Let op: hier moet bijkomen: beroepsgerichte sociale vaardigheden (dit is een combi van omgaan met agressie, bijzondere gesprekken, evt. coaching en verzoek om meer dramalessen). PEDAGOGISCH BEGELEIDEN Kerntaak 2: opvoeden en ontwikkelen van het kind Schooljaar: 2014 Opleiding: PW 3 Schooljaar 2014 - cohort 2014 – PW 3 PEDAGOGISCH HANDELEN 1 Pedagogisch begeleiden In dit onderwijscluster leer je wat pedagogisch (opvoedend) begeleiden inhoudt. ……………… Kerntaak en werkprocessen De onderwerpen die bij dit cluster horen (communiceren, opvoeden en begeleiden) zijn algemene onderwerpen. Daarom kan niet gezegd worden dat ze bij een werkproces speciaal horen. Ze horen dan ook bij alle kerntaken en werkprocessen. Hier is er voor gekozen om het te laten vallen onder kerntaak 2 omdat je daarin echt bezig bent met het kind/de kinderen, met het kind communiceert, het kind opvoedt en het kind begeleidt. Pedagogisch Medewerker (niveau 3) Kerntaak 2 Opvoeden en ontwikkelen van het kind 2.1 biedt het kind opvang 2.2 biedt het kind persoonlijke verzorging 2.3 draagt zorg voor de ruimte en huishoudelijke werkzaamheden 2.4 biedt het kind ontwikkelingsgerichte activiteiten aan Eindresultaat Je communiceert met kinderen en ouders, je voedt kinderen op en begeleidt kinderen bij de ontwikkeling volgens methodische principes. Hiervoor: - Heb je kennis nodig vanuit de theorie over communiceren, opvoeden en begeleiden. - Voer je op een gestructureerde manier gesprekken met kinderen en ouders - Geef je feedback en ontvang je feedback - Hanteer je opvoedkundige principes. - Pas je begeleidingsvormen toe. Schooljaar 2014 - cohort 2014 – PW 3 PEDAGOGISCH HANDELEN 2 Toetsing* Een uitgebreide beschrijving van de toetsing staat in het werkboek voortgang. Dit werkboek verschijnt rond februari 2015 op It’s Learning Voortgang Schriftelijke toetsen: MZ PW - Communicatie: Basisbegrippen X X 1 - Communicatie: Feedback, conflicten X X 2 - Communicatie: Gesprekstechniek X X 4 - Begeleiden basis X X 3 - Begeleiden gevorderd X X 6 X 6 - Pedagogiek Overige toetsing: Blok - Cultuur en religie hier moet naar gekeken worden (alternatief bedenken of weglaten? Er IS een concept alternatief ontwikkeld, zie X X lesbrieven schooljaar 2014) - Pedagogisch handelen - Methodieken t.b.v. stimuleren ontwikkeling niveau 3 (VVE niveau 3) BPV opdrachten X 6 X 8 - Waarderingsformulieren kerntaak 2 starter X X 6 - Waarderingsformulieren kerntaak 2 gevorderde X X 8-9 - Advies BPV examinering kerntaak 2 X X 8-9 X X 8-9 - Reflectieverslag waarderingsformulieren gevorderde Examinering - Zie werkboek examinering * wijzigingen voorbehouden Mogelijke projecten binnen het cluster en/of clusteroverstijgend!!! Dus afstemmen andere clusters! - 1 - 2 - 2 Schooljaar 2014 - cohort 2014 – PW 3 PEDAGOGISCH HANDELEN 3 Tijdsplanning KERNTAAK 2 OPVOEDEN EN ONTWIKKELEN VAN HET KIND Blok jaar 1 Blok jaar 2 1 2 3 4 X X X X 5 6 X X 7 8 X Begeleiden - Communiceren Opvoeden en begeleiden (basis + gevorderd), incl. - cultuur en religie (toegepast), omgaan met diversiteit, sociologie - VVE X - Psychologie niveau 3 X - Omgaan met agressie niveau 3 - WAP Schooljaar 2014 - cohort 2014 – PW 3 PEDAGOGISCH HANDELEN X X X 4 Kort overzicht van de inhoud van het cluster pedagogisch handelen Communicatie basisbegrippen Onderwerpen Boek communicatie en organisatie: Thema 5 = communicatie Thema 6 = communicatiemiddelen Thema 7 = intercultureel communiceren Doelen Je benoemt de onderdelen van het communicatieproces. Je benoemt wat ruis is in de communicatie. Je herkent de verschillende doelen van communicatie. Je legt het verschil uit tussen verbale en non-verbale Je benoemt de communicatierichtingen. Je legt uit wat taalgebruik en lichaamstaal voor functie hebben. Je onderscheidt verschillende benaderingswijzen m.b.t. communicatie. communiceren. Informatie te vinden: Boek: Communicatie en organisatie (SAW 3) Uitgeverij Angerenstein ISBN: 978 90 85 241 508 Achtergrondinformatie: Internet: www.profi-leren.nl www.lichaamstaal.nl Schooljaar 2014 - cohort 2014 – PW 3 PEDAGOGISCH HANDELEN 5 Communicatie feedback/omgaan met conflicten Onderwerpen Boek communicatie en organisatie: Thema 14 = Feedback Thema 15 = Omgaan met conflicten Doelen Je onderscheidt het verschil tussen feedback op verschillende niveaus. Je benoemt op welke manier feedback wordt gegeven en ontvangen wordt. Je legt uit wat de Johari-matrix inhoudt. Je beschrijft kenmerken van een conflict. Je benoemt oorzaken van conflicten. Je herkent conflictmechanismen. Je benoemt conflicthanteringstijlen. Informatie te vinden: Boek: Communicatie en organisatie (SAW 3) Uitgeverij Angerenstein ISBN: 978 90 85 241 508 Achtergrondinformatie: Internet: www.profi-leren.nl www.lichaamstaal.nl Schooljaar 2014 - cohort 2014 – PW 3 PEDAGOGISCH HANDELEN 6 Communicatie gesprekstechnieken Onderwerpen Boek communicatie en organisatie: Thema 8 = Gesprekstechnieken Thema 9 = Tweegesprekken Doelen Je benoemt de verschillende soorten gesprekken. Je herkent het verschil tussen formele en informele gesprekken. Je omschrijft de gespreksdoelen en gespreksstructuur. Je geeft uitleg over de gespreksvaardigheden. Je herkent valkuilen. Je voert de verschillende voorkomende gesprekken (zoals: slechtnieuws gesprek, adviesgesprek, kritiekgesprek, enz.) Informatie te vinden: Boek: Communicatie en organisatie (SAW 3) Uitgeverij Angerenstein ISBN: 978 90 85 241 508 Boek: Communicatie en organisatie voor OA (onderdeel formele en informele gesprekken). Uitgeverij Angerenstein ISBN: 978 90 85 241 317 Achtergrondinformatie: Internet: www.profi-leren.nl www.lichaamstaal.nl Schooljaar 2014 - cohort 2014 – PW 3 PEDAGOGISCH HANDELEN 7 Begeleiden basis + gevorderd Onderwerpen Boek Methodisch begeleiden: Thema 1 = Planmatig werken (achtergrondinfo) Thema 2 = Methodische cyclus (achtergrondinfo) Thema 4 = Begeleiden Thema 5 = Zelfstandigheid bevorderen Thema 8 = Specifieke begeleidingssituaties Thema 9 = Begeleidingsstijlen (behalve 9.4.2) Thema 10 = Groepen Boek Maatschappelijke Zorg (MMZ): Thema 5 = Begeleidingsmethoden Digitale content op It’s Learning: DC 17 = Omgaan met intimiteit DC 20 = Rouwverwerking MB DC 14 = Opvoeden en begeleiden MB DC 24 = Hanteren van het groepsproces Doelen Methodisch begeleiden / werken volgens de methodische cyclus Je hanteert bij het begeleiden de principes van de methodische cyclus, zoals: - formuleren beginsituatie - formuleren van passende hulpvragen, activiteiten en SMART doelen Algemene basiskennis over begeleiden: - Je kent begrippen die horen bij begeleiden en de geschiedenis ervan Je onderzoekt wat begeleidingsbehoeften zijn en waar deze vandaan komen Je zet begeleidingsbehoeften om in activiteiten en hoe je de zelfstandigheid van de cliënten kunt bevorderen - Je ziet het belang in van het opbouwen en onderhouden van een vertrouwensrelatie met de cliënt - Je onderzoekt op welke manier zelfvertrouwen, assertiviteit en sociale weerbaarheid gestimuleerd kunnen worden - Je verdiept je in manieren om te begeleiden bij gedragsveranderingen Begeleiden in specifieke begeleidingssituaties: - Je maakt kennis met begrippen rondom begeleiden in bijzondere levenssituaties Je verdiept je in manieren van begeleiden bij (belangrijke) levensgebeurtenissen, zoals: vriendschap en intimiteit, seksualiteit, rouw en verlies, pijn - Je legt een relatie naar je eigen leven en je maakt een koppeling met de BPV Schooljaar 2014 - cohort 2014 – PW 3 PEDAGOGISCH HANDELEN 8 Werken met groepen: - Je benoemt de verschillende soorten groepen en je herkent functies van groepen Je legt uit waarom iemand lid is van een groep Je analyseert groepen en groepsprocessen Je herkent de roos van Leary Begeleidingsstijlen: - Je benoemt verschillende begeleidingsstijlen Je legt een relatie tussen didactische vaardigheden en coaching en legt uit wat leerstijlen te maken hebben met de manier van begeleiden - Je onderzoekt hoe je de cliënt motiveert en stimuleert Je benoemt je eigen begeleidingsstijl, reflecteert hierop en benoemt leerpunten Begeleidingsmethoden - Je verdiept je in verschillende begeleidingsmethoden - Je maakt een transfer tussen de besproken begeleidingsmethoden en jouw werkveld Informatie te vinden: Boek: Methodisch begeleiden (SAW 3) Uitgeverij Angerenstein ISBN: 978 90 85 241 492 Boek: Communicatie en organisatie voor OA Uitgeverij Angerenstein ISBN: 978 90 85 241 317 Boek: Maatschappelijke zorg (MMZ) Uitgeverij Angerenstein ISBN: 978 90 85 241 515 Achtergrondinformatie: Internet www.profi-leren.nl www.lichaamstaal.nl Schooljaar 2014 - cohort 2014 – PW 3 PEDAGOGISCH HANDELEN 9 Pedagogiek Onderwerpen Boek Pedagogische Werk SAW 3 Thema 6, 11 en 12 Thema 61 + 6.2 = Opvoeding buiten het gezin Thema 11 = Opvoeden Thema 12 = opvoedingsvaardigheden Boek Methodisch begeleiden: Thema 15 = Begeleiden bij opvoeding en ontwikkeling Cliënt en omgeving Thema 2.5 – 2.7 = Pedagogische stromingen en pedagogen Reader van thema 3.3 uit boek Pedagogisch Werk Kinderopvang SAW 4 Begrippenlijst sociologie Doelen Onderdeel 1: eigen opvoeding - Je denkt na over wat opvoeden is en hoe je het tegenkomt in het dagelijkse leven - Je bekijkt jouw eigen opvoeding en hoe deze opvoeding invloed op jou heeft gehad - Je legt uit wat opvoeden is - Je vormt een beeld wat jij belangrijk vindt in de opvoeding en hoe jij een goede opvoeder kunt zijn Onderdeel 2: Opvoeden in de groep - Je herkent en ontwikkelt opvoedingsvaardigheden - Je verdiept je in opvoedingsproblemen en de aanpak hiervoor - Je onderzoekt het verschil tussen een groep opvoeden en een individu opvoeden - Je onderzoekt opvoedingssituaties buiten het gezin (opvoedingsmilieus) Onderdeel 3: Visies - Je onderzoekt welke opvoedingsvisies er zijn en welke opvoedingsmiddelen ingezet kunnen worden - Je verdiept je in verschillende pedagogische stromingen en pedagogen. - Je verdiept je in de geschiedenis van opvoeden - Je oriënteert je op pedagogische visies Onderdeel 4: sociologische begrippen bij pedagogiek - Je past sociologische begrippen toe, zoals: sociologie, ideologie, rollen, rolconflict, referentiekader, selffulfilling prophecy, socialisatie Schooljaar 2014 - cohort 2014 – PW 3 PEDAGOGISCH HANDELEN 10 Informatie te vinden: Boek: Pedagogisch werk (SAW 3) Uitgeverij Angerenstein ISBN: 978 90 85 241 492 Boek: Methodisch begeleiden Uitgeverij Angerenstein ISBN: 978 90 85 241 317 Boek: Cliënt en omgeving Uitgeverij Angerenstein ISBN: 978 90 85 241 515 Achtergrondinformatie: It’s Learning: begrippenlijst sociologie Internet www.profi-leren.nl Schooljaar 2014 - cohort 2014 – PW 3 PEDAGOGISCH HANDELEN 11 VVE (vroegtijdige en voorschoolse educatie) niveau 3 Op het moment van verschijnen van dit clusterboek is het onderdeel VVE nog niet volledig ingevuld. Hierover krijg je op een later tijdstip nader bericht. Onderwerpen Methodieken, Doelen volgt Informatie te vinden: Boek: Maatschappelijke Zorg (MMZ) Uitgeverij Angerenstein ISBN: 978 90 85 241 515 Achtergrondinformatie: Internet: www.profi-leren.nl Volgt Schooljaar 2014 - cohort 2014 – PW 3 PEDAGOGISCH HANDELEN 12 Psychologie niveau 3 Onderwerpen Reader psychologie Doelen Je onderzoekt op welke manier je psychologie tegenkomt in het dagelijks leven Je benoemt op welke manier(en) je beïnvloed wordt. Je toont inzicht in de manier waarop gedrag ontstaat en hoe dit beïnvloed kan worden Je verdiept je in de ontwikkeling van de identiteit Informatie te vinden: Achtergrondinformatie: Internet www.profi-leren.nl Gedragsproblemen bij kinderen http://www.gedragsproblemen-kinderen.info/ Interessante website van van der Slikke http://vanderslikkepsychologen.nl/hulpvragen/gedragsproblemen Omgaan met gedrag in de praktijk http://members.home.nl/de-laak/begeleiden/probleemgedrag.htm Schooljaar 2014 - cohort 2014 – PW 3 PEDAGOGISCH HANDELEN 13 Omgaan met agressie niveau 3 Onderwerpen Uit verschillende bronnen: agressie, huiselijke geweld, pesten, verschillende rollen, loverboys, omgaan met agressie Doelen Je bent je bewust van je uitstraling in relatie tot preventie van agressie Je maakt kennis met diverse vormen van agressie en benoemt oorzaken van agressie Je gaat aan de slag met pesten Je verdiept zich in omgaan met huiselijk geweld Je neemt kennis van man – vrouw rollen en je onderzoekt seksuele intimidatie, mannen en agressie, huiselijk geweld en hoe hiermee om te gaan Je oriënteert je op loverboys Je verdiept je in agressieve cliëntcontacten en je herkent valkuilen in het welzijnswerk Je benoemt op welke manier omgegaan kan worden met geweld in de maatschappij Informatie te vinden: Boek: Agressiebeheersing A. Klaassen Uitgeverij Kluwer ISBN: 97890 13 00 71 07 Boek: Omgaan met problemen, conflicten, agressie E. Peijs Uitgeverij Angerenstein ISBN: 97890 75 75 33 56 Boek: Hangjongeren H. Kaldenbach Uitgeverij Prometheus ISBN: 97890 44 61 15 19 Achtergrondinformatie: Digitale content op Angerenstein bij www.profi-leren.nl Websites: http://www.omgaanmetagressie.nl/ http://www.leren.nl/cursus/sociale-vaardigheden/agressie/ http://download.cps.nl/download/beteromgaan/verdiepingsteksten/ve rd.%20teksten%20agressie.pdf Schooljaar 2014 - cohort 2014 – PW 3 PEDAGOGISCH HANDELEN 14 Toetsmatrijs BASISBEGRIPPEN COMMUNICATIE Cohort 2014 MZ OA PW SCW SMD Boek: Communicatie en organisatie Aantal Thema 5 - Communicatie vragen - Communicatie, communicatieproces 2 - Zender, boodschap, ontvanger 1 - Feedback 1 - Coderen en/of decoderen 3 - Invloeden op codering 2 - Referentiekader 1 - Ruis 1 - Interne ruis zender / ontvanger 2 - Externe ruis / bedoelde ruis 2 - Communicatiedoelen 2 - Communicatieniveaus 2 - Communicatieaspecten 2 Thema 6 – Communicatiemiddelen - Communicatiemiddelen 1 - Verbale communicatie 2 - Schriftelijke + mondelinge communicatie / voor en nadelen 2 - Non-verbale communicatie 2 - Communicatierichtingen 3 Thema 7 – Intercultureel communiceren - Interculturele communicatie 1 - Taalgebruik / lichaamstaal 2 - Waarden en normen 2 - (cultuur)Verschillen in waarden en normen 1 - Vooronderstellingen / vooroordelen 2 - Omgaan met verschillen 1 Totaal aantal multiple choice vragen = 40 Schooljaar 2014 - cohort 2014 – PW 3 PEDAGOGISCH HANDELEN 15 Toetsmatrijs COMMUNICATIE FEEDBACK EN CONFLICTEN Cohort 2014 MZ OA PW SCW SMD Boek: Communicatie en organisatie Aantal Thema 14 - Feedback vragen - Feedback 1 - Niveaus van feedback (inhoudsniveau, betrekkingsniveau) 5 - Voorwaarden voor feedback geven 1 - Regels voor feedback geven 6 - Verbale / non-verbale feedback 3 - Regels voor feedback ontvangen 3 - Johari - matrix 4 Thema 15 – Omgaan met conflicten - Conflict 1 - Kenmerken conflict 2 - Constructieve / destructieve conflicten 3 - Conflictmechanismen 3 - Oorzaken van conflicten 4 - Conflicthantering 4 Totaal aantal multiple choice vragen = 40 Schooljaar 2014 - cohort 2014 – PW 3 PEDAGOGISCH HANDELEN 16 Toetsmatrijs COMMUNICATIE GESPREKSTECHNIEKEN Cohort 2014 MZ OA PW SCW SMD Boek: Communicatie en organisatie Aantal Thema 8 – Gesprekstechniek vragen - Gesprekstechniek 1 - Gespreksdoelen 3 - Gespreksstructuur – opbouw / fases 1 - Fases 2 - Soorten gesprek (open, half open en gesloten) 3 - Luisteren / luisteren niveaus / luisterhouding 5 - Vragen stellen – belang / soorten vragen 9 - Samenvatten 2 - Valkuilen 4 Thema 9 – Tweegesprekken - Intakegesprek 2 - Functioneringsgesprek 1 - Slecht nieuwsgesprek 1 - Voorlichtingsgesprek 1 - Adviesgesprek 1 - Klachtengesprek 1 - Probleemoplossend gesprek 1 - Kritiekgesprek 2 Totaal aantal multiple choice vragen = 40 Schooljaar 2014 - cohort 2014 – PW 3 PEDAGOGISCH HANDELEN 17 Toetsmatrijs BEGELEIDEN BASIS Cohort 2014 MZ OA PW Boek: Methodisch begeleiden Aantal Thema 4 – Begeleiden vragen - De geschiedenis van begeleiden GZ / Welzijn 2 - Vriendschap welzijn / zorg 2 - Begeleiden 4 - Behoeften 4 - Van begeleidingsbehoefte naar begeleidingsactiviteit 2 - Helpen 1 - Beroepshouding 1 - Onderdelen beroepshouding 2 - Relatie met de cliënt 3 Thema 5 – Zelfstandigheid bevorderen - Zelfstandigheid 1 - Zelfvertrouwen 2 - Zelfvertrouwen stimuleren 1 - Ontdekken eigen mogelijkheden 1 - Assertiviteit 2 - Sociale weerbaarheid / ondersteunen bij assertiviteit en sociale weerbaarheid 1 - Gedragsverandering 2 - Begeleiden bij praktische situaties 2 Totaal aantal multiple choice vragen = 33 Schooljaar 2014 - cohort 2014 – PW 3 PEDAGOGISCH HANDELEN 18 Toetsmatrijs BEGELEIDEN GEVORDERD Cohort 2014 MZ PW Boek: Methodisch begeleiden - thema 10.2 – 10.5 Aantal Boek: Communicatie voor de OA – thema 23.2 – 23.4 + 24.2 – 24.5 vragen - Soorten groepen 2 - Interne functies van groepen 2 - Externe functies van groepen 1 - Interne groepsprocessen Identiteit / macht of gezag / wat kan de groep jou - bieden + acceptatie 4 Analyseren van groepen 2 Boek: Pedagogiek voor de OA - thema 24 - Groepsorde + dynamische groepsprocessen 1 - Observeren van groepsprocessen 1 Boek: Communicatie voor de OA – thema 16.2 – 16.4 - Uitgangspunten Roos van Leary 1 - Vier hoofdtypen + 8 subtypen 2 Boek: Methodisch begeleiden - thema 9 - Traditionele indeling begeleidingsstijlen 2 - Indeling van ohio state university 2 - Situatiegericht begeleiden 1 - Hersey en Blanchard 2 - Coaching 1 - Didactische vaardigheden 2 - Motiveren en stimuleren (niet Vroom) 2 - Leerstijlen 2 Boek: Maatschappelijke zorg (MMZ) - thema 5 - Methodisch begeleiden 1 - Zintuiglijke stimulering 2 - Snoezelen 1 - Gentle Teaching 1 - Totale communicatie 2 - Vroeghulp 1 - Hometraining en PPG 1 - Gedragsmodificatie + begeleiding bij lichamelijke verzorging 1 Totaal aantal multiple choice vragen = 40 Schooljaar 2014 - cohort 2014 – PW 3 PEDAGOGISCH HANDELEN 19 Toetsmatrijs PEDAGOGIEK VERSIE B OA (vanaf cohort 2012) PW (vanaf cohort 2013) Boek: Pedagogisch werk SAW 3 (thema 6.1, 6.2, 11, 12) Boek: Methodisch begeleiden (thema 15) Boek: Cliënt en omgeving (thema 2.5 – 2.7) Aantal Reader: Pedagogisch werk SAW 4 (thema 3.3) vragen Begrippenlijst sociologie Thema 6 – Opvoeding buiten het gezin - Opvoedmilieus 2 Thema 11 – Opvoeden Thema 15 – Begeleiden bij ontwikkeling en opvoeding - Invloeden op het opvoeden, inclusief invloeden op de ontwikkeling (15.2) 3 - Wat is opvoeden? 3 - Basisregels opvoeden 2 - Opvoedingsmiddelen en opvoedingsstijlen 2 - Opvoeden in verschillende culturen 1 Thema 12 – Opvoedingsvaardigheden Thema 15 – Begeleiden bij ontwikkeling en opvoeding - Opvoedingsvaardigheden, inclusief Opvoeden en opvoedingsvaardigheden (15.3) 2 - Welbevinden herkennen en gedragingen interpreteren 1 - Veel voorkomende opvoedingsproblemen en de aanpak, motiveren en stimuleren 5 - Sfeer maken, televisie en computer 1 - Omgaan met gevoelens 1 - Zelfredzaamheid, inclusief zelfredzaamheid stimuleren (15.4) 3 - Kinderparticipatie 1 - Structuur bieden en regulerend optreden, inclusief structuur bieden (15.5) en regulerend optreden (15.6) 4 Thema 3.3 – Opvoeding - Geschiedenis van de opvoeding 1 Thema 2.6 + 2.7 Pedagogische stromingen + pedagogen - Pedagogische stromingen - Pedagogen en ontwikkelingspsychologen (zoals Piaget, Freinet, Montessori, Steiner, Petersen, Parkhurst, Gordon, Stevens, Boeke) Sociologische begrippen - Sociologische begrippen, zoals: sociologie, ideologie, rollen, rolconflict, referentiekader, selffulfilling prophecy, socialisatie 2 3 3 Totaal aantal multiple choice vragen = 40 Schooljaar 2014 - cohort 2014 – PW 3 PEDAGOGISCH HANDELEN 20 Bijlage psychologie niveau 3 READER over GEDRAG Schooljaar 2014 - cohort 2014 – PW 3 PEDAGOGISCH HANDELEN 21 Inhoudsopgave Inleiding ____________________________________________________________________ 23 Woordspin ___________________________________________________________________ 24 Gedrag______________________________________________________________________ 25 Wat is gedrag? ______________________________________________________________ 25 Sociale gedragsnormen _______________________________________________________ 25 Sociale normen _____________________________________________________________ 26 Gedragswetenschap ___________________________________________________________ 26 Gedragsstoornis ______________________________________________________________ 26 Twee gedragstypes ____________________________________________________________ 27 Omgaan met cliënten / kinderen met lastig gedrag ___________________________________ 28 Wat is probleemgedrag? ______________________________________________________ 28 Achtergronden probleemgedrag_________________________________________________ 29 Analyse en aanpak probleemgedrag _____________________________________________ 29 Invalshoeken voor gedragsverandering ___________________________________________ 29 Gedrag en problemen ________________________________________________________ 31 Basisvaardigheden bij het omgaan met probleemgedrag _____________________________ 31 Verschillende problemen en de basisvaardigheden __________________________________ 33 Cliënten met opvallend gedrag _________________________________________________ 33 Aanpak voor cliënten met opvallend gedrag _______________________________________ 34 Cliënten met geheugenstoornissen ______________________________________________ 34 Aanpak voor de cliënten met geheugenstoornissen __________________________________ 34 Cliënten die niet stil kunnen zitten _______________________________________________ 35 Aanpak voor cliënten die niet stil kunnen zitten ____________________________________ 35 Cliënten die minder handig zijn _________________________________________________ 36 Aanpak voor cliënten die minder handig zijn _______________________________________ 36 Opdrachten rondom gedrag _____________________________________________________ 37 Websites: ___________________________________________________________________ 37 Bronnen _____________________________________________________________________ 37 Schooljaar 2014 - cohort 2014 – PW 3 PEDAGOGISCH HANDELEN 22 Inleiding Deze reader is samengesteld voor de lesbrief over ‘gedrag’. Het is bedoeld als naslagwerk ter ondersteuning van deze lessen en als aanvulling op dat wat in de lesboeken beschreven staat. Voor een uitgebreide bronvermelding wordt verwezen naar de pagina waarop de bronnen toegelicht worden. Schooljaar 2014 - cohort 2014 – PW 3 PEDAGOGISCH HANDELEN 23 Woordspin Schooljaar 2014 - cohort 2014 – PW 3 PEDAGOGISCH HANDELEN 24 Gedrag Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie Wat is gedrag? Het gedrag verwijst naar de acties of de reacties van een voorwerp of een organisme, gewoonlijk met betrekking tot de omgeving. Het gedrag kan bewust of onbewust, openlijk of heimelijk, en vrijwillig of onvrijwillig zijn. Het gedrag wordt bepaald door het endocriene systeem en het zenuwstelsel. De complexiteit van het gedrag van een organisme is verwant met de complexiteit van zijn zenuwstelsel. Over het algemeen hebben de organismen met complexe zenuwstelsels een grotere capaciteit om nieuwe reacties te leren en zo hun gedrag aan te passen. Het gedrag van mensen (en andere organismen of zelfs mechanismen) valt binnen een waaier van algemeen (Normaal) gedrag, ongebruikelijk gedrag (zonderling), aanvaardbaar gedrag en onaanvaardbaar gedrag. Acceptatie van gedrag wordt geëvalueerd met betrekking tot sociale normen en zijn door diverse middelen van sociale controle geregeld. Het menselijk gedrag wordt bestudeerd in de gedragswetenschappen: psychologie, sociologie, antropologie. Het dierlijk gedrag wordt bestudeerd in de vergelijkende psychologie, ethologie of gedragsbiologie, gedragsecologie en sociobiologie. Het gedrag van systemen wordt bestudeerd in de systeemtheorie Sociale gedragsnormen Sociale gedragsnormen, een begrip uit de sociale psychologie, zorgen ervoor dat mensen (meestal onbewust) hun gedrag aanpassen aan de normen van de situatie en de sociale rollen die zij verpersoonlijken. Hun responsen worden dan ook door deze twee factoren bepaald: de sociale rollen en de normen van de groep. Sociale rollen Een sociale rol is een sociaal gedefinieerd gedragspatroon dat mensen in een bepaalde omstandigheid of groep behoren te vertonen. Met andere woorden zegt de sociale rol hoe je je moet gedragen (bv. een student: werkstukken maken, examens afleggen, ...). Het voorbeeld van de student is maar één voorbeeld van een sociale rol. Sociale rollen bestaan er in allerlei vormen en maten: sporter, moeder of vader zijn, musicus, .... Meestal kun je je rollen zelf kiezen zoals die van een sporter, maar sommige rollen kun je nu eenmaal niet kiezen: Biologisch: jongen of meisje Cultureel: moslim of christenen Economisch: arm of rijk Maar hoe je het ook draait of keert, sociale rollen zijn er om te vertellen hoe je je moet gedragen. Scripts Wanneer mensen nieuwe sociale rollen aannemen baseren zij zich op scripts over de rollen. Een script wordt gevormd door de persoonlijke kennis van een individu over de reeks gebeurtenissen en handelingen die naar zijn idee bij een specifieke sociale rol horen. Voorbeeld: 'Wie/wat is een bewaker?', een willekeurig persoon kan antwoorden: 'iemand die strikte regels hanteert om de vrijheid van de gevangenen in te perken', wanneer deze persoon de rol van bewaker zal aannemen, zal hij handelen en zich gedragen naargelang de omschrijving die hij deze sociale rol heeft gegeven. Ook al was deze willekeurige persoon een geliefd man met een zacht karakter, later (tijdens Stanford-gevangenisexperiment) werd bekend gemaakt dat deze vriendelijke man, één van de meest sadistische bewakers was tijdens het experiment. Alleen maar door zijn script over de rol van 'bewaker'. Schooljaar 2014 - cohort 2014 – PW 3 PEDAGOGISCH HANDELEN 25 Sociale normen Elke groep ontwikkelt zijn eigen sociale rollen. Maar binnen een groep ontstaan er ook een groot aantal 'ongeschreven regels' die de leden van die groep vertellen hoe ze zich moeten gedragen. Deze verwachtingen worden in de sociale psychologie meestal sociale normen genoemd. Een voorbeeld hiervan is dat je stil moet zijn in de openbare bibliotheek, ook al staat deze 'regel' nergens opgeschreven toch houden de meeste mensen zich hier aan. Om niet uit de toon te vallen gaan mensen die vaak net lid zijn geworden van een bepaalde groep, op onderzoek uit naar de normen van deze groep. Gedragswetenschap Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie Gedragswetenschap is een overkoepelende benaming voor wetenschappen die zich toeleggen op de studie van het menselijk gedrag. Tot de gedragswetenschappen worden gerekend: antropologie - de wetenschap die zich bezighoudt met de bestudering van het menselijk gedrag bij culturen van niet-westerse volken in al hun aspecten economie - de wetenschap die zich bezighoudt met het "economisch gedrag" van de mens: de behoeftebevrediging met inzet van (schaarse) middelen. rechtsgeleerdheid - de wetenschap die zich bezighoudt met kennis of studie van het recht. Het vastleggen en verantwoorden van formele gedragsregels. criminologie - bestudeert het (maatschappelijk) "afwijkend" gedrag politieke en sociale wetenschap. Deze wetenschappen houden zich bezig met de studie van het tot stand komen, het voeren en de effecten van het overheidsbeleid. sociologie - bestudeert het sociaal gedrag en sociaal handelen van de mens in de samenleving communicatiewetenschap - de wetenschap die menselijke communicatie en de effecten daarvan op het gedrag onderzoekt psychologie - de wetenschappelijke studie van het gedrag en de mentale processen pedagogiek - de wetenschap die zich bezighoudt met de bestudering van het veranderproces/leerproces binnen een (opvoedings)relatie. Biologie bevat de studie van het "dierlijk" gedrag, wat ook parallellen met het menselijk gedrag omvat. Gedragsstoornis Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie Een Gedragsstoornis is in de Kinder- en jeugdpsychiatrie een psychiatrisch ziektebeeld bij kinderen. Wanneer afwijkend gedrag gestuurd wordt vanuit de aanleg (erfelijkheid of aangeboren afwijking), spreekt men van gedragsstoornis. Wanneer men de oorzaak echter situeert in de omgeving, spreekt men van een gedragsprobleem. De stoornissen maken deel uit van de ontwikkelingsstoornissen. Er treedt vaak een mengeling op van stoornis en probleem. Een strikte scheiding is moeilijk te maken. De stoornis manifesteert zich door probleemgedrag dat meestal eerder door de omgeving dan door het kind zelf als hinderlijk wordt ervaren. De omgeving is vaak de voornaamste hulpvrager. Schooljaar 2014 - cohort 2014 – PW 3 PEDAGOGISCH HANDELEN 26 Twee gedragstypes De Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders-IV-TR onderscheidt: aandachtstekort-stoornis met of zonder hyperactiviteit (ADHD) en normoverschrijdend afwijkend gedrag (ODD en CD). 1. AANDACHTSTEKORT-STOORNIS 1.1 Aandachtstekort-stoornis met hyperactiviteit (ADHD) Wanneer kinderen minstens 6 maanden impulsief en hyperactief gedrag vertonen kan men spreken van een aandachtstekort-stoornis, impulsiviteit of hyperactiviteit. Wie deze diagnose krijgt of stelt moet weten dat er geen algemeen aanvaarde psychologische of neurofysiologische test is waarmee de diagnose ADHD eenduidig vast te stellen is. 1.2 Aandachtstekort-stoornis Een aandachtstekort-stoornis komt erop neer dat de persoon, het kind, vaak moeite heeft met aandacht voor of luisteren naar opdrachten, taken afwerken of details verzorgen bij deze taken, vaak dingen verliest voor het uitvoeren van deze taken, en vaak de concentratie verliest. 1.3 Impulsiviteit Een impulsief kind zal handelen/spreken voor het nadenkt, frequent veranderen van activiteit, zenuwachtig gedrag vertonen, moeilijk georganiseerd te werk gaan en veel toezicht nodig hebben. Ook zal het zijn of haar fouten niet kunnen toegeven. 1.4 Hyperactiviteit Een hyperactief kind zal in extreme mate impulsief zijn, klimmen en lopen, moeilijk tot niet stil kunnen zitten, en ook gedurende de slaap veel bewegen, altijd bezig zijn. 1.5 Comorbiditeit ADHD kan zich op uiteenlopende wijzen manifesteren. Als stoornis op zich of als comorbide stoornis naast bijvoorbeeld een leerstoornis, pervasieve ontwikkelingsstoornis (autisme e.a.), het syndroom van Gilles de la Tourette, een angststoornis of stemmingsstoornis, een aanpassingsstoornis, een hechtingsstoornis van het ontremde type, een gehoorstoornis, dyslexie, symptomen van een organischcerebrale stoornis (epilepsie, chorea), een verstandelijke functiebeperking, of met onderdrukte ADHDsymptomen, terwijl alleen de symptomen van de comorbide stoornis tot uitdrukking komen. ADHD is dus erg complex. Bij zo'n 3 op 10 ADHD-kinderen blijft het syndroom verder bestaan op volwassen leeftijd. Het komt drie keer zo vaak voor bij jongens als bij meisjes. 1.6 Hulpverlening De discussie tussen medicatie en gedragstherapie lijkt in het voordeel van de eerste mogelijkheid uit te draaien. Voor geschikte medicatie moet de behandelende arts per cliënt oordelen. Behandeling is nodig. Personen met ADHD hebben, zeker in combinatie met een antisociale gedragsstoornis, grotere kans om in criminaliteit te vervallen. Ze ondervinden moeilijkheden om vrienden te maken, en raken sneller aan problematisch middelengebruik. 2 2.1 NORMOVERTREDEND GEDRAG Oppositioneel-opstandig Wanneer er een herhalend en aandringend patroon van gedrag voorkomt dat niet in overeenstemming is met leeftijdsgebonden gedragsnormen, of dat de basisrechten van anderen schaadt, spreken we van een gedragsstoornis met normovertredend gedrag, oppositioneel-opstandig en antisociaal gedrag. Deze twee aandoeningen worden ook wel agressieve of disruptieve gedragsstoornissen genoemd. Schooljaar 2014 - cohort 2014 – PW 3 PEDAGOGISCH HANDELEN 27 De DSM-IV-TR bepaalt de diagnose naargelang de ernst (minder, net genoeg of meer verschijnselen) en naargelang de aangerichte schade (geringe, matige of aanmerkelijke schade) in welke mate het gaat om een oppositioneel-opstandige gedragsstoornis (ODD) dan wel een anti-sociale gedragsstoornis (CD). Wanneer minstens een half jaar negativistisch, vijandig en openlijk ongehoorzaam gedrag is vastgesteld, spreekt de DSM-IV-TR van een oppositioneel-opstandige gedragsstoornis (ODD). 2.2 Antisociaal gedrag Bij een antisociale gedragsstoornis gaat het om een zich herhalend en aanhoudend gedragspatroon, waarbij de grondrechten van anderen geweld wordt aangedaan of belangrijke bij de leeftijd horende sociale normen en regels worden overtreden. Antisociaal gedrag bij kinderen en jongeren wordt opgedeeld in drie groepen met elk een mogelijke ontwikkeling naar minder en meer ernstig problematisch gedrag : conflicten met autoriteiten, openlijk antisociaal gedrag en heimelijk antisociaal gedrag. Antisociaal gedrag houdt onder meer in dat het kind pest, bedreigt of intimideert, vaak aanzet tot vechtpartijen, wapens gebruikt, besteelt (buitens - of binnenshuis), wreed is (geweest) tegenover mensen en/of dieren, tot seksueel contact dwingt, liegt of beloftes verbreekt, 's nachts of overdag wegblijft ondanks verbod (vanaf 13e jaar), opzettelijk brand sticht, openbaar of privé-eigendom vernielt, vaak spijbelt (vanaf 13e jaar), en inbreekt. Bij het diagnoseren wordt gekeken naar de mate van probleembesef, het bagatelliseren en ontkennen, de sociale vaardigheden (agressief uiten, fysiek-verbaal) en de omgang met leeftijdgenoten & opvoeders (empathie en schuldbesef). Het bestaand probleemgedrag kan mogelijk ook voorkomen als een kortdurend experiment of als uiting van een andere stoornis. Bij kansarmen en in stadsbuurten komt de antisociale gedragsstoornis vaker voor. Ouderlijke verwerping, zeer strenge autoritaire opvoeding, frequente verandering of afwezigheid van ouderlijke figuren kunnen uitlokkende factoren zijn. 2.3 Hulpverlening Een gedragsstoornis kan ambulant, in dagcentra of residentieel behandeld worden.. De behandeling moet het kind of de jongere de mogelijkheid bieden nadien in de hele samenleving te kunnen functioneren. Een contextuele aanpak houdt in dat ook ouders (psycho-educatie & gedragstherapie) en de school (gedragstherapie) in de hulpverlening betrokken worden. Medicatie wordt hier beperkt of niet voorgeschreven. Hulpverlening is nodig omdat deze groep een verhoogde kans kent op depressie, problematisch middelengebruik en een gewelddadige dood. Omgaan met cliënten / kinderen met lastig gedrag Wie kent ze niet in zijn of haar doelgroep, cliënten die wat anders zijn dan anderen? Dat kan zijn doordat ze niet zo snel zijn, snel huilen, altijd plagen, nooit luisteren, en zo kun je zelf vast ook nog wel wat dingen bedenken.... Misschien ben jij zelf ook wel een van de vele leidinggevenden die af en toe verzuchten: 'Wat moet ik daar nou weer mee doen?', of 'Hoe pak ik dat nu weer aan?' Al die mensen die met mensen werken en die daarbij af en toe tegen cliënten met 'problemen' aanlopen, een eerste handreiking. Dat wil niet zeggen een pasklare oplossing, want die zal voor elke cliënt verschillend zijn. Elke cliënt kent namelijk zijn eigen 'aardigheden'. We vertellen dan ook liever hoe je de informatie zou kunnen vinden om de 'gebruiksaanwijzing' van zo'n cliënt met eigen-aardigheden te maken. Verder vind je een aantal 'basisvaardigheden' in de omgang met (moeilijke) cliënten en is er ruimte voor uitwisseling van ervaringen/ideeën over hoe je een probleem zou kunnen aanpakken. Wat is probleemgedrag? We spreken van probleemgedrag als het gedrag van een persoon of een groep van personen een activiteit verstoort, en indien dit gedrag tevens moeilijk te veranderen is. Een paar voorbeelden: Schooljaar 2014 - cohort 2014 – PW 3 PEDAGOGISCH HANDELEN 28 voortdurend negatief aandacht trekken; herhaald agressief gedrag; teruggetrokken gedrag. Achtergronden probleemgedrag We hebben nu enigszins voor ogen wat probleemgedrag is. Wat kunnen achtergronden zijn voor het vertonen van dergelijk gedrag? Het is sowieso erg moeilijk, zo niet onmogelijk, om een oorzaak aan te geven. Wel zijn er vaak factoren aan te geven die een rol spelen bij het ontstaan en voortbestaan van probleemgedrag. Deze factoren liggen dan in: Spel/activiteit: bijvoorbeeld onvoldoende gestructureerd, te moeilijk zijn; Groep/leiding: samenstelling van de groep ongeschikt, de leiding niet capabel; (Bovenstaande factoren worden ook wel de omgevingsfactoren genoemd. Kind en zijn achtergrond: problemen op school en/of thuis, sociale problemen, intellectuele achterstand, emotionele stoornis, motorisch niet sterk, en (niet te vergeten) heeft leeftijdspecifieke problemen (denk aan puberteit). Gevolgen daarvan kunnen bijvoorbeeld zijn: slecht tegen verlies kunnen en moeilijkheden in de omgang met andere kinderen. Trefwoorden: gevoel (emotie), verstand, karakter, milieu. Al deze factoren kunnen apart worden benaderd. Je zult hierbij snel vastlopen, omdat er sprake zal zijn van een interactie tussen de verschillende factoren. Een probleem wordt duidelijker als je het in zijn geheel bekijkt. Dus: dit kind (met al zijn kenmerken en eigenaardigheden) in deze omgeving (met al zijn kenmerken). Analyse en aanpak probleemgedrag Als we te maken krijgen met probleemgedrag zijn we snel geneigd daarop te reageren met 'ik zou niet weten waarom hij zo vervelend doet' of 'wat raar, dat zij in andere situaties wel leuk meedoet', enzovoorts. Probleemgedrag kan erg ondoorgrondelijk zijn. Oplossen van probleemgedrag is dan ook vaak een tamelijke pretentieuze bezigheid. Met name in de situatie waar je een kind maar enkele uren per week ziet. Bovendien is het kind dan ook nog uit zijn dagelijkse leefsituatie gelicht. Door middel van een analyse van probleemgedrag kun je meer zicht krijgen welke factoren dat gedrag nu vooral beïnvloeden. Vervolgens kun je aanknopingspunten krijgen die je als invalshoek kunt gebruiken om dat gedrag te benaderen. Eerst iets over de principes die een rol spelen bij het doen ontstaan, veranderen, en handhaven van gedrag. Gedrag wordt sterk beïnvloed door reacties uit de omgeving op dat gedrag. Deze reacties kunnen negatief of positief zijn. Zoals we al eerder zagen is het niet alleen de omgeving die beïnvloedt. Ook 'gevoel' en 'verstand' van het kind spelen een rol. Gevoel, verstand, en vertoond gedrag beïnvloeden elkaar over en weer. Drie invalshoeken voor gedragsverandering: 1. verandering van verstandelijke inzichten van het kind; 2. verandering van gevoelens van het kind; 3. verandering van reacties uit de onmiddellijke omgeving. Omdat 'verstand' en 'gevoel' nogal ongrijpbare fenomenen zijn, wordt bij gedragsverandering vaak gegrepen naar de invalshoek van omgevingsbeïnvloeding. Verandering van omgevingsreacties heeft vervolgens verandering van 'gevoel/verstand' tot gevolg, zoals we zagen. Het kind leert door middel van goedkeuren of afkeuren gedrag te vertonen, dat door de omgeving wordt geaccepteerd. Meestal beleeft zo'n kind daardoor zelf ook meer plezier aan zijn eigen gedrag. Bij de aanpak van probleemgedrag moeten we ons afvragen wie je hiervoor inschakelt, en wat voor soort kind we voor ons hebben. Met andere woorden 'op welke manier is dit kind bereikbaar'. Deze vraag is belangrijk met het oog op het soort versterkers en verzwakkers die je kunt gebruiken. Schooljaar 2014 - cohort 2014 – PW 3 PEDAGOGISCH HANDELEN 29 Kinderen die gevoelig zijn voor een sociale benadering zullen goed reageren op sociale versterkers en verzwakkers. Ditzelfde geldt evenzo omgekeerd voor de niet-sociale versterkers en verzwakkers. Voorbeelden: niet-sociale verzwakkers: slaan, in de hoek zetten; sociale versterkers: lachen, compliment, aandacht; sociale verzwakkers: scheiden, voor schut zetten. Als we een goed beeld hebben gevormd over de geschikte aanpak van gedrag bij een kind, kunnen we als het ware aan de slag. Kies voor de aanpak waarbij je jezelf blijft, anders werkt het niet. Vanzelfsprekend is ethische verantwoording ook erg belangrijk. Denk aan slaan en psychische repressie. Regels voor gedrag en straf: Geef straf onmiddellijk na het vertoonde ongewenste gedrag; Straf zegt alleen iets over wat niet mag; Geef dus alternatieven; Hard straffen geeft frustratie, angst, onzekerheid bij de gestrafte, indien geen mogelijkheid tot positief gedrag wordt geboden. Door straf kan men bepaalde situaties ontvluchten, dit is vaak niet de bedoeling; Je vertoont zelf ook negatief gedrag als je straft; denk aan je voorbeeldfunctie; Gestraften moeten weten waarvoor ze worden gestraft; Straf moet terecht zijn; Straf moet in verhouding staan tot het 'vergrijp'. Aanpak van probleemgedrag: Wees consequent in de aanpak. Het kind moet grenzen duidelijk krijgen; Geef ook een versterker als het gedrag in de gewenste richting gaat; Werk als het even kan met afspraken (sterk sociaal middel om vertoond gedrag te evalueren). De factor van probleemgedrag: kind en zijn achtergrond vormt tevens een grote beperking van de mogelijkheden van een gekozen aanpak. We zullen dit verduidelijken door middel van enkele voorbeelden. Milieu Met name wordt hier gedoeld op het gezin waar het kind opgroeit. Relatieproblemen of opvoedingsproblemen zijn erg bepalende maar ongrijpbare factoren. Ontwikkelingsfase Elke fase kent zijn eigen specifieke mogelijkheden en problemen. Intelligentie Het zal duidelijk zijn dat dit een bepalende factor is. Onder andere bij het inzicht hebben in de eigen situatie. Persoonlijkheid/temperament Onveranderlijk maar vol invloed. Lichamelijke aspecten Bijvoorbeeld (lichte) handicaps zoals doofheid, hersenbeschadigingen, lichamelijke stoornissen. Schooljaar 2014 - cohort 2014 – PW 3 PEDAGOGISCH HANDELEN 30 Gedrag en problemen In de eerste plaats willen we graag benadrukken dat er geen 'probleemcliënten' bestaan! Je zou hooguit kunnen spreken van cliënten met problemen of met probleemgedrag. Gedrag is een manier van communiceren. Communiceren is een ander iets duidelijk maken, iets vertellen. Wanneer we spreken van probleemgedrag gaat er dus in de eerste plaats iets mis in de communicatie. Wij begrijpen het gecommuniceerde gedrag niet en zien dat als een probleem, of de persoon begrijpt ons niet en communiceert dat op een moeilijke manier. Als je weet wat iemand bedoelt met zijn (probleem)gedrag, dan kun je gaan zoeken naar een oplossing. Dat is dan een manier van gedragen, die voor allebei prettig is. Stel bijvoorbeeld, dat je een cliënt hebt dat graag aandacht wil hebben. Deze cliënt heeft ontdekt dat het wel aandacht krijgt in de thuissituatie (die zullen wel moeten!). Hij doet vervelende dingen om aandacht te krijgen in je groep (bijv. zeuren, slaan, schoppen). Wat zou je nu kunnen doen om toch op een leuke manier met deze cliënt verder te kunnen? Je kunt: Vervelend gedrag (zeuren) negeren, er geen aandacht aan geven. Leuk gedrag belonen, als de cliënt lekker bezig is er even bij gaan zitten en zeggen hoe leuk hij bezig is (en dus niet denken: 'He, he, het is even rustig bezig!'). Grenzen stellen, dus heel duidelijk maken dat je bijvoorbeeld schoppen en slaan absoluut niet tolereert. Doet hij dat toch, zorg dat het dan ook duidelijk wordt dat je dat niet pikt. De cliënt uit de situatie halen, door het even niet meer mee te laten doen, of door hem bijvoorbeeld een taak te geven. Afspraken maken, dat hij eerst zelf iets moet doen, en dat je daarna iets met hem samen zult gaan doen. Je ziet dat je verschillende dingen kunt doen om op een andere manier met de cliënt om te gaan. Je leert de cliënt eigenlijk jouw taal, doordat je laat merken: als je op een leuke manier je verhaal vertelt kan ik je begrijpen en het antwoord geven dat je graag wilt (namelijk op een leuke manier samen bezig zijn en aandacht hebben voor elkaar). Observeren Wil je om leren gaan met 'probleemgedrag (moeilijk verstaanbaar gedrag)', dan is het erg belangrijk dat je goed leert kijken wat er nu precies allemaal gebeurt. Dit precies kijken noemen we observeren. Observeren wil zeggen, dat je een keer de tijd neemt om alleen maar te kijken naar wat er gebeurt. Je gaat je dus niet zelf met de situatie bemoeien, maar kijkt gewoon naar WAT er gebeurt en met WIE. Verder kijk je ook naar WANNEER iets gebeurt, dus in wat voor soort situatie. Ook ga je kijken naar wat de GEVOLGEN zijn van het gedrag. Je kijkt dus wie er allemaal op reageren en hoe ze erop reageren. Basisvaardigheden bij het omgaan met probleemgedrag 1. Complimentjes geven Zoek positieve kanten bij de cliënt. Probeer het vooral met deze positieve kanten te laten werken. Prijs de cliënt voor gewenst gedrag. Deel complimentjes uit! Probeer het eens met humor. Neem er eens de tijd voor om goed te kijken naar de cliënt waar je mee werkt. Schrijf eens op wat je ziet, vooral ook de goede dingen. Elke cliënt doet een heleboel goede dingen waarvoor het een complimentje verdient! Dus: Let elke keer op de goede, leuke dingen die de cliënt doet. Prijs de cliënt zodra het iets goed doet. Benoem het goede gedrag en zeg er iets aardigs over. Doe het direct! Schooljaar 2014 - cohort 2014 – PW 3 PEDAGOGISCH HANDELEN 31 2. Rust bieden Biedt een rustpunt (bijv. even op een stoel laten zitten), eventueel apart van de anderen. Haal de cliënt uit de situatie. Dit kan ook gebeuren door de cliënt even een andere opdracht te geven (iets uitdelen, o.i.d.) of even bij je te nemen. Dit is vooral belangrijk voor de cliënt die uit zichzelf niet tot rust komen, die maar bezig blijven, niet stil kunnen zitten. Binnen je instelling kun je misschien een rustpunt creëren door een hoek in te richten met zachte kussens en kleden of een 'relaxhoek' met bijvoorbeeld een oud zacht bankstel of wat zitzakken, lekker om tot rust te komen. Daarnaast kun je natuurlijk een rustpunt maken door een drinkpauze in te lassen in je programma. 3 Grenzen stellen Stel duidelijke regels en grenzen. Maak duidelijk wat niet mag en stel daar eventueel een straf op, zo mogelijk in overleg met de betreffende cliënt. Zet de basisregels ook op papier, zo mogelijk met ondersteuning van plaatjes en/of foto's. Je kunt de regels ook in een projectvorm met de cliënten vastleggen, bijvoorbeeld in stripvorm, in collages, door er zelf 'goede' en 'foute' foto's van te laten maken, e.d. Als een cliënt vervolgens toch over deze grenzen gaat: Straf het dan direct, maar overdrijf de straf niet niet te lang en niet te vaak want dan wordt het effect steeds minder. Leg duidelijk uit waarom je straft en bespreek de straf na afloop. 3. Veel herhalen Herhaal regelmatig en biedt uitleg in kleine stapjes aan. Introduceer bijvoorbeeld een nieuw spel of nieuwe activiteit niet in zijn geheel, maar leg een paar basisregels uit en voeg daar, als deze worden begrepen, pas regels aan toe. Zo bouw je geleidelijk aan een activiteit of spel op. 4. Verduidelijken Orden de situatie, verduidelijk de situatie. Leg uit wat er gebeurt en waarom (kort). Maak de situatie eventueel overzichtelijk, bijvoorbeeld door de groep kleiner te maken / in tweeën te splitsen, of door het aantal materialen te verminderen. Voor veel cliënten met gedragsproblemen, is het prettig als ze de situatie kunnen overzien. Ze voelen zich dan bijvoorbeeld beter betrokken bij een activiteit in een kleinere groep. Ben je bezig met een creatieve activiteit, zorg dan bijvoorbeeld dat je kleine groepjes cliënten (desnoods maar twee, of iemand alleen) aan een tafeltje zet en dat de hoeveelheid materialen die op hun tafeltje ligt niet te groot is. 5. Afwisseling bieden Biedt afwisselende activiteiten. Onderbreek een langer durende activiteit door bijvoorbeeld een drinkpauze in te lassen, of even een kort activiteit waarbij ze even stoom af kunnen blazen. Hierdoor voorkom je dat erg onrustige cliënten, die snel afgeleid zijn, zich gaan vervelen en dus andere dingen gaan doen zoals plagen of zeuren. Als je doelgroep nog goed bezig is en je wilt niet de hele activiteit voor een of een paar cliënten onderbreken, dan kun je er ook nog voor kiezen om die cliënten bijvoorbeeld even een opdracht voor jou te laten doen (en zich nog belangrijk te voelen ook!). 6. Verantwoordelijkheden geven Maak de doelgroep medeverantwoordelijk voor het programma. Geef ze verantwoordelijkheden en taken op hun niveau (al is dat zorgen dat iedereen een beker krijgt tijdens een drinkpauze). Maak een aantal 'klierende' cliënten bijvoorbeeld verantwoordelijk voor het goede verloop van een activiteit. Maak het probleem van 1 cliënt tot dat van de hele groep, bijvoorbeeld een cliënt dat niet zo snel is, of niet zo goed hoort, dit kun je bespreken in de groep en bedenken hoe je dit als groep op kunt lossen... Schooljaar 2014 - cohort 2014 – PW 3 PEDAGOGISCH HANDELEN 32 7. Negeren Negeer negatief gedrag dat is bedoeld om aandacht te vragen. Wanneer je reageert op negatief en aandachtvragend gedrag zal dit het gedrag veelal doen verergeren, omdat je het vervelende gedrag als het ware 'beloond' met aandacht. Probeer dus stoer, schreeuwerig, clownesk en dergelijk gedrag te negeren. Vertel de cliënt wel eerst wat het niet mag doen en waarom niet. Dus: Reageer niet op aandacht trekken. Probeer het vol te houden door iets anders te gaan doen. Reageer altijd op gevaarlijk gedrag. 8. Onverwacht belangstelling tonen Geef aandacht aan de cliënten op een moment dat ze leuk bezig zijn en het niet verwachten. Luister naar wat cliënten echt zeggen, of wat ze bedoelen te zeggen. Een cliënt kan bijvoorbeeld heel dwars zijn, omdat het ergens juist bang voor is. Reageer dan niet op het dwarse gedrag, maar ga in op de angst en zoek daar een oplossing voor. Of ga zomaar eens bij cliënten zitten dat leuk bezig is en zeg ze ook dat je het fijn vindt dat ze zo bezig zijn. Geef zoveel mogelijk aandacht aan de leuke dingen die de cliënt doet. Doe dit door een aai over de bol, een knipoog, of door belangstelling te tonen. Zeg wat de cliënt goed doet, de cliënt krijgt hierdoor meer zelfvertrouwen. 9. Consequent zijn Wees voorspelbaar voor de cliënten. Ze kunnen je dan makkelijker vertrouwen, weten hoe je zal reageren en dat je ze serieus zult nemen. Probeer ook een voorspelbaarheid en vaste regelmaat in je bijeenkomst te creëren. Je kunt denken aan een vaste drinkpauze, het altijd even beginnen met de krant lezen, afsluiten met een bepaalde activiteit, en dergelijke. Verschillende problemen en de basisvaardigheden Er zijn zeer veel vormen van probleemgedrag. Het hangt mede af van de omstandigheden of gedrag 'probleemgedrag' is. Iets dat in een groep met 30 cliënten heel storend is, kan in een kleinere groep van 10 cliënten veel beter te hanteren zijn en dus ook niet als probleemgedrag worden gezien. Elke groep moet dus zelf kijken wat in zijn eigen situatie wel of niet hanteerbaar is. Als je een of meer cliënten met probleemgedrag hebt: neem dan eens rustig de tijd om het gedrag van die cliënt te observeren; wat gebeurt er nu eigenlijk precies?! (Dus niet: wat jij denkt dat er gebeurt!) kijk wanneer het gedrag voorkomt en probeer te bedenken wat de cliënt met dit gedrag wil vertellen, of in elk geval wat het ermee bereikt (krijgt het bijvoorbeeld aandacht, of de lachers op zijn hand, o.i.d.) zoek naar positief gedrag dat je kunt belonen zoek naar een leuke manier om met de cliënt om te gaan; hoe kun je anders reageren dan je tot nu toe deed? doe dit door de cliënt beter te leren kennen, ga bijvoorbeeld met de cliënt zelf praten. Pasklare antwoorden voor probleemgedrag zijn er niet. Gewoon omdat elke cliënt uniek is en zijn eigen 'gebruiksaanwijzing' heeft. Wel kunnen we je hier een aantal aanwijzingen geven die vaak tot de ingrediënten van die gebruiksaanwijzing horen. We hebben daarom de problemen die je kunt tegenkomen grofweg in vier soorten verdeeld. Er zijn natuurlijk andere indelingen te maken, maar we willen het niet te ingewikkeld maken, zodat er vrij makkelijk mee te werken is. Voor elk van de 'probleemsoorten' geven we de meest gebruikelijke basisvaardigheden om er mee om te gaan. Wees vooral creatief in het zelf zoeken van de best passende benadering bij het kind in jouw groep! Cliënten met opvallend gedrag Bij cliënten met opvallend gedrag bedoelen we de branieschoppers, de pesters, maar ook de teruggetrokken cliënt en de cliënt die continu huilt. Alle vormen van opvallend gedrag dus. Schooljaar 2014 - cohort 2014 – PW 3 PEDAGOGISCH HANDELEN 33 Bij deze cliënten gaan we er vanuit dat het opvallende gedrag een uiting is van vervelende dingen, die de cliënt niet op een andere manier weet te communiceren. Zoek dus naar wat de cliënt je eigenlijk via zijn gedrag probeert te vertellen. Vaak betreft het bij deze cliënten een vorm van angst voor mensen. Ze zijn, door welke oorzaak ook, bang geworden voor mensen. Ze hebben geen of weinig vertrouwen in anderen. Ze kunnen deze angst verbergen door stoer te doen, of anderen te pesten, e.d. Ook kunnen ze zich letterlijk verbergen en terugtrekken. Dit zijn dan de cliënten waar je maar moeilijk hoogte van kunt krijgen, omdat ze zich zo terugtrekken, weinig zeggen, e.d. Bedenk dat het voor deze cliënten vaak moeilijk is om contacten te leggen. Ze voelen zich niet veilig, weten vaak niet goed hoe een ander gaat reageren, of ze weten niet hoe ze een positieve reactie kunnen krijgen van anderen (alleen een negatieve reactie kunnen ze uitlokken). Aanpak voor cliënten met opvallend gedrag Een volgorde die veelal helpt in de aanpak is de volgende, waarbij de beste benadering als eerste genoemd staat en vervolgens afnemend in effect, de overige benaderingen. Wees bij deze cliënten vooral CONSEQUENT, wees voorspelbaar, zodat ze weten hoe jij zal gaan reageren en waar ze aan toe zijn. Geef deze cliënten zo mogelijk VERANTWOORDELIJKHEDEN. Maak ze mede verantwoordelijk voor het leuk samen dingen doen. Geef ze het gevoel dat ze belangrijk zijn, dat ze iets kunnen betekenen. Stel GRENZEN. Maak heel goed duidelijk wat wel en wat niet kan. Iets dat niet mag, mag dus ook absoluut niet! Geef COMPLIMENTJES voor dingen die de cliënt goed doet. Besteedt regelmatig onverwacht aandacht aan de cliënt op het moment dat het met iets leuks bezig is, toon op onverwachte momenten BELANGSTELLING. Zorg dat de situatie DUIDELIJK is, zodat de cliënt ook weet wat er van hem/haar verwacht wordt. NEGEER negatief gedrag zoveel mogelijk. Maak een AFWISSELEND programma. Een cliënt zal zich dan minder snel gaan vervelen en vervelende dingen gaan doen. Wanneer er een vervelende situatie is, zorg dan voor RUST door de cliënt even uit de situatie te halen. HERHAAL regelmatig wat je van de cliënt verwacht. Cliënten met geheugenstoornissen Bij cliënten die moeilijker leren kan het geheugen wat slechter zijn. Ze kunnen moeilijker dingen onthouden en hebben daardoor ook meer moeite met het aanleren van nieuwe dingen. Soms lijkt het dat ze niet goed luisteren, omdat ze niet gaan doen wat je net hebt uitgelegd en gevraagd. Dan kan het echter zeer goed zijn, dat ze wel geluisterd hebben, maar gewoon niet meer weten (= niet kunnen onthouden) wat de bedoeling is. Voor deze cliënten helpt het bijvoorbeeld, als je een volgorde van de te ondernemen activiteiten op papier zet. Dat kan geschreven zijn maar nog beter is het om gebruik te maken van plaatjes. Niet alleen het geheugen, maar de hele informatieverwerking bij deze cliënten kan slecht/traag zijn. Dat houdt in, dat ze moeite hebben met het omzetten van iets wat ze horen of zien, naar een activiteit (en omgekeerd). Het woord 'lopen' en de activiteit 'lopen' horen bij deze cliënten bijvoorbeeld niet automatisch bij elkaar... Gebruik bij deze cliënten zo veel mogelijk verschillende 'informatiekanalen' (zien, horen, voelen, etc.) De kans dat een cliënt de informatie / opdracht dan sneller snapt is groter, als de cliënt deze opdracht hoort, maar ook ziet (bijv. plaatje), en voorgedaan krijgt. Aanpak voor de cliënten met geheugenstoornissen Een volgorde die veelal helpt in de aanpak is de volgende, waarbij de beste benadering als eerste genoemd staat en vervolgens afnemend in effect de overige benaderingen. Schooljaar 2014 - cohort 2014 – PW 3 PEDAGOGISCH HANDELEN 34 Deze cliënten hebben vooral veel behoefte aan HERHALING, omdat het langer duurt voor ze zich iets eigen maken. Daarnaast is het goed om regelmatig de situatie voor ze te VERDUIDELIJKEN. Vaak zijn deze cliënten erg onzeker. COMPLIMENTJES geven is daarom zeer belangrijk. Ook al kunnen deze cliënten de dingen wat minder snel, ze willen er graag bijhoren en gewoon meedoen. VERANTWOORDELIJKHEDEN krijgen is dan ook goed voor hun zelfvertrouwen. Omdat ze dingen minder snel doorhebben, minder zelfvertrouwen hebben, is het belangrijk dat je CONSEQUENT bent. Deze cliënten kun je ook zeer veel steun bieden door ze onverwacht BELANGSTELLING te tonen, bijvoorbeeld een aai over de bol. Duidelijke regels en GRENZEN, zodat ze weten wat ze te wachten staat is belangrijk. Als het je veel moeite kost om iets te leren en om een spel mee te kunnen spelen, dan heb je af en toe RUST nodig. Zorg dat je deze rust biedt. Deze cliënten hebben wat meer tijd nodig voor een opdracht, maar ze kunnen vaak ook weer niet te lang met hetzelfde bezig zijn. Biedt dus AFWISSELING in je programma, zorg voor een goede opbouw. NEGEER het als de cliënt zeurt, maar probeer wel positief op vragen in te blijven gaan. Verlies je geduld niet! Cliënten die niet stil kunnen zitten Met deze groep cliënten bedoelen we de cliënten die hyperactief (= overbeweeglijk) zijn en zich niet kunnen concentreren. Hier kan een medische verklaring voor zijn. Hyperactiviteit als medisch begrip bij kinderen heette vroeger MBD (= minimal brain damage = kleine hersenbeschadiging), tegenwoordig heet dat ADDH of ADHD (= attention defficit disorder with hyperactivity, of attention deficit and hyperactivity disorder =aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit). Zoals gezegd, kunnen deze cliënten zich niet concentreren en zijn ze overbeweeglijk. Het zijn de cliënten die je letterlijk 'gek' kunnen maken, omdat ze nooit eens stil zitten, ze vragen continu aandacht. Bedenk je bij deze cliënten echter goed, dat de cliënt hier zelf niets aan kan doen. Het is een lichte afwijking in de hersenen, waardoor er te weinig 'remmers' worden geproduceerd. Vaak worden deze cliënten zelf ook moe van zichzelf, ze hebben dan ook periodes waarin ze helemaal 'op' zijn. Daarnaast zijn ze nogal eens onhandig en krijgen vaak op hun kop, waardoor ze zich onzeker voelen en een negatief beeld hebben van zichzelf. Aanpak voor cliënten die niet stil kunnen zitten Een volgorde die veelal helpt in de aanpak is de volgende, waarbij de beste benadering als eerste genoemd staat en vervolgens afnemend in effect de overige benaderingen. Deze cliënten, die we tegenwoordig hyperactief noemen, doe je een groot plezier door ze veel AFWISSELING te bieden. Ze kunnen niet lang met hetzelfde bezig zijn. Zorg dat je na een rustige activiteit ze een actieve activiteit aanbiedt, zodat ze even wat energie kwijt kunnen. Wees zelf zeer CONSEQUENT in het hanteren van de regels en grenzen, wees daardoor voorspelbaar. Biedt duidelijke momenten van RUST aan. Haal de cliënt zo nodig af en toe uit een drukke situatie. Zorg voor een DUIDELIJKE, overzichtelijke situatie. Maak vooral ook de GRENZEN en regels duidelijk. Let goed op de keren dat de cliënt wel rustig iets doet, of even stil zit en geef het COMPLIMENTJES. Ga even rustig bij de cliënt zitten als het leuk bezig is en geef het zo wat onverwachte aandacht en BELANGSTELLING. Geef de cliënt zelfvertrouwen door het VERANTWOORDELIJKHEDEN te geven, al is dat voor het verzorgen van drinken, of de planten, o.i.d. Schooljaar 2014 - cohort 2014 – PW 3 PEDAGOGISCH HANDELEN 35 Overbeweeglijke cliënten hebben vaak niet het geduld om lang naar uitleg te luisteren. Leer ze daarom vooral spelen en vaardigheden door veel (maar kort) te HERHALEN. Probeer niet geïrriteerd te raken door de onrust van de cliënt. De cliënt kan er niets aan doen (wel is af en toe medicatie mogelijk). NEGEER het drukke gedrag daarom zoveel mogelijk, probeer het voor te zijn. Cliënten die minder handig zijn Met deze groep cliënten bedoelen we de cliënten met een (aangeboren), lichte, handicap. Zo kun je daarbij denken aan een gehoorbeschadiging, waardoor iemand minder hoort, maar ook aan iemand die veel minder ziet dan anderen, of iemand met bijvoorbeeld een licht spasme of een andere motorische achterstand. Veelal is het voor deze cliënten zeer moeilijk om hun 'handicap' te accepteren. Soms schamen ze zich ervoor en willen het eigenlijk niet weten. Ze vinden het dan ook moeilijk om om hulp te vragen, of deze te ontvangen. Vaak ook zijn deze cliënten behoorlijk onzeker over hun eigen kunnen en hebben ze een negatief beeld van zichzelf. Ze hebben weinig zelfvertrouwen, maar kunnen ook erg wantrouwig zijn naar anderen. Ze willen in geen geval 'zielig' gevonden worden. Erken bij deze cliënten hun 'handicap' als vrij vanzelfsprekend. Zorg dat je weet wat ze door deze handicap niet kunnen. Ga daartoe goed in gesprek met de cliënt zelf. Laat de cliënt vervolgens de dingen die het wel kan ook zelf doen en stimuleer het om grenzen te verkennen, eventueel met hulp van jou of andere cliënten. Vertel, wanneer de cliënt dat zelf wilt, ook aan de andere cliënten wat de handicap van de cliënt is en wat dit inhoud voor de cliënt (= wat kun je daardoor niet). Soms is het goed om dit de andere cliënten ook eens te laten ervaren. Dat kan bijvoorbeeld door de cliënten de vingers in de oren te laten doen en dan iets te vertellen, als het gaat om een cliënt met een gehoorstoornis. De andere cliënten leren dan een beetje begrijpen hoe het is om niet goed te kunnen horen. Datzelfde kan natuurlijk ook voor slecht zien, of motorische onhandigheden/stoornissen. Aanpak voor cliënten die minder handig zijn Een volgorde die veelal helpt in de aanpak is de volgende, waarbij de beste benadering als eerste genoemd staat en vervolgens afnemend in effect de overige benaderingen. Sommige cliënten zijn onhandig vanuit een motorische handicap. Dat wil zeggen dat ze hun handen en voeten niet zo goed kunnen sturen. Vaak zijn cliënten met zulke problemen erg onzeker. Geef ze dan ook vooral veel COMPLIMENTJES. Het zelfvertrouwen van deze cliënten wordt ook groter, als je ze af en toe onverwacht aandacht geeft en je BELANGSTELLING toont. Geef de cliënt vertrouwen in zijn eigen kunnen, door het VERANTWOORDELIJKHEDEN te geven, daarmee laat je zien dat jij er vertrouwen in hebt. Wanneer een situatie moeilijk is voor de cliënt, haal het daar dan uit en biedt het RUST. Laat het bijvoorbeeld even iets anders voor jou doen. Maak de situatie DUIDELIJK en overzichtelijk, waardoor er minder 'ongelukjes' kunnen gebeuren. Biedt AFWISSELING en zorg dat er voldoende activiteiten zijn, waarin deze cliënt mee kan komen of goed is. Wanneer de cliënt onzeker is, is het goed als hij weet waar hij bij jou aan toe is. Wees daarom voorspelbaar en CONSEQUENT. Ook bij een (motorische) handicap is het belangrijk dat de cliënt veel, vooral praktisch, kan oefenen. Zorg dus voor regelmatige HERHALING. NEGEER vervelend gedrag, of aandachtvragend gedrag. Wees vooral niet te beschermend en voorzichtig, denk niet te snel dat de cliënt iets niet kan! Stel duidelijke GRENZEN en regels in de omgang met elkaar. Wees er bijvoorbeeld op bedacht dat de cliënt zijn handicap niet 'gebruikt' om onder dingen uit te komen, of om iets voor elkaar te krijgen bij jou of de andere cliënten. Schooljaar 2014 - cohort 2014 – PW 3 PEDAGOGISCH HANDELEN 36 Opdrachten rondom gedrag 1 Welke associaties heb jij bij het woord gedrag? Maak je eigen woordspin. 2 Normaal of abnormaal? Discussieer met elkaar over concrete voorbeelden van normaal en abnormaal gedrag: Thuis Op school Op je stage Waarom vind je dit gedrag normaal / abnormaal? Wat zijn volgens jou oorzaken van het gedrag? 3 Gedrag en de media. Zoek een aantal artikelen op (krant, Internet, tijdschriften) over gedrag. Neem het mee naar school en leg uit waarom jij deze uitgekozen hebt. 4 Jouw eigen socialisatie; vertel over jouw opvoeding en over ‘normaal en abnormaal’ gedrag vanuit jouw opvoeding gezien. In hoeverre speelt jouw levensbeschouwelijke visie een rol? In hoeverre botst jouw levensvisie of komt jouw visie overeen met de visie op de BPV? 5 Casusbespreking. Neem een casus mee waarbij je geconfronteerd bent met moeilijk gedrag. Wat zou een goede manier zijn om op een passende manier om te gaan met dergelijk gedrag? 6 Enz…… Websites: Gedragsproblemen bij kinderen http://www.gedragsproblemen-kinderen.info/ Interessante website van van http://vanderslikkepsychologen.nl/hulpvragen/gedragsproblemen der Slikke Omgaan met gedrag in de http://members.home.nl/de- praktijk laak/begeleiden/probleemgedrag.htm Bronnen Plaatje van de titelpagina http://www.axesandalleys.com/Index/aa013/aliens.jpg Tekst uit het hoofdstuk ‘Gedrag’ is een www.wikipedia.nl bewerking van bestaande tekst Tekst uit het hoofdstuk ‘Omgaan met http://members.home.nl/de- gedrag’, is een bewerking van de laak/begeleiden/probleemgedrag.htm bestaande tekst Schooljaar 2014 - cohort 2014 – PW 3 PEDAGOGISCH HANDELEN 37 Nog niet verwerkt; Advies van werkdag 27-03-2014; Eerste bespreekpunt was de vraag pedagogisch handelen of begeleiden. De vraag uit het werkveld is pedagogisch handelen. Wij stellen voor pedagogisch begeleiden Korte situatiebeschrijving. Het advies is om dit bij elk onderwerp/cluster te doen. Een paar regels is voldoende In dit onderwijscluster leer je wat opvoeden en begeleiden inhoudt. Stel je de volgende situatie voor: “Je loopt stage op kinderdagverblijf Ali Baba. Het is de dag na het Suikerfeest. De ruimte is gevuld met kinderen. Jij bent verantwoordelijk gemaakt voor deze groep. Als je binnen komt is het één grote chaos. Gillende kinderen, vechtend, huilend, rommel op de grond, één kind blijkt weg te zijn. Je moet bukken omdat iemand wat gooit wat jouw kant op komt”. Tijd om op te voeden en te begeleiden. Voorstel is het eindresultaat naar boven te halen en het gedeelte van kerntaak en werkprocessen naar beneden te plaatsen. Voorstel om het schooljaar te gebruiken ipv cohort. Wel rekening houden met februari-groepen Bijlagen apart toevoegen samen met de onderwijscluster. (blauw formulier) Aandachtspuntenlijst 1. We missen de toets OP1 en OP2 2. Ga met de docenten Nederlands (beroepsgericht) kijken naar de schriftelijke communicatie 3. Toets begeleiden gevorderd niveau 3 verwijderen. Ervaringsgericht (projectmatig) theorie aanbieden. (bv. zelf filmpjes laten maken) 4. Gorinchem (VVE) Boodschappenlijst 2016: 1. Buddyproject NT2 cursisten begeleiden 2. De beoordelingscriteria op de student gericht, niet op de beoordelaar Ideeën: 1. Project rond thema pedagogisch handelen: organiseer een thema ouderavond/middag rondom een opvoedkundig thema 2. Projectweek die niet samenvalt met toetsen Iets toetsen rondom zelfkennis. (studenten moeten hier iets over terug kunnen zien) Schooljaar 2014 - cohort 2014 – PW 3 PEDAGOGISCH HANDELEN 38