bodembewerking mais mrt 2014

advertisement
Bodembewerking bij maïs
Auteurs
Gert Van de Ven
Dirk Vermeiren en Tom Heylen
Joos Latré, : Barbara. De Roo, Bram
Marynissen, Kevin De Witte, Veerle
Derycke
Roel Van Avermaet
1 / 43
INHOUDSOPGAVE
INHOUDSOPGAVE ............................................................................................................. 2
INLEIDING ......................................................................................................................... 4
WELKE BODEMBEWERKINGEN BIJ MAÏS? .......................................................................... 4
VOORAF ENKELE AANDACHTSPUNTEN .............................................................................. 5
1.1
Verdichting voorkomen ....................................................................................................................................5
Gevolgen van bodemverdichting ................................................................................................................................................ 5
Verdichting vaststellen .................................................................................................................................................................... 6
Voorkomen is beter dan genezen… ............................................................................................................................................ 7
Een BOB voor de bodem…Bewust Omgaan met Banden ................................................................................................. 7
1.2
Los maken en aandrukken ..............................................................................................................................8
1.3
Een goed zaaibed bereiden..............................................................................................................................8
PLOEGEN, DE KLASSIEKER ................................................................................................. 8
De voordelen en nadelen van ploegen...................................................................................................................................... 9
De ploegzool nader bekeken ....................................................................................................................................................... 10
Minder diep ploegen? ..................................................................................................................................................................... 11
Zaaibedbereiding ............................................................................................................................................................................. 11
Ervaringen uit 3 jaren proeven zaaibedbereiding bij maïs ........................................................................................... 12
Ploegen met een vorenpakker ................................................................................................................................................... 19
SPITTEN .......................................................................................................................... 20
NIET-KERENDE BODEMBEWERKING EN DIRECTZAAI ........................................................ 22
Wat is niet kerende bodembewerking ? ................................................................................................................................ 22
Waarom kiezen voor niet-kerende bodembewerking? .................................................................................................. 24
Ervaringen uit 7 jaar niet kerende-bodembewerkingen................................................................................................ 25
Meer of minder opbrengst bij niet-kerende bodembewerking of directzaai bij maïs? .................................... 27
Meer stikstof nodig bij niet-kerende bodembewerking en directzaai? ................................................................... 28
Opkomst ............................................................................................................................................................................................... 29
Onkruiden ........................................................................................................................................................................................... 30
Opslag van italiaans raaigras ...................................................................................................................................................... 31
Wat met schimmelziekten? ......................................................................................................................................................... 32
Hoe is het onder de grond gesteld? .......................................................................................................................................... 32
Maïs na gras en niet kerende bodembewerking ................................................................................................................ 36
Wat als er na jaren niet-kerend terug geploegd wordt? ................................................................................................. 37
MAÏS IN STROKEN ........................................................................................................... 37
ZAAITECHNIEK IN FUNCTIE VAN BODEMBEWERKINGSSYSTEMEN .................................... 39
2 / 43
WELKE BEWERKING NA DE MAÏSOOGST? ........................................................................ 41
CONCLUSIE ..................................................................................................................... 42
3 / 43
INLEIDING
Een gezonde bodem is de basis voor geslaagde teelt. Een kwalitatieve bodem staat garant voor een
ongestoorde plantengroei, of beter gezegd voor een hoge opbrengst van een goede kwaliteit. Met een
verdere aanscherping neemt het belang een goede bodem gestaag toe.
Echter staat de bodem meer en meer onder druk. Intensieve bouwplannen, zware machines, berijden onder
natte omstandigheden, onvoldoende aandacht voor pH en organische stof, … leiden tot een verarming van de
bodemkwaliteit. De achteruitgang van de bodemkwaliteit gaat traag en blijft dikwijls lange tijd onzichtbaar.
Pas wanneer de opbrengst en/of kwaliteit afneemt, worden er maatregelen genomen. Werken aan een goede
bodemkwaliteit is een samenhang van vele factoren.
Een van die factoren zijn de grondbewerkingen. Grondbewerkingen hebben een belangrijke invloed op de
bodemstructuur. Fouten bij bodembewerkingen, zeker deze die voor de zaai gebeuren, kunnen tijdens het
teeltseizoen zelden nog gecorrigeerd worden. Elke fout zal bijgevolg een negatieve impact hebben op de
opbrengst en kwaliteit van het gewas. Het is dus van groot belang dat de bodem op het juiste moment en op
de juiste manier bewerkt wordt. Om de bodem te bewerken zijn er verschillende mogelijkheden, van een
intensieve tot geen bewerking voor het zaaien. Dit artikel wil het proces van het bodem bewerken bij maïs
onder de loep nemen. LCV en zijn partners kunnen ondertussen steunen op 7 jaar proeven rond
bodembewerking bij maïs. De ervaringen van deze proeven zijn verwerkt in dit artikel. De proeven gebeurden
in kader van de LCV-werking, Interreg Bodembreed en het demonstratieproject “Arbeid en derogatie, een
lastige combinatie op het rundveebedrijf”.
WELKE BODEMBEWERKINGEN BIJ MAÏS?
Als er over grondbewerking wordt gesproken, zullen ploegen en de bijhorende zaaibedbereiding het meest
naar voor komen. Nochtans gebeurt er meer dan enkel ploegen. Volgende bewerkingen gebeuren klassiek op
een maïsperceel:
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
Vernietiging/verkleinen van groenbemester
Mest spreiden en onderwerken
Ploegen
Zaaibedbereiding
Zaaien
Onkruidbestrijding
Oogst
Inzaai groenbemester
De oogst is de enige bewerking waar er niet aan een grondbewerking wordt gedaan. Op veel bedrijven zal de
onkruidbestrijding ook geen bodembewerking zijn, al kan deze wel mechanisch gebeuren en hoort dan wel
thuis in het rijtje van de bodembewerkingen. Zaaien zal ook niet direct met grondbewerking gerelateerd
worden, maar de grond wordt, hetzij plaatselijk geroerd.
Circa 5 keren per teelt wordt de grond effectief bewerkt. Al die bewerkingen hebben hun functie maar ook hun
invloed op de bodemkwaliteit en op de ontwikkeling van de plant. Het is dan ook raadzaam om eens kritisch
naar bodembewerking te kijken. Goed begonnen is immers al half gewonnen, zeker wanneer we een goede
opbrengst en kwaliteit willen halen bij lagere bemestingsnormen. En bij grondbewerkingen durft het wel eens
fout gaan. Denken we hierbij aan het bewerken in natte omstandigheden, te veel bewerkingen, te zware
machines, foute bandenspanning, …..
4 / 43
VOORAF ENKELE AANDACHTSPUNTEN
1.1
Verdichting voorkomen
We spreken over bodemverdichting als de bodemdeeltjes meer bij elkaar gedrukt zijn dan het optimaal is
voor de beworteling, verluchting en de waterhuishouding. Concreet zullen bij het samendrukken van de grond
het aantal macroporiën dalen. Het zijn deze macroporiën die zorgen voor de afvoer van het water en voor de
verluchting. Bij een zandgrond vertegenwoordigen de macroporiën 30-40% van het totale poriënvolume, op
een leemgrond is dit 10-25% en op een kleigrond 5-15%. Bij een goede bodemstructuur bevatten de
macroporiën onder natte(re) omstandigheden nog voldoende lucht voor een ongestoorde plantengroei.
Minder macroporiën betekenen minder lucht en slechte(re) waterafvoer en hebben bijgevolg een negatief
effect op de groei van de planten.
Belangrijk is wel dat er steeds een zekere mate van verdichting moet zijn. De bodem moet immers de
machines bij het veldwerk “dragen”. Dit kan enkel wanneer er voldoende draagkracht is. Draagkracht kan
omschreven worden als de weerstand die bodem kan bieden aan een uitgeoefende druk. Is de weerstand lager
dan de uitgeoefende druk dan zal er insporing en verdichting optreden. Wanneer dit zal optreden is
afhankelijk van de bodemstructuur en de waterhuishouding. Ook de belasting en/of aslast spelen hierbij een
belangrijke rol. Het risico op bodemverdichting is onder nattere omstandigheden duidelijk groter. Waar er
reeds een verdichting is, gaat de grond bij verdere zware belasting steeds verder verdichten. Wel hebben zulke
gronden al een zekere draagkracht om beperkte belasting te dragen.
Belangrijk is waar de verdichting optreedt: Een verdichting in de ploegvoor is door eenvoudig te ploegen weer
te herstellen voor de volgende teelt. Als de verdichting onder de ploegvoor zit is het niet voor de hand liggend
om deze te herstellen.
Het is dus zoeken naar een evenwicht tussen voldoende verdichting (draagkracht, water capillariteit)
en voldoende los voor een goede beworteling. Uitgedrukt in cijfers komt in de literatuur een
penetratieweerstand van 2.5-3MPa waarboven de wortelgroei belemmert wordt.
Gevolgen van bodemverdichting
Bodemverdichting heeft een negatief effect op de ontwikkeling van de plant.
Figuur 1 geeft de wortelontwikkeling en de penetratieweerstand bij ploegen weer . Het beeld toont een profiel
van ca 40cm dat goed doorworteld is. Uit de grafiek van de penetratieweerstand blijkt dat de bodem tot ca
38cm voldoende los is voor een goede beworteling. Tussen 38cm en 50cm wordt de groene lijn, die op 3MPa
ligt, overschreden. In deze zone zou de wortelgroei bemoeilijkt worden. Deze zone is de ploegzool. Figuur 2
toont een beeld van de beworteling na 4 jaar directzaai. Vergeleken met ploegen is de beworteling duidelijk
minder. De grafiek van de penetratieweerstand laat zien dat de bodem reeds na 10-12cm al te sterk verdicht is
voor een goede beworteling. De opbrengst lag hier zo’n 13% lager dan bij ploegen. Deze waarnemingen
5 / 43
gebeurden bij de proef bodembewerkingssytemen bij maïs te Heppen-Leopoldsburg.
Figuur 1: profielput en penetratieweerstand bij ploegen (Interreg Bodembreed)
Figuur 2 : profielput en penetratieweerstand na 4 directzaai (Interreg Bodembreed)
Het effect van bodemverdichting werd ook al eerder aangetoond in een studie van Reheul en Nevens
(Universiteit Gent). Uit dit onderzoek op een zandleembodem bleek dat maïs bij zowel de grond voor als na
het ploegen wiel aan wiel aanrijden 13% minder opbracht dan het klassieke ploegen en zaaibedbereiding.
De schade door bodemverdichting is ook niet altijd zichtbaar. Vooral wanneer de verdichtingen zich voordoen
in de diepere lagen. Soms kan het effect ervan pas na enkele jaren zichtbaar worden of bij extreme
weersomstandigheden.
Verdichting vaststellen
Door regelmatig met een prikstok, of zelfs een betonijzer, op het veld te gaan prikken kan men zich een beeld
vormen hoe het gesteld is met de bodemverdichting.
Het prikken kan willekeurig op het veld doch er kan ook meer gericht gewerkt worden. Door het jaar
regelmatig een veldcontrole uitvoeren geeft veelal aan waar zich de problemen bevinden. Plassen op het veld,
een minder goede stand van het gewas of zelfs bepaalde onkruiden geven een indicatie dat de
bodemstructuur niet optimaal is.
6 / 43
Ook een bodemprofielput kan veel zeggen over de toestand van de ondergrond. Met een spade wordt een kuil
van ca 50cm breed en 50cm diep gegraven. De kuil wordt bij voorkeur niet te dicht op de perceels rand of in de
rijsporen gemaakt. Reeds bij het graven kan er al gevoeld worden of de bodem verdicht is. Bij een goede
structuur zullen de uitgegraven blokken kruimeliger en losser van structuur zijn, de wand van de kuil is dan
doorgaans ook ruwer en niet afgestreken glad zoals dit bij een verdichte grond is. Bij een verdichte grond
zullen de kluiten scherpblokkig zijn. Ook de beworteling kan beoordeeld worden in een profielkuil. Andere
zaken waar op kan gelet worden zijn de aanwezigheid van onverteerde plantenresten, aanwezigheid van
wormengangen en de kleur, en geur van de bodemlagen. Het beoordelen van een profielkuil vraagt wel enige
ervaring.
Voorkomen is beter dan genezen…
De bodem bewerken/berijden in goede omstandigheden is de belangrijkste voorwaarde om verdichting te
voorkomen.
Natte omstandigheden en zware aslasten verhogen het risico op verdichtingen en vooral verdichtingen
in de diepere lagen. Bij mais doen zich deze omstandigheden meestal voor in de oogstperiode. Het late
oogsttijdstip van mais, in combinatie met zware aslasten en hoge bandenspanning van bv de
silagewagens, zijn veelal ook aanleiding tot verdichting.
Maar niet alleen in de oogstperiode bestaat de kans op verdichtingen. Machines worden als maar
groter. Grote mengmesttanks kunnen veel mest in één keer naar het veld brengen maar dit hoge
gewicht komt wel op het veld. Ook bij de grondbewerkingsmachines is er een trend naar groter. Omdat
deze werktuigen zwaarder worden, moet ook de tractor groter en zwaarder worden om de machines
nog te kunnen heffen en moeten de banden op een hogere spanning. Hetzelfde geldt voor het zaaien.
Om de groter wordende zaaimachines nog te kunnen dragen, zijn zwaardere tractoren nodig. Deze
tractoren staan op relatief smalle banden zodat men niet in het wielspoor moet zaaien. Naarmate de
bedrijven groter worden, wordt ook het te bewerken areaal groter. De kans dat er in minder goede
omstandigheden gereden wordt en de kans op structuurschade, neemt hiermee ook toe.
Een BOB voor de bodem…Bewust Omgaan met Banden
Het veld moet bewerkt worden. Bewerken kan niet zonder berijden. Zoals in de bovenstaande tekst
aangehaald is het werken in goede omstandigheden van het grootste belang maar niet altijd mogelijk.
Maar ook bewust omgaan met banden kan veel bodemleed voorkomen worden. Een band dient om de
tractor of oogstmachine voor te bewegen en het gewicht te dragen. In feite is het de lucht in de band die zorgt
voor het dragen van het gewicht. De bandenspanning is de maat voor de hoeveelheid lucht.. Het is dus van
belang om banden te kiezen met een voldoende groot volume. Hoe meer lucht in een band, hoe groter het te
dragen gewicht wordt. Er kan dus gewerkt worden met een lagere bandenspanning als er niet meer gewicht
hoeft gedragen te worden. Door een lagere bandenspanning krijgt de band een breder loopvlak en bijgevolg
een groter contactoppervlakte met de bodem en minder insporing. Het gewicht wordt dan over een grotere
oppervlakte verdeeld wat een lager risico op schade aan de bodemstructuur geeft. Bijkomend zorgt een lagere
bandenspanning voor minder slip en een brandstofbesparing. Vuistregel is dat 1cm diepere insporing 10%
meer diesel vraagt. Algemeen mag er gesteld worden dat de bodemdruk niet meer van 1 kg/cm² of 10 ton/m²
mag zijn. Dit wordt ook wel eens de 1bar-regel genoemd. Er moet wel rekening mee gehouden worden dat de
1bar-regel niet altijd realiseerbaar is. Het te dragen gewicht kan soms een hogere bandenspanning vragen. De
minimale toegelaten bandenspanning voor een bepaald type band bij een bepaald gewicht kan men aflezen in
de bandenspanningstabellen. Brede banden geven wel een diepere verdichting bij een zelfde bandenspanning
als smalle banden, wel gaan ze minder insporen.
De lagere bandenspanning die op het veld nodig is, staat in schril contrast met de hogere bandenspanning die
men op de weg wenst. Een hoge bandenspanning op de weg betekent een lagere rolweestand door het kleine
contactoppervlakte tussen band en weg. Dit zorgt dan weer voor minder slijtage aan de banden en een lager
brandstofverbruik.
7 / 43
Een lage bandenspanning in het veld en een hoge bandenspanning op de weg kan gerealiseerd worden door
een bandendrukwisselsysteem te installeren. De bandenspanning kan dan variëren naargelang de situatie.
Nieuwe bandentypes laten ondertussen toe om met een lagere bandenspanning zowel op de weg als het veld
te komen.
Andere manieren om een lagere bodemdruk te realiseren zijn het aantal banden te gaan verhogen.
Dubbellucht is hier een voorbeeld van. Brede en/of hoge banden bieden ook mogelijkheden. Rupsen zijn
eveneens een voorbeeld van het vergroten van het contactoppervlak.
1.2
Los maken en aandrukken
Bij een bodembewerking wordt de bodem steeds losgemaakt. Dit is nodig om kleine verdichtingen op te
heffen en de grond te verkruimelen. Na het losmaken moet de grond voldoende tijd krijgen om te bezakken
en terug aansluiting te krijgen met de ondergrond. Dit is nodig om de vochtvoorziening vanuit de ondergrond,
de capillaire werking, te garanderen. Waar er voor de winter wordt geploegd, schept dit weinig problemen.
De grond heeft voldoende tijd om te bezakken. Maïspercelen worden echter veelal kort voor het zaaien
bewerkt en is er geen tijd voor een natuurlijke uitzakking. Extra aandrukken zal hier nodig zijn. Het
aandrukken kan met de verkruimelrol, een vorenpakker of wiel tegen wiel aan te rijden. Kiest men voor de
vorenpakker of het wiel aan wiel aanrijden, moet men extra opletten of dat de bodem voldoende droog is. Een
te natte grond bewerken is steeds uit den boze, maar bij de toepassing van een vorenpakker of wiel aan wiel
rijden bestaat dan zeker het risico op een te sterke verdichting. Aandachtspunt is ook dat hoe dieper men
werkt, hoe groter het volume moet zijn dat men moet aandrukken en hoe zwaarder de rol of vorenpakker.
1.3
Een goed zaaibed bereiden
Aansluitend bij het vorige punt moet er ook steeds de nodige aandacht besteed worden aan de
zaaibedbereiding. Is het zaaibed slecht aangelegd, dan kunnen er bij het zaaien zelf reeds problemen
optreden en kan de kieming van het zaad nadelig beïnvloed worden. Zo is de start al niet optimaal. Een goed
zaaibed is van groot belang wil men de plant ongestoord laten groeien.
Een goed zaaibed is zodanig aangelegd dat het zaad snel en vlot kan kiemen. Een vlotte kieming betekent een
vlotte begin ontwikkeling en zo legt men een degelijke basis voor de verdere ontwikkeling. Men stelt volgende
eisen aan een goed zaaibed:
-
Een losse bovengrond die snel opdroogt en opwarmt zodat de kieming en beginontwikkeling vlot
kunnen verlopen.
Een voldoende vaste ondergrond waarin het zaad wordt gezaaid. Hierdoor zal er voldoende vocht zijn
voor de kieming. Het egaal aandrukken van de grond is hier van belang.
Een vlakke ligging. Door een vlakke ligging bekomt men een egale zaaidiepte wat een uniforme
opkomst met zich meebrengt.
Bij een goed zaaibed kiemen ook onkruiden egaal waardoor de kans op slagen van de
onkruidbestrijding groter wordt.
Voldoende fijn leggen. Bij een te grof zaaibed wordt niet gans de bodem bedekt met herbiciden en de
bodemherbiciden verliezen zo een deel van effectiviteit. Doch mag de grond ook niet te fijn liggen
om
PLOEGEN, DE KLASSIEKER
Traditioneel wordt in Vlaanderen maïsland geploegd. Ploegen is een kerende grondbewerking dwz dat de
bovenste laag naar onder wordt gekeerd en de onderste laag komt bovenaan. Klassiek gaat men 20 tot 30cm
diep ploegen. Na het ploegen is er een extra werkgang nodig om het zaaibed klaar te leggen.
8 / 43
De voordelen en nadelen van ploegen
Dat er nog zoveel geploegd wordt in Vlaanderen heeft zijn redenen. Ploegen heeft immers een aantal
belangrijke voordelen:
-
-
De kerende bewerking zorgt ervoor dat gewasresten, groenbemesters en onkruiden volledig
ondergewerkt worden. Na het ploegen heeft men een propere, zwarte akker. Zeker met het oog op
het onderwerken van Italiaans raaigras i.g.v. een teeltcombinatie met maïs is dit een pluspunt.
Door ploegen te vervangen door een niet-kerende bewerking blijven de onkruidzaden veel meer aan
de oppervlakte waardoor de kans op een sterkere onkruiddruk toeneemt. Figuur 3 geeft de invloed
weer van een diepe en ondiepe niet-kerende bodembewerking op de onkruidflora in maïs. Hierbij
werd vastgesteld dat de biomassa aan onkruiden toenam met meer dan 100%. Vooral de combinatie
van niet-kerend met monocultuur van maïs was nefast.
-
Figuur 3:
Invloed van bodembewerking op onkruidpopulatie (naar Demjanava et al., 2009)
-
-
Ploegen werkt ook structuurherstellend. De grond wordt losgemaakt, verkruimeld en het
porïenvolume vergroot. Op deze manier kunnen lucht en warmte beter in de grond dringen en wordt
het water beter afgevoerd.
Het onderwerken van gewasresten is zeker met het oog op het beheersen van de ontwikkeling van
Fusariumschimmels een pluspunt en dit des te meer bij maïsteelt onder monocultuur. Ook andere
pathogenen zoals bv. Rhizoctonia solani worden beter gecontroleerd bij een goed uitgevoerd
ploegwerk en bodembewerkingen. Ploegwerk in slechte omstandigheden kan evenwel een
omgekeerd resultaat geven.
Ploegen heeft echter ook een aantal nadelen:
-
Door te ploegen onder te natte omstandigheden kan er zich een ploegzool vormen. Dit zorgt een
storende laag in de bodem die de wortelgroei kan belemmeren.
Ploegen is ook erosiegevoelig. De lossere bouwvoor en het gebrek aan bovenliggend organisch
materiaal zijn enkele redenen hiervoor.
Een ander nadeel is dat na het ploegen nog minstens één werkgang nodig is om het land zaaiklaar te
leggen. Door de meerdere werkgangen die nodig zijn om het veld zaaiklaar te leggen, loopt men het
risico op bodemverdichtingen, zeker wanneer de bodemomstandigheden minder gunstig zijn. Het
uitvoeren van meerdere werkgangen vraagt doorgaans ook meer arbeid en brandstof.
9 / 43
-
De open voor op de kopakkers en perceelsranden wordt soms ook als een nadeel beschouwd.
De ploegzool nader bekeken
Zoals aangehaald ontstaat er bij het ploegen onder nattere omstandigheden een ploegzool. Het is niet het
ploegen op zich dat hier de oorzaak is maar wel het rijden in de open voor. Bij een te natte grond gaat de
tractor slippen en versmeert de ondergrond. Deze storende laag kan de beworteling en capilaire werking
gaan hinderen. Een ploegzool is eenvoudig vast te stellen door met een spade of dun ijzer in de grond te
steken. Doorgaans zal men op 25 à 30 cm, de ploegdiepte, een harde laag van ca 15cm vinden. Dieper is
verdichting doorgaans weg of minder.
Figuur 4 laat de aanwezigheid van een ploegzool op 2 percelen zien. Bij perceel 1 blijft de verdichting onder
grens van 2,5MPa, perceel 2 heeft enkel een voldoende losse bouwvoor.
Figuur 4 : aanwezigheid ploegzool (LCV-project zaaibedbereiding maïs 2009-2011)
Een ploegzool hoeft op zich geen nadeel te zijn te zijn. De verdichting zorgt voor draagkracht. Bij perceel 1 zal
de ploegzool de wortels weinig hinderen. De situatie bij perceel 2 vraagt wel maatregelen om de ploegzool te
breken.
Wil men een ploegzool voorkomen dan is wederom ploegen in goede omstandigheden het belangrijkste. De
ploeg kan ook uitgerust worden met ondergronders. Onder de ploegschaar wordt er dan een kleine woeler
gemonteerd die de grond nog 10-15cm dieper lostrekt. Ondergronders vragen wel meer vermogen en
10 / 43
brandstof. Dit kan eventueel gecompenseerd worden door minder diep te ploegen.
Een ander alternatief is on-land ploegen. De tractor rijdt dan niet meer door de voor maar bovenover. De
tractor kan dan ook voorzien worden van bredere banden. Doorgaans kan dit met ploegen vanaf 5 scharen.
RTK-GPS is ook nodig om de afstand tot de ploegvoor te houden en de verschillende ploeggangen mooi op
mekaar te laten aansluiten. Ideaal voor mooi ploegwerk is als tractor en ploeg GPS gestuurd worden.
Minder diep ploegen?
Klassiek bedraagt de ploeg diepte in Vlaanderen 20-30cm. De vraag is echter of het minder diep ook kan.
Bij ondiep ploegen is de ploeg diepte 15cm of minder. Dit kan met een klassieke ploeg, eventueel met
aangepaste rister maar er zijn ook ploegen op de markt die speciaal gemaakt zijn om ondiep te ploegen. Deze
ploegen hebben aangepaste en meer risters. In de meeste gevallen wordt dit gecombineerd met on-land
ploegen.
Er zijn een aantal redenen waarom minder diep ploegen te overwegen valt:
-
-
Er kan brandstof bespaard worden door dat er minder grond hoeft verzet te worden.
Een hogere capaciteit door een grotere werkbreedte.
De organische stof, en hiermee ook het bodemleven en de mineralen, blijft in de bovenste laag
geconcentreerd. De structuur verbetert hierdoor. De beworteling en de opname van nutriënten
spelen zich grotendeels af in deze laag. Het gewas zou zich beter moeten gaan ontwikkelen.
Meer organische stof en plantenresten in de bovenste laag leidt ook tot minder erosie.
Ondiep ploegen heeft ook een aantal beperkingen:
-
-
Gewasresten worden moeilijker ondergewerkt. Bij te lange en/of veel stoppelresten is extra werkgang
om ze te verkleinen noodzakelijk. In kader van erosiebestrijding hoeft de aanwezigheid van ruwer
organisch materiaal echter geen nadeel te zijn.
Het effect van “ploegen als onkruidbestrijding” is minder.
Diepere rijsporen en verdichtingen worden minder goed weggewerkt. De combinatie met
ondergronders kan hiervoor een oplossing bieden.
De uitgangsituatie is van wezenlijk belang. Starten met een slechte bodemstructuur of met veel
(wortel)onkruiden,… zal leiden tot een minder goed resultaat.
Zaaibedbereiding
Na het ploegen volgt de zaaibedbereiding. Bij de zaaibedbereiding wordt bodem terug aangedrukt en
verkruimeld. Zoals reeds aangehaald is een goed zaaibed noodzakelijk voor een ongestoorde
gewasontwikkeling. Het zaaibed zal al een invloed hebben op de kieming van het zaad en zo een belangrijke
rol spelen bij de start van plant.
Goed ploegwerk moet de basis vormen voor de aanleg van het zaaibed. Bij de zaaibedbereiding zijn er 3
stappen nl. egaliseren, verkruimelen en aandrukken. In de praktijk gebeurt de zaaibedbereiding met
allerhande machines gaande van eenvoudige triltandcultivator of rotoreg tot een echte zaaibedcombinatie
met verschillende tanden en rollen. Met deze machines wordt de grond meestal oppervlakkig bewerkt en in
meer of mindere mate aangedrukt. Sommige landbouwers kiezen ervoor om de grond na het ploegen de
grond nog extra te gaan aandrukken door wiel aan wiel te gaan rijden. Naast de oppervlakkige bewerking kan
men ook dieper gaan bewerken. Verdichtingen worden op deze manier opgeheven. In veel gevallen ligt de
grond dan ook grover en ongelijker. Sommige landbouwers kiezen ervoor de grond dieper los te werken om
daarna terug aan te drukken met een vorenpakker. Met zulke combinatie is de grond ook fijner verkruimeld en
vlakker dan bij een traditionele bewerking met een vaste tandcultivator. Ongeacht welke machine of techniek
met ook gebruikt, de eisen aan een goed zaaibed blijven steeds gelden.
11 / 43
Ervaringen ui t 3 jaren proeven zaaibedbereiding bij maïs
Verschillende machines en technieken van zaaibedbereiding op geploegd land werden in kader van het LCV
van naderbij bekeken. In 2009 zetten Hooibeekhoeve, Thomas More Geel en Agropak bvba een demoproef
op met verschillende machines. Deze demoproef kende een vervolg in 2010 en 2011 waar de focus meer lag op
de verschillende techniek dan op machinetypes. De verschillende proeven werden opgezet in Geel op een
lemige zandgrond.
Gedurende de 3 jaren waren er 5 objecten gemeenschappelijk:
Ondiepe zaaibedbereiding : dit object dient als referentie. Dit gebeurde in 2009 met een klassieke
triltandcultivator(
Figuur 5 : triltandcultivator
-
). In 2010-2011 was dit de zaaibedcombinatie Franquet Combigerm (Figuur 6). De werkdiepte was
7cm
Aandrukken + ondiepe zaaibedbereiding : Na het ploegen werd de grond wiel-aan-wiel aangereden
en nadien klaargelegd volgens de beschrijving van de ondiepe zaaibedbereiding.
12 / 43
Ondiepe zaaibedbereiding met een rotoreg Maschio
(
-
Figuur 7)
Diepe zaaibedbereiding : de werkdiepte bedroeg hier 35cm. In 2009 gebeurde dit met een vaste
tandcultivator Evers Forrest(
Figuur 8), in 2010-2011 was dit een Evers Burma(
-
Figuur 9).
13 / 43
Diepe zaaibedbereiding met aandrukken : de machine die hier werd gebruikt was de Evers Normand
(
-
Figuur 10)wat een combinatie van vaste tand-vorenpakker-rol is.
Figuur 5 : triltandcultivator
Figuur 6 : zaaibedcombinatie Franquet Combigerm
14 / 43
Figuur 7 : rotoreg Maschio
Figuur 8 : vaste tandcultivator Evers Forrest
Figuur 9 : vaste tandcultivator Evers Burma
15 / 43
Figuur 10 : vaste tandcultivator+ vorenpakker Evers Normand
Naast deze 5 technieken werden er jaarlijks ook nog enkele varianten meegenomen.
In 2009 werden er verschillende tractoren gebruikt, in 2010 en 2011 was dit respectievelijk een Fendt 716 en
Fendt 820 die ter beschikking werd gesteld door de Hilaire Van der Haeghe nv. Innoseeds stelde zaden
beschikbaar voor deze proeven.
Figuur 11 : gemiddelde opkomst LCV zaaibedbereiding 2009-2011
Figuur 12 : opkomst per jaar LCV zaaibedbereiding 2009-2011
16 / 43
Figuur 13 : onkruiden LCV zaaibedbereiding 2009-2011
Figuur 14 : gemiddelde DSopbrengst LCV zaaibedbereiding 2009-2011
Figuur 15 : DSopbrengst per jaar LCV zaaibedbereiding 2009-201o
17 / 43
Figuur 16 : Kolfaandeel LCV zaaibedbereiding 2009-201o
Figuur 17 : Penetratieweerstand juni 2010 LCV zaaibedbereiding 2009-2011
Figuur 18 : Infiltratiesnelheid juni 2010 LCV zaaibedbereiding 2009-2011
Op basis van de resultaten blijken volgende zaken:
- Figuur 17 geeft de penetratieweerstand weer ca 6 weken na zaai. Bij de ondiepe
zaaibedbereidingen is er een losse toplaag en vanaf ca 10cm ligt de bodem vaster. Bij een
rotoreg is dit sterker aanwezig dan bij de ondiepe zaaibedbereiding met de Franquet
Combigerm. Na het ploegen wiel-aan-wiel –aanrijden verdicht de grond meer. Bij de diepere
bewerkingen is de bodem losser tot de werkdiepte. In combinatie met de vorenpakker ligt
de toplaag vaster.
18 / 43
-
-
-
-
-
-
De opkomst (Figuur 11) bij de ondiepe zaaibedbereidingen is beter dan bij de diepere
bewerkingen. De reden hiervoor kan enerzijds liggen bij de lossere, en soms grovere, bodem
waardoor zaaimachines, zeker bij een hoge rijsnelheid, onrustiger gaan lopen met meer
dubbels en missers als gevolg. Een lossere bouwlaag betekent ook dat ze sneller kan
uitdrogen door een verminderde capilaire werking.
Qua onkruiden(Figuur 13) bleken er meer grassen en dicotylen voor te komen bij het wielaan-wiel aan rijden en bij de combinatie vaste tand-vorenpakker. Een diepe
zaaibedbereiding met een vaste tand gaf meer grasonkruiden. In 2011 kwam er ook
aardappelopslag voor.
De opbrengst (Figuur 14) van de diepe zaaibereiding vaste tand + vorenpakker had een
opbrengst die vergelijkbaar is met de ondiepe zaaibedbereiding. De andere technieken
blijven wat achter in opbrengst doch zijn er hier verschillen tussen de jaren(Figuur 15). In
2009 had de ondiepe zaaibedbereiding met een triltandcultivator de hoogste opbrengst, de
overige bleven 3-12% achter. In 2010 waren de verschillen kleiner. De opbrengsten van 2011
zijn door omstandigheden net opgenomen in de resultaten.
De maïs bij de diepe zaaibedbereidingen en de rotoreg had een hoger droge-stofgehalte bij
de oogst.
Het kolfaandeel (Figuur 16) lag bij de rotoreg iets hoger. De laagste kolfaandelen werden
genoteerd bij het wiel-aan-wiel rijden en de diepe zaaibedbereiding.
Bij de diepe bewerkingen infiltreerde het water duidelijk sneller dan bij de ondiepe
zaaibedbereidingen. Bij het wiel-aan-wiel aanrijden werd de langste tijd genoteerd.(Figuur
18)
Het belang van de bandenspanning werd reeds aangehaald. In 2010 en 2011 werden de
ondiepe zaaibedbereiding 2 bandenspanningen gehanteerd. Bij 1 object werd de laagst
mogelijk bandenspanning, in dit geval 0,8 bar, gebruikt en bij het andere object was de
bandenspanning 2 bar. In 2010 gaf de lagere bandenspanning een meeropbrengst van 4%.
In 2009 werden verschillende machines in een demoproef met elkaar vergeleken. Een
eenvoudige triltandcultivator scoorde hier samen met de zaaibedcombinatie Franquet
Combigerm de beste opbrengst. Ook met een vleugelschaar werd een goede opbrengst
gehaald. Een schijveneg en rotoreg haalde een productie die ca 3-4% lager lag. Een vaste
tand met een pinnenrol voldeed niet met bijna 10% minder opbrengst.
Ploegen met een vore npakker
Het zaaiklaar leggen hoeft niet steeds in twee werkgangen te gebeuren. In een aantal gevallen kan men in één
werkgang een goed zaaibed bekomen. Ploegen met een vorenpakker is hier voorbeeld van. De vorenpakker
drukt de grond aan en zorgt voor een zekere verkruimeling. De verkruimeling en het vlak leggen kan eventueel
nog verbeterd worden door de vorenpakker te voorzien van een verkruimelrol.
In de proef rond zaaibedbereiding werd ook een object ploegen met vorenpakker opgenomen. In Figuur 19
zijn de opbrengstresultaten weergegeven. De gebruik van een vorenpakker gaf in 2009 een duidelijk lagere
opbrengst terwijl in 2010 er een meeropbrengst van 3% werd gehaald tov de ondiepe zaaibedbereiding. De
reden hiervoor is te vinden bij de vochttoestand van de bodem. In 2009 was de bodem natter dan in 201. De
grond kwam hierdoor bij de vorenpakker wellicht zodanig te vast liggen met een negatief effect op de
plantengroei. Bij de opkomst bleef het aantal planten ook achter in 2009.
19 / 43
Figuur 19 : DSopbrengst ploegen met vorenpakker
Figuur 20: Ploeg met vorenpakker
SPITTEN
Een mogelijk alternatief voor ploegen is spitten. Bij spitten, of beter gezegd spitfrezen, wordt de grond niet
gekeerd maar eerder gemengd. De spitmachine breekt de bodem los, mengt de gewasresten met de grond en
de harkrol zorgt voor de verkruimeling en het aandrukken. In één werkgang wordt de grond zaaiklaar gelegd.
20 / 43
Figuur 21 : Spitfrees
Vergeleken met ploegen zorgt spitfrezen voor een betere luchthuishouding van de bodem. Bij het spitten
wordt er bovenover gereden en niet door een open voor als bij ploegen. Het risico op verdichting van de
ondergrond is hierdoor klein.
De capaciteit ligt bij spitten op eenzelfde niveau als bij ploegen. De rijsnelheid bij ploegen ligt doorgaans wat
hoger maar de werkbreedte is kleiner dan bij spitten bij eenzelfde tractorvermogen. Vergeleken met ploegen
vraagt spitten minder vermogen per meter werkbreedte. Een spitmachine is echter een zwaar werktuig en
vraagt daarom een tractor met voldoende groot hefvermogen.
Bij verschillende proeven werd spitten meegenomen als object. Bij de proeven rond zaaibedbereiding bij maïs,
zoals reeds beschreven, werd er gespit. In 2010 en 2011 lagen er te Kasterlee (Hooibeekhoeve ism Agropak
bvba) en Bottelare (Hogeschool Gent) nog 2 extra proeven met spitten als object. Op deze 2 laatste locaties
gebeurden de proeven in het kader van Interreg Bodembreed en het demonstratieproject “Arbeid en
derogatie: een lastige combinatie op het rundveebedrijf.
Figuur 22 geeft de opbrengst resultaten weer van de verschillende proeven. Ook hier zijn er weer
jaarverschillen te merken. Spitten haalde afhankelijk van het jaar een minopbrengst van 4% tot een
meeropbrengst van 8%. Globaal gezien is er over de 5 proeven geen verschil tussen ploegen en spitten qua
opbrengst
21 / 43
Figuur 22 : DSopbrengst spitten bodembewerkingsproeven LCV 2009-2011
De opkomst is bij spitten vergelijkbaar als bij ploegen. In droge omstandigheden (voorjaar 2011) is de opkomst
zelfs iets beter.
Spitten geeft in het voorjaar wel meer onkruiden. Enerzijds kiemen de onkruiden sneller door het beter
opwarmen van de bodem. Hierdoor kan het aangewezen zijn om iets vroeger de herbiciden toe te passen.
Anderzijds worden groenbemesters minder goed ondergewerkt waardoor er meer hergroei is. Bij dit laatste is
het frezen van de groenbemester aan te raden.
NIET-KERENDE BODEMBEWERKING EN DIRECTZAAI
Wat is niet kerende bodembewerking ?
Zoals de term al zegt, wordt de grond niet meer gekeerd zoals bij ploegen. Door tanden door de grond te
trekken, scheurt de grond open en verkruimelt. In feite doet men niet meer dan de bodem losmaken. Bij
directzaai wordt er geen bodembewerking uitgevoerd en zaait men in de stoppelresten van het vorige jaar of
van een groenbemester.
Niet-kerend is een vrij algemene term. De naam “niet-kerend” dekt zowat alles wat niet ploegen is. Terwijl er
tussen de vele niet-kerende bewerkingen belangrijke verschillen zijn. Om enig zicht te krijgen op de
verschillende niet-kerende bodembewerkingen, kan de indeling (Tabel 1)van C Roisin (CRA Gembloux) als
basis dienen.
Tabel 1 : indeling bodembewerking C Roisin CRA Gembloux
Gereduceerde en minimale bodembewerking
Bij de gereduceerde en minimale bodembewerking gebeurt het “losmaken van de bodem” oppervlakkig. Een
werkdiepte van 5 tot 15 cm is meestal voldoende. Bij het ondiep werken kunnen er 2 bewerkingen
onderscheiden worden nl het ontstoppelen en de zaaibedbereiding. Het ontstoppellen heeft als bedoeling de
gewasresten met de grond te vermengen, onkruiden en eventueel opslag van de vorige teelt te laten kiemen
en de bodem vlak te leggen. Het ontstoppellen is één van de belangrijkste bewerkingen bij de niet-kerende
grondbewerking. Nadien volgt de zaaibedbereiding. Afhankelijk van teelt, grondsoort en tijdstip kunnen beide
bewerkingen ook in één werkgang gebeuren.
Machines die in aanmerking komen voor de oppervlakkige bewerking zijn de schijveneg en de cultivatoren.
Beide kunnen; mits de juiste uitrusting, voor zowel de stoppelbewerking als voor de zaaibedbereiding
gebruiken. Een pennenfrees of rotoreg zijn het best geschikt voor de zaaibedbereiding
22 / 43
Figuur 23: schijveneg
Figuur 24: cultivator
Decompacteren
Soms is het aangewezen om dieper dan 15 cm te werken. We gaan dan spreken over decompacteren. De
verdichte laag wordt opengebroken, zonder de bovenste laag al te veel te bewerken of te mengen met diepere
lagen. Decompacteren doet men in regel niet dieper dan nodig, vaak is dit niet dieper dan de bouwvoor. Na
het decompacteren volgt de zaaibedbereiding.
Voor het decompacteren gebruikt men een cultivator met rechte tanden, veelal voorzien van brede beitels, of
een cultivator met kromme tanden, de zogenaamde micheltanden.
23 / 43
Figuur 25: rechte tanden (foto PIBO Tongeren)
Figuur 26 : micheltanden
Soms ziet men combinaties van een decompacteur met bv een rotoreg voor de zaaibedbereding Men moet er
voor zorgen dat er voldoende ruimte is tussen de tanden en eg. Bij onvoldoende ruimte krijgt de grond niet
genoeg tijd om terug te zakken. De rotoreg krijgt zo te veel grond te verwerken en kan gaan buldozeren.
Decompacteren is niet het zelfde als diepwoelen. Bij diepwoelen is de werking, nl het oplichten en breken van
de bodem, vergelijkbaar doch gebeurt diepwoelen op een grotere diepte en steeds met smalle beitels. Bij diep
woelen is de conditie van ondergrond nog belangrijker om geen versmering, en bijgevolg verdichting, in de
diepere lager te krijgen.
Waarom kiezen voor niet-kerende bodembewerking?
Redenen om niet-kerende te gaan werken zijn:
-
De resten van organisch materiaal blijven in de bovenste laag. Het niet inwerken van het organisch
materiaal maakt dat het langer duurt eer ze verteert zijn. Micro-organismen kunnen er moeilijker bij
en door de minder intensieve grondbewerkingen komt er minder lucht in de bodem wat de vertering
vertraagt.
24 / 43
-
-
-
-
Al deze factoren zorgen dat de vertering trager verloopt en dat de voedingsstoffen geleidelijk aan
vrijkomen. In het begin zal dit enigszins nadelig werken maar na verloop van tijd ziet men bv de
hoeveelheid stikstof stijgen met ca 10%. Ook tijdens het teeltseizoen komen de voedingstoffen
geleidelijker aan vrij. Er treden hierdoor geen echte pieken van vrijstelling op zoals men dat met bv
met stikstof wel eens kan hebben. Door het langzaam vrijkomen zal er minder uitspoelen en heeft de
plant meer ter beschikking. Men moet er wel rekening houden dat in de eerste jaren iets meer stikstof
zal nodig zijn, zeker wanneer men helemaal geen grondbewerking uitvoert.
Meer organische stof in de bovenste laag en een tragere afbraak zorgen ook dat het humusgehalte
hoger wordt in het de bovenste laag. Een hoger humusgehalte betekent dat het vocht en
voedingsstoffen beter vastgehouden worden, een betere luchthuishouding.
De verhoging van organische stof in de bovenste laag doet ook het bodemleven toenemen, vooral
regenwormen en slakken. De laatste zijn echter niet altijd een zegen.
Doordat er minder werkgangen nodig zijn, is er ook een kleiner risico op bodemverdichting.
Niet-bodembewerking beperkt ook erosie. De bovenliggende gewasresten remmen de waterstroom
af zodat het water meer tijd krijgt om in de grond te dringen. Door een betere structuur en meer
bodemleven zijn er meer en stevige poriën langs waar het water naar de diepere gelegen lagen kan
lopen.
De gewasresten zorgen er ook voor dat de grond bedekt blijft. Hierdoor droogt de grond minder snel
uit. Vooral op droge gronden kan dit een voordeel zijn.
Door minder werkgangen kan het land in kortere tijd klaargelegd worden In de literatuur vindt men
cijfers terug die een reductie van ongeveer 50% aan arbeid vermelden.
Ook de het brandstofverbruik daalt. Enerzijds door de minder werkgangen en anderzijds omdat er
minder diep gewerkt wordt. Hier zou een besparing van 25 tot 50% mogelijk zijn al klopt dit niet
helemaal met de praktijk situatie. Belangrijk aspect hier is het aantal werkgangen dat men moet
uitvoeren om tot een goed zaaibed te komen.
Niet-kerende bewerkingen houden de overlevingsstructuren van overblijvende onkruiden aan de
oppervlakte zodat ze eventueel kunnen uitdrogen (rhizomen van kweek).Ervaringen uit 7 jaar niet
kerende-bodembewerkingen
In het najaar van 2006 startte Hogeschool Gent, Hooibeekhoeve, LTCW en ADLO ism ILVO Plant proeven op
rond niet-kerende bodembewerking bij maïs. Op 4 locaties met een verschillende grondsoort werden ploegen
vergeleken met een ondiepe (10-15cm) en diepe (20-25cm) niet-kerende bodembewerking. De invullingen van
de niet-kerende bodembewerking gebeurde op de locaties alsvolgt:
-
Bottelare 2006-2013(Hogeschool Gent): frezen groenbemester-vaste tandcultivator)-rotoreg
Heppen 2006-2013(Hooibeekhoeve): vleugelschaarcultivator
St Niklaas 2006-2012(LTCW) : actisol – rotoreg
Lennik 2006-2011 (ADLO): actisol – rotoreg
25 / 43
Figuur 27: Actisol bodembewerkingssytemen maïs 2007-2013
Figuur 28 : vleugelschaarciltivator bodembewerkingssytemen maïs 2007-2013
Figuur 29: directzaai bodembewerkingssytemen maïs 2007-2013
26 / 43
Op de 4 locaties werd ook directzaai meegenomen in de proeven. Waar de niet-kerende bodembewerking
werden gecombineerd met italiaans raaigras als groenbemester was dit bij directzaai gras en rogge.
Hooibeekhoeve en Hogeschool vergeleken in 2010 en 2011 nog ploegen met niet-kerende bodembewerking
bij de teeltcombinatie gras-maïs.
Deze verschillende proeven liepen in kader van het LCV, Interreg Bodembreed en het demonstratieproject
“Arbeid en derogatie: een lastige combinatie op het rundveebedrijf. De proeven werden ook ondersteund
door Agropak bvba, Pioneer en Aveve.
In de volgende punten worden de resultaten en ervaringen uit de proeven besproken.
Meer of minder opbrengst bij niet-kerende bodembewerking of directzaai bij
maïs?
Figuur 30 : Gemiddelde DS-opbrengst bodembewerkingssytemen maïs 2007-2013
Figuur 31 : Gemiddelde DS-opbrengst per locatie bodembewerkingssytemen maïs 2007-2013
Figuur 30 toont de opbrengstcijfers van alle jaren en locaties samen. Over deze proeven gezien realiseert
ploegen een meeropbrengst van 8 tot 10% tov van de niet-kerende bodembewerkingen. Tussen de locaties
27 / 43
zijn er echter ook nog grote verschillen.
Figuur 31 geeft de resultaten van de locaties weer, De verschillen bedragen tussen ploegen en niet-kerend te
Bottelare en St Niklaas 10-15%. Op de zandgrond werd er bij ploegen een meeropbrengst van ca 6,5%
genoteerd, te Lennik was dit 2%.
De diepe niet-kerende bewerking geeft over de jaren en locaties heen een iets beter resultaat dan de ondiepe
bewerking. In Bottelare en St Niklaas is het verschil groter tussen de diepe en ondiepe niet-kerende bewerking
dan in Heppen en Lennik waar de beide bewerkingen een vergelijkbaar resultaat halen. Hierbij moet wel
opgemerkt worden dat het niet altijd de diepe niet-kerende bewerking is die de hoogste opbrengst haalt. Er
zijn hier duidelijk jaareffecten te merken. In 2010 en 2011 bijvoorbeeld scoorde ondiep werken op alle locaties
beter dan de diepe bewerking.
Wat de directzaai betreft werd er over de 4 proeven heen een opbrengstverlies van ca 25% genoteerd t.o.v.
ploegen. Doch zijn er ook hier grote verschillen tussen de locaties maar ook tussen de groenbemesters. Het
kleinste opbrengstverschil tussen ploegen en directzaai werd gemeten in Heppen. Met rogge als
groenbemester bedroeg het verschil 5.5%, met italiaans raaigras 12%. Te Bottelare waren de verschillen het
grootst. Directzaai met rogge en directzaai met italiaans raaigras brachten respectievelijk 30% en 35% minder
op. Te St Niklaas en Lennik bedroeg het verschil ca 25% tov van ploegen.
Meer stikstof nodig bij niet-kerende bodembewerking en directzaai?
De manier van grond bewerken heeft ook een zekere invloed op de mineralisatie en dus de beschikbaarheid
van nutriënten. In de proeven werden de grondbewerkingen gecombineerd met 3 stikstofniveau’s nl
adviesbemesting, 30% verlaagd advies en 30% verhoogd advies.
28 / 43
Figuur 32 : DSopbrengsten bij verschillende bemestingsniveau’s bodembewerkingssytemen maïs 2007-2013
Over de locaties en jaren heen betekent 30% meer stikstof bij ploegen een meeropbrengst van 1-2% Bij de
niet-kerende bodembewerkingen bedroeg bij een 30% verhoogde N-gift de meeropbrengst 5%. Er bleken
geen verschillen te zijn tussen het eerste jaar of na bv 6 jaar niet-kerend te werken. Tussen de locaties was er
echter wel een verschil. Op de zandgrond te Heppen was er geen meeropbrengst bij ploegen en de diepe nietkerende bodembewerking van een extra N-bemesting. In St Niklaas en Lennik werd bij ploegen en de nietkerende bodembewerkingen steeds een meeropbrengst van 5-6% gehaald. In Bottelare was er geen beter
resultaat met 30% meer stikstof bij ploegen.Meer stikstof bij de diepe niet-kerende bodembewerking haalde
dan weer een meeropbrengst van 10% en bij de ondiepe niet-kerende 5%.Bij directzaai werd er met 30% meer
stikstof te geven gemiddeld zo’n 6,5% meer opbrengst gehaald.
Opkomst
Figuur 33 : gemiddelde opkomst bodembewerkingssytemen maïs 2007-2013
Figuur 33 toont de opkomstijfers van de locaties Heppen en St Niklaas als gemiddelde van de verschillende
proefjaren. In Heppen lag het aantal planten ca 6 weken na zaai bij de niet-kerende bodembewerking en
directzaai 2% lager dan bij ploegen. Te St Niklaas was de ondiepe niet-kerende bodembewerking
vergelijkbaar met ploegen. Diep niet-kerend betekende 4% minder planten en bij de directzaai was dit ruim
10% minder.
Belangrijk hierbij zijn de jaarverschillen wat vooral op de zandgrond tot uiting kwam. In een “normaal”
29 / 43
voorjaar met voldoende vocht was er weinig verschil tussen ploegen en niet-kerend. De directzaai liet dan ca
3% minder planten noteren. In een droog voorjaar zoals 2011 scoorde de directzaai beter. Het blijven
vastliggen van de grond betekende dat het zaaibed minder uitdroogde. De zaden hadden hierdoor meer vocht
ter beschikking en kiemden vlotter. Dit in tegenstelling tot de niet-kerende bodembewerking waar de grond
door het type kooirol minder goed was aangedrukt wat zich vertaalde in een lagere opkomst. De opkomst
verliep ook nog eens heterogeen waardoor er planten in een verschillend bladstadium stonden.
Onkruiden
Wat onkruiden betreft, was het beeld duidelijk. Hoe intensiever de bodemwerking, hoe meer onkruiden in het
voorjaar. Bij het uitvoeren van een bodembewerking worden enerzijds onkruiden ondergewerkt. Anderzijds
wordt er ook een “kiembed” gemaakt voor de aanwezige onkruidzaden. De gekiemde onkruiden worden door
de toepassing van de herbiciden opgeruimd. Hebben de onkruiden een slecht kiembed, dan zullen ze
doorgaans later opkomen, waardoor het veld bij de oogst duidelijk vuiler is.
Figuur 34
laat het aantal onkruiden zien voor de onkruidbestrijding. Figuur 35 geeft dan de situatie bij oogst. Uit deze
figuren blijkt dat wanneer er veel dicotylen werden geteld bij in voorjaar, er weinig voorkwamen bij de oogst.
Bij de directzaai was duidelijk te merken dat de onkruiden later kiemden. Zowel te St Niklaas als te Heppen
nam in de loop van der jaren het aantal planten naaldaar toe. In de proef werd er na de oogst een lichte
grondbewerking uitgevoerd, nadien werd er een groenbemester gezaaid. Bij tellingen half maart (Figuur 36)
bleek er waar in het voorjaar werd geploegd er nog steeds minder onkruiden te staan.
Figuur 34 : aantal onkruiden/m² voor onkruidbestrijding bodembewerkingssytemen maïs 2007-2013
30 / 43
Figuur 35 : aantal onkruiden/m² voor onkruidbestrijding bodembewerkingssytemen maïs 2007-2013
Figuur 36 : aantal onkruiden/m² half maart bodembewerkingssytemen maïs 2007-2013
Opslag van italiaans raaigras
Wanneer maïs na maïs wordt geteeld is door het late oogsttijdstip de keuze aan groenbemesters beperkt tot
de grasachtigen. Na maïs wordt dan ook meestal rogge of italiaans raaigras gezaaid als groenbemester. Beide
zijn winterharde groenbemesters. Dit vraagt een andere aanpak in het voorjaar dan bv een gele mosterd die in
de winter doodgevroren is.
Bij een niet-kerende bodembewerking wordt de groenbemester door de grond gemengd, bij directzaai blijft
de groenbemester onaangeroerd. Om te voorkomen dat de groenbemester concurrentie wordt voor de maïs,
is het aan te bevelen om te gaan spuiten met glyfosaat. Een behandeling met glyfosaat vernietigt de
groenbemester.
Na 7 jaar ervaring kan gesteld worden dat een behandeling met glyfosaat bij rogge een goed
bestrijdingsresultaat geeft. Italiaans raaigras lijkt veel moeilijker te zijn. Figuur 29 laat zien bij de directzaai in
Italiaans raaigras er, ondanks een behandeling met glyfosaat, duidelijk meer opslag werd geteld dan waar er
rogge als groenbemester werd gebruikt. Ook bij een ondiepe niet-kerend bewerking was er meer opslag dan
bij de diepe niet-kerende bodembewerking. Deze laatste was vergelijkbaar met ploegen. Ervaring leert dat de
weersomstandigheden een belangrijke rol inspelen of de bespuiting goed aanlaat of niet. Het is belangrijk om
deze behandeling uit te voeren vóór het injecteren van mengmest. Immers, door het injecteren kan het
Italiaans raaigras tijdelijk bedekt worden waardoor het onvoldoende geraakt wordt door glyfosaat. In dat
geval verloopt de onkruidbestrijding nadien problematisch. Dit werd duidelijk aangetoond in Bottelare.
Doorgaans werd de opslag van Italiaans raaigras wel goed bestreden in na-opkomst met een geschikt
31 / 43
grassenmiddel.
Wat met schimmelziekten?
Bij ploegen worden oogstresten onderin de voor gekeerd. Mogelijke infectiebronnen worden op deze manier
uitgeschakeld. Bij niet-kerende bodembewerking en directzaai blijven de resten meer boven liggen. Het risico
op een aantasting door schimmelziektes is hierdoor groter. In de verschillende proeven werden enkel te
Heppen in 2008 hier verschillen in aantasting door Helminthosporium tussen de verschillende
bodembewerkingssystemen vastgesteld. In
Figuur 37 zijn de resultaten weergegeven. Ploegen gaf de laagste aantastings graad. De planten bij directzaai
met Italiaans raaigras als groenbemester waren het sterkst aangetast.
Figuur 37 : aantasting Helminthosporium Heppen 2013 bodembewerkingssytemen maïs 2007-2013
Hoe is het onder de grond gesteld?
Tot dusver ging het enkel over de ervaringen boven de grond. Gedurende de verschillende jaren zijn er ook
waarnemingen gebeurd onder de grond.
In de verschillende proeven zijn metingen uitgevoerd met de penetrologger. Bij alle locaties is duidelijk dat de
na enkele jaren de verschillende bodembewerkingen toepassen de bodem op een verschillende manier
32 / 43
verdicht is.
Figuur 38 en
Figuur 39 tonen respecteivelijk de grafieken van de Heppen en Lennik. Op beide grafieken is te zien dat bij
directzaai de bodem al vrij snel begint te verdichten. In Heppen is de grens van 3Mpa, waarna er theoretisch
gezien wortels moeilijkheden beginnen te ondervinden; reeds op 10cm diepte overschreden, in Lennik is dit
ca 15cm. Ook bij de ondiepe niet-kerende bewerking is de bodem meer verdicht, vooral op de zandgrond
komt dit tot uiting. Bij de diepe niet-kerende bewerking is in Lennik op de leemgrond de verdichting
vergelijkbaar met ploegen. In Heppen is dit ook zo voor de bovenste 15-20cm, daarna was de bodem meer
verdicht. Ploegen gaf op beide grondsoorten een bouwvoor die voldoende los was.
Figuur 38 : Penetratieweerstand Heppen 2013 bodembewerkingssytemen maïs 2007-2013
33 / 43
Figuur 39 : Penetratieweerstand Lennik 2011 bodembewerkingssytemen maïs 2007-2013
Naast de penetratieweerstand werden er ook profielkuilen gemaakt.
Figuur 40 tem
Figuur 43 tonen de beelden van een aantal profiel kuilen te Heppen. Er is duidelijk te merken dat bij ploegen en
de diepe niet-kerende bewerking een betere beworteling te zien is dan bij de ondiepe niet-kerende bewerking
en de directzaai. Bij het opscheppen van de kuilen was ook de verdichting te voelen op de verschillende
34 / 43
dieptes zoals te zien in Figuur 38.
Figuur 40 : profielkuil ploegen Heppen 2011 bodembewerkingssytemen maïs 2007-2013
Figuur 41 : profielkuil ondiepe niet-kerende bodembewerking Heppen 2011 bodembewerkingssytemen maïs
2007-2013
35 / 43
Figuur 42 : profielkuil diepe niet-kerende bodembewerking Heppen 2011 bodembewerkingssytemen maïs
2007-2013
Figuur 43 : profielkuil directzaai Heppen 2011 bodembewerkingssytemen maïs 2007-2013
In 2013 werd na 6 jaar in Bottelare en St. Niklaas het aantal regenwormen geteld volgens het Ecoworm
protocol op drie objecten : klassiek ploegen zonder groenbedekker, niet kerend diepe bewerking (in St.
Niklaas met Actisol) en directe inzaai zonder bodembewerking. De resultaten waren niet eenduidig. In
Bottelare gaf enkel de directe inzaai een lichte tendens tot meer wormen. In St. Niklaas werd bij ploegen
significant minder wormen geteld in vergelijking met de overige objecten.
Maïs na gras en niet kerende bodembewerking
Op basis van de ervaringen met de opslag van italiaans raaigras werd er door Hooibeekhoeve) en Hogeschool
Gent een proef opgezet waar ploegen werd vergeleken met niet-kerende bodembewerking bij de
teeltcombinatie gras-maïs. De proeven werden aangelegd te Kasterlee en Bottelare onder
derogatievoorwaarden
De niet-kerende bewerkingen werden alsvolgt ingevuld:
36 / 43
-
-
Kasterlee:
ondiep:2x schijveneg 15cm diep
diep: 2x schijveneg 15cm diep + vaste tand met vorenpakker 35cm diep
Bottelare:
ondiep: frezen+ veertandcultivator 15cm diep
diep: frezen + veertandcultivator 25cm diep
Zoals verwacht was er bij de niet-kerende objecten veel opslag van italiaans raaigras. Bij ploegen was er
nagenoeg geen opslag meer te vinden. Wat de opkomst betreft waren er duidelijke verschillen tussen de beide
proefjaren. In 2010 was de opkomst bij de niet-kerende objecten vergelijkbaar met ploegen. Het voorjaar 2011
was zeer droog. Het zaaibed bij de niet-kerende bodembewerkingen was meer uitgedroogd dan bij ploegen.
De maïs kiemde traag en heterogeen. Qua opbrengst bleven de niet-kerende bewerkingen gemiddelde zo’n
15% achter.
In dezelfde proef werd door Hogeschool Gent ook nagegaan wat het effect zou zijn om glyfosaat na het zaaien
(kort voor opkomst van de maïs) toe te passen bij een niet-kerende bodembewerking. Te Kasterlee werd op
de ondiepe niet-kerende bewerking 2 formules glyfosaat toegepast 5 dagen na zaai, en dit vergeleken met
een onbehandeld object. Op basis van de resultaten kan gesteld worden dat een behandeling met glyfosaat na
de zaai de opslag van Italiaans raaigras reduceert. Een formule met 450g glyfosaat per liter had een beter
resultaat dan een formule met 360g/L. Wel is een behandeling in na-opkomst nodig om de later kiemende
onkruiden aan te pakken.
Wat als er na jaren niet-kerend terug geploegd wordt?
In 2013 werd besloten om te St Niklaas na 6 jaar niet-kerend en directzaai terug te gaan ploegen. In Figuur 44
zijn zowel de opbrengsten van de periode 2007-2012, toen de verschillende bodembewerking werden
uitgevoerd, als van 2013 weergegeven. Ploegen na 6 jaar directzaai betekende een opbrengststijging van
25%. Het ploegen bracht opnieuw lucht in de grond wat een duidelijk positief effect had op de
gewasontwikkeling. Bij de niet-kerende bodembewerking was het effect met een meeropbrengst van circa 7%
minder groot.
Figuur 44 : DSopbrengsten St Niklaas ploegen na 6 jaar niet-kerend en directzaai
bodembewerkingssystemen maïs 2007-2013
MAÏS IN STROKEN
De grondbewerking gebeuren, of het nu ploegen is of niet-kerende, vollevelds. De ganse oppervlakte wordt
37 / 43
bewerkt. Meer en meer komt echter de techniek van bodembewerking in stroken in beeld. Enkel de strook
waarin gezaaid wordt, wordt bewerkt. Tussen de stroken blijft de grond onbewerkt. Er zijn 2 technieken
waarmee de teelt in stoken kan uitgevoerd worden.
In Nederland is de strokenfrees ontwikkeld. Om maïs te kunnen telen op weinig draagkrachtige gronden
ontwikkelde een Nederlandse landbouwer ca 15 jaar geleden een machine om maïs te kunnen zaaien in een
bestaande zode. De eerste machine bestond uit een strokenfrees met mestverdeler en een maïszaaimachine.
De mest, aangevoerd via een sleepslang of naastrijdende mestton, werd in stroken neergelegd. Het
onderwerken van de mest gebeurt met de strokenfrees die ca. 15 cm brede baantjes en ca 10cm diep freest uit
de zode. In deze strookjes wordt de maïs gezaaid. Door de zode te bewerken enkel waar de maïs wordt
gezaaid blijft de structuur en draagkracht van de bodem behouden. Het systeem is ondertussen verder
doorontwikkeld. In Nederland draaien er momenteel een aantal varianten op dit systeem. Bij de één wordt
het frezen en bemesten gecombineerd, bij een andere variant gebeurt het bemesten in een aparte werkgang
en het frezen en zaaien samen, …. Hiervoor is dan ook weer RTK-GPS voor nodig om precies te kunnen zaaien
daar waar bewerkt en/of bemest is geweest. Het Louis Bolk Instituut heeft in samenwerking met een aantal
partners het platform maïsinstroken.nl opgezet. Over gans Nederland worden er demo’s en proeven rond dit
onderwerp opgezet met als doel het uitwisselen van ervaringen en kennis. Uit de opgedane ervaringen kan
men in vergelijking met het klassieke systeem tot een dezelfde producties komen mits men kan starten op
met een geode bodemstructuur, de graszode voldoende is afgedood en er voldoende bemest wordt.
Een andere techniek is striptill. Bij striptill wordt de grond losgetrokken door een
tand.
Figuur 45 toont een striptillelement. Een element is opgebouwd uit een voorsnijschijf, gewasruimers, een tand
geflankeerd door 2 schijven om de grond op zijn plaats te houden, en rol voor verkruimeling/aandrukken. Bij
striptill is RTK-GPS noodzakelijk. Het zaaien dient percies te gebeuren in het midden van de bewerkte strook.
Is dit niet het geval zal het kiemen van de zaden en de verdere groei van de plant moeilijkheden ondervinden.
Recent zijn ook machines ontwikkeld die striptill die gaan combineren met het toedienen van drijfmest. Op de
machine wordt dan een mestverdeler gebouwd. Achter iedere tand van het striptill-element is een slang
bevestigd waarlangs de mest wordt toegediend. Ook kunstmest kan toegediend worden, de striptillmachine
wordt dan voorzien van kunstmestbakken.
38 / 43
Figuur 45 : element striptill
In Amerika past men al lange tijd de techniek van striptill toe. In Europa komt deze techniek ook meer en meer
in beeld. In Belgie zijn de eerste proeven gebeurd door het CRA (C Roisin) te Gemboux met suikerbieten. Op
basis van deze proeven komt men tot volgende voordelen:
-
Minder trekvermogen en brandstofverbruik
Waarschijnlijk minder compactatie na jaren striptill
Minder verlies aan bodemvocht en betere capilariteit in nabijheid van wortels van jonge kiemplanten
Snellere opwarming van de bodem
Lager risico op erosie tov andere niet-kerende grondbewerkingen
Verhoging draagvermogen van de bodem
Mogelijke dalingen hoeveelheid meststoffen en herbiciden
In kader van de nieuwe erosiemaatregelen zal striptill, net als mulchzaai, verplicht worden op de sterk
erosiegevoelige percelen.
Op de Hooibeekhoeve werd in 2013 een demoproef opgezet met striptill. Met 2 machines, Kuhn Striger en
Maschio Zebra, werden op een weide stroken aangelegd. De stroken met striptill werden vergeleken met
ploegen. Zowel de striptill als het zaaien gebeurde met RTK-GPS. Zowel de bewerking met de striptill, het
zaaien en de GPS-toepassing verliepen technisch zoals het hoorde. Het natte voorjaar zorgde echter voor
problemen. De bodem was na 5 jaar maaiweide zodanig verdicht dat het water moeilijk infiltreerde. De grond
in de bewerkte stroken lag wel los met als gevolg dat het water richting de stroken trok. Door de grote
hoeveelheid was de inde stroken te nat wat zorgde voor een slechte kieming van de maïs. Er stonden in de
stroken maar 60% van de planten tov van ploegen. Bijkomend ondervond de maïs bij de striptill zware
concurrentie van het gras dat ondanks ene bespuiting met glyfosaat onvoldoende afgedood was. De moeilijke
groei-omstandighedenvan de maïs betekende een opbrengstderving van ca 30% tov ploegen. Uit de proef kan
duidelijk besloten worden dat een goede bodemstructuur essentieel las men wil starten met striptill.
Agropak bvba, Agrometius bvba, Maes nv Kasterlee, New Holland en Packo Agri nv verleende hun
medewerking aan deze demo.
ZAAITECHNIEK IN FUNCTIE VAN
BODEMBEWERKINGSSYSTEMEN
Niet meer ploegen, of zelfs helemaal geen gondbewerking, betekent dat er meer gewasresten boven liggen.
Om in zulke grond te zaaien is een aangepaste zaai-element gewenst. De belangrijkste aanpassing zijn de
39 / 43
zaaikouters. Een klassieke zaaimachine (
Figuur 46) heeft meskouters, bij directzaaimachine (
Figuur 47) zijn dit dubbele schijven Deze schijven snijden de gewasresten door en zullen zo geen gevaar op
verstopping geven. Eventueel wordt er voor de zaaikouter nog een gewasruimer gemonteerd.
Figuur 46 : klassiek zaai-element
40 / 43
Figuur 47 : zaai-element No-till
Het zaad valt niet meer rechtstreeks uit het zaadhuis in de zaaivoor maar via een zaadpijp
Ook voor de meststoffen toe te dienen moeten de meskouters vervangen worden door schijfkouters
Zaai-elementen voor directzaai zijn zwaarder en robuuster. Door het hogere gewicht dringen ze beter de
grond in. Men moet er immers rekening mee houden dat onbewerkte grond harder is.
Qua afstelling van de machine moet er voor gezorgd worden dat er snel gereageerd kan worden op
bodemoneffenheden. Het veld is immers niet vlakgelegd door een zaaibedbereiding. De diepteregeling
gebeurt door de zaaidiepteregelwielen die naast de zaaikouterschijven lopen. Door deze constructie worden
de bodemoneffenheden beter gevolgd en wordt een constante zaaidiepte verkregen. De zaaivoor laat zich
doorgaans ook moeilijker dichtleggen. No-till-zaaimachines zijn in de meeste gevallen uitgerust met een
konische drukrol. De konische vorm drukt niet alleen aan maar bedekt het zaad ook met grond.
WELKE BEWERKING NA DE MAÏSOOGST?
Na de maïsoogst is het wenselijk om een groenbedekker of ‘vang-gewas’ in te zaaien. Op sommige bedrijven
kiest men echter, al dan niet in het kader van de derogatie, ervoor om na de maïsoogst gras in te zaaien met
als bedoeling het gras in het voorjaar te maaien en in te kuilen. Voor het inzaaien van de groenbedekker of het
gras zal het nodig zijn om een grondbewerking uit te voeren om een zaaibed te creëren en/of het zaad onder
te werken. Eventueel zal men vooraf nog een diepere grondbewerking uitvoeren, om verdichte lagen op te
heffen en de waterinfiltratie in de winter te verbeteren.
Echter bij elke grondbewerking brengt men lucht (zuurstof) in de grond wat het stikstofmineralisatieproces
stimuleert met mogelijk een hoger nitraatresidu tot gevolg. Hoe intensiever de grondbewerking, hoe groter
de kans op een (te) hoog nitraatresidu. Om problemen met het nitraatresidu te voorkomen, is de vraag welke
grondbewerking men best gaat uitvoeren.
Om een antwoord te vinden op deze vraag werden er door de partners (Bodemkundige Dienst, ILVO Plant en
Hooibeekhoeve) van het Landbouwcentrum voor Voedergewassen in het najaar van 2007 , 2008 en 2009
proeven en demo’s opgezet omtrent dit onderwerp en dit in kader van projecten duurzame landbouw,
gefinancieerd door de provincie Antwerpen en de Vlaamse Overheid. (ADLO-demoproject, met steun van de
Europese Unie)
In dit onderzoek werden ploegen, een ondiepe (5-10cm) en diepe (20-30cm) grondbewerking vergeleken met
het niet voeren van een stoppelbewerking. Op regelmatige tijdstippen werden er stalen genomen om het
nitraatresidu te bepalen.
41 / 43
Op basis van de bekomen resultaten kan gesteld worden dat men best oppervlakkig werkt. Ploegen en een
diepere bewerking met een cultivator gaven een hoger nitraatresidu. Vooral op de zandgrond in de Kempen
kwam dit effect naar voren. Op de leemgrond en zandleemgrond bleken de verschillen tussen de verschillende
grondbewerkingen kleiner te zijn.
CONCLUSIE
Na 7 jaar proeven bodembewerkingssystemen kunnen er volgende conclusie getrokken worden:
-
Ploegen geeft nog steeds de meeste garantie op een geslaagde teelt
Het zaaibed moet voldoende fijn en voldoende aangedrukt zijn.
Spitten is een goed alternatief voor ploegen mits voldoende aandacht voor de vernietiging van de
groenbemester en de onkruidbestrijding
Niet-kerende bodembewerking bleef in de verschillende proeven achter in opbrengst. Belangrijke
opmerking hierbij is wel dat er grote verschillen zijn in locaties en jaren
Jaarlijks de bouwvoor goed verluchten geniet de voorkeur.
Directzaai is te wisselvallig
De ervaringen met striptill zijn nog te beperkt.
De keuze van groenbemester en de vernietiging ervan vraagt extra aandacht bij ploegloos maïs telen
en behandeling met glyfosaat is nodig.
Bij maïs na gras gaat men bij voorkeur ploegen omwille van de opslag.
Bij ploegloos maïs telen is er een groter risico op schimmelziektes
Bodembewerkingen moeten steeds gebeuren in goede omstandigheden, met aandacht voor de
bandenspanning en aslasten.
Een ondiepe grondbewerking na de maisoogst geeft minder risico op een te hoog nitraatresidu.
42 / 43
Download