levendbarenden - A.V. Aveo Venray

advertisement
LEVENDBARENDEN:
EEN AANPASSING AAN HET MILIEU...
Tannia SELS
Toen rond 1909 de eerste vertegenwoordigers van de tandkarpers de aquaria gingen bevolken,
was men er zich eigenlijk niet zo goed van bewust dat het een eerste kennismaking was met in menig opzicht- heel bijzondere vissen.
Men ontdekte al gauw -voor zover dat niet bekend was- dat het vissen waren die levende
jongen ter wereld brachten.
Tussen 1920 en 1940 is de grote stroom van soorten op gang gekomen om -mede dank zij de
sterk verbeterde transportmogelijkheden- na 1945 een explosieve ontwikkeling te beginnen.
Nu zijn tandkarpers al geruime tijd een groep vissen die door bepaalde aquariumhouders nog
zeer gewaardeerd worden.
Met de guppy is er al meer geexperimenteerd dan met welke vissoort ook: ze bestaan in
diverse kleurcombinaties en met verscheidene vinmodellen en ze zijn lang niet meer zo sterk
als ze ooit waren. Toch krijgt dit miljoenenvisje nog voldoende aandacht.
De platy kennen we in alle varianten. Ook deze vis heeft een sterke aantrekkingskracht op
bepaalde liefhebbers.
Zij raken niet uitgekeken op het baltsgedrag van hun "pleegkinderen" en het is onmiskenbaar
de moeite waard om de jongen te zien geboren worden.
Immers, als het aquarium rationeel is ingericht -veel beplanting en schuilplaatsen- dan is het
echt verterend om enkele jongen te zien opgroeien en langzaam hun plaats in de school
soortgenoten te zien verwerven.
INDELING VAN DE LEVENDBARENDEN
Levendbarenden kunnen in verschillende families worden ondergebracht.
In de aquaristiek zijn vooral de volgende families belangrijk:
1. Levendbarende tandkarpers (Fam. POECILIIDAE)
afkomstig uit Noord-, Midden- en Zuid-Amerika
Vooral de geslachten POECILIA en XIPHOPHORUS zijn gekend.
2. Hooglandkarpers (Fam. GOODEIDAE)
afkomstig uit Mexico.
3. Halfsnavelbekken (Fam. HEMIRAMPHIDAE)
afkomstig uit Zuidoost-Azie
HET ONTSTOND...
Op welke wijze vissen zich voortplanten en welke afzetmethoden ze aanwenden, is steeds in
functie van hun aanpassing aan het milieu. Daarbij is het overleven van het individu -de visop de achtergrond geplaatst, omdat dit individu in de meeste gevallen alleen maar dient om
het erfelijk materiaal aan de volgende generatie door te geven. Immers, in natuurlijke omstandigheden zullen van een legsel zelden meer dan enkele eitjes in staat zijn de levenscyclus
volledig te doorlopen.
In de loop der tijden ontstonden er hier en daar problemen met het milieu. Bepaalde soorten
moesten inventief ingrijpen om hun nageslacht een degelijke levenskans te bieden. Zo
moesten soorten die in een toenemend zout milieu leefden wel overgaan tot een andere
voortplantingstechniek, omdat de eieren gewoon verschrompelden. Dat is -volgens sommige
onderzoekers- dan ook een van de redenen geweest waarom bepaalde soorten levendbarend
werden. In het moederlichaam wordt een "milieu" gecreeerd, waarin de eitjes en embryo's
zich kunnen ontwikkelen bij een passende osmotische druk.
DE INCUBATIETIJD of TEMPELSLAAP...
In het dierenrijk verstaan we onder INCUBATIETIJD precies hetzelfde als het woord in de
oudheid heeft betekend, namelijk de letterlijke betekenis "tempelslaap".
In de medische terminologie betekent de incubatietijd de pe-riode tussen de besmetting en het
uitbreken van de ziekte en in de biologie is het de periode tussen de conceptie-eiafzetting en
het uitkomen van de jongen.
We kennen dan ook twee incubatievormen. Zo spreken we van een UITWENDIGE
INCUBATIE als de conceptie (= bevruchting) na het uitstoten van de eitjes plaatsvindt. Bij
een INWENDIGE INCUBATIE daarentegen is een inwendige conceptie.
DE GESTATIE...
Inwendige incubatie of gestatie (= drachtigheid) is een extreme vorm van bescherming.
Meestal kan het zaad door het vrouwtje worden opgeslagen en ze gebruikt het wanneer de
omstandigheden gunstig zijn. Om dit type incubatie in praktijk te brengen, moet het vrouwtje
-naast de mogelijkheid tot copulatie (= paren)- ook over een opslagplaats beschikken.
De vrouwelijke gup -evenals de meeste andere levendbarenden- beschikt over een
RECEPTABULUM SEMINALIS. Deze opslagplaats wordt ook in diverse modificaties bij
eilevendbarenden aangetroffen.
HET PROTOTYPE...
Alhoewel we meestal de gup als prototype van de levendbarendheid beschouwen, zijn er nog
andere soorten. Veel kraakbeenvissen (haaien en roggen) brengen eveneens levende jongen
voort. Er komen bij de tandkarpers, korenaarvisjes en snavelbekjes allerlei vormen van
inwendige bevruchting voor.
DE VARIATIES...
Levendbarendheid kennen we in verschillende variaties, al dan niet met embryonale
voedseluitwisseling.
Sommige soorten -zoals haaien bv.- hebben een baarmoeder.
Maar bij de meeste beenvissen gebeurt de ontwikkeling in de ovaria (= eileiders). Bij een
aantal ontwikkelt het embryo zich binnen de follikels (= met vocht gevulde blaasjes in de eierstokken). Het eifollikel is dan opgezwollen en flink voorzien van bloedvaten. Het embryo
heeft dan geen chorion
(= eivlies) en ontwikkelt binnen het follikel van het oorspronkelijke eitje. Ovulatie (=
eisprong) en geboorte vinden dan tegelijk plaats. Dat is de situatie bij de zog. levendbarende
tandkarpers (Poeciliidae) en de meeste snavelbekjes.
Bij een andere vorm gebeurt de conceptie eveneens binnen de follikel, maar de eitjes komen
bij de ontwikkeling uit dit blaasje vrij en migreren naar de ovariumruimte, waar de em-bryo's
tot vlak voor de geboorte opgerold liggen in hun ei-omhulsel. De eihuidjes komen gewoonlijk
dadelijk na de jongen
naar buiten of werden reeds grotendeels geresorbeerd (Bv. de Goodeidae).
HET COPULATIE-ORGAAN...
De mannelijke telgen zijn in het bezit van een copulatie-orgaan. Het gonopodium voorkomend bij levendbarende tandkarpers- is het meest bekend en heeft dezelfde functie als
de penis bij zoogdieren. Het gonopodium ontwikkelt zich uit de vergroeiing van een aantal
stralen van de aarsvin, terwijl de vinhuid een speciaal zakje vormt.
Halfsnavelbekjes hebben een andropodium (andros = man), omdat de bouw anders is. Er zijn
trouwens verscheidene variaties gekend. Bij de tandkarper (Xenodexia) beschikt het
gonopodium over een speciaal haakje dat door de kortste vin wordt gevormd en waarmee het
gonopodium tijdens de copulatie in de juiste stand wordt gehouden om het sperma in de
eileider te brengen.
De haakjes zijn bij elke soort anders gevormd, maar hun doel is gelijkaardig, namelijk zich
aan het wijfje verankeren.
Figuur 1: het gonopodium, gevormd door de aarsvin (a), waarvan gewoonlijk de derde t/m vijfde vinstraal uitgroeien tot een buisje of goot, waarmee het
sperma kan worden overgebracht, in keurige pakketjes geproduceerd door de spermatoforen.
Het zogenaamde spoor = s.
DE VROUWELIJKE ORGANEN...
Figuur 2: a = geslachtsopening (urogenitaal) corresponderend met het gonopodium. b = anale
opening; c = urineopening
HET VOEDEN VAN DE EMBRYO'S...
Bij de Goodeidae is het bijzondere wel de incubatiemethode en het "voeden van de embryo's.
De verschillende taken worden door het embryonale dooierzakje, het hartzakje en de zog.
trofotenia verricht. Trofotenia zijn vingervormige uitgroeisels van het einddarmweefsel.
Samen vormen ze een vrij ingewikkeld systeem om de stofwisseling en de groei van de embryo's te onderhouden.
DE BALTS...
Bepaling:
De speciale, op de geslachtspartner gerichte, gedragingen die tot paarvorming en ten slotte tot
conceptie (= vereniging van de geslachtscellen) leiden, noemen we de BALTS. Als regel
imponeert een paringsrijp mannetje elk kuitrijp vrouwtje dat in zijn buurt komt.
Functies:
De balts heeft diverse FUNCTIES:
De partners worden haarfijn op elkaar afgestemd. Bij levendbarenden voorkomt de balts
tevens ongewenste kruisingen. In de natuur zijn er nooit bastaarden omdat de vrouwelijke
organen een fysiologische voorkeur hebben voort soorteigen sperma. Het mannetje stelt ook
zijn eisen aan het vrouwtje. Zij moet beslist groter zijn. Verder moet het vrouwtje voor een
succesvolle copulatie stilstaan. Dat doet ze zeker niet bij de verkeerde man! Bij die keuze
wordt ze beinvloed door de baltsbewegingen, -kleuren en -geluiden, die soortgebonden zijn.
Verloop:
Het mannetje benadert het vrouwtje aan de achterzijde en zwemt van beneden op haar af. Hij
heeft echter niet de intentie om te paren, maar hapt naar haar genitaalopening. figuur 3
Daarna blijft hij een tijdje boven haar zwemmen. figuur 4
Plots verspert hij haar de weg. figuur 5
Hij keert zijn staart naar haar toe en maakt opgewonden S-bochten. figuur 6
Dan schiet hij door de school heen (als er verscheidene wijfjes zijn).
Is het wijfje bereid, dan volgt ze hem. figuur 7
Ze zwemmen samen in een typische hoekstand. figuur 8
Het mannetje gaat voor het vrouwtje staan, maar nu dwars.
figuur 9
Hij wendt zijn kop naar haar en spreidt zijn staart. figuur 10
Ten slotte zwemt hij snel achter het vrouwtje om en copuleert van de achter-onderzijde.
figuren 11 en 12
Natuurlijk loopt alles niet zo van een leien dakje. We zien dan ook de verscheidene fazen
door elkaar lopen. Doet het wijfje niet mee, dan zal het paarlustige mannetje zijn balts herhalen... steeds maar weer opnieuw herhalen...
Normaal zijn er verschillende pogingen tot copuleren.
Maar om een spermapakketje over te brengen, moet hij de punt van het gonopodium IN de
geslachtsopening van het vrouwtje brengen. Daarbij moet hij het gonopodium 180
Bij dit naar voren draaien, komen de vinstralen van de getransformeerde aarsvin zo te liggen
dat er een gootje ontstaat, dat wordt afgedekt door de dichtstbij gelegen buikvin.
figuur 13
Met de haakjes van het gonopodium verankert het mannetje zich- zelf aan het vrouwtje. Maar
het vrouwtje bepaalt uiteindelijk het welslagen.
Een werkelijk zaadoverbrenging duurt vrij lang. Korte copulaties mogen gezien worden als
een poging.
BASTAARDEN IN HET AQUARIUM...
Als er geen soortgenoten voorhanden zijn dan zullen de vissen genoegen nemen met wat het
meest gelijkend is aan de soort.
Zo ontstaan er kruisingen.
Een zeer gekende kruising is de Amazone molly (Molliensia
formosa).
Bij conceptie door een ander soort, zal het sperma enkel een impuls aan de eicellen geven. De
eicellen worden geprikkeld
tot ontwikkeling, maar er wordt geen erfelijk materiaal uitgewisseld. Zo worden er enkel
dochters geboren.
BELANGRIJK...
Een geslaagde copulatie levert sperma voor 4 tot 5 worpen.
Men doet er dus best aan om het vrouwtje, na 1 worp, niet opnieuw te laten bevruchten.
TEN SLOTTE...
Familie POECILIIDAE
a. Geslacht POECILIA
Tot in het jaar 1963 omvatte dit geslacht twee soorten. Na een revisie van de nomenclatuur
echter breidde dit uit tot 32 soorten. Momenteel bevat deze familie ook de geslachten
Lebistes en Molliensia. Guppen en Black Mollys behoren daartoe. Ze werden talloze malen
gekruist en bestaan in vele varieteiten.
Poecilia reticulata
Deze soort werd het eerst beschreven als P. reticulata in 1860, door Peters. Later schakelde
men over op andere namen zoals Cirardinus guppyi en Lebistes reticulatus. Momenteel is de
eerste naamgeving in eer hersteld.
De Nederlandse benaming is Guppy, Gup of miljoenenvisje. Deze soort is afkomstig uit
Tropisch Zuid-Amerika en de Westindische eilanden.
Het kweken in een gezelschapsaquarium lukt zonder veel problemen. Het kleine mannetje zal
trachten het veel grotere wijfje van achter en zijdelings te benaderen. Dat is een hele kunsttoer, want het wijfje kan veel sneller zwemmen. Hij zal dan proberen om zijn gonopodium bij
de geslachtsopening van het wijfje te brengen en spermawolkjes af te vuren. Dat sperma
dringt dan binnen en wordt opgeslagen in de vrouwelijke eileider.
Ongeveer maandelijks worden er eitjes geproduceerd. Bevruchte eitjes gaan naar de eierholte.
Rond elk eitje zit een kapseltje dat bij de geboorte breekt.
Een zwangerschapsvlek verraadt de aanwezigheid van al dan niet bevruchte eitjes. De
draagtijd is ongeveer 4 weken.
De bevalling -die zelden langer dan 1 uur duurt- kondigt zich aan als volgt. Het vrouwtje gaat
net onder het wateroppervlak zwemmen in een schuine stand, de kop opwaarts. De jongen
komen kort na elkaar en een worp kan tot 70 jongen opbrengen die snel groeien.
Bij de geboorte zinken de jongen naar de bodem en zullen direct trachten het wateroppervlak
te bereiken, waar ze hun zwemblaas met lucht vullen. Het maakt het makkelijker als het
water in het aquarium ondiep is. Drijfgroen is zeer geschikt voor de jongen bij hun vlucht
voor kannibalisme van de ouders en andere aquariumbewoners.
Jonge guppen geeft men cyclops-nauplien of artemia. Ze zijn al snel in staat om watervlooien
te verorberen. Ook plantenkost is belangrijk. Als ze groter worden kan men ze ook
muggelarven voeren.
Het grootbrengen van een worp stelt geen bijzondere eisen.
Best scheidt men de geslachten binnen de maand, wil men goed uitgegroeide exemplaren
krijgen.
NOTA:
Men laat guppen best niet paren voor ze de leeftijd van 6 maanden hebben bereikt.
b. Geslacht XIPHOPHORUS
Het huidige geslacht omvat de vroegere geslachten Xiphophorus (= zwaarddragers) en
platypoecilus (= platys). Beide soorten zijn over het algemeen te kruisen, waardoor er vele
bastaarden zijn ontstaan. Bij de zwaarddragersoorten die geheel of gedeeltelijk zwart zijn,
ontstaan gemakkelijk pigmentgezwellen die van kankerachtige aard zijn. Daarom hebben
deze vissoorten een belangrijke rol gespeeld bij het kankeronderzoek.
De soorten van dit geslacht worden gewoonlijk in drie groepen verdeeld: 1. de Helleri-groep,
2. de Montezuma-groep en 3. de Maculatus-groep, waartoe de platy behoort.
Xiphophorus variatus, maculatus, xiphidium...
De Nederlandse benaming luidt Platy, Plaatje met diverse soortnamen zoals: spiegelplaty,
bonte platy, Mickey-platy, Mary Gold platy enz. Ze zijn afkomstig uit Mexico maar er
bestaan tegenwoordig vele bastaardsoorten en varianten.
Het kweken is bij bepaalde vormen niet moeilijk. Het baltsgedrag kan vergeleken worden met
die van de gup, alhoewel de diverse soorten eigen nuances kennen.
Een hoogzwanger vrouwtje is herkenbaar als men ze vergelijkt met andere wijfjes (voor het
voederen!). Ze vertoont een gevulde buik waar de oogjes van de jongen doorschemeren. De
draagtijd is 4 tot 6 weken. De bevalling spreidt zich over enkele dagen en kan resulteren in 20
tot 200 jongen die zeer langzaam groeien.
Jonge platys geeft men artemia-nauplien gedurende de eerste week. Daarna nemen ze
gezeefde cyclops en daphnia's. In een wat later stadium kan men ze eveneens droogvoer en
muggelarven toedienen. Zeer belangrijk is een regelmatige portie groen-voer of algen.
Literatuur:
DZWILLO M., Lebendgeb rende Zahnkarpfen, Stuttgart
KAHL B., Karperzalmen in het aquarium, Zutphen
VAN RAMSHORST J.D. Dr., Aquarium encyclopedie van tropische zoetwatervissen,
aquariumtechniek en aquariumplanten, Thieme, zesde druk
Gepubliceerd: Aquariumwereld nr. 1/95
Download