoornis ______________________________________________________________ 26
Twee gedragstypes ____________________________________________________________ 27
Omgaan met cliënten / kinderen met lastig gedrag ___________________________________ 28
Wat is probleemgedrag? ______________________________________________________ 28
Achtergronden probleemgedrag_________________________________________________ 29
Analyse en aanpak probleemgedrag _____________________________________________ 29
Invalshoeken voor gedragsverandering ___________________________________________ 29
Gedrag en problemen ________________________________________________________ 31
Basisvaardigheden bij het omgaan met probleemgedrag _____________________________ 31
Verschillende problemen en de basisvaardigheden __________________________________ 33
Cliënten met opvallend gedrag _________________________________________________ 33
Aanpak voor cliënten met opvallend gedrag _______________________________________ 34
Cliënten met geheugenstoornissen ______________________________________________ 34
Aanpak voor de cliënten met geheugenstoornissen __________________________________ 34
Cliënten die niet stil kunnen zitten _______________________________________________ 35
Aanpak voor cliënten die niet stil kunnen zitten ____________________________________ 35
Cliënten die minder handig zijn _________________________________________________ 36
Aanpak voor cliënten die minder handig zijn _______________________________________ 36
Opdrachten rondom gedrag _____________________________________________________ 37
Websites: ___________________________________________________________________ 37
Bronnen _____________________________________________________________________ 37
Schooljaar 2014 - cohort 2014 – PW 3 PEDAGOGISCH HANDELEN
22
Inleiding
Deze reader is samengesteld voor de lesbrief over ‘gedrag’. Het is bedoeld als naslagwerk ter
ondersteuning van deze lessen en als aanvulling op dat wat in de lesboeken beschreven
staat. Voor een uitgebreide bronvermelding wordt verwezen naar de pagina waarop de
bronnen toegelicht worden.
Schooljaar 2014 - cohort 2014 – PW 3 PEDAGOGISCH HANDELEN
23
Woordspin
Schooljaar 2014 - cohort 2014 – PW 3 PEDAGOGISCH HANDELEN
24
Gedrag
Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Wat is gedrag?
Het gedrag verwijst naar de acties of de reacties van een voorwerp of een organisme, gewoonlijk met
betrekking tot de omgeving.
Het gedrag kan bewust of onbewust, openlijk of heimelijk, en vrijwillig of onvrijwillig zijn. Het gedrag
wordt bepaald door het endocriene systeem en het zenuwstelsel. De complexiteit van het gedrag van
een organisme is verwant met de complexiteit van zijn zenuwstelsel. Over het algemeen hebben de
organismen met complexe zenuwstelsels een grotere capaciteit om nieuwe reacties te leren en zo hun
gedrag aan te passen.
Het gedrag van mensen (en andere organismen of zelfs mechanismen) valt binnen een waaier van
algemeen (Normaal) gedrag, ongebruikelijk gedrag (zonderling), aanvaardbaar gedrag en
onaanvaardbaar gedrag. Acceptatie van gedrag wordt geëvalueerd met betrekking tot sociale normen
en zijn door diverse middelen van sociale controle geregeld.
Het menselijk gedrag wordt bestudeerd in de gedragswetenschappen: psychologie, sociologie,
antropologie.
Het dierlijk gedrag wordt bestudeerd in de vergelijkende psychologie, ethologie of gedragsbiologie,
gedragsecologie en sociobiologie.
Het gedrag van systemen wordt bestudeerd in de systeemtheorie
Sociale gedragsnormen
Sociale gedragsnormen, een begrip uit de sociale psychologie, zorgen ervoor dat mensen (meestal
onbewust) hun gedrag aanpassen aan de normen van de situatie en de sociale rollen die zij
verpersoonlijken. Hun responsen worden dan ook door deze twee factoren bepaald: de sociale rollen en
de normen van de groep.
Sociale rollen
Een sociale rol is een sociaal gedefinieerd gedragspatroon dat mensen in een bepaalde omstandigheid
of groep behoren te vertonen. Met andere woorden zegt de sociale rol hoe je je moet gedragen (bv. een
student: werkstukken maken, examens afleggen, ...). Het voorbeeld van de student is maar één
voorbeeld van een sociale rol. Sociale rollen bestaan er in allerlei vormen en maten: sporter, moeder of
vader zijn, musicus, .... Meestal kun je je rollen zelf kiezen zoals die van een sporter, maar sommige
rollen kun je nu eenmaal niet kiezen:

Biologisch: jongen of meisje

Cultureel: moslim of christenen

Economisch: arm of rijk
Maar hoe je het ook draait of keert, sociale rollen zijn er om te vertellen hoe je je moet gedragen.
Scripts
Wanneer mensen nieuwe sociale rollen aannemen baseren zij zich op scripts over de rollen. Een script
wordt gevormd door de persoonlijke kennis van een individu over de reeks gebeurtenissen en
handelingen die naar zijn idee bij een specifieke sociale rol horen.
Voorbeeld: 'Wie/wat is een bewaker?', een willekeurig persoon kan antwoorden: 'iemand die strikte
regels hanteert om de vrijheid van de gevangenen in te perken', wanneer deze persoon de rol van
bewaker zal aannemen, zal hij handelen en zich gedragen naargelang de omschrijving die hij deze
sociale rol heeft gegeven. Ook al was deze willekeurige persoon een geliefd man met een zacht
karakter, later (tijdens Stanford-gevangenisexperiment) werd bekend gemaakt dat deze vriendelijke
man, één van de meest sadistische bewakers was tijdens het experiment. Alleen maar door zijn script
over de rol van 'bewaker'.
Schooljaar 2014 - cohort 2014 – PW 3 PEDAGOGISCH HANDELEN
25
Sociale normen
Elke groep ontwikkelt zijn eigen sociale rollen. Maar binnen een groep ontstaan er ook een groot aantal
'ongeschreven regels' die de leden van die groep vertellen hoe ze zich moeten gedragen. Deze
verwachtingen worden in de sociale psychologie meestal sociale normen genoemd. Een voorbeeld
hiervan is dat je stil moet zijn in de openbare bibliotheek, ook al staat deze 'regel' nergens
opgeschreven toch houden de meeste mensen zich hier aan. Om niet uit de toon te vallen gaan mensen
die vaak net lid zijn geworden van een bepaalde groep, op onderzoek uit naar de normen van deze
groep.
Gedragswetenschap
Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Gedragswetenschap is een overkoepelende benaming voor wetenschappen die zich toeleggen op de
studie van het menselijk gedrag.
Tot de gedragswetenschappen worden gerekend:
antropologie - de wetenschap die zich bezighoudt met de bestudering van het menselijk gedrag bij
culturen van niet-westerse volken in al hun aspecten
economie - de wetenschap die zich bezighoudt met het "economisch gedrag" van de mens: de
behoeftebevrediging met inzet van (schaarse) middelen.
rechtsgeleerdheid - de wetenschap die zich bezighoudt met kennis of studie van het recht. Het
vastleggen en verantwoorden van formele gedragsregels.
criminologie - bestudeert het (maatschappelijk) "afwijkend" gedrag
politieke en sociale wetenschap. Deze wetenschappen houden zich bezig met de studie van het tot
stand komen, het voeren en de effecten van het overheidsbeleid.
sociologie - bestudeert het sociaal gedrag en sociaal handelen van de mens in de samenleving
communicatiewetenschap - de wetenschap die menselijke communicatie en de effecten daarvan op
het gedrag onderzoekt
psychologie - de wetenschappelijke studie van het gedrag en de mentale processen
pedagogiek - de wetenschap die zich bezighoudt met de bestudering van het
veranderproces/leerproces binnen een (opvoedings)relatie.
Biologie bevat de studie van het "dierlijk" gedrag, wat ook parallellen met het menselijk gedrag omvat.
Gedragsstoornis
Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Een Gedragsstoornis is in de Kinder- en jeugdpsychiatrie een psychiatrisch ziektebeeld bij kinderen.
Wanneer afwijkend gedrag gestuurd wordt vanuit de aanleg (erfelijkheid of aangeboren afwijking),
spreekt men van gedragsstoornis. Wanneer men de oorzaak echter situeert in de omgeving, spreekt
men van een gedragsprobleem. De stoornissen maken deel uit van de ontwikkelingsstoornissen.
Er treedt vaak een mengeling op van stoornis en probleem. Een strikte scheiding is moeilijk te maken.
De stoornis manifesteert zich door probleemgedrag dat meestal eerder door de omgeving dan door het
kind zelf als hinderlijk wordt ervaren. De omgeving is vaak de voornaamste hulpvrager.
Schooljaar 2014 - cohort 2014 – PW 3 PEDAGOGISCH HANDELEN
26
Twee gedragstypes
De Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders-IV-TR onderscheidt:
aandachtstekort-stoornis met of zonder hyperactiviteit (ADHD) en normoverschrijdend afwijkend
gedrag (ODD en CD).
1. AANDACHTSTEKORT-STOORNIS
1.1 Aandachtstekort-stoornis met hyperactiviteit (ADHD)
Wanneer kinderen minstens 6 maanden impulsief en hyperactief gedrag vertonen kan men spreken van
een aandachtstekort-stoornis, impulsiviteit of hyperactiviteit.
Wie deze diagnose krijgt of stelt moet weten dat er geen algemeen aanvaarde psychologische of
neurofysiologische test is waarmee de diagnose ADHD eenduidig vast te stellen is.
1.2 Aandachtstekort-stoornis
Een aandachtstekort-stoornis komt erop neer dat de persoon, het kind, vaak moeite heeft met aandacht
voor of luisteren naar opdrachten, taken afwerken of details verzorgen bij deze taken, vaak dingen
verliest voor het uitvoeren van deze taken, en vaak de concentratie verliest.
1.3 Impulsiviteit
Een impulsief kind zal handelen/spreken voor het nadenkt, frequent veranderen van activiteit,
zenuwachtig gedrag vertonen, moeilijk georganiseerd te werk gaan en veel toezicht nodig hebben. Ook
zal het zijn of haar fouten niet kunnen toegeven.
1.4 Hyperactiviteit
Een hyperactief kind zal in extreme mate impulsief zijn, klimmen en lopen, moeilijk tot niet stil kunnen
zitten, en ook gedurende de slaap veel bewegen, altijd bezig zijn.
1.5
Comorbiditeit
ADHD kan zich op uiteenlopende wijzen manifesteren. Als stoornis op zich of als comorbide stoornis
naast bijvoorbeeld een leerstoornis, pervasieve ontwikkelingsstoornis (autisme e.a.), het syndroom van
Gilles de la Tourette, een angststoornis of stemmingsstoornis, een aanpassingsstoornis, een
hechtingsstoornis van het ontremde type, een gehoorstoornis, dyslexie, symptomen van een organischcerebrale stoornis (epilepsie, chorea), een verstandelijke functiebeperking, of met onderdrukte ADHDsymptomen, terwijl alleen de symptomen van de comorbide stoornis tot uitdrukking komen. ADHD is
dus erg complex.
Bij zo'n 3 op 10 ADHD-kinderen blijft het syndroom verder bestaan op volwassen leeftijd. Het komt drie
keer zo vaak voor bij jongens als bij meisjes.
1.6
Hulpverlening
De discussie tussen medicatie en gedragstherapie lijkt in het voordeel van de eerste mogelijkheid uit te
draaien. Voor geschikte medicatie moet de behandelende arts per cliënt oordelen.
Behandeling is nodig. Personen met ADHD hebben, zeker in combinatie met een antisociale
gedragsstoornis, grotere kans om in criminaliteit te vervallen. Ze ondervinden moeilijkheden om
vrienden te maken, en raken sneller aan problematisch middelengebruik.
2
2.1
NORMOVERTREDEND GEDRAG
Oppositioneel-opstandig
Wanneer er een herhalend en aandringend patroon van gedrag voorkomt dat niet in overeenstemming
is met leeftijdsgebonden gedragsnormen, of dat de basisrechten van anderen schaadt, spreken we van
een gedragsstoornis met normovertredend gedrag, oppositioneel-opstandig en antisociaal gedrag. Deze
twee aandoeningen worden ook wel agressieve of disruptieve gedragsstoornissen genoemd.
Schooljaar 2014 - cohort 2014 – PW 3 PEDAGOGISCH HANDELEN
27
De DSM-IV-TR bepaalt de diagnose naargelang de ernst (minder, net genoeg of meer verschijnselen) en
naargelang de aangerichte schade (geringe, matige of aanmerkelijke schade) in welke mate het gaat
om een oppositioneel-opstandige gedragsstoornis (ODD) dan wel een anti-sociale gedragsstoornis (CD).
Wanneer minstens een half jaar negativistisch, vijandig en openlijk ongehoorzaam gedrag is
vastgesteld, spreekt de DSM-IV-TR van een oppositioneel-opstandige gedragsstoornis (ODD).
2.2
Antisociaal gedrag
Bij een antisociale gedragsstoornis gaat het om een zich herhalend en aanhoudend gedragspatroon,
waarbij de grondrechten van anderen geweld wordt aangedaan of belangrijke bij de leeftijd horende
sociale normen en regels worden overtreden.
Antisociaal gedrag bij kinderen en jongeren wordt opgedeeld in drie groepen met elk een mogelijke
ontwikkeling naar minder en meer ernstig problematisch gedrag : conflicten met autoriteiten, openlijk
antisociaal gedrag en heimelijk antisociaal gedrag.
Antisociaal gedrag houdt onder meer in dat het kind pest, bedreigt of intimideert, vaak aanzet tot
vechtpartijen, wapens gebruikt, besteelt (buitens - of binnenshuis), wreed is (geweest) tegenover
mensen en/of dieren, tot seksueel contact dwingt, liegt of beloftes verbreekt, 's nachts of overdag
wegblijft ondanks verbod (vanaf 13e jaar), opzettelijk brand sticht, openbaar of privé-eigendom
vernielt, vaak spijbelt (vanaf 13e jaar), en inbreekt.
Bij het diagnoseren wordt gekeken naar de mate van probleembesef, het bagatelliseren en ontkennen,
de sociale vaardigheden (agressief uiten, fysiek-verbaal) en de omgang met leeftijdgenoten &
opvoeders (empathie en schuldbesef).
Het bestaand probleemgedrag kan mogelijk ook voorkomen als een kortdurend experiment of als uiting
van een andere stoornis. Bij kansarmen en in stadsbuurten komt de antisociale gedragsstoornis vaker
voor. Ouderlijke verwerping, zeer strenge autoritaire opvoeding, frequente verandering of afwezigheid
van ouderlijke figuren kunnen uitlokkende factoren zijn.
2.3
Hulpverlening
Een gedragsstoornis kan ambulant, in dagcentra of residentieel behandeld worden.. De behandeling
moet het kind of de jongere de mogelijkheid bieden nadien in de hele samenleving te kunnen
functioneren. Een contextuele aanpak houdt in dat ook ouders (psycho-educatie & gedragstherapie) en
de school (gedragstherapie) in de hulpverlening betrokken worden. Medicatie wordt hier beperkt of niet
voorgeschreven.
Hulpverlening is nodig omdat deze groep een verhoogde kans kent op depressie, problematisch
middelengebruik en een gewelddadige dood.
Omgaan met cliënten / kinderen met lastig gedrag
Wie kent ze niet in zijn of haar doelgroep, cliënten die wat anders zijn dan anderen? Dat kan zijn
doordat ze niet zo snel zijn, snel huilen, altijd plagen, nooit luisteren, en zo kun je zelf vast ook nog wel
wat dingen bedenken.... Misschien ben jij zelf ook wel een van de vele leidinggevenden die af en toe
verzuchten: 'Wat moet ik daar nou weer mee doen?', of 'Hoe pak ik dat nu weer aan?'
Al die mensen die met mensen werken en die daarbij af en toe tegen cliënten met 'problemen'
aanlopen, een eerste handreiking. Dat wil niet zeggen een pasklare oplossing, want die zal voor elke
cliënt verschillend zijn. Elke cliënt kent namelijk zijn eigen 'aardigheden'. We vertellen dan ook liever
hoe je de informatie zou kunnen vinden om de 'gebruiksaanwijzing' van zo'n cliënt met eigen-aardigheden te maken. Verder vind je een aantal 'basisvaardigheden' in de omgang met (moeilijke) cliënten
en is er ruimte voor uitwisseling van ervaringen/ideeën over hoe je een probleem zou kunnen
aanpakken.
Wat is probleemgedrag?
We spreken van probleemgedrag als het gedrag van een persoon of een groep van personen een
activiteit verstoort, en indien dit gedrag tevens moeilijk te veranderen is. Een paar voorbeelden:
Schooljaar 2014 - cohort 2014 – PW 3 PEDAGOGISCH HANDELEN
28

voortdurend negatief aandacht trekken;

herhaald agressief gedrag;

teruggetrokken gedrag.
Achtergronden probleemgedrag
We hebben nu enigszins voor ogen wat probleemgedrag is. Wat kunnen achtergronden zijn voor het
vertonen van dergelijk gedrag? Het is sowieso erg moeilijk, zo niet onmogelijk, om een oorzaak aan te
geven. Wel zijn er vaak factoren aan te geven die een rol spelen bij het ontstaan en voortbestaan van
probleemgedrag. Deze factoren liggen dan in:

Spel/activiteit: bijvoorbeeld onvoldoende gestructureerd, te moeilijk zijn;

Groep/leiding: samenstelling van de groep ongeschikt, de leiding niet capabel;
(Bovenstaande factoren worden ook wel de omgevingsfactoren genoemd.
Kind en zijn achtergrond: problemen op school en/of thuis, sociale problemen, intellectuele achterstand,
emotionele stoornis, motorisch niet sterk, en (niet te vergeten) heeft leeftijdspecifieke problemen (denk
aan puberteit).
Gevolgen daarvan kunnen bijvoorbeeld zijn: slecht tegen verlies kunnen en moeilijkheden in de omgang
met andere kinderen. Trefwoorden: gevoel (emotie), verstand, karakter, milieu.
Al deze factoren kunnen apart worden benaderd. Je zult hierbij snel vastlopen, omdat er sprake zal zijn
van een interactie tussen de verschillende factoren. Een probleem wordt duidelijker als je het in zijn
geheel bekijkt. Dus: dit kind (met al zijn kenmerken en eigenaardigheden) in deze omgeving (met al
zijn kenmerken).
Analyse en aanpak probleemgedrag
Als we te maken krijgen met probleemgedrag zijn we snel geneigd daarop te reageren met 'ik zou niet
weten waarom hij zo vervelend doet' of 'wat raar, dat zij in andere situaties wel leuk meedoet',
enzovoorts. Probleemgedrag kan erg ondoorgrondelijk zijn. Oplossen van probleemgedrag is dan ook
vaak een tamelijke pretentieuze bezigheid. Met name in de situatie waar je een kind maar enkele uren
per week ziet. Bovendien is het kind dan ook nog uit zijn dagelijkse leefsituatie gelicht. Door middel van
een analyse van probleemgedrag kun je meer zicht krijgen welke factoren dat gedrag nu vooral
beïnvloeden. Vervolgens kun je aanknopingspunten krijgen die je als invalshoek kunt gebruiken om dat
gedrag te benaderen.
Eerst iets over de principes die een rol spelen bij het doen ontstaan, veranderen, en handhaven van
gedrag. Gedrag wordt sterk beïnvloed door reacties uit de omgeving op dat gedrag. Deze reacties
kunnen negatief of positief zijn. Zoals we al eerder zagen is het niet alleen de omgeving die beïnvloedt.
Ook 'gevoel' en 'verstand' van het kind spelen een rol. Gevoel, verstand, en vertoond gedrag
beïnvloeden elkaar over en weer.
Drie invalshoeken voor gedragsverandering:
1. verandering van verstandelijke inzichten van het kind;
2. verandering van gevoelens van het kind;
3. verandering van reacties uit de onmiddellijke omgeving.
Omdat 'verstand' en 'gevoel' nogal ongrijpbare fenomenen zijn, wordt bij gedragsverandering vaak
gegrepen naar de invalshoek van omgevingsbeïnvloeding.
Verandering van omgevingsreacties heeft vervolgens verandering van 'gevoel/verstand' tot gevolg,
zoals we zagen. Het kind leert door middel van goedkeuren of afkeuren gedrag te vertonen, dat door de
omgeving wordt geaccepteerd. Meestal beleeft zo'n kind daardoor zelf ook meer plezier aan zijn eigen
gedrag.
Bij de aanpak van probleemgedrag moeten we ons afvragen wie je hiervoor inschakelt, en wat voor
soort kind we voor ons hebben. Met andere woorden 'op welke manier is dit kind bereikbaar'. Deze
vraag is belangrijk met het oog op het soort versterkers en verzwakkers die je kunt gebruiken.
Schooljaar 2014 - cohort 2014 – PW 3 PEDAGOGISCH HANDELEN
29
Kinderen die gevoelig zijn voor een sociale benadering zullen goed reageren op sociale versterkers en
verzwakkers. Ditzelfde geldt evenzo omgekeerd voor de niet-sociale versterkers en verzwakkers.
Voorbeelden:

niet-sociale verzwakkers: slaan, in de hoek zetten;

sociale versterkers: lachen, compliment, aandacht;

sociale verzwakkers: scheiden, voor schut zetten.
Als we een goed beeld hebben gevormd over de geschikte aanpak van gedrag bij een kind, kunnen we
als het ware aan de slag. Kies voor de aanpak waarbij je jezelf blijft, anders werkt het niet.
Vanzelfsprekend is ethische verantwoording ook erg belangrijk. Denk aan slaan en psychische
repressie.
Regels voor gedrag en straf:

Geef straf onmiddellijk na het vertoonde ongewenste gedrag;

Straf zegt alleen iets over wat niet mag; Geef dus alternatieven;

Hard straffen geeft frustratie, angst, onzekerheid bij de gestrafte, indien geen mogelijkheid tot
positief gedrag wordt geboden.

Door straf kan men bepaalde situaties ontvluchten, dit is vaak niet de bedoeling;

Je vertoont zelf ook negatief gedrag als je straft; denk aan je voorbeeldfunctie;

Gestraften moeten weten waarvoor ze worden gestraft;

Straf moet terecht zijn;

Straf moet in verhouding staan tot het 'vergrijp'.
Aanpak van probleemgedrag:

Wees consequent in de aanpak. Het kind moet grenzen duidelijk krijgen;

Geef ook een versterker als het gedrag in de gewenste richting gaat;

Werk als het even kan met afspraken (sterk sociaal middel om vertoond gedrag te evalueren).

De factor van probleemgedrag: kind en zijn achtergrond vormt tevens een grote beperking van de
mogelijkheden van een gekozen aanpak. We zullen dit verduidelijken door middel van enkele
voorbeelden.
Milieu
Met name wordt hier gedoeld op het gezin waar het kind opgroeit. Relatieproblemen of
opvoedingsproblemen zijn erg bepalende maar ongrijpbare factoren.
Ontwikkelingsfase
Elke fase kent zijn eigen specifieke mogelijkheden en problemen.
Intelligentie
Het zal duidelijk zijn dat dit een bepalende factor is. Onder andere bij het inzicht hebben in de eigen
situatie.
Persoonlijkheid/temperament
Onveranderlijk maar vol invloed.
Lichamelijke aspecten
Bijvoorbeeld (lichte) handicaps zoals doofheid, hersenbeschadigingen, lichamelijke stoornissen.
Schooljaar 2014 - cohort 2014 – PW 3 PEDAGOGISCH HANDELEN
30
Gedrag en problemen
In de eerste plaats willen we graag benadrukken dat er geen 'probleemcliënten' bestaan! Je zou hooguit
kunnen spreken van cliënten met problemen of met probleemgedrag.
Gedrag is een manier van communiceren. Communiceren is een ander iets duidelijk maken, iets
vertellen. Wanneer we spreken van probleemgedrag gaat er dus in de eerste plaats iets mis in de
communicatie. Wij begrijpen het gecommuniceerde gedrag niet en zien dat als een probleem, of de
persoon begrijpt ons niet en communiceert dat op een moeilijke manier.
Als je weet wat iemand bedoelt met zijn (probleem)gedrag, dan kun je gaan zoeken naar een oplossing.
Dat is dan een manier van gedragen, die voor allebei prettig is.
Stel bijvoorbeeld, dat je een cliënt hebt dat graag aandacht wil hebben. Deze cliënt heeft ontdekt dat
het wel aandacht krijgt in de thuissituatie (die zullen wel moeten!). Hij doet vervelende dingen om
aandacht te krijgen in je groep (bijv. zeuren, slaan, schoppen). Wat zou je nu kunnen doen om toch op
een leuke manier met deze cliënt verder te kunnen?
Je kunt:

Vervelend gedrag (zeuren) negeren, er geen aandacht aan geven.

Leuk gedrag belonen, als de cliënt lekker bezig is er even bij gaan zitten en zeggen hoe leuk hij
bezig is (en dus niet denken: 'He, he, het is even rustig bezig!').

Grenzen stellen, dus heel duidelijk maken dat je bijvoorbeeld schoppen en slaan absoluut niet
tolereert. Doet hij dat toch, zorg dat het dan ook duidelijk wordt dat je dat niet pikt.

De cliënt uit de situatie halen, door het even niet meer mee te laten doen, of door hem
bijvoorbeeld een taak te geven.

Afspraken maken, dat hij eerst zelf iets moet doen, en dat je daarna iets met hem samen zult
gaan doen.
Je ziet dat je verschillende dingen kunt doen om op een andere manier met de cliënt om te gaan. Je
leert de cliënt eigenlijk jouw taal, doordat je laat merken: als je op een leuke manier je verhaal vertelt
kan ik je begrijpen en het antwoord geven dat je graag wilt (namelijk op een leuke manier samen bezig
zijn en aandacht hebben voor elkaar).
Observeren
Wil je om leren gaan met 'probleemgedrag (moeilijk verstaanbaar gedrag)', dan is het erg belangrijk
dat je goed leert kijken wat er nu precies allemaal gebeurt. Dit precies kijken noemen we observeren.
Observeren wil zeggen, dat je een keer de tijd neemt om alleen maar te kijken naar wat er gebeurt. Je
gaat je dus niet zelf met de situatie bemoeien, maar kijkt gewoon naar WAT er gebeurt en met WIE.
Verder kijk je ook naar WANNEER iets gebeurt, dus in wat voor soort situatie. Ook ga je kijken naar wat
de GEVOLGEN zijn van het gedrag. Je kijkt dus wie er allemaal op reageren en hoe ze erop reageren.
Basisvaardigheden bij het omgaan met probleemgedrag
1. Complimentjes geven
Zoek positieve kanten bij de cliënt. Probeer het vooral met deze positieve kanten te laten werken. Prijs
de cliënt voor gewenst gedrag. Deel complimentjes uit! Probeer het eens met humor. Neem er eens de
tijd voor om goed te kijken naar de cliënt waar je mee werkt. Schrijf eens op wat je ziet, vooral ook de
goede dingen. Elke cliënt doet een heleboel goede dingen waarvoor het een complimentje verdient!
Dus:

Let elke keer op de goede, leuke dingen die de cliënt doet.

Prijs de cliënt zodra het iets goed doet.

Benoem het goede gedrag en zeg er iets aardigs over.

Doe het direct!
Schooljaar 2014 - cohort 2014 – PW 3 PEDAGOGISCH HANDELEN
31
2. Rust bieden
Biedt een rustpunt (bijv. even op een stoel laten zitten), eventueel apart van de anderen. Haal de cliënt
uit de situatie. Dit kan ook gebeuren door de cliënt even een andere opdracht te geven (iets uitdelen,
o.i.d.) of even bij je te nemen. Dit is vooral belangrijk voor de cliënt die uit zichzelf niet tot rust komen,
die maar bezig blijven, niet stil kunnen zitten. Binnen je instelling kun je misschien een rustpunt
creëren door een hoek in te richten met zachte kussens en kleden of een 'relaxhoek' met bijvoorbeeld
een oud zacht bankstel of wat zitzakken, lekker om tot rust te komen. Daarnaast kun je natuurlijk een
rustpunt maken door een drinkpauze in te lassen in je programma.
3
Grenzen stellen
Stel duidelijke regels en grenzen. Maak duidelijk wat niet mag en stel daar eventueel een straf op, zo
mogelijk in overleg met de betreffende cliënt. Zet de basisregels ook op papier, zo mogelijk met
ondersteuning van plaatjes en/of foto's. Je kunt de regels ook in een projectvorm met de cliënten
vastleggen, bijvoorbeeld in stripvorm, in collages, door er zelf 'goede' en 'foute' foto's van te laten
maken, e.d.
Als een cliënt vervolgens toch over deze grenzen gaat:

Straf het dan direct, maar overdrijf de straf niet niet te lang en niet te vaak want dan wordt het
effect steeds minder.

Leg duidelijk uit waarom je straft en bespreek de straf na afloop.
3. Veel herhalen
Herhaal regelmatig en biedt uitleg in kleine stapjes aan. Introduceer bijvoorbeeld een nieuw spel of
nieuwe activiteit niet in zijn geheel, maar leg een paar basisregels uit en voeg daar, als deze worden
begrepen, pas regels aan toe. Zo bouw je geleidelijk aan een activiteit of spel op.
4. Verduidelijken
Orden de situatie, verduidelijk de situatie. Leg uit wat er gebeurt en waarom (kort). Maak de situatie
eventueel overzichtelijk, bijvoorbeeld door de groep kleiner te maken / in tweeën te splitsen, of door
het aantal materialen te verminderen. Voor veel cliënten met gedragsproblemen, is het prettig als ze de
situatie kunnen overzien. Ze voelen zich dan bijvoorbeeld beter betrokken bij een activiteit in een
kleinere groep. Ben je bezig met een creatieve activiteit, zorg dan bijvoorbeeld dat je kleine groepjes
cliënten (desnoods maar twee, of iemand alleen) aan een tafeltje zet en dat de hoeveelheid materialen
die op hun tafeltje ligt niet te groot is.
5. Afwisseling bieden
Biedt afwisselende activiteiten. Onderbreek een langer durende activiteit door bijvoorbeeld een
drinkpauze in te lassen, of even een kort activiteit waarbij ze even stoom af kunnen blazen. Hierdoor
voorkom je dat erg onrustige cliënten, die snel afgeleid zijn, zich gaan vervelen en dus andere dingen
gaan doen zoals plagen of zeuren. Als je doelgroep nog goed bezig is en je wilt niet de hele activiteit
voor een of een paar cliënten onderbreken, dan kun je er ook nog voor kiezen om die cliënten
bijvoorbeeld even een opdracht voor jou te laten doen (en zich nog belangrijk te voelen ook!).
6. Verantwoordelijkheden geven
Maak de doelgroep medeverantwoordelijk voor het programma. Geef ze verantwoordelijkheden en
taken op hun niveau (al is dat zorgen dat iedereen een beker krijgt tijdens een drinkpauze). Maak een
aantal 'klierende' cliënten bijvoorbeeld verantwoordelijk voor het goede verloop van een activiteit. Maak
het probleem van 1 cliënt tot dat van de hele groep, bijvoorbeeld een cliënt dat niet zo snel is, of niet
zo goed hoort, dit kun je bespreken in de groep en bedenken hoe je dit als groep op kunt lossen...
Schooljaar 2014 - cohort 2014 – PW 3 PEDAGOGISCH HANDELEN
32
7. Negeren
Negeer negatief gedrag dat is bedoeld om aandacht te vragen. Wanneer je reageert op negatief en
aandachtvragend gedrag zal dit het gedrag veelal doen verergeren, omdat je het vervelende gedrag als
het ware 'beloond' met aandacht. Probeer dus stoer, schreeuwerig, clownesk en dergelijk gedrag te
negeren. Vertel de cliënt wel eerst wat het niet mag doen en waarom niet. Dus:

Reageer niet op aandacht trekken.

Probeer het vol te houden door iets anders te gaan doen.

Reageer altijd op gevaarlijk gedrag.
8. Onverwacht belangstelling tonen
Geef aandacht aan de cliënten op een moment dat ze leuk bezig zijn en het niet verwachten. Luister
naar wat cliënten echt zeggen, of wat ze bedoelen te zeggen. Een cliënt kan bijvoorbeeld heel dwars
zijn, omdat het ergens juist bang voor is. Reageer dan niet op het dwarse gedrag, maar ga in op de
angst en zoek daar een oplossing voor. Of ga zomaar eens bij cliënten zitten dat leuk bezig is en zeg ze
ook dat je het fijn vindt dat ze zo bezig zijn. Geef zoveel mogelijk aandacht aan de leuke dingen die de
cliënt doet. Doe dit door een aai over de bol, een knipoog, of door belangstelling te tonen. Zeg wat de
cliënt goed doet, de cliënt krijgt hierdoor meer zelfvertrouwen.
9. Consequent zijn
Wees voorspelbaar voor de cliënten. Ze kunnen je dan makkelijker vertrouwen, weten hoe je zal
reageren en dat je ze serieus zult nemen. Probeer ook een voorspelbaarheid en vaste regelmaat in je
bijeenkomst te creëren. Je kunt denken aan een vaste drinkpauze, het altijd even beginnen met de
krant lezen, afsluiten met een bepaalde activiteit, en dergelijke.
Verschillende problemen en de basisvaardigheden
Er zijn zeer veel vormen van probleemgedrag. Het hangt mede af van de omstandigheden of gedrag
'probleemgedrag' is. Iets dat in een groep met 30 cliënten heel storend is, kan in een kleinere groep
van 10 cliënten veel beter te hanteren zijn en dus ook niet als probleemgedrag worden gezien. Elke
groep moet dus zelf kijken wat in zijn eigen situatie wel of niet hanteerbaar is.
Als je een of meer cliënten met probleemgedrag hebt:

neem dan eens rustig de tijd om het gedrag van die cliënt te observeren; wat gebeurt er nu
eigenlijk precies?! (Dus niet: wat jij denkt dat er gebeurt!)

kijk wanneer het gedrag voorkomt en probeer te bedenken wat de cliënt met dit gedrag wil
vertellen, of in elk geval wat het ermee bereikt (krijgt het bijvoorbeeld aandacht, of de lachers
op zijn hand, o.i.d.)

zoek naar positief gedrag dat je kunt belonen

zoek naar een leuke manier om met de cliënt om te gaan; hoe kun je anders reageren dan je
tot nu toe deed?

doe dit door de cliënt beter te leren kennen, ga bijvoorbeeld met de cliënt zelf praten.
Pasklare antwoorden voor probleemgedrag zijn er niet. Gewoon omdat elke cliënt uniek is en zijn eigen
'gebruiksaanwijzing' heeft. Wel kunnen we je hier een aantal aanwijzingen geven die vaak tot de
ingrediënten van die gebruiksaanwijzing horen. We hebben daarom de problemen die je kunt
tegenkomen grofweg in vier soorten verdeeld. Er zijn natuurlijk andere indelingen te maken, maar we
willen het niet te ingewikkeld maken, zodat er vrij makkelijk mee te werken is. Voor elk van de
'probleemsoorten' geven we de meest gebruikelijke basisvaardigheden om er mee om te gaan. Wees
vooral creatief in het zelf zoeken van de best passende benadering bij het kind in jouw groep!
Cliënten met opvallend gedrag
Bij cliënten met opvallend gedrag bedoelen we de branieschoppers, de pesters, maar ook de
teruggetrokken cliënt en de cliënt die continu huilt. Alle vormen van opvallend gedrag dus.
Schooljaar 2014 - cohort 2014 – PW 3 PEDAGOGISCH HANDELEN
33
Bij deze cliënten gaan we er vanuit dat het opvallende gedrag een uiting is van vervelende dingen, die
de cliënt niet op een andere manier weet te communiceren. Zoek dus naar wat de cliënt je eigenlijk via
zijn gedrag probeert te vertellen. Vaak betreft het bij deze cliënten een vorm van angst voor mensen.
Ze zijn, door welke oorzaak ook, bang geworden voor mensen. Ze hebben geen of weinig vertrouwen in
anderen. Ze kunnen deze angst verbergen door stoer te doen, of anderen te pesten, e.d. Ook kunnen
ze zich letterlijk verbergen en terugtrekken. Dit zijn dan de cliënten waar je maar moeilijk hoogte van
kunt krijgen, omdat ze zich zo terugtrekken, weinig zeggen, e.d.
Bedenk dat het voor deze cliënten vaak moeilijk is om contacten te leggen. Ze voelen zich niet veilig,
weten vaak niet goed hoe een ander gaat reageren, of ze weten niet hoe ze een positieve reactie
kunnen krijgen van anderen (alleen een negatieve reactie kunnen ze uitlokken).
Aanpak voor cliënten met opvallend gedrag
Een volgorde die veelal helpt in de aanpak is de volgende, waarbij de beste benadering als eerste
genoemd staat en vervolgens afnemend in effect, de overige benaderingen.

Wees bij deze cliënten vooral CONSEQUENT, wees voorspelbaar, zodat ze weten hoe jij zal gaan
reageren en waar ze aan toe zijn.

Geef deze cliënten zo mogelijk VERANTWOORDELIJKHEDEN. Maak ze mede verantwoordelijk voor
het leuk samen dingen doen. Geef ze het gevoel dat ze belangrijk zijn, dat ze iets kunnen
betekenen.

Stel GRENZEN. Maak heel goed duidelijk wat wel en wat niet kan. Iets dat niet mag, mag dus ook
absoluut niet!

Geef COMPLIMENTJES voor dingen die de cliënt goed doet.

Besteedt regelmatig onverwacht aandacht aan de cliënt op het moment dat het met iets leuks bezig
is, toon op onverwachte momenten BELANGSTELLING.

Zorg dat de situatie DUIDELIJK is, zodat de cliënt ook weet wat er van hem/haar verwacht wordt.

NEGEER negatief gedrag zoveel mogelijk.

Maak een AFWISSELEND programma. Een cliënt zal zich dan minder snel gaan vervelen en
vervelende dingen gaan doen.

Wanneer er een vervelende situatie is, zorg dan voor RUST door de cliënt even uit de situatie te
halen.

HERHAAL regelmatig wat je van de cliënt verwacht.
Cliënten met geheugenstoornissen
Bij cliënten die moeilijker leren kan het geheugen wat slechter zijn. Ze kunnen moeilijker dingen
onthouden en hebben daardoor ook meer moeite met het aanleren van nieuwe dingen. Soms lijkt het
dat ze niet goed luisteren, omdat ze niet gaan doen wat je net hebt uitgelegd en gevraagd. Dan kan het
echter zeer goed zijn, dat ze wel geluisterd hebben, maar gewoon niet meer weten (= niet kunnen
onthouden) wat de bedoeling is.
Voor deze cliënten helpt het bijvoorbeeld, als je een volgorde van de te ondernemen activiteiten op
papier zet. Dat kan geschreven zijn maar nog beter is het om gebruik te maken van plaatjes. Niet
alleen het geheugen, maar de hele informatieverwerking bij deze cliënten kan slecht/traag zijn. Dat
houdt in, dat ze moeite hebben met het omzetten van iets wat ze horen of zien, naar een activiteit (en
omgekeerd). Het woord 'lopen' en de activiteit 'lopen' horen bij deze cliënten bijvoorbeeld niet
automatisch bij elkaar... Gebruik bij deze cliënten zo veel mogelijk verschillende 'informatiekanalen'
(zien, horen, voelen, etc.) De kans dat een cliënt de informatie / opdracht dan sneller snapt is groter,
als de cliënt deze opdracht hoort, maar ook ziet (bijv. plaatje), en voorgedaan krijgt.
Aanpak voor de cliënten met geheugenstoornissen
Een volgorde die veelal helpt in de aanpak is de volgende, waarbij de beste benadering als eerste
genoemd staat en vervolgens afnemend in effect de overige benaderingen.
Schooljaar 2014 - cohort 2014 – PW 3 PEDAGOGISCH HANDELEN
34

Deze cliënten hebben vooral veel behoefte aan HERHALING, omdat het langer duurt voor ze zich
iets eigen maken.

Daarnaast is het goed om regelmatig de situatie voor ze te VERDUIDELIJKEN.

Vaak zijn deze cliënten erg onzeker. COMPLIMENTJES geven is daarom zeer belangrijk.

Ook al kunnen deze cliënten de dingen wat minder snel, ze willen er graag bijhoren en gewoon
meedoen. VERANTWOORDELIJKHEDEN krijgen is dan ook goed voor hun zelfvertrouwen.

Omdat ze dingen minder snel doorhebben, minder zelfvertrouwen hebben, is het belangrijk dat je
CONSEQUENT bent.

Deze cliënten kun je ook zeer veel steun bieden door ze onverwacht BELANGSTELLING te tonen,
bijvoorbeeld een aai over de bol.

Duidelijke regels en GRENZEN, zodat ze weten wat ze te wachten staat is belangrijk.

Als het je veel moeite kost om iets te leren en om een spel mee te kunnen spelen, dan heb je af en
toe RUST nodig. Zorg dat je deze rust biedt.

Deze cliënten hebben wat meer tijd nodig voor een opdracht, maar ze kunnen vaak ook weer niet te
lang met hetzelfde bezig zijn. Biedt dus AFWISSELING in je programma, zorg voor een goede
opbouw.

NEGEER het als de cliënt zeurt, maar probeer wel positief op vragen in te blijven gaan. Verlies je
geduld niet!
Cliënten die niet stil kunnen zitten
Met deze groep cliënten bedoelen we de cliënten die hyperactief (= overbeweeglijk) zijn en zich niet
kunnen concentreren. Hier kan een medische verklaring voor zijn. Hyperactiviteit als medisch begrip bij
kinderen heette vroeger MBD (= minimal brain damage = kleine hersenbeschadiging), tegenwoordig
heet dat ADDH of ADHD (= attention defficit disorder with hyperactivity, of attention deficit and
hyperactivity disorder =aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit).
Zoals gezegd, kunnen deze cliënten zich niet concentreren en zijn ze overbeweeglijk. Het zijn de
cliënten die je letterlijk 'gek' kunnen maken, omdat ze nooit eens stil zitten, ze vragen continu
aandacht. Bedenk je bij deze cliënten echter goed, dat de cliënt hier zelf niets aan kan doen. Het is een
lichte afwijking in de hersenen, waardoor er te weinig 'remmers' worden geproduceerd. Vaak worden
deze cliënten zelf ook moe van zichzelf, ze hebben dan ook periodes waarin ze helemaal 'op' zijn.
Daarnaast zijn ze nogal eens onhandig en krijgen vaak op hun kop, waardoor ze zich onzeker voelen en
een negatief beeld hebben van zichzelf.
Aanpak voor cliënten die niet stil kunnen zitten
Een volgorde die veelal helpt in de aanpak is de volgende, waarbij de beste benadering als eerste
genoemd staat en vervolgens afnemend in effect de overige benaderingen.

Deze cliënten, die we tegenwoordig hyperactief noemen, doe je een groot plezier door ze veel
AFWISSELING te bieden. Ze kunnen niet lang met hetzelfde bezig zijn. Zorg dat je na een
rustige activiteit ze een actieve activiteit aanbiedt, zodat ze even wat energie kwijt kunnen.

Wees zelf zeer CONSEQUENT in het hanteren van de regels en grenzen, wees daardoor
voorspelbaar.

Biedt duidelijke momenten van RUST aan. Haal de cliënt zo nodig af en toe uit een drukke
situatie.

Zorg voor een DUIDELIJKE, overzichtelijke situatie.

Maak vooral ook de GRENZEN en regels duidelijk.

Let goed op de keren dat de cliënt wel rustig iets doet, of even stil zit en geef het
COMPLIMENTJES.

Ga even rustig bij de cliënt zitten als het leuk bezig is en geef het zo wat onverwachte aandacht
en BELANGSTELLING.

Geef de cliënt zelfvertrouwen door het VERANTWOORDELIJKHEDEN te geven, al is dat voor het
verzorgen van drinken, of de planten, o.i.d.
Schooljaar 2014 - cohort 2014 – PW 3 PEDAGOGISCH HANDELEN
35

Overbeweeglijke cliënten hebben vaak niet het geduld om lang naar uitleg te luisteren. Leer ze
daarom vooral spelen en vaardigheden door veel (maar kort) te HERHALEN.

Probeer niet geïrriteerd te raken door de onrust van de cliënt. De cliënt kan er niets aan doen
(wel is af en toe medicatie mogelijk). NEGEER het drukke gedrag daarom zoveel mogelijk,
probeer het voor te zijn.
Cliënten die minder handig zijn
Met deze groep cliënten bedoelen we de cliënten met een (aangeboren), lichte, handicap. Zo kun je
daarbij denken aan een gehoorbeschadiging, waardoor iemand minder hoort, maar ook aan iemand die
veel minder ziet dan anderen, of iemand met bijvoorbeeld een licht spasme of een andere motorische
achterstand.
Veelal is het voor deze cliënten zeer moeilijk om hun 'handicap' te accepteren. Soms schamen ze zich
ervoor en willen het eigenlijk niet weten. Ze vinden het dan ook moeilijk om om hulp te vragen, of deze
te ontvangen. Vaak ook zijn deze cliënten behoorlijk onzeker over hun eigen kunnen en hebben ze een
negatief beeld van zichzelf. Ze hebben weinig zelfvertrouwen, maar kunnen ook erg wantrouwig zijn
naar anderen. Ze willen in geen geval 'zielig' gevonden worden.
Erken bij deze cliënten hun 'handicap' als vrij vanzelfsprekend. Zorg dat je weet wat ze door deze
handicap niet kunnen. Ga daartoe goed in gesprek met de cliënt zelf. Laat de cliënt vervolgens de
dingen die het wel kan ook zelf doen en stimuleer het om grenzen te verkennen, eventueel met hulp
van jou of andere cliënten. Vertel, wanneer de cliënt dat zelf wilt, ook aan de andere cliënten wat de
handicap van de cliënt is en wat dit inhoud voor de cliënt (= wat kun je daardoor niet).
Soms is het goed om dit de andere cliënten ook eens te laten ervaren. Dat kan bijvoorbeeld door de
cliënten de vingers in de oren te laten doen en dan iets te vertellen, als het gaat om een cliënt met een
gehoorstoornis. De andere cliënten leren dan een beetje begrijpen hoe het is om niet goed te kunnen
horen. Datzelfde kan natuurlijk ook voor slecht zien, of motorische onhandigheden/stoornissen.
Aanpak voor cliënten die minder handig zijn
Een volgorde die veelal helpt in de aanpak is de volgende, waarbij de beste benadering als eerste
genoemd staat en vervolgens afnemend in effect de overige benaderingen.

Sommige cliënten zijn onhandig vanuit een motorische handicap. Dat wil zeggen dat ze hun handen
en voeten niet zo goed kunnen sturen. Vaak zijn cliënten met zulke problemen erg onzeker. Geef ze
dan ook vooral veel COMPLIMENTJES.

Het zelfvertrouwen van deze cliënten wordt ook groter, als je ze af en toe onverwacht aandacht
geeft en je BELANGSTELLING toont.

Geef de cliënt vertrouwen in zijn eigen kunnen, door het VERANTWOORDELIJKHEDEN te geven,
daarmee laat je zien dat jij er vertrouwen in hebt.

Wanneer een situatie moeilijk is voor de cliënt, haal het daar dan uit en biedt het RUST. Laat het
bijvoorbeeld even iets anders voor jou doen.

Maak de situatie DUIDELIJK en overzichtelijk, waardoor er minder 'ongelukjes' kunnen gebeuren.

Biedt AFWISSELING en zorg dat er voldoende activiteiten zijn, waarin deze cliënt mee kan komen of
goed is.

Wanneer de cliënt onzeker is, is het goed als hij weet waar hij bij jou aan toe is. Wees daarom
voorspelbaar en CONSEQUENT.

Ook bij een (motorische) handicap is het belangrijk dat de cliënt veel, vooral praktisch, kan
oefenen. Zorg dus voor regelmatige HERHALING.

NEGEER vervelend gedrag, of aandachtvragend gedrag. Wees vooral niet te beschermend en
voorzichtig, denk niet te snel dat de cliënt iets niet kan!

Stel duidelijke GRENZEN en regels in de omgang met elkaar. Wees er bijvoorbeeld op bedacht dat
de cliënt zijn handicap niet 'gebruikt' om onder dingen uit te komen, of om iets voor elkaar te
krijgen bij jou of de andere cliënten.
Schooljaar 2014 - cohort 2014 – PW 3 PEDAGOGISCH HANDELEN
36
Opdrachten rondom gedrag
1
Welke associaties heb jij bij het woord gedrag? Maak je eigen woordspin.
2
Normaal of abnormaal? Discussieer met elkaar over concrete voorbeelden van normaal en
abnormaal gedrag:

Thuis

Op school

Op je stage
Waarom vind je dit gedrag normaal / abnormaal?
Wat zijn volgens jou oorzaken van het gedrag?
3
Gedrag en de media. Zoek een aantal artikelen op (krant, Internet, tijdschriften) over gedrag.
Neem het mee naar school en leg uit waarom jij deze uitgekozen hebt.
4
Jouw eigen socialisatie; vertel over jouw opvoeding en over ‘normaal en abnormaal’ gedrag vanuit
jouw opvoeding gezien. In hoeverre speelt jouw levensbeschouwelijke visie een rol? In hoeverre
botst jouw levensvisie of komt jouw visie overeen met de visie op de BPV?
5
Casusbespreking. Neem een casus mee waarbij je geconfronteerd bent met moeilijk gedrag. Wat
zou een goede manier zijn om op een passende manier om te gaan met dergelijk gedrag?
6
Enz……
Websites:
Gedragsproblemen bij kinderen
http://www.gedragsproblemen-kinderen.info/
Interessante website van van
http://vanderslikkepsychologen.nl/hulpvragen/gedragsproblemen
der Slikke
Omgaan met gedrag in de
http://members.home.nl/de-
praktijk
laak/begeleiden/probleemgedrag.htm
Bronnen
Plaatje van de titelpagina
http://www.axesandalleys.com/Index/aa013/aliens.jpg
Tekst uit het hoofdstuk ‘Gedrag’ is een
www.wikipedia.nl
bewerking van bestaande tekst
Tekst uit het hoofdstuk ‘Omgaan met
http://members.home.nl/de-
gedrag’, is een bewerking van de
laak/begeleiden/probleemgedrag.htm
bestaande tekst
Schooljaar 2014 - cohort 2014 – PW 3 PEDAGOGISCH HANDELEN
37
Nog niet verwerkt; Advies van werkdag 27-03-2014;
Eerste bespreekpunt was de vraag pedagogisch handelen of begeleiden. De vraag uit het werkveld is
pedagogisch handelen. Wij stellen voor pedagogisch begeleiden
Korte situatiebeschrijving. Het advies is om dit bij elk onderwerp/cluster te doen. Een paar regels is
voldoende
In dit onderwijscluster leer je wat opvoeden en begeleiden inhoudt. Stel je de volgende situatie
voor: “Je loopt stage op kinderdagverblijf Ali Baba. Het is de dag na het Suikerfeest. De ruimte is
gevuld met kinderen. Jij bent verantwoordelijk gemaakt voor deze groep. Als je binnen komt is het
één grote chaos. Gillende kinderen, vechtend, huilend, rommel op de grond, één kind blijkt weg te
zijn. Je moet bukken omdat iemand wat gooit wat jouw kant op komt”. Tijd om op te voeden en te
begeleiden.
Voorstel is het eindresultaat naar boven te halen en het gedeelte van kerntaak en werkprocessen
naar beneden te plaatsen.
Voorstel om het schooljaar te gebruiken ipv cohort. Wel rekening houden met februari-groepen
Bijlagen apart toevoegen samen met de onderwijscluster. (blauw formulier)
Aandachtspuntenlijst
1. We missen de toets OP1 en OP2
2. Ga met de docenten Nederlands (beroepsgericht) kijken naar de schriftelijke communicatie
3. Toets begeleiden gevorderd niveau 3 verwijderen. Ervaringsgericht (projectmatig) theorie
aanbieden. (bv. zelf filmpjes laten maken)
4. Gorinchem (VVE)
Boodschappenlijst 2016:
1. Buddyproject NT2 cursisten begeleiden
2. De beoordelingscriteria op de student gericht, niet op de beoordelaar
Ideeën:
1. Project rond thema pedagogisch handelen: organiseer een thema ouderavond/middag
rondom een opvoedkundig thema
2. Projectweek die niet samenvalt met toetsen
Iets toetsen rondom zelfkennis. (studenten moeten hier iets over terug kunnen zien)
Schooljaar 2014 - cohort 2014 – PW 3 PEDAGOGISCH HANDELEN
38
Download