Samenvatting Nederlands Aanvankelijk en technisch lezen, Hoofdstuk 2 De woorden die schuin gedrukt staan zijn begrippen. De omschrijving staat erbij. 2.1 Lezen als informatieverwerking Informatieniveaus: Visueel niveau Hierbij gaat het om de speciale kenmerken van letters en woorden en de frequentie van letters. Kinderen maken vooral bij het aanvankelijk lezen gebruik van het visuele niveau. Morfologisch niveau Hierbij gaat het om de manier waarop een woord is opgebouwd. De kennis die je al hebt over de opbouw van woorden, gebruik je bij het lezen. Bijvoorbeeld: vertrouwelijk lees je sneller als je het woordje ‘trouw’ herkent en ziet dat het voorvoegsel ‘ver’ erin zit. Door deze kennis lees je sneller. Semantisch niveau Dit heeft alles te maken met de betekenis van woorden of zinnen. Bijvoorbeeld: Een dromedaris heeft maar één … (geoefende lezers zien niet dat er een woord is weggevallen). Syntactisch niveau Hierbij gaat het om de relaties tussen woorden, woordgroepen en zinnen. Soms is de volgorde van een zin bepalend voor de betekenis. Bijvoorbeeld: Zo is het fijn. Of: het is zo fijn. Ook het gebruik van verwijswoorden wijst op syntactisch niveau. Bijvoorbeeld: Natasja huilt. Haar poesje is dood. Bottom-upmodel: Opbouwmodel, een lezer begint met het waarnemen op het visuele niveau. Eerst het herkennen van letters, dan opbouw van woorden en woordgroepen en als laatste de betekenis van de zin. Dit model geeft geen correct beeld van het leerproces, omdat je als lezer niet precies waarneemt wat er staat, maar woorden en woordgroepen aanvult op grond van je ervaring. Ook geeft het geen goede verklaring voor het feit dat we zinnen veel sneller kunnen lezen dan losse woorden. Dat komt omdat we bij het lezen van zinnen gebruik maken van de context. Top-downmodel: De leesprocessen starten op de hoge informatieniveaus. De waarneming wordt beïnvloed door de verwachting van die een lezer heeft op grond van kennis van taal en werkelijkheid. Het lezen wordt gezien als een proces van voorspellen, selecteren en toetsen. Dit model geeft geen correcte analyse van het leesproces, omdat uit onderzoek blijkt dat lezers niet heel precies kunnen voorspellen wat de rest van de zin zal zijn. Interactiemodel: Tegenwoordig wordt het leesproces als interactie tussen bottom-up en top-down gezien. Er is dus een sterke afwisseling tussen voorspellen en woord voor woord lezen. Er is een wisselwerking tussen de visuele informatie en de kennis van taal. Fonologisch coherentiemodel: Dit model geeft aan hoe het geheugen werkt bij het leren lezen. Informatie ligt opgeslagen in eenheden of knopen. Bij het lezen spelen drie soorten knopen een rol: foneemknopen, letterknopen en semantische knopen. Foneemknoop: kennis van spraakklanken. Letterknoop: kennis van letters. Semantische knoop: betekenis. Bij het lezen is er uitwisseling van informatie tussen deze knopen. Hoe sterker de relatie is tussen de knopen, hoe gemakkelijker kinderen kunnen lezen. 2.2 Leesstrategieën Er zijn verschillende manieren om een tekst te decoderen. Op basis van de verschillende informatieniveaus zijn er 5 verschillende leesstrategieën. - Elementaire leeshandeling: Lezen met clusters en spellingspatronen: Lezen met visuele woordvorm: Visueel niveau. Voorbeeld: m.aa.n, maan. Visueel niveau. Voorbeeld: m.aan, maan. Visueel niveau. Voorbeeld: Yvonne - Lezen met morfologische analyse: - Lezen met de context: Morfologisch niveau. Voorbeeld: be-hulpzaam. Semantisch en syntactisch niveau. Voorbeeld: ze bibberden van… 2.2.1 Elementaire leeshandeling Deze leeshandeling bestaat uit drie stappen: Van links naar rechts koppelen van fonemen aan grafemen Auditieve synthese Betekenis geven Van links naar rechts koppelen van fonemen aan grafemen is in vier stappen te verdelen: Leesrichting bepalen (werken volgens de leesrichting) Vaststellen wat het eerste grafeem is (visuele analyse in grafemen) Volgende grafeem zoeken en daar foneem aan koppelen (koppelen van foneem aan grafeem) Fonemen op volgorde onthouden De auditieve synthese wordt ondersteund door een armbeweging van links naar rechts of door het in de handen klappen. Elementaire leeshandeling: Input Geschreven woord Visuele analyse (auditieve synthese) Van links naar rechts koppelen van fonemen aan grafemen Output Gesproken woord Elementaire spellinghandeling: Input Gesproken woord Auditieve analyse Onthouden volgorde fonemen Koppeling foneem/grafeem Output Geschreven woord 2.2.2 Lezen met behulp van clusters en spellingspatronen Cluster: combinatie van medeklinkers (str, spr, kl) Spellingspatroon: combinatie van medeklinkers en klinkers (ak, open, aan) Bij deze strategie worden lettercombinaties in één keer herkend en gelezen. Na verloop van tijd wordt de verkorting in het spellend lezen nog verder doorgevoerd en zal een kind een woord direct herkennen. 2.2.3 Lezen met behulp van de visuele woordvorm Deze strategie wordt ook wel de directe woordherkenning genoemd. In het beginnende leesproces is dit nog het herkennen van een woord als het herkennen van een plaatje. Deze strategie heeft voor kinderen die beginnen met lezen wel beperkingen. Ze hebben nog geen letterkennis, daarom moet elk woord afzonderlijk worden aangeleerd. Daardoor ga je voorbij aan het grondprincipe van ons spellingsysteem dat elke spraakklank door een apart teken wordt weergegeven. 2.2.4 Lezen met behulp van morfologische analyse Voor het lezen van meerlettergrepige woorden kan een lezer ook gebruik maken van zijn kennis van de opbouw van Nederlandse woorden. Vaak zijn deze woorden namelijk opgebouwd uit twee of meer delen die elk een eigen betekenis hebben. Alle delen van het woord hebben een bepaalde betekenis. Als een letter of een combinatie van letters een betekenis heeft, heet dit een morfeem. Het lezen met behulp van morfologische analyse wordt vooral getraind bij het voortgezet technisch lezen. 2.2.5 Lezen met behulp van de context Bij het lezen met de context schakelen we niet alleen onze kennis van zinsstructuren in, maar maken we ook gebruik van de betekenis van woorden en zinnen. Dit is een leesstrategie die kinderen pas goed kunnen toepassen als het lezen al enigszins geautomatiseerd is. Hiermee kun je snel lezen. Een nadeel is dat je erg gemakkelijk gaat raden of verkeerde voorspellingen gaat doen. 2.3 Flexibel gebruik van leesstrategieën Vaak wordt er gebruik gemaakt van verschillende leesstrategieën tegelijk. In de beginfase van het aanvankelijk lezen hebben kinderen de flexibiliteit van het lezen met verschillende leesstrategieën nog niet en hanteren voornamelijk de elementaire leeshandeling. Doordat iedereen op een andere manier de leesstrategieën gebruikt, ontstaan er verschillende typen lezers onder kinderen: spellende en radende lezers. Spellende lezers: Deze kinderen blijven te lang vasthouden aan de elementaire leeshandeling of aan het lezen van clusters en spellingspatronen. De oorzaak ligt vaak in het niet beheersen van bepaalde deelvaardigheden van het lezen. Radende lezers: Deze kinderen gaan te snel over naar het lezen met behulp van de visuele woordvorm of het lezen met behulp van de context. De oorzaak hiervan is soms het te vluchtig kijken of de onbekendheid met een woord. De spellende lezer leest op een bottom-upmanier, de radende lezer op een top-downmanier. 2.4 Deelvaardigheid van het lezen Auditieve vaardigheden Auditieve objectivatie letten op de klank en niet op de betekenis Auditieve discriminatie verschil horen tussen woorden of klanken Auditieve analyse een woord in klanken splitsen Auditieve synthese losse klanken samenvoegen tot een woord Temporeel ordenen de volgorde van klanken onthouden Klankpositie bepalen aangeven waar je een klank in een woord hoort Visuele - vaardigheden Visuele discriminatie Visuele analyse Visuele synthese Spatieel ordenen Letterpositie bepalen Taalvaardigheden Kennis van begrippen verschil zien tussen letters of woorden letters in een woord herkennen losse letters samenvoegen tot een woord volgorde van letters onthouden aangeven wat de plaats van een letter in een woord is instructiebegrippen als voor, achter en letter kennen 2.4.1 Auditieve vaardigheden Auditieve objectivatie: reflecteren op de klankvorm zonder uit te gaan van de betekenis van een woord. Bijvoorbeeld: welk woord is langer, reus of kabouter? Auditieve discriminatie: Overeenkomsten en verschillen tussen klanken of woorden kunnen vaststellen. Bijvoorbeeld tussen de ‘m’ en de ‘n’ en ‘mat’ en ‘nat’. Auditieve analyse: Het herkennen van afzonderlijke woorden in een zin en klankstukken in een woord en de vaardigheid om in een woord verschillende fonemen te onderscheiden. Auditieve synthese: Vermogen om losse klanken samen te voegen tot een woord en het samenvoegen van klankgroepen tot een woord. Temporeel ordenen: Klanken of woorden in een bepaalde volgorde onthouden. Klankpositie bepalen: Aangeven van de plaats van een woord. 2.4.2 Visuele vaardigheden Visuele discriminatie: Het zien van verschillen en overeenkomsten tussen afbeeldingen, letters of woorden. Visuele analyse: Binnen een woord afzonderlijke grafemen kunnen onderscheiden. Ook wel het onderscheiden van delen binnen een geheel, bijvoorbeeld bij het analyseren van prenten en tekeningen. Visuele synthese: Samenvoegen van grafemen. Wordt vaak ondersteund door de auditieve synthese. Spatieel ordenen: De leesrichting van het schriftsysteem, ook wel ‘ruimtelijk ordenen’ genoemd. Letterpositie bepalen: De visuele pendant van klankpositie bepalen. Dus: een kind moet in staat zijn om aan te geven op welke plaats een letter in en woord te vinden is. Een combinatie van visuele analyse, spatieel ordenen en kennis van begrippen. 2.4.3 Taalvaardigheden Kennis van begrippen: 2.5 - Instructiebegrippen die bij het aanvankelijk lezen gebruikt worden, zoals letter, woord, zin en regel. Ook relatiewoorden als vooraan, achteraan, enzovoorts. Voordrachtsaspecten van het lezen Uitspraak en articulatie Klemtoon Zinsmelodie Natuurlijkheid en emotionaliteit Tempo Volume Lezen van woordgroepen Spellinguitspraak: Je laat je in de uitspraak van een woord teveel leiden door de spelling. Kinderen moeten bij woorden met buitenlandse afkomst de corresponderende uitspraak in het geheugen opslaan. Daarom moeten deze woorden een aantal keren geoefend worden in uitspraak. Klemtoon: Heeft zowel betrekking op woorden als op zinnen. Woordaccent is voor kinderen makkelijk, omdat het voor bijna alle woorden vastligt. Zinsaccent kan per zin verschillen, door klemtoon kan een zin een andere betekenis krijgen. Zinsmelodie: Verloop in toonhoogte in een zin. Hulpmiddel hierbij zijn de leestekens. Natuurlijkheid, emotie: Dezelfde manier van spreken hanteren bij het voorlezen als tijdens het praten in een groep. Ook bepaalde gevoelens uit het te lezen stuk door laten klinken in de stem. Tempo: Goede afwisseling van snelle en langzame passages. Volume: Geluidsterkte waarop je voorleest en de afwisseling tussen hard en zacht. Hangt samen met expressiviteit en emotionaliteit. Lezen van woordgroepen: Het lezen gebeurt nooit volledig vloeiend, maar altijd in gedeelten. Daardoor wordt een te lezen zin opgedeeld in stukjes. Op school wordt dit geoefend door woordgroepen te onderstrepen. 2.6 Model voor technisch lezen Alle benodigdheden voor technisch lezen zijn als volgt samen te vatten: Geschreven tekst Leesproces Gesproken tekst •Informatieniveaus: •- visueel niveau •- morfologisch niveau •- semantisch niveau •Leesstrategieën: •- elementaire leeshandeling •- lezen van clusters en spellingspatronen •- lezen met behulp van de visuele woordvorm •- lezen met behulp van morfologische analyse •- lezen met behulp van context •Voordrachtsaspecten: •- uitspraak en articulatie •- klemtoon •- zinsmelodie •- natuurlijkheid en emotie •- tempo •- volume •- lezen van woordgroepen