Meer- en hoog- begaafde leerlingen in de tweede fase van het voortgezet onderwijs “Our most important task at the present is to check the waste. The method of doing it seems clear: to give to those students who are really interested in the intellectual life harder and more independent work than could profitably be given to those whose devotion to matters of the intellect is less keen”. Frank Aydellotte (1921) Adri Lodewijkx 2064471 Natuurkunde Master Fontys Leraren Opleiding Tilburg 31 mei 2013 Voorwoord Als afronding van de masterstudie Natuurkunde aan de Fontys Leraren Opleiding Tilburg heb ik onderzoek gedaan naar de mogelijkheden en onmogelijkheden in de 2e fase voor meer- en hoogbegaafde leerlingen. Leerlingen die tegen problemen aanlopen, en normaal gesproken in een keurslijf van de gemiddelde leerling moeten passen. Probeer dan , als leerling, maar gemotiveerd te blijven. Tijdens mijn lessen aan deze speciale klassen werd ik getroffen door de schreeuw om uitdaging en motivatie van de leerlingen. Ik dank de school waar ik werk, mijn collega’s, de extern specialisten, in het bijzonder Suzanne Schroers, en leerlingen voor de hulp bij het tot stand komen van dit onderzoek. Ook dank ik mijn begeleidster Suzanne Calabretta voor de steun en het luisterende oor tijdens mijn onderzoek. Ze stimuleerde me om meerdere aspecten te onderzoeken. Maar vooral dank ik mijn vrouw en dochter. Zonder hun onvoorwaardelijke steun zou het niet mogelijk zijn deze masterstudie binnen 3 jaar af te ronden. Inhoudsopgave Voorwoord ....................................................................................................... 1 Inhoudsopgave ................................................................................................ 1 1. Samenvatting............................................................................................... 2 2. Aanleiding en relevantie van het onderzoek ................................................ 7 3. Onderzoeksvragen ...................................................................................... 9 4. Theoretisch kader ...................................................................................... 11 5. Methode van onderzoek ............................................................................ 15 6. Resultaten en conclusies ........................................................................... 18 7. Discussie en aanbevelingen ...................................................................... 21 9.Bijlagen ......................................................... Error! Bookmark not defined. 9.1 Vragenlijst collega’s 1 tot en met 4 ...... Error! Bookmark not defined. 9.2 Vragenlijst collega’s 5 tot en met 8 ...... Error! Bookmark not defined. 9.3 Analyse Vragenlijst collega’s ............... Error! Bookmark not defined. 9.4 Vragenlijst nulmeting leerling 1 tot en met 4Error! Bookmark not defined. 9.5 Vragenlijst nulmeting leerling 5 tot en met 8Error! Bookmark not defined. 9.6 Vragenlijst nulmeting leerling 9 tot en met 11Error! Bookmark not defined. 9.7 Analyse vragenlijst nulmeting leerling 1 tot en met 11Error! Bookmark not defined. 9.8 Vragenlijst en analyse tussentijds leerling 1 tot en met 8Error! Bookmark not defined. 9.9 Vragenlijst en analyse afsluitend leerlingen 1 tot en met 5Error! Bookmark not defined. 9.10 Vragenlijst en analyse afsluitend leerlingen 6 tot en met 9Error! Bookmark not defined. 9.11 Afschrift interview projectleiders ........ Error! Bookmark not defined. 9.12 Vragenlijst directie ............................. Error! Bookmark not defined. 1 1. Samenvatting 1.1 Aanleiding en relevantie van het onderzoek In schooljaar 2012-2013 zijn de eerste leerlingen, uit de meer- en hoogbegaafde klas van de onderbouw, naar de bovenbouw gegaan. In de bovenbouw bestaat nog geen programma voor hoogbegaafden in het reguliere onderwijs. De verlegenheidssituatie die zich nu voor doet is het volgende: hoe kunnen deze hoogbegaafde leerlingen uitgedaagd blijven in de bovenbouw, terwijl ze in een reguliere klas met andere vwobovenbouwers zitten. 1.2 Onderzoeksvragen Dit bracht mij tot het formuleren van de volgende onderzoeksvraag: In hoeverre is de deelname aan de Innovation Challenge tegemoet gekomen aan de specifieke behoeften van hoogbegaafde leerlingen? Naar aanleiding van de onderzoeksvraag zijn de volgende deelvragen geformuleerd: 1. Wat zijn de specifieke behoeften van hoogbegaafde leerlingen in de bovenbouw? 2. Wat zijn de “best practices” van collegae ten aanzien van het aanbieden van een programma voor hoogbegaafde leerlingen in de onderbouw ? 3. In hoeverre komt de methode Systematische Natuurkunde tegemoet aan de behoeften van hoogbegaafde leerlingen? 4. Welke programma’s bestaan er al voor onderwijs aan hoogbegaafde leerlingen in de bovenbouw? 1.3 Opzet van het onderzoek. Ik moest op zoek gaan naar een manier om deze hoogbegaafde bovenbouwleerlingen uit te dagen. Om te beginnen inventariseerde ik op welke manier dit in de onderbouw van onze school werd gedaan. Hieruit heb ik de best practices van collega docenten met het verrijken van de lesstof onderzocht. Daarnaast bekeek ik ook de methode Systematische Natuurkunde op geschiktheid voor verrijking. En tot slot verdiepte ik mij in de literatuur op de wijze waarop dit in de Verenigde Staten gebeurde. In dit verslag vindt u een overzicht hiervan. Uit The best practices van collega-docenten bleek dat de verrijking voldoende diepgang moest hebben, maar ook niet teveel van de leerlingen mocht eisen. Verder bleek dat het zelfstandig onderzoek doen , hoogbegaafde leerlingen erg motiveert. De methode systematische Natuurkunde bleek geen noemenswaardige verrijking te bieden, de wijze waarop in de Verenigde Staten vorm werd gegeven aan hoogbegaafden sprak mij erg aan. Het betrof hier programma’s voor hoogbegaafde bovenbouw leerlingen , welke naast bestaande bovenbouw programma’s, werden aangeboden door universiteiten, Dit idee leek mij toepasbaar voor mijn leerlingen. Ik ging daarom op zoek naar soortgelijke programma’s aan de Nederlandse Universiteiten. Aan de technische Universiteit Eindhoven werd Innovation Challenge aangeboden als profielwerkstuk programma voor bovenbouw leerlingen. Hoewel dit niet hetzelfde is als de in de Verenigde Staten aangeboden Advanced Placement Programs( in het vervolg van dit verslag aangeduid met AP), leek het mij toch een mooie uitdaging voor mijn hoogbegaafde leerlingen. Dit omdat studenten werden begeleid door universitaire medewerkers en de beschikking hadden over faciliteiten die er op de universiteit aanwezig waren. Deze sloot perfect aan bij mijn bevindingen van the best practices van collegadocenten. Bovendien was het in lijn met de in de literatuur gevonden bevinding van het beter functioneren van hoogbegaafden in een academische wereld. 2 1.4 Theoretisch kader Uitgaande van meer- en hoogbegaafden, uit de leeftijdscategorie van veertien tot en met zeventien Jaar, is de volgende vraag in de literatuur onderzocht: Welke onderwijsoplossingen zijn er om meer- en hoogbegaafden in de bovenbouw uit te dagen en motiveren? Daar vond ik het volgende: In principe zijn er verschillende onderwijsoplossingen mogelijk: 1. Het aanbieden van additionele programma’s, eventueel ook aan Universiteiten. 2. Het versnellen van het onderwijstraject. Deze additionele programma’s worden op de eigen school door middel van verdiepende opdrachten uitgevoerd, al , dan niet, onder begeleiding van een universiteit, of door een programma op een Universiteit. Gebleken is dat er grote verschillen zijn tussen de aanpak van het uitdagen van talent in de Verenigde Staten en Nederland. Dit is, volgens de publicaties, te zien in de wijze waarop talenten benaderd worden. In de Verenigde Staten wordt actief gezocht, en worden talenten direct benaderd om deel te nemen aan een programma voor meer- en hoogbegaafden, terwijl In Nederland een afwachtende houding wordt aangehouden. Dat verklaart waarom men in de Verenigde Staten al veel meer ervaring heeft met het opstellen van programma’s voor hoogbegaafde leerlingen in de bovenbouw. Zo zijn bijvoorbeeld de zogenaamde Advanced Placement Programma’s ontwikkeld. Welke onder auspiciën staan van “the College Board”. Een Advanced placement programma, is een academisch programma dat of op de middelbare school , onder auspiciën van een Universiteit, wordt uitgevoerd, of op de Universiteit zelf .Deze programma’s kunnen ook online uitgevoerd worden. Dit systeem heeft veel navolging in de Verenigde Staten, maar bestaat niet in Nederland. Op Universiteiten in Nederland is het mogelijk om deel te nemen aan profielwerkstukprogramma’s. Precollege programma’s en profielwerkstukprogramma’s op de eigen school met academische ondersteuning waren in de gekozen onderzoeksperiode en benodigde voorbereidingstijd niet realiseerbaar. Hoewel het profielwerkstuk programma op een universiteit niet gelijk is aan een van de AP programma’s, komt het volgens de onderzoeker, redelijkerwijs gesproken, overeen. Voordeel voor het onderzoek, met de beoogde doelgroep is het veelal ontbreken van hoge selectiecriteria welke voor precollege programma’s gelden. Gekozen is om deel te nemen aan een profielwerkstukprogramma van de Technische Universiteit Eindhoven genaamd Innovatiechallenge als arrangement van de verrijkingsstof. In dit geval is in het onderzoek een programma gecreëerd wat overeen komt met het AP programma uit de Verenigde Staten. Het vernieuwende in het onderzoek is het toepassen van een profielwerkstukprogramma als een AP derivaat. Met het toepassen van de zienswijze uit de Verenigde Staten op het aanbieden van verrijkingsstof aan de doelgroep. 1.5 Methode van onderzoek Voor het vaststellen van de best practices van docenten op het gebied van onderwijs aan hoogbegaafde in de onderbouw heb ik collega-docenten geïnterviewd. Hoogbegaafde leerlingen uit de bovenbouw heb ik, voorafgaand, tussentijds en na afloop, geïnterviewd om vast te stellen hoe zij het beste gemotiveerd werden en het meeste leerden. De vragenlijsten zijn gehanteerd om een vast format voor de beantwoording van de vragen te krijgen, de mogelijkheid om ze via email aan te bieden en de mogelijkheid dat de antwoorden met meer reflectie ingevuld werden. Het interview met de projectleiders is gekozen om een brede beantwoording mogelijk te maken, inzicht te verkrijgen over de redenen en ervaring van de meer- en 3 hoogbegaafdenklassen in de onderbouw, en tevens om een goede evaluatie van de motivatie van de doelgroep leerlingen te krijgen. De directie is bevraagd door middel van een vragenlijst, om inzicht te krijgen in de randvoorwaarden waar binnen het onderwijs aan meer- en hoogbegaafde leerlingen moet voldoen binnen de school. De literatuur heb ik onderzocht op bestaande onderwijspraktijken op het gebied van hoogbegaafden in de bovenbouw. Op het Internet heb ik gekeken naar mogelijk, uitdagende programma’s die aansluiten bij het niveau van hoogbegaafde leerlingen in de bovenbouw. Tot slot heb ik geëvalueerd of de deelname aan de Innovation Challenge heeft voldaan aan de specifieke behoefte van hoogbegaafde leerlingen in de bovenbouw door middel van vragenlijsten. 1.6 Resultaten en conclusies Het onderzoek geeft antwoord op de volgende vraag: In hoeverre is de deelname aan de Innovation Challenge tegemoet gekomen aan de specifieke behoeften van hoogbegaafde leerlingen? Leerlingen verwachten een verdiepende, open opdracht, waar door middel van zelfwerkzaamheid de verdieping plaats vindt. Dit komt overeen met het beeld uit de literatuur. Aan de hand van de uitkomsten van de vragenlijsten heb ik kunnen vaststellen dat het Profielwerkstukprogramma Innovation Challenge grotendeels heeft voldaan aan de specifieke behoefte van hoogbegaafde leerlingen in de bovenbouw. Sommige leerlingen hadden een iets technischer opdracht verwacht, zij werden wel geïnspireerd door de academische omgeving, de opdracht zelf sloot echter minder aan bij de behoefte. Met betrekking tot de “best practices” van collegae heb ik gevonden dat alle docenten compacten en verrijken gebruiken als onderwijsoplossing, wel zijn er grote individuele verschillen. Daarnaast is gebleken dat docenten die meer ruimte bieden voor vrije interpretatie door de leerlingen, en een hogere mate van zelfwerkzaamheid, over het algemeen een grotere verrijking weten te bereiken. Dat is in overeenstemming met resultaten van Nederlandse onderzoeken en onderzoeken uit de Verenigde Staten naar de omgang met meer en hoogbegaafde leerlingen. Uit de interviews met de hoogbegaafde leerlingen uit de bovenbouw is gebleken dat uitdagende opdrachten die een grote mate van zelfstandigheid vragen , maar niet te open zijn sterk tegemoet komen aan hun behoeften. In de methode Systematische Natuurkunde kon ik geen geschikt materiaal vinden speciaal voor meeren hoogbegaafde leerlingen in de bovenbouw. De aangeboden stof miste verrijkingscomponenten, en was niet uitdagend genoeg. . Uit mijn literatuuronderzoek naar bestaande speciale programma’s voor hoogbegaafde leerlingen in de bovenbouw is gebleken dat er verschillende mogelijkheden te zijn om te verrijken buiten het reguliere curriculum om. Conform de zienswijze zoals beschreven in de publicaties van “the college board” in de Verenigde Staten zal een programma, dat inhoudelijk vergelijkbaar is met de AP programma’s, toepasbaar zijn voor de doelgroep, Het toepassen van een profielwerkstukprogramma aan een Universiteit voldoet hier het meeste aan. Geconcludeerd kan worden dat als er meerdere mogelijkheden buiten de methoden om zijn. Gekozen kan worden voor een op school uit te voeren project, door deelname aan een Profielwerkstuk programma op school, deelname aan een profielwerkstukprogramma aan een Universiteit of het precollege op een Universiteit. Een conclusie die getrokken kan worden is dat het precollege af valt in verband met de toelatingscriteria waar de meeste doelgroepleerlingen niet aan voldoen, het feit dat deze zich richt op de leerlingen van klas vijf en zes, en niet klas vier zoals uit de doelgroep, en dat de onderzoeksperiode tekort is om aan een precollege programma deel te nemen. Het gekozen project kan in de betreffende periode toegepast worden. 4 1.7 Discussie en aanbevelingen. Voor het beantwoorden voor zowel mijn hoofd als deel onderzoeksvragen heb ik gebruik gemaakt van interviews. Daarnaast heb ik de methode Systematische natuurkunde onderzocht en literatuuronderzoek gedaan naar bestaande programma’s voor hoogbegaafde leerlingen in de bovenbouw. Over de validiteit van de vragenlijsten is het volgende op te merken: De antwoorden van de leerlingen heb ik vergeleken met de indruk die projectleiders van de meer- en hoogbegaafden klassen uit de onderbouw hebben. Ik heb hieruit geconcludeerd, dat de antwoorden van de leerlingen een goed beeld geven. De antwoorden van de docenten komen overeen met de literatuur op het gebied van onderwijs aan meer- en hoogbegaafde leerlingen. De interview vragen met de twee projectleiders zijn gebaseerd op de ervaringen die zij hebben uitgewisseld met ouders van de leerlingen en de leerlingen zelf. De twee directieleden, de rector en de directeur onderwijszaken, die bevraagd zijn, hebben geantwoord uit hoofde van hun functie. Gezien het professionalisme van directieleden en projectleiders is het aannemelijk dat de antwoorden bruikbaar zijn voor het onderzoek. De invloed op de uitkomst van het onderzoek is echter beperkt. Door de antwoorden van verschillende vakdocenten naast elkaar te zetten, komt naar voren dat de antwoorden als persoonlijk gezien kunnen worden. Ik heb geen indicatie gezien dat ze vak afhankelijk zijn .Deze persoonsafhankelijkheid en vak onafhankelijkheid komt overeen met de vermelding in de literatuur. . De vragenlijsten die door de leerlingen, docenten, en directie beantwoord zijn, hebben geen statistische waarde. De populaties van deze groepen zijn daar te klein voor. De uitkomsten van de vragenlijsten kunnen wel gebruikt worden als indicatie binnen het onderzoek. Hoewel de antwoorden van leerlingen en docenten indicatief zijn, kunnen ze door de overeenkomst met de gevonden voorbeelden in de literatuur, wel breder gebruikt worden als alleen de eigen schoolsituatie. Wat betreft de antwoorden van de projectleiders en directie geldt dat ze vooral betrekking hebben op het concept binnen onze school, de randvoorwaarden die door de directie zijn geschapen voor deze vorm van onderwijs aan meer- en hoogbegaafde leerlingen in de onderbouw, verschillen per school. Op het literatuuronderzoek is het volgende op te merken: Literatuur over meer- en hoogbegaafde leerlingen wordt op meerdere manieren aangeboden. De twee meest voorkomende publicaties zijn geschreven door ouders en hun ervaringen met deze groep, maar niet wetenschappelijk onderbouwd, en onderzoeksrapporten vanuit de Sociaal Wetenschappen, al dan niet op aanvraag voor het ministerie van Onderwijs. Voor het onderzoek heb ik gebruik gemaakt van de wetenschappelijke publicaties die er zijn over meer- en hoogbegaafde leerlingen. Wel moet ik hierbij aanmerken dat er weinig gepubliceerd is over de groep hoogbegaafde leerlingen in de bovenbouw in Nederland. Voor de wetenschappelijke publicaties uit de Verenigde Staten is de beperking het verschil in de benadering van onderwijs met de Nederlandse situatie. Ik heb ervoor gekozen om mij te beperken tot de publicaties die redelijk toepasbaar zijn in de Nederlandse situatie. Het aantal publicisten in Nederland is beperkt, en maken deel van de belangrijkste stroming binnen de sociale wetenschappen op het gebied van onderwijs aan meer- en hoogbegaafde leerlingen. Dit kan een beperking van de inzichten geven. Door de Nederlandse publicaties met publicaties uit de Verenigde Staten te vergelijken, kan dit verschijnsel verminderd worden. Dit is wel een punt van aandacht. In het Nederlandse onderwijs aan de bovenbouw in het vak Natuurkunde, is Systematische Natuurkunde een veel gebruikte methode, naast Overal Natuurkunde, Pulsar, Newton etc. Toekomstige generaties bovenbouwleerlingen zullen onderwezen worden volgens de eisen van het 5 nieuwe examenprogramma. Systematische Natuurkunde is hierop aangepast, maar biedt nog weinig mogelijkheden tot verrijking. Voor onze school is een neveneffect van het onderzoek, dat verrijking en differentiatie als randvoorwaarde voor keuze van een nieuwe methode mee genomen is en heeft geleid tot de overgang naar Overal Natuurkunde, welke er beter in voorziet. Op het toepassen van een profielwerkstukprogramma, zoals Innovation Challenge, als een verrijkingsopdracht aan meer- en hoogbegaafde leerlingen kan het volgende opgemerkt worden: Indien er, door de universiteiten, vastgehouden wordt aan de toepassing van profielwerkstukken en jaargang, is deze oplossing niet toegankelijk voor de doelgroep. Ook de toegankelijkheid op basis van selectiecriteria van hoge gemiddelde cijfers kan dan een probleem zijn voor de doelgroep, aangezien de literatuur leert dat het overgrote deel van de doelgroep leerlingen niet opvalt door bovengemiddelde cijfers, en vaak het tegenovergestelde hebben. Ideaal gesproken, zou een speciaal ontworpen excellentie programma onder auspiciën van een universiteit de voorkeur hebben. Dit is echter op korte termijn niet realiseerbaar. Wel kan dit onderzoek als uitgangspunt dienen om in gesprek te gaan met Universiteiten en Hogescholen om dit wel mogelijk te maken. Het verdient aanbeveling dit school overstijgend verder te onderzoeken. Op welke wijze kan er verrijkingsstof aan de leerlingen aangeboden worden en wat er mogelijk was te realiseren in de periode waarin het onderzoek plaatsvond. Uit de literatuur is gebleken, dat er meerdere mogelijkheden, om verrijkingsstof buiten de reguliere lesstof aan te bieden, zijn. De keuzes die in de Verenigde Staten mogelijk zijn, zijn in Nederland minder toepasbaar, door het ontbreken ervan of door toelatingseisen die slechts een deel van de leerlingen toestaan om deel te nemen, dit wordt bevestigd in de literatuur. De oplossing om voor een profielwerkstuk programma aan een universiteit te kiezen, is een tijdelijke. Voor een kleine groep leerlingen is het toepasbaar, mits de Universiteit dit gedoogt. Dit is ook de beperking van het onderzoek. Indien er in Nederland een AP programma wordt gecreëerd, vergelijkbaar met het in de Verenigde Staten gehanteerde programma door “the college board” dan kan dit of onder begeleiding van een Universiteit op de eigen school, of op de Universiteit gevolgd worden. Deze mogelijkheden zullen verder onderzocht en uitgewerkt moeten worden. Wel kan gebruik worden gemaakt via het AP programma van het John Hopkins Center For Talented Youth. Nadeel is niet alleen de toegangstoets maar ook de significante bijdrage die gevraagd wordt voor het zogenaamde CTYonline programma. Een andere mogelijkheid biedt het arrangeren van een programma via TED.com. Nadeel van deze laatste 2 mogelijkheden is het feit dat het niet gericht is op de Nederlandse situatie. Beide mogelijkheden zullen verder onderzocht moeten worden op haalbaarheid. Om gericht te zijn op de Nederlandse situatie, is het aan te bevelen om in overleg te gaan met Universiteiten om te komen tot een meer geïnstitutionaliseerde vorm van een programma zoals het profielwerkstukonderzoek op een Universiteit, tevens kan dan ook de wenselijkheid, of onwenselijkheid, van selectiecriteria ter sprake worden gebracht. Het verdient aanbeveling om te onderzoeken in hoeverre Universiteiten bereid zijn om ondersteuning te verlenen aan AP programma’s op de eigen school. Dit is school overstijgend. De verrijkingsstof, aangeboden via het Innovatiechallenge project, is niet direct toepasbaar voor het vereiste curriculum van het eindexamen. Wel lijkt het erop dat de leerlingen hierdoor geënthousiasmeerd zijn om het vak Natuurkunde positief te benaderen. In hoeverre dit te maken heeft met communicatie over en weer tussen docent en leerling is niet onderzocht. Maar kan wel een belangrijke factor zijn. Wat wel merkbaar, maar niet meetbaar is, is het uitgedaagd worden in een andere, meer academische, omgeving. Niet alleen de begeleiding maar ook de mogelijkheden tot onderzoek en reflectie op niveau daagt uit. Het verdient aanbeveling om te onderzoeken wat de invloed is op de motivatie om onderzoek te kunnen doen, door de leerlingen, in een academische omgeving. 6 2. Aanleiding en relevantie van het onderzoek Verlegenheidssituatie Het onderzoek is uitgevoerd op het Pentacollege CSG Jacob van Liesveldt. Dit is een school met 1440 leerlingen in Hellevoetsluis. De school heeft een regionaal karakter, en krijgt leerlingen van de eilanden Voorne Putten en Goeree Overflakkee. Dit bepaalt ook de aanwezige populatie van leerlingen. We hebben te maken met bewuste ouders, die verwachten dat hun kinderen gestimuleerd worden om het, voor hen, maximale prestatieniveau te bereiken. De school biedt een extra curriculum aan. Een curriculum is het totale aanbod van aangeboden lesstof binnen een opleiding. Binnen dit curriculum is het mogelijk een tweetalige opleiding, verkort tto, te volgen, waarbij de school sinds tien jaar Engels als tweede taal aanbiedt. Als aanvulling hierop is het Pentacollege csg Jacob van Liesveldt drie jaar geleden gestart met een meer- en hoogbegaafdenklas in de eerste klas van de onderbouw. Er zijn nu voor klas 1,2 en 3 meer- en hoogbegaafdenklassen, verkort tot MC van masterclass, in de onderbouw. Om in aanmerking te komen voor de meer- en hoogbegaafdenklas, moeten de leerlingen beschikken over een IQ boven de 130 en een meer dan gemiddelde interesse. Dit IQ moet bepaald zijn uit een erkende test, dus uit de NIO of WISC. De aandacht voor deze leerlingen is gestart vanuit de gedachte dat er in deze groep vaker, in vergelijking met “gewone” leerlingen, leerlingen uitvallen als gevolg van het huidige onderwijssysteem. In de publicatie “Het uitdagen van talent” (Eijl, Wientjes, Wolfensberger, M.V.C., & Pilot, 2005) wordt deze uitval toegeschreven aan het onvoldoende uitgedaagd worden van deze groep leerlingen. Onderpresteren en gedragsstoornissen zijn enkele van de gevolgen die voorkomen bij deze groep. In schooljaar 2012-2013 zijn de eerste leerlingen, uit de meer- en hoogbegaafde groep, over naar de bovenbouw, de fase 2 gegaan. In de voorgaande jaren hebben deze leerlingen onderwijs gehad, dat vooral gebaseerd was op het compacten van de lesstof, en het aanbieden van verrijkingsstof en opdrachten. Onder compacten verstaat men het inhoudelijk concentreren van de lesstof tot een abstracter niveau op hoofdlijnen. Te denken valt aan het hoofdstuk elektriciteit, waar de lesstof gecomprimeerd wordt tot een conceptuele benadering van de twee principieel verschillende vormen van schakelingen zoals parallel en serieel met bijbehorende formules en componenten. Deze lesstof wordt dan aangeboden in slechts een of twee lesuren, waar bij gewone vwo- leerlingen deze informatie stap voor stap wordt uitgelegd en geoefend in vier tot zes lesuren. Onder het verrijken verstaat men het inhoudelijk dieper ingaan op de lesstof zodat een meer diepgaand inzicht van de lesstof wordt verkregen. Dit kan bijvoorbeeld in de natuurkunde door in te gaan op conceptuele processen. In het voorbeeld van het compacten, het hoofdstuk elektriciteit, kan daar een verrijkingsopdracht aan vast zitten zoals het uitzoeken wat onder andere het theorema van Tevenem inhoudt, en hoe je dit op dit hoofdstuk kan toepassen. Door de leerlingen deze opdracht te laten presenteren aan de overige leerlingen, en de vragen te laten beantwoorden bereik je een verdieping van de kennis van deze leerlingen. Dit compacten en verrijken van de lesstof moet men zien in het kader van de lesstof zoals aangeboden wordt aan andere vwo-klassen. Een gedeelte van deze verrijkingsstof is aangeboden in de vorm van een uitgebreider curriculum, zoals onder andere het geven van de vakken psychologie, filosofie en wetenschap. Maar ook door de lessen in een gymnasium met tweetalig onderwijs setting te plaatsen. In schooljaar 2012-2013 zijn de eerste leerlingen, uit de meer- en hoogbegaafde klas van de onderbouw, naar de bovenbouw gegaan. In de bovenbouw bestaat nog geen programma voor hoogbegaafden in het reguliere onderwijs. De situatie die zich nu voor doet is het volgende: hoe kunnen deze hoogbegaafde leerlingen uitgedaagd blijven in de bovenbouw, terwijl ze in een reguliere klas met andere vwo- bovenbouw leerlingen zitten. De tweede fase biedt mogelijkheden tot zelfstandig werken, op basis van de aangeboden lesstof in de methode Systematische Natuurkunde en uit te voeren practica. De vraag is, of de aangeboden lesstof compact aangeboden wordt, de mogelijkheden om te verrijken aanwezig zijn, er voldoende zelfstandigheid vereist wordt, zodat de hoogbegaafde leerlingen uit de bovenbouw voldoende uitdaging geboden wordt. Onderzocht is wat de specifieke behoefte van de leerlingen is om uitgedaagd te worden met verrijkingsopdrachten, hoe die verrijkingsopdrachten vorm gegeven kunnen worden, waarbij de leerlingen in een reguliere klas geplaatst zijn tussen andere VWO leerlingen. Er is onderzocht wat de “best practices” zijn van docenten die in de onderbouwklassen met meer en hoog begaafden werken. Als laatste is onderzocht of de aangeboden 7 verrijkingsstof in de methode Systematische Natuurkunde al aan deze behoefte kan voldoen, of dat er extra verrijkingsstof gearrangeerd moet worden en hoe dit aangeboden kan worden. Praktische relevantie In 2012-2013 zijn op het Jacob van Liesveldt voor het eerst de meer- en hoogbegaafden als groep in de bovenbouw, de zogenaamde tweede fase gekomen. Om deze specifieke opleiding succesvol te maken, zal de school moeten onderzoeken of de keuzes die er gemaakt worden op het gebied van compacten en verrijken van de lesstof, zoals gestart in de onderbouw, voldoen aan de behoefte van deze groep leerlingen in de bovenbouw. Tijdens de evaluatie kan aangetoond worden dat de gearrangeerde lesstof aan de doelstellingen, van school en leerlingen, voldoet. Naar verwachting zal er uitkomen dat er aanpassingen nodig zijn van het ontwerp. Als er aanpassingen nodig zijn, zal uit het onderzoek een advies komen in welke mate er aanpassingen nodig zijn op het ontwerp en in welke richting, zodat de school niet alleen deze leerlingen maar ook de leerlingen in volgende klassen een verbeterd curriculum kunnen aanbieden. Het onderzoek beperkt zich tot de exacte vakken, in het bijzonder natuurkunde. Verder zullen alleen de 10 leerlingen behorend tot de voormalige 3MC klas, en een reguliere leerling, waar zowel de projectleiders als ik de verwachting hebben dat deze tot de doelgroep behoort, gevolgd worden in de periode juli 2012 – april 2013. Directe belanghebbenden in dit onderzoek zijn: - De meer- en hoogbegaafde leerlingen, die het vak natuurkunde volgen in 4 VWO. - De collega’s die exacte vakken geven aan deze leerlingen, en welke de uitkomsten van dit onderzoek kunnen gebruiken voor het aanpassen van de lesstof voor de doelgroepleerlingen in de komende jaren. - De projectleiders van de meer- en hoogbegaafde klassen, die door samenwerking met de onderzoeker betrokken zijn bij het onderzoek. - De directie, die deze speciale opleiding mogelijk heeft gemaakt, en het succes ervan wil uitbaten. De collega’s zijn tijdens het onderzoek geïnformeerd door middel van de reguliere bijeenkomsten van de meeren hoogbegaafden klassen. Daarnaast zijn de coördinatoren en directieleden geïnformeerd door het regelmatig bespreken van de voortgang van het onderzoek en de tussentijdse resultaten en verslaggeving. De meer- en hoogbegaafde leerlingen hebben invloed kunnen uitoefenen op uitdagendheid van de opdracht door via eigen onderzoek doelen in het project te zetten en door de diepgang van hun onderzoek. De voortgang van het project is door de leerlingen en de onderzoeker wekelijks besproken. De voortgang van het project is navolgbaar gemaakt door gebruik van de Elektronische Leer Omgeving (verder genoemd ELO) waar de leerlingen documenten, weblinks en een logboek in een afgesloten werkplaats konden bijhouden en delen. Tevens hebben zij geholpen om voor opvolgende leergangen de randvoorwaarden te bepalen waaraan een buitenschools pre universitair project aan moet voldoen. De collega’s van exacte vakken kunnen, in collegiaal overleg, de uitkomsten van het onderzoek gebruiken om randvoorwaarden te bepalen als er een vakoverstijgend buitenschoolse pre universitair project wordt toegepast als verrijkings- en onderzoeksmiddel. De projectleiders kunnen de uitkomst van het onderzoek gebruiken om invloed uit te oefenen op de verrijkingsopdrachten, en de aansluiting met de onderbouw te verbeteren. De projectleiders zijn regelmatig geïnformeerd tijdens het onderzoek, zodat zij een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan de randvoorwaarden waar verrijkingsopdrachten aan moeten voldoen. De directie zal de uitkomst van dit onderzoek kunnen gebruiken om de randvoorwaarden voor buitenschoolse activiteiten mogelijk te maken, zodat meer- en hoogbegaafde leerlingen een goede, uitdagende opleiding tijdens de gehele schoolloopbaan op het Pentacollege CSG Jacob van Liesveldt aangeboden krijgen. Dit past in het streven naar een excellente school. 8 3. Onderzoeksvragen Dit bracht mij tot het formuleren van de volgende onderzoeksvraag: In hoeverre is de deelname aan de Innovation Challenge tegemoet gekomen aan de specifieke behoeften van hoogbegaafde leerlingen? Met als deelvragen: 1. Wat zijn de specifieke behoeften van hoogbegaafde leerlingen in de bovenbouw? 2. Wat zijn de “best practices” van collegae met het aanbieden van een programma voor hoogbegaafde leerlingen in de onderbouw ? 3. In hoeverre komt de methode Systematische Natuurkunde tegemoet aan de behoeften van hoogbegaafde leerlingen? 4. Welke programma’s bestaan er al voor onderwijs aan hoogbegaafde leerlingen in de bovenbouw? Opzet van het onderzoek. Ik moest op zoek gaan naar een manier om deze hoogbegaafde bovenbouwleerlingen uit te dagen. Om antwoord te krijgen op de vraag :Wat zijn de specifieke behoeften van hoogbegaafde leerlingen in de bovenbouw? Heb ik geïnventariseerd bij de leerlingen door middel van vragenlijsten om te bepalen waar ze behoefte aan hadden, en waar ze tips konden geven waar het onderwijs voor hen aan moest voldoen om uitdagend genoeg te zijn om erdoor gemotiveerd te raken. De antwoorden die ik via de vragenlijsten kreeg heb ik vergeleken met de in de literatuur gestelde voorwaarden om tot succesvol onderwijs aan meer- en hoog begaafde leerlingen te komen. Er is echter veel in Nederland gepubliceerd over basis onderwijs, de onderbouw van het voortgezet onderwijs en het hoger onderwijs. Er is echter weinig gepubliceerd over onderwijs aan de bovenbouwleerlingen in het voortgezet onderwijs, waar mijn onderzoek over gaat. De leerlingen verwachten een grote mate van zelfstandig werken aan verrijkingsopdrachten, geen herhalingen van lesstof en de diepgang welke er verwacht wordt moet realiseerbaar zijn. Dit komt overeen met de aanbevelingen in de literatuur voor uitdagend onderwijs aan meer- en hoogbegaafde leerlingen. Daarnaast heb ik gekeken naar de publicaties over het onderwijs in zowel Nederland als de Verenigde Staten om de best practices hoe de leerlingen het beste uitgedaagd werden. Een belangrijke factor hierbij is het uitdagen op een hoger abstractieniveau bijvoorbeeld in een academische omgeving. Om antwoord te krijgen op de vraag : Wat zijn de “best practices” van collegae met het aanbieden van een programma voor hoogbegaafde leerlingen in de onderbouw ? Om te beginnen heb ik geinventariseerd op welke manier dit in de onderbouw van onze school werd gedaan. Hieruit heb ik de best practices genomen van collega docenten met het verrijken van de lesstof. Uit The best practices van collega-docenten bleek dat de verrijking voldoende diepgang moest hebben, maar ook niet teveel van de leerlingen mag eisen. Verder bleek dat het zelfstandig onderzoek doen, hoogbegaafde leerlingen erg motiveert. Om antwoord te krijgen op de vraag: In hoeverre komt de methode Systematische Natuurkunde tegemoet aan de behoeften van hoogbegaafde leerlingen? Heb ik de methode Systematische Natuurkunde bekeken, op geschiktheid voor verrijking. De methode systematische Natuurkunde bleek geen noemenswaardige verrijking te bieden. Om antwoord te krijgen op de vraag : Welke programma’s bestaan er al voor onderwijs aan hoogbegaafde leerlingen in de bovenbouw? Heb ik mij verdiept in de literatuur op de wijze waarop dit in de Verenigde Staten en Nederland vorm gegeven is. De wijze waarop in de Verenigde Staten vorm wordt gegeven aan onderwijs voor hoogbegaafden sprak mij erg aan. Het betreft hier programma’s voor hoogbegaafde bovenbouw leerlingen, welke naast bestaande bovenbouw programma’s, worden aangeboden door universiteiten. Dit idee leek mij toepasbaar voor mijn leerlingen. Ik ging daarom op zoek naar soortgelijke programma’s aan de Nederlandse Universiteiten. Aan de technische Universiteit Eindhoven werd Innovation Challenge aangeboden als profielwerkstuk programma voor bovenbouw leerlingen. Hoewel dit niet hetzelfde is als de in de Verenigde Staten aangeboden Advanced Placement Programs( in het vervolg van dit verslag aangeduid met AP), leek het mij toch een mooie 9 uitdaging voor mijn hoogbegaafde leerlingen. Dit omdat studenten werden begeleid door universitaire medewerkers en de beschikking hadden over faciliteiten die er op de universiteit aanwezig waren. Deze sloot perfect aan bij mijn bevindingen van the best practices van collega-docenten. Bovendien was het in lijn met de in literatuur gevonden bevinding van het beter functioneren van hoogbegaafden in een academische wereld. Om de effectiviteit van de deelname aan het Innovation Challenge te kunnen evalueren heeft het onderzoek zich gericht op twee perioden. Dit is na de eerste testperiode tussentijds geëvalueerd, zodat er eventuele aanpassingen in de begeleiding doorgevoerd konden worden. Deze eventuele bijstellingen in de begeleiding zijn in de tweede testperiode geëvalueerd. De effectiviteit van het profielwerkstukprogramma wordt gemeten door voorafgaand aan de deelname, tussentijds en achteraf, de doelgroepleerlingen te bevragen op: - Het gebruikte lesmateriaal. - De wijze van lesgeven. - In welke mate worden de leerlingen uitgedaagd. - In welke mate de leerlingen gemotiveerd worden. - Is er een meetbaar effect van de kennisverwerving. Dit laatste punt kan gemeten worden door de resultaten te analyseren, van de gestandaardiseerde toetsen, die in deze periode gehouden worden, en het niveau van de producten die ze realiseren. Dit kwalitatieve onderzoek moet leiden tot goedkeuring van de uitgangspunten voor, en aanbiedingswijze van, deelname aan een profielwerkstukprogramma als additioneel programma voor meer- en hoogbegaafde leerlingen in de bovenbouw, of zal leiden tot een voorstel tot aanpassing van deze lessen. 10 4. Theoretisch kader Uitgaande van meer- en hoogbegaafden, uit de leeftijdscategorie van veertien tot en met zeventien jaar, is de volgende vraag in de literatuur onderzocht: Welke onderwijsoplossingen zijn er om meer- en hoogbegaafden in de bovenbouw uit te dagen en motiveren? Daar vond ik het volgende: In principe zijn er verschillende onderwijsoplossingen mogelijk: 1. Het aanbieden van additionele programma’s eventueel ook aan Universiteiten. 2. Het versnellen van het onderwijstraject. In het algemeen kan gesteld worden dat er verschillende opvattingen zijn tussen Nederland en de Verenigde Staten hoe om te gaan met het uitdagen van talent. Dit kan gedeeltelijk verklaard worden door de voorlopers rol die de Verenigde Staten spelen, Brody, LE(1998) noemt in zijn publicatie Frank Aydelotte als een van de pioniers op dit gebied, terwijl volgens Eijl et al(2005), deze stroom pas eind van de vorige eeuw plaats vond in Nederland. Een ander deel is toe te schrijven aan de manier waarop het onderwijssysteem met toelatingseisen werkt. Volgens Peters et al (2009) gelden er in de Verenigde Staten geen centraal geleidde eindtermen, en moeten Universiteiten en Hoge scholen gebruik maken van het systeem van een totaal gemiddeld cijfer over High School, een brief van aanbeveling, gestandaardiseerde toelatingstoetsen en/of toelatingsgesprek, waar in Nederland het diploma gewaarborgd wordt, door middel van de Schoolinspectie en centraal vastgelegde eisen. Dit is, volgens de publicaties, te zien in de wijze waarop talenten benaderd worden. In de Verenigde Staten wordt actief gezocht, en worden talenten direct benaderd om deel te nemen aan een programma voor meer- en hoogbegaafden, terwijl In Nederland een afwachtende houding wordt aangehouden door de universiteiten. Volgens Segers et al(2012), Hoogeveen et al(2004), Peters et al(2009), Brody, L.E(1998), Reis et al(2009), Eijl et al(2005) is het gebruikelijk in de Verenigde Staten om talent op te sporen en te enthousiasmeren om een verdiepende, aanvullende, cursus te doen, en dit op alle niveaus. Een leerling in Nederland zal, ondanks het aanwezige talent, niet automatisch gevraagd worden om bijvoorbeeld een verdiepend onderzoek te doen. Verder blijkt uit de publicaties van Peters et al(2009) en Wallace (2005) dat projecten op academisch niveau in de Verenigde Staten geïnstitutionaliseerd zijn en een belangrijk deel van de uitdaging voor talenten, in het bijzonder meer- en hoogbegaafden, vormen. Bijna alle publicaties, zowel binnenlandse als buitenlandse, geven aan dat slechts een klein gedeelte van de leerlingen, in het bijzonder de begaafde en hardwerkende leerling en niet, noodzakelijkerwijs, de hoogbegaafde leerling voldoet aan de selectiecriteria die in Nederland voor deelname aan een precollege worden gesteld. Van de groep leerlingen in mijn onderzoek zal slechts een leerling aan het criteria van een hoog gemiddeld cijfer, gedurende meerdere leerjaren, voldoen, terwijl de overige doelgroepleerlingen de motivatie put uit de meer academische uitdaging, zoals dit aangeboden is tijdens dit onderzoek via het profielwerkstukproject Innovatiechallenge van de Technische Universiteit Eindhoven. . Dat verklaart waarom men in de Verenigde Staten al veel ervaring heeft met het opstellen van programma’s voor hoogbegaafde leerlingen in de bovenbouw. Zo zijn bijvoorbeeld de zogenaamde Advanced Placement Programma’s ontwikkeld. Welke onder auspiciën staan van “the College Board”. Een Advanced Placement Program, is een academisch programma dat of op de middelbare school , onder auspiciën van een Universiteit, wordt uitgevoerd, of op de Universiteit zelf . Deze programma’s kunnen ook online uitgevoerd worden. Dit systeem heeft veel navolging in de Verenigde Staten, maar bestaat niet in Nederland. Deze additionele programma’s worden op de eigen school door middel van verdiepende opdrachten uitgevoerd, al dan niet onder begeleiding van een universiteit, of door een programma op een Universiteit. 11 Op Universiteiten in Nederland is het mogelijk om deel te nemen aan profielwerkstukprogramma’s. Precollege programma’s en profielwerkstukprogramma’s op de eigen school met academische ondersteuning waren in de gekozen onderzoeksperiode en benodigde voorbereidingstijd niet realiseerbaar. Hoewel het profielwerkstuk programma op een universiteit niet gelijk is aan een van de AP programma’s, komt het volgens de onderzoeker, redelijkerwijs gesproken, overeen. Voordeel voor het onderzoek, met de beoogde doelgroep is het veelal ontbreken van hoge selectiecriteria welke voor precollege programma’s gelden. Gekozen is om deel te nemen aan een profielwerkstukprogramma van de Technische Universiteit Eindhoven genaamd Innovatiechallenge als arrangement van de verrijkingsstof. In dit geval is in het onderzoek een programma gecreëerd wat overeen komt met het AP programma uit de Verenigde Staten. Het vernieuwende in het onderzoek is het toepassen van een profielwerkstukprogramma, als een AP derivaat, en hiermee het toepassen van de zienswijze uit de Verenigde Staten op het aanbieden verrijkingsstof aan de doelgroep. In een programmeringsonderzoek voor het Ministerie van OCW geeft Segers et al (2012) aan dat een verschil in de lesurentabel van primair en voortgezet onderwijs gevonden kan worden. Gebleken is dat Nederland laag scoort op het aantal uren onderwijs in de exacte vakken, twee uur onder het gemiddelde van de OESO landen. Daar waar in de Verenigde Staten gemiddeld vijf uur aan science vakken wordt besteed in de onderbouw, wordt er in Nederland slechts een gemiddelde van drie uur over klas twee en drie besteedt. In de bovenbouw is het verschil zelfs nog groter. Volgens de onderzoeker zou dit misschien een aanwijzing kunnen zijn voor de achterblijvende interesse voor technische richtingen en zal verder onderzocht kunnen worden. Er zijn ervaringen met hoogbegaafde leerlingen op verschillende leeftijden. In Nederland is vooral veel bekend over deze groep leerlingen in het basis- onderwijs, en over de studenten in het hoger onderwijs. Voor het voortgezet onderwijs, in het bijzonder de tweede fase, is er minder bekend. Door literatuuronderzoek te doen naar de toepassingen met positieve ervaringen in zowel Nederlandse als buitenlandse literatuur is de verwachting dat er inzicht verkregen wordt in “the best practices” voor meer- en hoogbegaafden in de bovenbouw van het voortgezet onderwijs. Er is onderzocht welke lesstof er in het curriculum behandeld wordt tijdens de onderzoeksperiode. Hiervan uitgaand is onderzocht welke verrijkingsstof er beschikbaar is voor de tweede fase voor het vak Natuurkunde buiten de verrijkingsstof die aangeboden wordt in de methode Systematische Natuurkunde en welke geschikt is om toe te passen in het ontwerp. Of men de literatuur uit de Verenigde Staten gebruikt of de literatuur uit Nederland, voor het uitdagen van meer- en hoogbegaafden ziet men vier wegen die moeten leiden tot een uitdagende leeromgeving met oplossingen volgens Boers-Muller, A (2013), Hoogeveen et al(2004) en Amelas, E (2009) 1. Het versnellen in het opleidingstraject, dit kan gedeeltelijk of volledig zijn. Onderdeel hiervan is het aanbieden van additionele programma’s van opvolgende opleidingen. In de basisschool een programma wat gerelateerd is aan opdrachten uit het voortgezet onderwijs, In de onderbouw van het voortgezet onderwijs, opdrachten uit de bovenbouw, en in de bovenbouw academische opdrachten. En op de Universiteiten, de zogenaamde Honorsprogramma’s 2. Het compacten en verrijken van de lesstof 3. Het plaatsen in een plusklas, waar naast het reguliere extra uren aan verdiepende opdrachten wordt besteedt. 4. Het plaatsen in een zogenaamde peerclass, waarbij de klas bestaat uit leerlingen met vergelijkbare begaafdheid. Zowel in de Verenigde Staten als ook in Nederland, wordt er melding gemaakt van de beperkingen waarop toelating tot een zodanig programma leidt. Eijl et Al(2005) omschrijft het als de keus tussen cognitieve – en academische vaardigheden. Dit wordt bevestigd door Reis et al(2009), Peters et al(2009), Brody, LE(1998), Hoogeveen et al (2004), Segers et al(2012), en Eijl et al(2007). Voor de 12 doelgroep betekent dit voor toelating tot het Pre-college van Universiteit Leiden een gemiddelde van 8,0 over het totale voortgezet onderwijstraject. Dit is geen uitzondering, Volgens Peters et al(2009) gebruikt 28% van de universiteiten in de Verenigde Staten een, met de Nederlandse precollege programma’s vergelijkbaar toelatingsbeleid. Dit toelatingsbeleid doet alleen recht aan de gemotiveerde en hardwerkende leerling met hoge gemiddelde cijfers, volgens Hoogeveen et al (2004) gecategoriseerd als “de techneut”, welke in tegenstelling tot “de onderzoeker”, gaat voor hoge gemiddelden. “De onderzoeker” kenmerkt zich door meer conformistische cijfers met de rest van de klas en vaak een vorm van onderpresteren. Daarnaast zijn er ook de notoire onderpresteerders die zeer lage cijfers halen. Slechts een klein deel van de Meer- en Hoogbegaafden behoort tot de categorie “de techneut”. Peters et al (2009) refereert aan een uitspraak van een interviewer van Harvard University, die stelt dat je pas weet wat voor vlees je in de kuip hebt, als je een gesprek met iemand gehad hebt. In het kader van het gedeeltelijk versnellen, voor de doelgroep, wordt gesproken door Peters et al(2009) over Advanced Placement Programs (Verder in de tekst AP genaamd), met een bijzondere vorm het langeafstandsonderwijs, wat op het John Hopkins Center For Talented Youth, door Wallace, P (2005) besproken wordt. AP wordt in de Verenigde Staten, volgens Peters. et al(2009) voor zeventig procent toegepast in het onderwijs aan meer- en hoogbegaafden op highschool, leerlingen vergelijkbaar met de doelgroep. Soms wordt een verrijkingsprogramma zoals het International Bacchelaureate toegepast, maar dat betreft slechts vijf procent van het totaal aan speciale programma’s. Volgens Peters et al (2009) is het AP in de meerderheid toegepast, omdat het een programma is, wat geïnstitutionaliseerd is via de College Board in de Verenigde Staten. Hierbij worden academische programma’s aangeboden die op universiteiten worden gepresenteerd, of die door docenten op middelbare scholen worden gegeven onder auspiciën van een Universiteit. Verder wordt er volgens Reis et al(2009), Brody, LE (1998), Peters et al(2009) en Taylor et al(2006) gebruik gemaakt van de behaalde resultaten in honors programs en AP als geheel of gedeeltelijke vrijstelling gebruikt op vervolgopleidingen. Volgens Taylor et Al(2006) blijkt verder dat studenten die een IB programma gevolgd hebben daar later ook in hun carrière voordeel van hebben. Iets wat uit meerdere publicaties wordt aangehaald. Brody, LE(1998) geeft het vroegtijdig studeren aan een universiteit in een vorm van AP het academisch denken stimuleert. In Nederland zijn er volgens Eijl et al(2005) Hoogeveen et al(2004) en Segers et al (2012) voornamelijk de Precollege programma’s voor leerlingen in klas vijf en zes en de honorsprogramma’s voor studenten. Beiden alleen gericht op de bovengemiddeld presterende leerlingen en studenten. Over het volledig versnellen bestaan verschillende meningen, Hoewel Brody, LE(1998) al aanhaalt dat versnellen een mogelijke optie is, en dit bevestigd wordt door Reis et al(2009) en Hoogeveen, L (2008) welke laatste aangeeft dat er geen redenen zijn op sociaal emotionele gronden om het te laten, wordt er in Nederland toch terughoudend op gereageerd. Het wordt als laatste redmiddel gezien. Als verrijkingsstof in Nederlandse publicaties worden volgens Boers-Muller, A(2013) en Eijl et al(2007) ook het deelnemen aan olympiades, tto-onderwijs, gedeeltelijke IB programma’s, extra curriculaire vakken zoals Psychologie , Filosofie en aanbieden van Technasium projecten genoemd. De eerste twee extra curriculaire vakken worden, op onze school, aangeboden aan de onderbouwklassen. Verder is het vak Wetenschap op de lesurentabel voor deze leerlingen geplaatst. Dit wordt dan aangeboden in een tto- Gymnasium zetting. Voor alle bovenbouw leerlingen geldt, dat er deelgenomen wordt aan Wiskunde Olympiades en voor de tto- leerlingen in het bijzonder nemen deel aan de Engelse component van het IB programma. Deze IB component, geeft de mogelijkheid te verrijken in taal en kennis door projecten aan te bieden welke internationaal georiënteerd zijn, zoals het Yes-R project. Er is gekeken naar het standaard curriculum zoals dat volgens de methode Systematische Natuurkunde (2004) behandeld wordt in de vierde klas, en wat er volgens de literatuur aanbevolen wordt. Kijkend naar de huidige methode, worden er, buiten een enkele opdracht, geen verrijkende of 13 differentiërende opgaven aangeboden. Voor komende jaren zal daarom een andere methode worden ingevoerd. Deze methode, Overal Natuurkunde (2013), voorziet hier wel in door gedifferentieerde opdrachten en vragen, zodat iedere leerling de vragen op haar, of zijn, niveau aangeboden krijgt. Veel van de doelgroepleerlingen hebben dubbele profielen en extra vakken om aan hun behoefte aan verrijking te voldoen. Het aanbieden van deze “rijkere” programma’s wordt door Brody, LE (1998) aangehaald als de motivator voor deze leerlingen, waar hij zich baseerde op de ideeën van Frank Aydelotte in de twintiger jaren van de vorige eeuw in de VERENIGDE STATEN. Samenvattend kan gesteld worden dat een additioneel programma te arrangeren is door een keuze uit De volgende mogelijkheden: 1. Pre-college programma 2. AP-programma bij een universiteit 3. Profielwerkstuk programma van een universiteit 4. Profielwerkstuk programma op school. 5. Verdiepende opdrachten op basis van de methode. Voor het precollege programma hebben de meeste leerlingen een te laag gemiddelde, er zijn er zelfs die met moeite een voldoende gemiddeld staan. In Nederland zijn geen AP-programma’s draaiende op Universiteiten, Eventueel zou kunnen worden aangesloten bij het AP programma CTYonline van het John Hopkins Center For Talented Youth, maar dit was rooster technisch niet realiseerbaar, verder was het niet te realiseren in de beoogde tijdsperiode, en wordt er een aanzienlijke bijdrage verlangd, variërend van € 500, - tot € 1200, - voor een AP cursus. Aansluiting bij een profielwerkstuk programma van een universiteit biedt een eenvoudige toegang tot een academische omgeving welke stimulerend kan werken, waar de doelgroepleerlingen op eenvoudige wijze begeleidt kunnen worden, en waar geen, of weinig toelatingseisen gelden. Een profielwerkstuk van academisch niveau op school is, op termijn, te realiseren, maar biedt geen extra stimulans die een “vreemde” omgeving, zoals een Universiteit, met haar faciliteiten, en begeleiding door student-assistenten, wel kan bieden. Aangezien Systematische Natuurkunde beperkt is in de ondersteuning voor het aanbieden van verrijkingsstof, is het niet mogelijk dit te gebruiken voor een additionele verrijkingsopdracht ten tijde van het onderzoek. Mocht dit wel zo zijn, dan mist deze oplossing de mogelijkheid de academische externe omgeving aan te bieden. Gekozen wordt voor het Profielwerkstuk programma in een academische omgeving, aangezien dit het meeste overeenkomt met het AP programma waar men in de Verenigde Staten goede ervaringen mee heeft, en wat de kans biedt op een ander abstractie niveau te werken en ondersteund te worden. 14 5. Methode van onderzoek Om te komen tot een antwoord op de onderzoeksvraag: In hoeverre is de deelname aan de Innovation Challenge tegemoet gekomen aan de specifieke behoeften van hoogbegaafde leerlingen? Met als deelvragen: 1. Wat zijn de specifieke behoeften van hoogbegaafde leerlingen in de bovenbouw? 2. Wat zijn de “best practices” van collegae met het aanbieden van een programma voor hoogbegaafde leerlingen in de onderbouw ? 3. In hoeverre komt de methode Systematische Natuurkunde tegemoet aan de behoeften van hoogbegaafde leerlingen? 4. Welke programma’s bestaan er al voor onderwijs aan hoogbegaafde leerlingen in de bovenbouw? Is het onderzoek op de volgende wijze uitgevoerd: Er is gebruik gemaakt van vragenlijsten voor beantwoording van vragen door de meer- en hoogbegaafde leerlingen in de bovenbouw, collega’s die lesgeven in de onderbouw aan meer- en hoogbegaafde leerlingen en directie van de school. De vragenlijsten zijn gehanteerd om een vast format voor de beantwoording van de vragen te krijgen en de mogelijkheid om ze via email aan te bieden. De deelvraag “Wat zijn de specifieke behoeften van hoogbegaafde leerlingen in de bovenbouw?”, is op de volgende wijze onderzocht. Hoogbegaafde leerlingen uit de bovenbouw heb ik geïnterviewd, door middel van een vragenlijst voorafgaand aan de onderzoeksperiode, om vast te stellen hoe zij het beste gemotiveerd werden en het meeste leerden, tevens kon zo een nulmeting worden gehouden. Dit betrof achttien meer- en hoogbegaafde leerlingen uit de voormalige klas 3MC. Het interview met de projectleiders is gekozen om een brede beantwoording mogelijk te maken, inzicht te verkrijgen over de redenen en ervaring van de meer- en hoogbegaafdenklassen in de onderbouw en tevens om een goede evaluatie van de motivatie van de doelgroep leerlingen te krijgen De deelvraag” Wat zijn de “best practices” van collegae met het aanbieden van een programma voor hoogbegaafde leerlingen in de onderbouw ?” Is op de volgende wijze onderzocht. Voor het vaststellen van de best practices van docenten op het gebied van onderwijs aan hoogbegaafde in de onderbouw heb ik collega-docenten geïnterviewd. Acht collega’s van de boven- en onderbouw zijn bevraagd met behulp van een vragenlijst om hun “best practices” met hoogbegaafde leerlingen die nu ook in de bovenbouwklassen zitten, vast te leggen; twee collega’s wiskunde, twee collega’s scheikunde, twee collega’s biologie en twee collega’s natuurkunde. Bestudering van de publicatie: “Het uitdagen van Talent” (Eijl, Wientjes, Wolfensberger, M.V.C., & Pilot, 2005) Heeft inzicht gegeven welke “best practices” er in Nederland zijn, bij het gebruik van verrijkingsstof. De beantwoording van deze vragen hebben tot inzicht in de “best practices” geleid, hoe om te gaan met het te gebruiken lesmateriaal en de wijze van lesgeven. Hierdoor was het mogelijk om vast te stellen welke motivatoren gebruikt konden worden in het onderwijsproces. De deelvraag” In hoeverre komt de methode Systematische Natuurkunde tegemoet aan de behoeften van hoogbegaafde leerlingen?” Is op de volgende wijze onderzocht: Als eerste door bestudering van de methode: "Systematische Natuurkunde, vwo 4 kernboek A” (Baalen, et al., 2006). Is het standaard curriculum bepaald en is er onderzocht of er verrijkingsopdrachten in de methode aanwezig waren. Verder is onderzocht of er binnen de opdrachten gedifferentieerd kon worden, al naar gelang de intellectuele behoefte van de leerlingen. De deelvraag “Welke programma’s bestaan er al voor onderwijs aan hoogbegaafde leerlingen in de bovenbouw?” Is op de volgende wijze onderzocht. 15 De literatuur heb ik onderzocht op bestaande onderwijspraktijken op het gebied van hoogbegaafden in de bovenbouw. Hierbij is gekeken naar literatuur uit Nederland en de Verenigde Staten. Onderwijs aan meer- en hoogbegaafde bovenbouw leerlingen in de Verenigde Staten is, door de langere traditie die zij met deze vorm van onderwijs hebben, verder ontwikkeld, in vergelijking tot de Nederlandse situatie. Op het Internet heb ik gekeken naar mogelijk, uitdagende programma’s die aansluiten bij het niveau van hoogbegaafde leerlingen in de bovenbouw. De directie is bevraagd door middel van een vragenlijst, om inzicht te krijgen in de randvoorwaarden waar binnen het onderwijs aan meer- en hoogbegaafde leerlingen moet voldoen binnen de school. Beperkingen die voor het onderzoek gelden zijn : a. De periode waarin het veldwerk, het verzamelen van onderzoeksresultaten, gedaan kon worden. Het Innovation Challenge start in oktober 2012 en eindigt in maart 2013. b. Een nevenvoorwaarde was, en is, het standaard curriculum wat alle andere vwo leerlingen met natuurkunde in deze periode aangeboden krijgen. Om verschillen te kunnen detecteren was het van belang om de meetbaarheid mee te nemen in de randvoorwaarden. Dit zijn enkele criteria die bepaald zijn om het onderzoek tot een succes te brengen. c. De praktische haalbaarheid om een additioneel programma te realiseren binnen de huidige programmering Op basis van het voorgaande zijn de uitgangspunten voor het arrangement, met betrekking tot lesmateriaal en wijze van lesgeven verwerkt, Dit was nodig om vast te stellen wat de huidige status van de lesstof was voordat er aanpassing plaatsvond en wat de status van de lesstof in de toekomst moet zijn. Hoewel in eerste instantie uitgegaan werd van zelf te arrangeren lesstof is door voortschrijdend inzicht na lezen van de literatuur van Wallace, P (2005), Brody, L(1998) Reis et al(2009) en Eijl et al(2005) gekozen voor een profielwerkstuk programma aan de Technische Universiteit Eindhoven Deze vorm van verrijking is toegepast in een additioneel project van de tien leerlingen uit de doelgroep die natuurkunde in het profiel gekozen hebben, aangevuld met een leerling die wel de kenmerken heeft van een hoogbegaafde, maar niet in de voormalige masterclass is opgeleid. Tussentijds zijn deze elf leerlingen bevraagt door middel van korte interviews door de docent, en door ze te bevragen met behulp van vragenlijsten. Deze resultaten hebben aanleiding gegeven tot bijstelling van het oorspronkelijke arrangement, zodat het project een betere aansluiting met de behoefte van de leerlingen heeft gekregen. Tot slot heb ik geëvalueerd of de deelname aan de Innovation Challenge heeft voldaan aan de specifieke behoefte van hoogbegaafde leerlingen in de bovenbouw door middel van vragenlijsten. Om antwoord te krijgen op de onderzoeksvraag: “In hoeverre is de deelname aan de Innovation Challenge tegemoet gekomen aan de specifieke behoeften van hoogbegaafde leerlingen?” Zijn de volgende stappen ondernomen: a. Door analyse van de eerder genoemde bevraging van de elf doelgroepleerlingen is bepaald hoe de leerlingen de additionele verrijkingsstof ervaren hebben. Of ze zich voldoende uitgedaagd voelden en of ze zich beperkt voelden in hun ontwikkeling. b. Door de producten van de leerlingen te analyseren op toegepaste kennis door de leerlingen is vastgesteld of er verrijking heeft plaats gehad op basis van het aangeboden project. Deze verrijkingsproducten zijn gewaardeerd, en worden mee genomen in het practicum cijfer van periode 4, waar het gemiddeld wordt met practicum P4. Dit vormt een onderdeel van de cijfers in het examendossier. 16 c. Door analyse van de eerder genoemde bevraging van de elf doelgroepleerlingen is bepaald of de leerlingen zich extra gemotiveerd voelden tijdens het werken aan de Innovation Challenge. d. Door analyse van alle vragenlijsten en interviews is een lijst met aanbevelingen gemaakt voor de directie, projectcoördinatoren en collega’s waaraan verrijkingsstof voor deze groep leerlingen moet voldoen in de 2e fase, tevens zijn de randvoorwaarden vastgelegd waaronder een dergelijk project zou kunnen werken. 17 5. Resultaten en conclusies Het onderzoek geeft antwoord op de volgende vraag: In hoeverre is de deelname aan de Innovation Challenge tegemoet gekomen aan de specifieke behoeften van hoogbegaafde leerlingen? Om hier toe te komen is een antwoord gezocht op de volgende deelvragen: - Wat zijn de specifieke behoeften van hoogbegaafde leerlingen in de bovenbouw? - Wat zijn de “best practices” van collegae met het aanbieden van een programma voor hoogbegaafde leerlingen in de onderbouw? - In hoeverre komt de methode Systematische Natuurkunde tegemoet aan de behoeften van hoogbegaafde leerlingen? - Welke programma’s bestaan er al voor onderwijs aan hoogbegaafde leerlingen in de bovenbouw? Analyse per deelvraag levert het volgende op: Wat zijn de specifieke behoeften van hoogbegaafde leerlingen in de bovenbouw? Uit de interviews met de hoogbegaafde leerlingen uit de bovenbouw is gebleken dat uitdagende opdrachten die een grote mate van zelfstandigheid vragen, maar niet te open zijn, sterk tegemoet komen aan hun behoeften. Leerlingen verwachten een verdiepende, open opdracht, waar door middel van zelfwerkzaamheid de verdieping plaats vindt. De leerlingen geven aan dat een conceptuele benadering door de docent de voorkeur verdient, waarna zij zelf de stof gaan onderzoeken, en zich dan verdiepen in de details. De verrijking door zelfstudie zogezegd. Dit resultaat komt overeen met de aanbevelingen in de literatuur onder andere in Hoogeveen et al(2004). In het geval van projecten vragen zij om een conceptuele benadering, en als uitdaging zien zij het onderzoeken, uitwerken en presenteren. De conclusie luidt dan ook dat de leerlingen een conceptuele benadering, en ruimte om zelf de verrijking te onderzoeken, verwachten. Deze onderzoeksvraag heeft een bevestiging gegeven op de al in de literatuur gepubliceerde resultaten en heeft gediend als uitgangspunt voor mogelijke oplossingsrichtingen voor te arrangeren verrijkingsstof. Aan de hand van de uitkomsten van de vragenlijsten heb ik kunnen vaststellen dat het Profielwerkstukprogramma Innovation Challenge grotendeels heeft voldaan aan de specifieke behoefte van hoogbegaafde leerlingen in de bovenbouw. Sommige leerlingen hadden een iets technischer opdracht verwacht, maar werden wel geïnspireerd door de academische omgeving, hoewel de opdracht minder aansloot bij de behoefte aan een onderzoek in techniek Het resultaat is beïnvloed door de beperking om te kiezen voor slechts 1 profielwerkstukprogramma voor de hele groep te begeleiden leerlingen. Het belang van de beheersbaarheid tijdens het onderzoek, werkte in dit geval dus niet in het voordeel van sommige leerlingen. Om aan de verwachting van alle doelgroepleerlingen tegemoet te komen, zullen er meer mogelijkheden gecreëerd moeten worden, waarschijnlijk op meerdere Universiteiten. Wat zijn de “best practices” van collegae met het aanbieden van een programma voor hoogbegaafde leerlingen in de onderbouw? Met betrekking tot de “best practices” van collegae heb ik gevonden dat alle docenten compacten en verrijken gebruiken als onderwijsoplossing, wel zijn er grote individuele verschillen. Uit de beantwoording van de vragenlijsten blijkt dat de collega’s veelal werken met het concept van compacten en verrijken. Er is echter een verschil onderling, en dat is niet alleen afhankelijk van het vak, maar ook van persoonlijke aard. Wel is er een overeenkomst te zien tussen het gemak waarmee de docent een grotere scheiding aanbrengt tussen conceptueel benaderen en volledig een onderwerp behandelen en de beoordeling door de leerlingen. Des te meer de leerlingen vrijheid krijgen in het verdiepen, en invloed hebben op hun eigen leerproces des te positiever staat men tegenover het vak, met verbeterde motivatie als gevolg. 18 Daarnaast is gebleken dat docenten die meer ruimte bieden voor vrije interpretatie door de leerlingen, en een hogere mate van zelfwerkzaamheid, over het algemeen een grotere verrijking weten te bereiken. Dat is in overeenstemming met resultaten van Nederlandse onderzoeken en onderzoeken uit de Verenigde Staten naar de omgang met meer en hoogbegaafde leerlingen. Dit wordt bevestigd in het afgenomen interview van de projectleiders en de vragenlijsten welke de directie heeft beantwoord. Zowel Hoogeveen et al(2004) als Reis et al(2009), Boers-Muller, A(2013) en Eijl et al(2005) bevestigen dit. Voor het onderzoek geeft deze vraag geen hernieuwde inzichten. Als conclusie is te stellen dat bij een grotere scheiding tussen conceptuele benadering via compacten en verrijking, met vereiste zelfwerkzaamheid van de leerlingen, de perceptie van de leerlingen positiever is over het vak. Met als gevolg een grotere bereidheid om aan het vak te werken. Waar rekening mee gehouden moet worden is het feit dat de Verenigde Staten programma’s voor Meer- en hoogbegaafden als sinds de jaren 20 van de vorige eeuw ontwikkeld hebben, en dit in Nederland een recente ontwikkeling is. Kijkend naar de doelgroep, is er in de Verenigde Staten een programma ontwikkeld zoals het AP programma, waar de kwaliteit en aanbod gereguleerd wordt vanuit “the College Board” Wallace, P(2005), Peters et al(2009) en Brody, L.E(1998), terwijl er in Nederland alleen een Precollege wordt aangeboden voor een iets oudere doelgroep en wat voor veel leerlingen niet toegankelijk is in verband met de selectiecriteria, Eijl et al(2005), Eijl et al(2007) en Segers et al(2012) De best practices uit de Verenigde Staten zijn dus niet direct over te nemen, zonder verder onderzoek te verrichten hoe dit in Nederland vertaald kan worden. In hoeverre komt de methode Systematische Natuurkunde tegemoet aan de behoeften van hoogbegaafde leerlingen? In de methode Systematische Natuurkunde kon ik geen geschikt materiaal vinden speciaal voor meeren hoogbegaafde leerlingen in de bovenbouw. De aangeboden stof miste verrijkingscomponenten, en was niet uitdagend genoeg. In verband met het nieuwe examenprogramma voor de Natuurkunde zijn meerdere methoden onderzocht, waar dit aspect in is mee genomen. De conclusie is dat er meerdere methoden zijn, die hier een verbetering in bieden. Op de school, waar onderzoek is verricht, is gekozen voor de methode Natuurkunde Overal van de uitgeverij Noordhoff, waarin zowel in de boeken, als ook in de digitale component van de methode, zowel verdieping als differentiatie mogelijk is. In het onderzoek is de gevonden verrijkingsstof niet gekozen, maar is gekozen voor een additioneel programma. Voor het onderzoek is deze vraag niet van belang geweest. Welke programma’s bestaan er al voor onderwijs aan hoogbegaafde leerlingen in de bovenbouw? Uit mijn literatuuronderzoek naar bestaande speciale programma’s voor hoogbegaafde leerlingen in de bovenbouw is gebleken dat er verschillende mogelijkheden zijn om te verrijken buiten het reguliere curriculum om, hier wordt melding van gemaakt door Eijl et al(2005), Eijl et al(2007), Wallace, P(2005) Reis et al(2009), Brody, LE (1998), Peters et al(2009), Hoogeveen et al(2004), en Segers et al(2012) Geconcludeerd kan worden dat er meerdere mogelijkheden buiten de methoden om zijn. In Nederland kan gekozen worden voor een op school uit te voeren project, door deelname aan een Profielwerkstuk programma op school, deelname aan een profielwerkstukprogramma aan een Universiteit of het precollege op een Universiteit. De vraag wat er toepasbaar is, is te beantwoorden door te richten op projecten en/of profielwerkstukprogramma’s op school of universiteit. Conform de zienswijze zoals beschreven door Wallace, P (2005) in de publicaties van “the college board” in de Verenigde Staten zal een soort AP programma toepasbaar zijn voor de doelgroep. Het toepassen van een profielwerkstukprogramma aan een Universiteit voldoet hier het meeste aan. Een conclusie die getrokken kan worden is: dat het precollege af valt in verband met de toelatingscriteria waar de meeste doelgroepleerlingen niet aan voldoen en het feit dat het precollege zich richt op de leerlingen van klas vijf en zes, en niet klas vier zoals uit de doelgroep. Verder geldt dat de onderzoeksperiode tekort is om aan een precollege 19 programma deel te nemen. Conform de zienswijze, zoals beschreven in de publicaties van “the college board”, in de Verenigde Staten, zal een programma, dat inhoudelijk vergelijkbaar is met de AP programma’s, toepasbaar zijn voor de doelgroep, Het toepassen van een profielwerkstukprogramma aan een Universiteit voldoet hier het meeste aan. Dit is gerealiseerd door deel te nemen aan het profielwerkstuk programma Innovation Challenge van de Technische Universiteit Eindhoven. Hier namen 31 leerlingen uit heel Nederland aan deel. Er waren geen eisen gesteld aan de toegang. De leerlingen met minder goede prestaties op school hadden hierdoor toegang tot dit project. De opdracht was open gesteld, waardoor de leerlingen, door onderzoek te doen, een eigen concept konden bepalen. Ze hebben zich in het onderwerp verdiept, met als resultaat dat er verrijking plaats vond, gerapporteerd en gepresenteerd. Er is hier gebruik gemaakt van de mogelijkheden die in een academische omgeving gerealiseerd kon worden. Directe begeleiding werd tijdens dit project door studentassistenten gedaan. De onderzoeker begeleidde de leerlingen op school, maar om een idee te krijgen voor de randvoorwaarden is er niet ingegrepen op het proces. Een aantal leerlingen had hierdoor moeite om te starten, en konden na interventie door de onderzoeker pas weer door. Een andere groep heeft meer sociale problemen onderling ondervonden op het gebied van overleg. Op basis van de antwoorden op de meervoudige vragenlijsten aan de meer- en hoogbegaafde bovenbouwleerlingen, welke in het onderzoek betrokken werden, het interview met de projectleiders en het literatuuronderzoek, kan geconcludeerd worden dat deelname aan het profielwerkstukprogramma Innovation Challenge een toepasbare manier is om de betreffende leerlingen uit te dagen. De onderzoeksvraag “In hoeverre is de deelname aan de Innovation Challenge tegemoet gekomen aan de specifieke behoeften van hoogbegaafde leerlingen?” levert het volgende op: De leerlingen waren zeer gemotiveerd tijdens dit project, en straalde dit uit naar, andere reguliere leerlingen, ouders en projectleiders voor de meer- en hoogbegaafden. Meetbaar was de mate van verrijking welke plaats heeft gevonden. Dit kwam naar voren uit de evaluatie van de antwoorden van de laatste vragenlijst door de meer- en hoogbegaafde bovenbouw leerlingen en uit de observaties door de projectleiders zijn gedaan en besproken zijn in het interview. Een ander gegeven waren de producten die ze gerealiseerd hebben, waarbij ze een eervolle vermelding kregen voor de beste posterpresentatie en het gepubliceerde interview, door een journalist van het Eindhovens Dagblad, waarin van een van de groepen het idee en de uitwerking ervan beschreven zijn in een bijlage van de vrijdag editie van vijftien maart 2013. Als, niet meetbaar resultaat kan verder vermeld worden, dat in de lessen te merken is dat de doelgroepleerlingen het vak Natuurkunde op een gemotiveerde manier benaderen. Een van de leerlingen is zelfs dusdanig gemotiveerd dat hij, ondanks zijn lagere gemiddelde, toch gaat proberen te voldoen aan de toelatingseisen voor het Precollege in Leiden Universiteit, Of dit door het project komt is niet met zekerheid vast te stellen. Wel kan ik zelf vast stellen dat leerlingen, die afgelopen jaar minder goede testresultaten hadden, duidelijk hogere resultaten behalen tijdens de toets weken in vergelijking met vorig schooljaar. Het kan echter ook een resultaat zijn van de meer conceptuele benadering die voor de 2e fase geldt, en waarbij zelfwerkzaamheid tot verrijking leidt. Uit de evaluatie van de vragenlijsten die aan leerlingen gesteld is, valt op te merken dat de leerlingen deze vorm van verrijken en versnellen waarderen. De leerlingen geven bijna allemaal, op 1 uitzondering na, aan dat ze een gelijksoortig academisch project graag weer aan willen deelnemen. Als eindconclusie is te stellen dat na het volgen van een profielwerkstukprogramma, zoals Innovation Challenge, er geen nadelige invloed op de resultaten van de leerlingen is waar te nemen. Dat er een motiverende werking van uit is gegaan en dat het kan voldoen aan de behoefte van de meer- en hoogbegaafde leerlingen in de bovenbouw. Wel dat bij een volgend traject, er keuze moet zijn voor de leerlingen om te voldoen aan hun specifieke behoefte. 20 7. Discussie en aanbevelingen Voor het beantwoorden voor zowel mijn hoofd als deel onderzoeksvragen heb ik gebruik gemaakt van interviews. Daarnaast heb ik de methode Systematische natuurkunde onderzocht en literatuuronderzoek gedaan naar bestaande programma’s voor hoogbegaafde leerlingen in de bovenbouw. Over de validiteit van de vragenlijsten is het volgende op te merken: De antwoorden van de leerlingen heb ik vergeleken met de indruk die projectleiders van de meer- en hoogbegaafden klassen uit de onderbouw hebben. Ik heb hieruit geconcludeerd, dat de antwoorden van de leerlingen een goed beeld geven. De antwoorden van de docenten komen overeen met de literatuur op het gebied van onderwijs aan meer- en hoogbegaafde leerlingen. De interview vragen met de twee projectleiders zijn gebaseerd op de ervaringen die zij hebben uitgewisseld met ouders van de leerlingen en de leerlingen zelf. De twee directieleden, de rector en de directeur onderwijszaken, die bevraagd zijn, hebben geantwoord uit hoofde van hun functie. Gezien het professionalisme van directieleden en projectleiders is het aannemelijk dat de antwoorden bruikbaar zijn voor het onderzoek. De invloed op de uitkomst van het onderzoek is echter beperkt. Door de antwoorden van verschillende vakdocenten naast elkaar te zetten, is te zien dat de antwoorden als persoonlijk gezien kunnen worden. Ik heb geen indicatie gezien dat ze vak afhankelijk zijn. Deze persoonsafhankelijkheid en vak onafhankelijkheid komt overeen met de vermelding in de literatuur. De vragenlijsten die de door de leerlingen, docenten, en directie beantwoord zijn, hebben geen statistische waarde. De populaties van deze groepen zijn daar te klein voor. Het kan wel gebruikt worden als indicatie binnen het onderzoek. Hoewel de antwoorden van leerlingen en docenten indicatief zijn, kunnen ze door de overeenkomst met de gevonden voorbeelden in de literatuur, wel breder gebruikt worden als alleen de eigen schoolsituatie. Wat betreft de antwoorden van de projectleiders en directie geldt dat ze vooral betrekking hebben op het concept binnen onze school, de randvoorwaarden die door de directie zijn geschapen voor deze vorm van onderwijs aan meeren hoogbegaafde leerlingen in de onderbouw, schelen per school. Op het literatuuronderzoek is het volgende op te merken: Literatuur over meer- en hoogbegaafde leerlingen wordt op meerdere manieren aangeboden. De twee meest voorkomende publicaties zijn geschreven door ouders en hun ervaringen met deze groep, maar niet wetenschappelijk onderbouwd, en onderzoeksrapporten vanuit de Sociaal Wetenschappen, al dan niet op aanvraag voor het ministerie van Onderwijs. Voor het onderzoek heb ik gebruik gemaakt van de wetenschappelijke publicaties die er zijn over meer- en hoogbegaafde leerlingen. Wel moet ik hierbij aanmerken dat er weinig gepubliceerd is over de groep hoogbegaafde leerlingen in de bovenbouw in Nederland. Voor de wetenschappelijke publicaties uit de Verenigde Staten is de beperking het verschil in de benadering van onderwijs met de Nederlandse situatie. Ik heb ervoor gekozen om mij te beperken tot de publicaties die redelijk toepasbaar zijn in de Nederlandse situatie. Het aantal publicisten in Nederland is beperkt, en maken deel van de belangrijkste stroming binnen de sociale wetenschappen op het gebied van onderwijs aan meer- en hoogbegaafde leerlingen. Dit kan een beperking van de inzichten geven. Door de Nederlandse publicaties met publicaties uit de Verenigde Staten te vergelijken, kan dit verschijnsel verminderd worden. Dit is wel een punt van aandacht. In het Nederlandse onderwijs aan de bovenbouw in het vak Natuurkunde, is Systematische Natuurkunde een veel gebruikte methode, naast Overal Natuurkunde, Pulsar, Newton etc. Toekomstige generaties bovenbouwleerlingen zullen onderwezen worden volgens de eisen van het nieuwe examenprogramma. Systematische Natuurkunde is hierop aangepast, maar biedt nog weinig mogelijkheden tot verrijking. Voor onze school is een neveneffect van het onderzoek, dat verrijking en differentiatie als randvoorwaarde voor keuze van een nieuwe methode mee genomen is en heeft geleid tot de overgang naar Overal Natuurkunde, welke hier beter in voorziet. 21 Op het toepassen van een profielwerkstukprogramma, zoals Innovation Challenge, als een verrijkingsopdracht aan meer- en hoogbegaafde leerlingen kan het volgende opgemerkt worden: Indien er, door de universiteiten, vastgehouden wordt aan de toepassing van profielwerkstukken en jaargang, is deze oplossing niet toegankelijk voor de doelgroep. Ook de toegankelijkheid op basis van selectiecriteria van hoge gemiddelde cijfers kan dan een probleem zijn voor de doelgroep, aangezien de literatuur leert dat het overgrote deel van de doelgroep leerlingen niet opvalt door bovengemiddelde cijfers, maar vaak opgaan in de groep of onderpresteren. Ideaal gesproken, zou een speciaal ontworpen excellentie programma onder auspiciën van een universiteit de voorkeur hebben. Dit is echter op korte termijn niet realiseerbaar. Wel kan dit onderzoek als uitgangspunt dienen om in gesprek te gaan met Universiteiten en Hogescholen om dit wel mogelijk te maken. Het verdient aanbeveling dit verder te onderzoeken en school overstijgend. De keuzes die in de Verenigde Staten mogelijk zijn, zijn in Nederland minder toepasbaar, door het ontbreken ervan of door toelatingseisen die slechts een deel van de leerlingen toestaan om deel te nemen, dit wordt bevestigd in de literatuur. De oplossing om voor een profielwerkstuk programma aan een universiteit te kiezen, is een tijdelijke. Voor een kleine groep leerlingen is het toepasbaar, mits de Universiteit dit gedoogt. Dit is ook de beperking voor het onderzoek. Indien er in Nederland een AP programma wordt gecreëerd, vergelijkbaar met het in de Verenigde Staten gehanteerde programma door “the college board” dan kan dit of onder begeleiding van een Universiteit op de eigen school, of op de Universiteit gevolgd worden. Deze mogelijkheden zullen verder onderzocht en uitgewerkt moeten worden. Wel kan gebruik worden gemaakt via het AP programma van het John Hopkins Center For Talented Youth. Nadeel is niet alleen de toegangstoets maar ook de significante bijdrage die gevraagd wordt voor het zogenaamde CTYonline programma. Een andere mogelijkheid biedt het arrangeren van een programma via TED.com. Nadeel van deze laatste 2 mogelijkheden is het feit dat het niet gericht is op de Nederlandse situatie. Beide mogelijkheden zullen verder onderzocht moeten worden op haalbaarheid. Om gericht te zijn op de Nederlandse situatie, is het aan te bevelen om in overleg te gaan met Universiteiten om te komen tot een meer geïnstitutionaliseerde vorm van een programma zoals het profielwerkstukonderzoek op een Universiteit, tevens kan dan ook de wenselijkheid, of onwenselijkheid, van selectiecriteria ter sprake worden gebracht. Het verdient aanbeveling om te onderzoeken in hoeverre Universiteiten bereid zijn om ondersteuning te verlenen aan AP programma’s op de eigen school. Dit is school overstijgend. De verrijkingsstof, aangeboden via het Innovatiechallenge project, is niet direct toepasbaar voor het vereiste curriculum van het eindexamen. Wel lijkt het erop dat de leerlingen hierdoor geënthousiasmeerd zijn om het vak Natuurkunde positief te benaderen. In hoeverre dit te maken heeft met communicatie over en weer tussen docent en leerling is niet onderzocht. Maar dit kan wel een belangrijke factor zijn. Wat wel merkbaar, maar niet meetbaar, is het uitgedaagd worden in een andere, meer academische, omgeving. Niet alleen de begeleiding maar ook de mogelijkheden tot onderzoek en reflectie op niveau daagt uit. Het verdient aanbeveling om te onderzoeken wat de invloed is op de motivatie om te kunnen onderzoeken in een academische omgeving. Het onderzoek is beperkt tot het profielwerkstuk programma Innovation Challenge. Dit heeft voordeel voor de beheersbaarheid tijdens het onderzoek opgeleverd, maar heeft niet voor alle leerlingen voldaan. Indien een additioneel programma voor alle leerlingen uit de bovenbouw wordt aangeboden, en niet alleen de meer- en hoogbegaafde leerlingen, dan zullen er uiteenlopende profielwerkstuk programma’s aangeboden moeten worden, om de behoefte van de leerlingen optimaal te dekken. In een van de groepen leerlingen is onenigheid ontstaan tijdens het onderzoek. Binnen de groep van meer- en hoogbegaafde leerlingen komen verschillen in sociale capaciteiten naar voren. Volgens de literatuur kunnen de contrasten groter zijn, doordat er minder homogeniteit is tussen de leerlingen. Niet alleen de leeftijdsverschillen, de jongste veertien, de oudste bijna zeventien jaar. Maar binnen de groep van elf leerlingen waren er drie 22 leerlingen met een gedragsstoornis die tot het Autistisch spectrum behoord, en waren enkele leerlingen dusdanig gedreven, dat het sociale aspect verloren ging. De groepskeuze is bepalend. Tijdens het onderzoek is dit vrijgelaten, maar als dit meer geïnstitutionaliseerd wordt, dan zal er aandacht voor de groepssamenstelling moeten zijn. Aanbevelingen: Doordat we gebruik maakten van het profielwerkstuk programma van TU Eindhoven, werden de materialen door hen beschikbaar gesteld. Stel dat er op school een academisch programma beschikbaar moet zijn,dan zullen deze materialen ontwikkeld moeten worden. In het project werd gebruik gemaakt van de expertise van de PR afdelingen, die door middel van presentaties en uitleg ter beschikking werden gesteld. Dit is een beperking als het in eigen beheer wordt gedaan. Student-assistenten begeleiden dit project, voor de meeste leerlingen is dit voldoende, echter op sociaal gebied kan dit tot problemen leiden, het verdient aanbeveling om, indien een dergelijk project opnieuw wordt gevolgd, een begeleidend docent aan te stellen, net als een profielwerkstukbegeleider. Een academische omgeving werkt inspirerend, het is niet alleen een andere omgeving, maar ook een omgeving die meer mogelijkheden heeft om diensten en zaken te regelen. Het simpele feit dat er ontwikkelde posters op A1 formaat gratis afgedrukt werden per groepje, geeft al aan waar de beperkingen op het Voortgezet Onderwijs liggen. Net als de presentatie instructie door het Hoofd van de PR afdeling aan de leerlingen. Verder is de strijd met leerlingen over heel Nederland heen inspirerend. Het is duidelijk dat de leerlingen veel geleerd hebben, maar of ze er ook echt iets aan hebben voor het gewenste examencurriculum? Als mens zijn ze gegroeid. Samenvattend: Om de leerlingen verrijkingsstof te kunnen bieden via een extern programma in Nederland zijn de volgende randvoorwaarden van belang: 1. Onderzoek welke profielwerkstukprogramma’s mogelijk zijn op verschillende Universiteiten. 2. Maak afspraken met meerdere Universiteiten, onder andere over de toelatingseisen 3. Biedt meerdere projecten aan de leerlingen aan, zodat de beste match met persoonlijke voorkeur gemaakt kan worden 4. Creëer de mogelijkheden in het rooster, zowel voor bezoek als studie uren Om de leerlingen verrijkingsstof te kunnen beiden via een extern programma buiten Nederland zijn de volgende randvoorwaarden van belang: 1. Onderzoek welke Advanced Programming courses beschikbaar zijn, in het bijzonder wat de kosten, de toelatingseisen, roostereisen en beschikbaarheid zijn. 2. Onderzoek welke andere cursussen beschikbaar zijn, zoals bij TED.com, in het bijzonder wat de kosten, de toelatingseisen, roostereisen en beschikbaarheid zijn. Om de leerlingen verrijkingsstof te kunnen bieden via een intern programma zijn de volgende randvoorwaarden van belang: 1. Onderzoek welke profielwerkstukprogramma’s mogelijk zijn met ondersteuning van verschillende Universiteiten. 2. Maak afspraken met meerdere Universiteiten, onder andere over de ondersteuning en diensten die geboden kunnen worden 3. Biedt meerdere projecten aan de leerlingen aan, zodat de beste match met persoonlijke voorkeur gemaakt kan worden 4. Creëer de mogelijkheden in het rooster, zowel voor begeleiding als studie uren Het is te overwegen om ook gemotiveerde leerlingen uit de reguliere stroom de mogelijkheid te bieden om deel te nemen aan deze Honorsprogramma’s. Er zal een discussie gestart moeten worden over de toelatingseisen door Universiteiten, zoals die nu gesteld worden, voor het precollege programma. Veel meer- en hoogbegaafde leerlingen voldoen er nu niet aan, terwijl het wel de trigger kan zijn om de motivatie te verhogen. 23 8. Literatuur. 1. Amelas, E. (2009). Het Leonardo concept. IVLOS lerarenopleiding. Utrecht: IVLOS. 2. Boers-Müller, A. (2013). Excelleren in het VO. Excelleren in het VO, bijeenkomst CNVO,sectorraad VO 24januari 2013. Enschede: SLO Enschede, informatiepunt Onderwijs en Talentontwikkeling. 3. Brody, L. E. (1998, 4). The talent searches: A catalyst for change in higher education. Journal of Secondary Gifted Education, (Vol. 9,), Issue 3. 4. Eijl, P. v., Wientjes, H., Wolfensberger, M.V.C., & Pilot, A. (2005). Het uitdagen van talent in onderwijs. Den Haag: IVLOS. 5. Eijl, P., Wolfensberger, M.V.C., Tilborgh, P., & Pilot, A. (2005). Honoursprogramma's in Nederland;Resultaten van een landelijke inventarisatie in 2004. Utrecht: IVLOS. 6. Eijl, P.van; Wolfensberger, M.V.C..; Schreve-Brinkman, L.;Pilot, A.;Doel, W.vanden;. (2007). Honours, tool for promoting excellence, eindrapport van het project 'Talentontwikkeling in honnoursprogramma's en de meerwaarde die dat oplevert". Universiteit Utrecht, Lerarenopleiding Onderwijsontwikkeling en Studievaardigheden. Utrecht: Universiteit Utrecht IVLOS. 7. Hoogeveen, L. (2008). Social Emotional Consequences of Accelerating gifted students - proefschrift. RU, Sociale Wetenschappen. Nijmegen: Radbout Universiteit. 8. Hoogeveen, L.;Hell, J.van ;Mooij,T.;Verhoeven, L. (2004). Onderwijsaanpassingen voor hoogbegaafde leerlingen, meta-analyses en overzicht van internationaal onderzoek. Nijmegen: Radbout Universiteit Nijmegen. 9. Peters, S., & Mann, R. (2009, 6). Current Secondary and Postsecondary Acceleration Options for HighAbility Students in Indiana. Journal of Advanced Academica(volume 20; number 4), 630–657. 10. Reis, SM.; Renzulli, JS.;. (2009, november). Is there still a need for gifted education? An examination of current research. Learning and Individual Differences(20(2010)), 308-317. 11. Segers, E.;Hoogeveen, L. (2012). Programmeringsstudie Excellentieonderzoek in primair, voortgezet en hoger onderwijs. Behavioural Science Institute & Centrum voor hoogbegaafdheidsondeerzoek. Nijmegen: Radbout Universiteit Nijmegen. 12. Taylor, ML. ;Porath, M. (2006, 4). Reflections on the International Baccelaureate Program: Graduates Perspective. JSGE the Journal ofSecondary Gifted Education, 22-30. 13. Wallace, P. (2005, June). Distance education for gifted students:. High Ability Studies, Vol. 16,( no. 1), Vol. 16, No. 1, June 2005, pp. 77–86. 14. Wientjes, H. (2009). De begaafde leerling in het VO. Utrecht: Universiteit Utrecht IVLOS. 24