TRANSPORT B406 Voor deze toets zijn maximaal 45 punten te behalen Beantwoord de volgende vragen. 2pt 1pt 2pt 1 2 3 In welk deel van het hart komt bloed binnen? Op welke plek in het hart zitten de hartkleppen? Door welke harthelft wordt het bloed naar het hele lichaam gepompt? Een laborant in een ziekenhuis bekijkt bloedpreparaten. In afbeelding 1 hieronder is schematisch getekend wat hij ziet. 1pt 4 Een van de preparaten laat het bloed zien dat hij heeft laten stollen. Het andere preparaat laat het bloed zien dat niet kan stollen. Welke tekening is het preparaat van gestold bloed? 1pt 5 Enkele stoffen zijn: mineralen en vitamines. Welke van deze stoffen kunnen in het bloed voorkomen op plaats P (zie tekening 2 van afbeelding 1)? Jan is geboren met een hartafwijking. Hij heeft een extra opening in het hart. Dit staat in afbeelding 2. Als de kamers van het hart van Jan zich samentrekken, stroomt er ook bloed door de opening. Dat bloed stroomt in de richting die met pijl P is aangegeven. 1pt 6 Stroomt er bij een hartslag meer of minder bloed dan normaal in de longslagader? Leg je antwoord uit. 2pt 7 8 1pt Welke functie hebben kleppen in de aders? Aan je polsen kun je voelen hoe snel je hart slaat. Aan welk type bloedvat in je polsen kun je dat voelen? In afbeelding 3 is een doorsnede van het hart met aansluitende bloedvaten getekend. 2pt 9 2pt 10 1pt 11 1pt 12 Met welk nummer is de Longader aangegeven? Welk nummer geeft het bloedvat aan dat bloed uit onder andere de benen terugvoert naar het hart? Als de rechterkamer is samengetrokken, welk van de delen 6, 7 of 9 is dan ook samengetrokken? In welk van de delen 1, 2, 3 of 6 is de druk het hoogst als de rechterkamer zich samentrekt? In afbeelding 4 is een deel van het bloedvatenstelsel van de mens schematisch getekend. 1pt 1pt 1pt 1pt 1pt 1pt 1pt 2pt 13 2pt 14 1pt 15 2pt 16 Welke van de genummerde bloedvaten zijn aders? Is het bloed in bloedvat 3 zuurstofrijk of zuurstofarm? Bevat het bloed in bloedvat 2 veel of weinig voedingsstoffen? Wat is de naam van bloedvat 4? Geef bij vraag 17 t/m 26 aan of de beweringen juist of niet juist zijn. 17 Het bloedplasma vervoert koolstofdioxide. 18 Witte bloedcellen kunnen van vorm veranderen. 19 Er zit meer glucose in het bloed in de kransaders dan in het bloed in de kransslagaders. 20 In afbeelding 5 (rechts!!) is de stand van de kleppen P en Q weergegeven tijdens het samentrekken van de boezems. 21 Harttonen ontstaan door het dichtslaan van de kleppen. 22 Het bloed in de nieraders is zuurstofarm. 23 Als iemand vaak stress heeft, kan dat leiden tot hartritmestoornissen. 1pt 1pt 1pt In afbeelding 6 is een deel van de bloedsomloop schematisch getekend. 24 Bloedvat Q is een adertje. 25 Het bloed stroomt van Q naar P. 26 De bloeddruk bij P is hoger dan de bloeddruk bij Q. Beantwoord de volgende meerkeuzevragen. 1pt 27 Enkele stoffen in het lichaam van de mens zijn: afvalstoffen, hormonen en voedingsstoffen. Welke van deze stoffen worden door het bloed vervoerd? A Alleen afvalstoffen. B Alleen hormonen. C Alleen voedingsstoffen. D Alleen afvalstoffen en voedingsstoffen. E Afvalstoffen, hormonen en voedingsstoffen. 1pt 28 Bij het kloppen van het hart zijn twee fasen te onderscheiden: – het samentrekken van de boezems; – het samentrekken van de kamers. Tijdens welke fase of fasen zijn de kleppen tussen de boezems en de kamers open? A Alleen tijdens het samentrekken van de boezems. B Alleen tijdens het samentrekken van de kamers. C Zowel tijdens het samentrekken van de boezems als tijdens het samentrekken van de kamers. 1pt 29 In de afbeelding rechts is een hart schematisch getekend. Bloedvat P bevat zuurstof. Eric zegt dat bloedvat P bij de grote bloedsomloop hoort. Maaike zegt dat bloedvat P een kransslagaders is. Wie heeft gelijk? A Eric en Maaike hebben allebei gelijk. B Alleen Eric heeft gelijk. C Alleen Maaike heeft gelijk. D Eric en Maaike hebben allebei ongelijk. 1pt 30 Een mens kan worden gestoken door de gifstekel van de Grote pieterman (een vis). Door het gif worden een of meer functies van het bloed verstoord. Dat gif tast de rode en witte bloedcellen aan. Femke zegt dat de afweer tegen ziekteverwekkers wordt verstoord. Jeske zegt dat het vervoer van zuurstof wordt verstoord. Wie heeft gelijk? A Femke en Jeske hebben allebei gelijk. B Alleen Femke heeft gelijk. C Alleen Jeske heeft gelijk. D Femke en Jeske hebben allebei ongelijk. 1pt 31 Wat is er aan de hand bij een persoon die leukemie heeft? A Bij deze persoon worden te veel witte bloedcellen gemaakt. B Bij deze persoon worden te veel eiwitten in de lever afgebroken. C Bij deze persoon worden witte bloedcellen gedood. Bij een operatie krijgt een patiënt via een infuus bloedplasma toegediend. De zak met bloedplasma wordt via een dun buisje aangesloten op een bloedvat in de arm (zie afbeelding 8). 1pt 32 Bevat dat bloedplasma bloedcellen? En bevat het mineralen? A Alleen bloedcellen. B Alleen mineralen. C Zowel bloedcellen als mineralen. 1pt 33 Om het bloedplasma toe te dienen wordt een naald in een van de bloedvaten van een arm gestoken. Wordt de naald in een ader, in een haarvat of in een slagader gestoken? A In een ader. B In een haarvat. C In een slagader. 1pt 34 Na een operatie kan een bloedstolsel in een bloedvat ontstaan. Bepaalde bloeddeeltjes spelen een belangrijke rol bij de stolling van bloed. Welke bloeddeeltjes zijn dit? A Bloedplaatjes. B Rode bloedcellen. C Witte bloedcellen. 1pt 35 Iemand heeft longontsteking en slikt hiertegen medicijnen. De medicijnen komen in het bloed terecht. Via welke weg komen de medicijnen in cellen van de longen terecht? A Alleen via de kleine bloedsomloop. B Alleen via de grote bloedsomloop. C Via de kleine en de grote bloedsomloop. 1pt 36 Bepaalde medicijnen worden in zetpillen ingebracht in de endeldarm. In welke bloedvaten komen die medicijnen het eerst terecht? A Het eerst in slagaders van de endeldarm. B Het eerst in haarvaten van de endeldarm. C Het eerst in aders van de endeldarm. 1pt 37 Er bestaat een ziekte die sikkelcelanemie heet. Bij mensen met deze ziekte is de vorm van bepaalde bloeddeeltjes veranderd. In afbeelding 9 zijn dezelfde bloeddeeltjes weergegeven van een gezonde persoon en van iemand die aan sikkelcelanemie lijdt. Hoe heten de bloeddeeltjes die bij sikkelcelanemie een andere vorm hebben? A Bloedplaatjes. B Rode bloedcellen. C Witte bloedcellen. <<EINDE>>