8542_1663647_tijdvakkenspel

advertisement
Het tijdvakkenspel aansluitend op het nieuwe
eindexamenprogramma geschiedenis.
Beroepsproduct 1 Opleiding IA
Dide Breuer - 1663647
Klas: 2A
Projectnummer kennisbasis: 8542
Begeleiding HU: Andrea Vink en Rien Claassen
School: Corderius College in Amersfoort
Begeleider stageschool: Dirkjan van den Berg
Het nieuwe eindexamenprogramma geschiedenis
1
Samenvatting
In dit onderzoeksverslag wordt een onderzoek beschreven bestaande uit een praktijk- en
literatuurverkenning. Op het Corderius College was een vraag naar een product waarmee de
kennis en vaardigheden van het nieuwe eindexamen worden getraind. Voor het ontwikkelen
van het product zijn er interviews afgenomen bij docenten en leerlingen om het probleem
en de behoefte helder in kaart te brengen. De resultaten van het literatuur- en
praktijkonderzoek zijn geanalyseerd en in kaart gebracht. Daarnaast is er literatuur
geraadpleegd. Vervolgens zijn aan de hand daarvan ontwerpeisen voor het product
vastgesteld. Uit onderzoek bleek de tien tijdvakken met de kenmerkende aspecten moesten
worden getraind. Hieruit is het product het tijdvakkenspel uit voortgekomen.
Met ondersteuning van de literatuur zijn hier een aantal werkvormen bij ontwikkeld.
Het tijdvakkenspel is inzetbaar in de boven- en onderbouw. In de bovenbouw kan het spel
leerlingen helpen met het voorbereiden op het eindexamen. In de onderbouw kunnen
leerlingen kennis maken met de tien tijdvakken en de bijbehorende kenmerkende aspecten,
zodat leerlingen vroeg kennis maken met de kenmerkende aspecten en deze aan het einde
van hun schoolcarrière al meermaals behandeld en aangedragen zijn.
2
Inhoud
1. Inleiding
2. Verkennend onderzoek
3. Het beroepsproduct
4. Presentatie en evaluatie
5. Literatuur
blz. 4
blz. 6
blz. 19
blz. 22
blz. 25
3
Hoofdstuk 1. Inleiding
1.1 Aanleiding en opdracht
Sinds het schooljaar van 2014-2015 is er een wijziging in het eindexamenprogramma van
geschiedenis voor havo en vwo. Deze wijziging zorgt voor een aantal grote veranderingen in
de leerstof voor de bovenbouw. Vanwege deze veranderingen wil de vakgroep geschiedenis
van het Corderius College een product waarmee verschillende aspecten van het nieuwe
examen worden getraind. De veranderingen voor de bovenbouw hebben ook invloed op de
lessen in de onderbouw. Er zal bijvoorbeeld eerder en meer aandacht worden besteed aan
de kenmerkende aspecten dan voorheen. Het beoogde beroepsproduct zal dus voor zowel
de onderbouw als de bovenbouw inzetbaar zijn. De opdrachtgever is geschiedenisdocent in
de boven- en onderbouw op het Corderius College in Amersfoort.
De kern van het probleem volgens de opdrachtgever is het invoeren van de 49 kenmerkende
aspecten als verplichte leerstof van het nieuwe eindexamenprogramma. Deze kenmerkende
aspecten horen bij de tien tijdvakken en beslaan de gehele geschiedenis periode van de
prehistorie tot en met de moderne tijd. Bij deze kenmerkende aspecten horen ook een
aantal verplichte vaardigheden. Het leren en in de tijd en context plaatsen van deze
aspecten binnen de tien tijdvakken is lastig. Het is zeer aannemelijk dat op andere VOscholen een vergelijkbaar probleem speelt aangezien het eindexamenprogramma landelijk is
vastgesteld.
Het product biedt een oplossing voor de eindexamenklassen havo en vwo, maar is ook zeker
inzetbaar in de onderbouw. Het is goed om leerlingen vroeg kennis te laten maken met de
kenmerkende aspecten zodat deze aan het einde van hun schoolcarrière al meermaals
behandeld en aangedragen zijn.
Het doel van het product is om leerlingen kennis te laten maken en te laten oefenen met de
tien tijdvakken, kernmerkende aspecten en de bijbehorende vaardigheden.
Tijdens de ontwikkeling van het product zal worden samengewerkt met de opdrachtgever
om tussentijds te evalueren en eventuele aanpassingen door te voeren
4
1.2 Context van de school in relatie tot het probleem
Belangrijke kenmerken om rekening mee te houden zijn de kernwaarden van de school.
Één van de kernwaarden van de school is betrokkenheid. De school wil betrokkenheid van
leerlingen bij de les creëren door didactische variatie. Het is dus van belang dat het product
vernieuwend is of in ieder geval anders ten opzichte van het reguliere lesmateriaal.
Het docententeam draagt deze waarden ook uit en is altijd op zoek naar nieuwe
werkvormen voor geschiedenis. Het beoogde beroepsproduct staat vooral in relatie met de
ontwikkeling van het nieuwe examenprogramma sinds het schooljaar 2014-2015. Binnen de
vakgroep geschiedenis is het docententeam actief om zo goed mogelijk in te spelen en aan
te sluiten op deze ontwikkeling.
1.3 Onderzoeksvraag met toelichting
De onderzoekvraag die is opgesteld aan de hand van het probleem luidt als volgt:
'Hoe kunnen de kenmerkende aspecten met bijbehorende vaardigheden van het nieuwe
examenprogramma voor havo en vwo op een activerende en aantrekkelijke wijze worden
geoefend?' De onderzoeksvraag is uiteraard gericht op de afdeling geschiedenis binnen het
Corderius College. Met het beantwoorden van de onderzoeksvraag zal er een product
worden ontwikkeld waarmee de kenmerkende aspecten en bijbehorende vaardigen kunnen
worden getraind.
Dit product zal in een activerende en aantrekkelijke vorm worden ontworpen.
Het antwoord op de onderzoeksvraag is essentieel voor het ontwikkelen van het
beroepsproduct. De uitkomst moet namelijk de vormgeving van het beroepsproduct gaan
bepalen. Daarnaast bepaald de uitkomst van het onderzoek ook de werkvorm(en) waarin
het product gaat worden gebruikt. Uiteindelijk kan de school het product gaan inzetten voor
het oefenen van de tien tijdvakken en bijbehorende kenmerkende aspecten, kernbegrippen
en vaardigheden.
5
Hoofdstuk 2. Verkennend onderzoek
2.1 Inleiding verkennend onderzoek
In dit hoofdstuk wordt het praktijk- en literatuuronderzoek beschreven. Aan de hand van de
hoofdvraag zijn voor zowel de praktijk als de literatuur deelvragen opgesteld.
Om het beroepsproduct te kunnen ontwikkelen moeten een aantal zaken worden
onderzocht. Zo moet er vanuit het praktijkonderzoek duidelijk worden welke kennis en
bijbehorende vaardigheden volgens geschiedenisdocenten van het Corderius college vooral
moeten worden getraind. Daarnaast moet er worden onderzocht wat bovenbouwleerlingen
als de lastigste onderdelen van het eindexamenprogramma ervaren. Als laatste is het van
belang te onderzoeken wat de geschiedenisdocenten voor ogen hebben als oplossing voor
dit probleem.
De deelvragen die worden onderzocht vanuit het praktijkonderzoek luiden als volgt:
Welke kennis met bijbehorende vaardigheden moet volgens de geschiedenisdocenten
van het Corderius College vooral worden getraind?
Wat zien de geschiedenisdocenten voor zich als oplossingen voor dit probleem?
Een handleiding? Een advies? Werkvormen? Lesmateriaal? En Waarom?
Wat ervaren de bovenbouwleerlingen van het Corderius College als de lastigste
onderdelen van het eindexamenprogramma?
Vanuit het literatuuronderzoek moet worden onderzocht welke eisen er zijn gesteld door de
overheid voor het eindexamenprogramma van geschiedenis voor bovenbouwleerlingen van
de havo en het vwo. Daarnaast is het van belang te onderzoeken wat mogelijk werkvormen
zijn waarbij de vaardigheden en kennis succesvol en effectief worden getraind. De
deelvragen die worden onderzocht vanuit het praktijkonderzoek luiden als volgt:
Welke eisen zijn er door de overheid gesteld voor het eindexamenprogramma van
geschiedenis voor de bovenbouwleerlingen van het havo en vwo?
Welke hulpmiddelen uit de literatuur kunnen bijdragen aan het succesvol en effectief
trainen van kennis en vaardigheden voor het eindexamen geschiedenis?
6
2.2 Praktijkverkenning
2.2.1 Inleiding
In de paragraaf praktijkverkenning worden de deelvragen voor het praktijkonderzoek
weergegeven. Vervolgens wordt het plan van aanpak beschreven aan de hand van de
onderzoeksactiviteiten en onderzoeksinstrumenten. De deelvragen die zijn opgesteld voor
het praktijkonderzoek zijn:
Welke kennis met bijbehorende vaardigheden moet volgens de geschiedenisdocenten
van het Corderius College vooral worden getraind?
Welke oplossingen zien geschiedenisdocenten voor zich voor dit probleem?
Wat ervaren de bovenbouwleerlingen van het Corderius College als de lastigste
onderdelen van het eindexamenprogramma?
In de volgende paragraaf worden de aanpak en middelen voor het onderzoeken van deze
deelvragen verder toegelicht.
2.2.2 Aanpak en middelen
Voor het beantwoorden van de drie deelvragen zal één soort onderzoeksactiviteit worden
verricht. Zowel docenten uit de vakgroep geschiedenis als leerlingen zullen worden
bevraagd. Voor deze onderzoeksactiviteit wordt gebruik gemaakt van één soort
onderzoeksinstrument, namelijk een interview. Bij elke deelvraag is een afzonderlijk
interview opgesteld. De eerste twee interviews zullen bij de docenten geschiedenis van het
Corderius College worden afgenomen en het laatste interview zal worden afgenomen bij de
leerlingen uit havo 5 en vwo 6. De respondenten voor de interviews zijn via de
aspectenmethode geselecteerd. Hierbij is rekening gehouden dat het onderwerp vanuit
meerdere invalshoeken is onderzocht, namelijk vanuit het perspectief van de leerlingen en
docenten. Het selecteren van respondenten binnen deze groepen is gedaan via een
steekproeftrekking. Het interview zal bij alle respondenten eenmalig worden afgenomen en
is nauwelijks tot redelijk gestructureerd. De vragen zijn vrij open, zodat de respondenten
niet worden beïnvloed om bepaalde onderwerpen uit het nieuwe eindexamen te kiezen.
7
Alleen het interview dat bij leerlingen zal worden afgenomen geeft een aantal
voorbeeldopties. Hierdoor zien leerlingen een concreet voorbeeld van antwoord dat ze
zouden kunnen geven en daarnaast zal het hen helpen om meer specifiek antwoord te
kunnen geven. De leerlingen hebben namelijk niet zoals de docenten het volledige overzicht
met alle onderwerpen en vaardigheden paraat. De interviews zullen individueel worden
afgenomen om beïnvloeding zo veel mogelijk uit te sluiten. Het interview is opgesteld uit
verschillende soorten vragen. Zo is er gebruik gemaakt van inleidende vragen, maar ook
directe, indirecte en structurerende vragen. Deze vragen zijn in het interview verwerkt.
Daarnaast bevat het interview zowel gesloten als open vragen. De organisatie en
verslaglegging zullen structureel worden aangepakt. Er is aan het begin van het schooljaar
een planning gemaakt voor het uitvoeren van de interviews. De verslaglegging zal na het
interview worden uitgewerkt en daarna ter controle worden voorgelegd aan de
geïnterviewde.
Er zullen meerdere interviews worden gehouden bestaande uit verschillende vragen,
afhankelijk van het onderwerp van de deelvraag. De interviews zullen worden afgenomen bij
meerdere partijen die een belang hebben in het te onderzoeken probleem. Elke docent zal
dezelfde vragen gesteld krijgen. De vragen zijn neutraal geformuleerd, waardoor de kans op
systematische verstoringen wordt verkleint. Het stellen van neutrale vragen draagt bij aan
de betrouwbaarheid van het onderzoek. Gedurende het ontwikkelingsproces van het
product zullen regelmatig momenten van uitwisseling plaatsvinden met docenten binnen de
vakgroep geschiedenis en leerlingen. De belanghebbende in de school zijn van mening dat
het beoogde product voor een verbetering in de toekomst zal gaan zorgen. De
bovengenoemde punten zullen bijdragen aan de validiteit van het onderzoek. De interviews
zullen allemaal op dezelfde wijze worden afgenomen. Daarnaast zullen de interviews die zijn
bestemt voor de groep geschiedenisdocenten ook bij meerdere geschiedenisdocenten
worden afgenomen. Hetzelfde geldt voor de groep leerlingen. Door meerdere personen uit
dezelfde groep op dezelfde manier te ondervragen, wordt de betrouwbaarheid van het
onderzoek vergroot.
Het eerste interview dat zal worden gehouden heeft betrekking tot de eerste deelvraag.
Uit dit interview worden resultaten verwacht waaruit blijkt welke kennis en vaardigheden er
volgens de geschiedenisdocenten vooral moeten worden getraind. Hierbij worden
antwoorden met specifieke onderdelen verwacht, zoals het in staat zijn om gebeurtenissen
in chronologische volgorde te plaatsen of het memoriseren van de 49 kenmerkende
aspecten. Het tweede interview dat zal worden afgenomen heeft betrekking tot de tweede
deelvraag. Uit dit interview worden resultaten verwacht waarin duidelijk naar voren zal
komen welke concrete oplossing de geschiedenisdocenten voor zich zien voor het probleem.
Mogelijke concrete oplossingen die uit de resultaten kunnen voortkomen zijn een
handleiding, advies of werkvorm. Het laatste interview sluit aan bij de derde en tevens
laatste deelvraag. Dit interview gaat resultaten van leerlingen weergeven. Net zoals bij
8
deelvraag 1, wordt ook hier verwacht dat de resultaten kennis en vaardigheden weergeven
die volgens de leerlingen als lastig worden ervaren. Een kanttekening die hierbij geplaatst
kan worden is dat leerlingen de onderdelen minder goed kennen en kunnen onderscheiden.
daarnaast is de verwachting dat zij de onderdelen of aspecten die zij lastig vinden minder
specifiek kunnen benoemen. Bij het interview voor de leerlingen zijn er daarom een aantal
voorbeelden gegeven van onderdelen die ze kunnen benoemen ondanks het feit dat dit hun
antwoord en daarmee het onderzoek kan beïnvloeden.
De resultaten van de drie interviews zullen gescheiden worden verwerkt in drie tabellen.
Deze tabellen moeten een overzicht geven over de gegeven antwoorden. Daarnaast zullen
de uitkomsten van het interview worden beschreven in de uitwerking van het interview.
De resultaten van de onderzoeksactiviteiten worden weergegeven in de volgende paragraaf.
2.2.3 Resultaten en conclusies
In deze paragraaf wordt beschreven hoe de dataverzameling is gedaan en verlopen.
Daarna wordt de verkregen data geanalyseerd en ondersteund met tabellen.
In de analyse van de verzamelde data zullen eerste de neutrale gegevens worden
beschreven. Vervolgens wordt er een interpretatie gegeven van de verzamelde resultaten.
De resultaten die zijn voortgekomen uit de afgenomen interviews zijn teruggebracht tot een
relevant, bruikbaar en overzichtelijk geheel. De data is verzameld door het bevragen van
respondenten. De interviews zijn op volgorde afgenomen. Elke respondent is individueel
bevraagd.
Interview 1: Kennis en vaardigheden
Interview 1
Vraag 1
Vraag 2
Respondent 1
Kenmerkende
aspecten.
Historische
context: republiek
Kenmerkende
aspecten in de
context en
tijdsvolgorde
plaatsen. Bronnen
analyseren.
Respondent 2
Kenmerkende
aspecten.
Respondent 3
Verlichting.
Republiek
Kenmerkende
aspecten.
Respondent 4
Kenmerkende
aspecten.
Tijdvak 8: opkomst
politieke
stromingen.
Democratisering
en emancipatie.
Gebeurtenissen
in chronologische
tijdsvolgorde
plaatsen.
Toepassen van
kenmerkende
aspecten.
Bronanalyse
Toepassen van
kenmerkende
aspecten.
Oordelen over het
verleden.
(standplaatsgebon
denheid.)
Koppelen van
kenmerkende
aspecten aan
9
gebeurtenissen.
Vraag 3
Vraag 4
Kenmerkende
aspecten
(memoriseren).
Historische
indeling: perioden,
maatschappijtypes,
tien tijdvakken.
Kenmerkende
aspecten in de
context en
tijdsvolgorde
plaatsen.
Bronnen analyseren
Kenmerkende
aspecten.
Historische
context: republiek.
Tien tijdvakken
kennen op goede
volgorde.
Gebeurtenissen in
chronologische
tijdsvolgorde
plaatsen.
Toepassen van
kenmerkende
aspecten.
Gebruik maken van
tien tijdvakken als
chronologie en
referentiekader.
Kenmerkende
aspecten.
Tijdvak 8: opkomst
politieke
stromingen.
Democratisering
en emancipatie.
Verandering en
continuïteit.
In de bovenstaande tabel zijn de antwoorden van de respondenten per vraag weergegeven.
De resultaten zullen dan ook per vraag beschreven worden. Bij vraag 1 is door elke
respondent benoemd dat ze ervaren dat leerlingen de kenmerkende aspecten een moeilijk
onderdeel vinden van de verplichte kennis voor het eindexamen. Het onderwerp de
republiek uit de historische context wordt ook door meerdere respondenten als antwoord
gegeven. De onderwerpen die verder worden genoemd sluiten vrijwel allemaal aan bij
tijdvak 7 en 8. Onderwerpen uit deze tijdvakken zijn de verlichting en de opkomst van
politieke partijen. Bij vraag 2 ging het om de vaardigheden die volgens de leraren lastig zijn
voor de leerlingen. Vaardigheden die bij alle respondenten worden genoemd zijn
bronanalyse en de kenmerkende aspecten in de juiste tijd en context plaatsen. Verder
worden vaardigheden als continuïteit en verandering en oordelen over het verleden
benoemd. De moeilijkheid bij oordelen over het verleden komt vooral door verschillende
factoren waar de leerling rekening mee moet houden. Denk hierbij aan
standplaatsgebondenheid, de rol van waardepatronen en onderscheid tussen feiten en
meningen.
Bij vraag 3 konden de respondenten aangeven welke kennis volgens hen moest worden
getraind in het beoogde beroepsproduct. Deze antwoorden komen vrijwel volledig overeen
met de antwoorden op vraag 1. De historische indeling is wel een nieuw antwoord in
vergelijking met vraag 1. Bij de laatste vraag konden de respondenten aangeven welke
vaardigheden volgens hen moest worden getraind in het beoogde beroepsproduct. Deze
antwoorden komen vrijwel volledig overeen met de antwoorden op vraag 1.
Tijdens het interview is door drie van de vier respondenten benoemd dat ze antwoorden
hebben gegeven die over het algemeen voor de meeste leerlingen gelden.
Elke leerlingen heeft echter met een bepaald onderwerp of bepaalde vaardigheid meer
moeite dan met de andere. Dit verschilt per leerling. Aan de hand van deze uitspraak is een
10
eerste constatering vast te stellen. Docenten geven met deze uitspraak aan dat eigenlijk alle
tijdvakken van belang zijn. De onderwerpen binnen deze tijdvakken zijn af te leiden van de
49 kenmerkende aspecten. Deze kenmerkende aspecten zijn door elke respondent benoemt
als lastig onderdeel. Vanzelfsprekend dat de resultaten van vraag 1 en 3 vrijwel hetzelfde
zijn. Dit zelfde geldt voor vraag 2 en 4. Het is logisch dat kennis en vaardigheden die als lastig
worden gezien meer moeten worden getraind. Het onderdeel dat in het gehele interview
het vaakst wordt benoemd is het onderdeel van de kenmerkende aspecten. Zowel het
memoriseren van de kenmerkende aspecten als het toepassen ervan wordt als lastig
onderdeel beschouwd door alle vier de respondenten. De kenmerkende aspecten kunnen
worden toegepast op andere vaardigheden die zijn benoemd. Zo gaat het tussen de
kenmerkende aspecten om verandering en continuïteit. Ook moeten de kenmerkende
aspecten in de goede tijd en context worden geplaatst. Dit kan door kenmerkende aspecten
te koppelen aan gebeurtenissen, een tijd of bronnen. Hiermee raken we de vaardigheden
bronanalyse en chronologisch ordenen aan.
Interview 2: Vormgeving en voorwaarden product
Interview 2
Vraag 1
Respondent 1
Materiaal met
bijbehorende
werkvormen.
Respondent 2
Werkvormen
met een
handleiding.
Respondent 3
Werkvorm(en)
Respondent 4
Werkvormen met
een handleiding.
Vraag 2
Spelelement
Activerend.
Leuk als het in
groepjes kan
worden gebruikt.
Activerend.
Activerend
Vernieuwend
(iets fris)
Activerend.
In de bovenstaande tabel zijn de antwoorden van de respondenten per vraag weergegeven.
De resultaten zullen dan ook per vraag beschreven worden. Bij vraag 1 konden de
respondenten aangeven wat zij als mogelijke oplossing zagen voor het probleem. Hierbij
konden ze kiezen uit 4 antwoorden. Drie antwoorden waren voorgeschreven en bij het
laatste antwoord konden respondenten zelf een andere oplossing invullen. Zoals te zien is in
de tabel hebben alle respondenten aangegeven dat ze graag een werkvorm zien als
oplossing voor het probleem. Bij vraag 2 konden de docenten aangeven aan welke
didactische voorwaarden het product moet voldoen. Elke respondent heeft hierbij
aangegeven dat het belangrijk is dat de werkvorm activerend moet zijn. Daarnaast vinden de
respondenten het leuk als de werkvorm vernieuwend is en gebruikt kan worden in groepjes.
Docenten zien dus graag een activerende en vernieuwende werkvorm waarin de aangegeven
kennis en vaardigheden uit het eerste interview worden getraind.
11
Interview 3. Kennis en vaardigheden: Wat vindt de leerling?
Leerling 1
Vraag 1
- De verlichting
- De republiek
- Kenmerkende
aspecten.
- Jaartallen in het
algemeen.
Leerling 2
- Kenmerkende
aspecten.
- Jaartallen
- Historische
context: Duitsland
1871-1945.
Leerling 3
- Middeleeuwen
- Republiek
- Kenmerkende
aspecten.
Leerling 4
- Historische
context: Republiek
en Duitsland 18711945
- Kenmerkende
aspecten.
Leerling 5
- Renaissance
- Kenmerkende
aspecten.
- Middeleeuwen
- Kenmerkende
aspecten plaatsen
in de goede tijd.
- Bronnen
analyseren.
- Vragen met
kenmerkende
aspecten koppelen
aan bronnen en in
de goede tijd
plaatsen.
- Bronnen
analyseren:
spotprenten
- Koppelen van
kenmerkende
aspecten aan
bronnen.
- Bronnen
analyseren
- Toepassen van
kenmerkende
aspecten: in de
juiste tijd plaatsen
en koppelen aan
bronnen.
- Bronnen
analyseren.
Vraag 2
- Bronnen
analyseren:
tekstbronnen.
- Kenmerkende
aspecten toepassen
- Gebeurtenissen
in chronologische
tijdsvolgorde
plaatsen.
Vraag 3
- Toepassen van de
kenmerkende
aspecten .
- Gebeurtenissen in
de juiste tijd
plaatsen.
- Chronologievragen.
- Bronnen analyseren
- Kenmerkende in
de goede tijd
plaatsen
- Gebeurtenissen in
chronologische
tijdsvolgorde
plaatsen.
In de bovenstaande tabel zijn de antwoorden van alle respondenten per vraag
weergegeven. De resultaten zullen dan ook per vraag beschreven worden.
Bij vraag komen veel antwoorden die zijn gegeven bij meerdere respondenten voor. Net
zoals bij de docenten worden hier vaak ook de kenmerkende aspecten benoemd.
Onderwerpen die leerlingen vooral moeilijk vinden zijn de republiek, historische context
Duitsland en Middeleeuwen. Daarnaast worden de verlichting en de renaissance ook
genoemd. De republiek en Duitsland worden benoemd heeft waarschijnlijk te maken met
het feit dat deze twee onderwerpen behoren tot de historische context. De historische
context bestaat uit meer verdiepende leerstof en vragen. In het interview werd verteld dat
de genoemde onderwerpen vooral als ingewikkeld werden ervaren. De jaartallen en
kenmerkende aspecten werden vaak benoemd vanwege de omvang.
Bij vraag 2 konden leerlingen aangeven welke vaardigheden zij als lastig ervaren.
De vaardigheden omtrent chronologie worden als lastig ervaren. Leerlingen vinden het
moeilijk om begrippen, gebeurtenissen en de kenmerkende aspecten in het kader van de
12
tien tijdvakken of de traditionele periodisering van de geschiedenis te plaatsen.
Het analyseren van bronnen is een andere vaardigheid die leerlingen lastig vinden.
Sommigen leerlingen gaven aan moeite te hebben met tekstbronnen en andere met
spotprenten. Afhankelijk van de leerling was er een bepaald aspect binnen het analyseren
van bronnen wat als lastig werd ervaren.
Bij vraag 3 benoemde de leerlingen wat ze graag meer zouden willen oefenen in de klas.
De resultaten die hieruit zijn voortgekomen bestaan uit een combinatie van de antwoorden
op vraag 1 en 2. Dit is logisch aangezien de eerste twee vragen hen moest helpen om de
laatste te kunnen beantwoorden. Leerlingen willen vooral oefenen met de vaardigheden
omtrent chronologie. Het analyseren van bronnen en het toepassen van de kenmerkende
aspecten zijn ook twee vaardigheden die door veel respondenten worden aangegeven.
Na het analyseren van de drie afgenomen interviews wordt hieruit een conclusie getrokken.
Deze conclusie zal antwoord geven op de drie deelvragen uit het praktijkonderzoek. De
conclusie is hieronder weergegeven.
De kennis en vaardigheden die volgens de geschiedenisdocenten van het Corderius College
vooral moeten worden getraind zijn vrijwel allemaal af te leiden van de kenmerkende
aspecten. De kenmerkende aspecten zijn dan ook één van de moeilijkste onderdelen van het
examen volgens de docenten. Zowel de kennis van de kenmerkende aspecten als het
toepassen ervan wordt al lastig bestempeld. De kenmerkende aspecten kunnen worden
toegepast op andere vaardigheden waarvan is aangeven dat deze moeten worden getraind.
Zo gaat het tussen de kenmerkende aspecten om verandering en continuïteit. Ook moeten
de kenmerkende aspecten in de goede tijd en context worden geplaatst. Dit kan door
kenmerkende aspecten te koppelen aan gebeurtenissen, een tijd of bronnen. Hiermee raken
we de vaardigheden bronanalyse en chronologisch ordenen aan.
Na het aangeven van de inhoudelijk vereiste in het antwoord op deelvraag 1 gaven de
geschiedenisdocenten van het Corderius College aan welke oplossing zij zagen voor het
probleem. De docenten zien een duidelijke en concrete oplossing voor zich wat betreft het
probleem. Zij zien graag een activerende en vernieuwende werkvorm waarin de aangegeven
kennis en vaardigheden uit het eerste interview worden getraind.
Bovenbouwleerlingen op het Corderius College van de havo en het vwo ervaren net zoals
docenten de kenmerkende aspecten als een lastig onderdeel van het eindexamen.
De omvang en de ingewikkelde formulering van de zinnen maken het moeilijk. Naast het
memoriseren en toepassen van de kenmerkende aspecten wordt de vaardigheid om
gebeurtenissen en begrippen in een chronologische tijdsvolgorde in te delen ook als lastig
ervaren. Leerlingen vinden het vooral moeilijk wanneer ze deze begrippen en
gebeurtenissen in het kader van de tien tijdvakken of de traditionele periodisering van de
geschiedenis moeten plaatsen. Het analyseren van bronnen is een andere vaardigheid die
leerlingen lastig vinden. Sommigen leerlingen hadden vooral moeite met tekstbronnen en
andere met spotprenten. Afhankelijk van de leerling was er een bepaald aspect binnen het
13
analyseren van bronnen wat als lastig werd ervaren. Onderwerpen die vooral veel werden
genoemd waren de Republiek en Duitsland 1871-1945 uit de historische context.
2.3 Literatuurverkenning
2.3.1 Inleiding
In deze paragraaf wordt de literatuurverkenning weergegeven en beschreven. Allereerst
zullen de twee deelvragen voor het literatuuronderzoek worden weergegeven. Vervolgens
worden te onderzoeken onderwerpen aansluitend bij deelvragen uiteengezet. Afsluitend
volgt er een conclusie waarin antwoorden op de onderzoeksvragen voor de literatuur
worden geformuleerd. De deelvragen die zijn opgesteld voor het literatuuronderzoek zijn:
Welke eisen zijn er door de overheid gesteld voor het eindexamenprogramma van
geschiedenis voor de bovenbouwleerlingen van het havo en vwo?
Welke hulpmiddelen uit de literatuur kunnen bijdragen aan het succesvol en effectief
trainen van kennis en vaardigheden voor het eindexamen geschiedenis?
2.3.2 Literatuur (middendeel)
In deze paragraaf worden verschillende onderwerpen uit de literatuur beschreven.
De onderwerpen sluiten aan bij de deelvragen voor het literatuuronderzoek.
Eisen eindexamenprogramma geschiedenis
Vanuit de overheid wordt via het College voor Examens jaarlijks de precies inhoud van de
centrale examens bepaald en vastgelegd. In de syllabus wordt door het CVE beschreven wat
er precies in het examenprogramma en uiteindelijk in het centraal examen komt. Deze
syllabus wordt jaarlijks per vak en niveau gedetailleerd opgesteld. Hierin staat precies
aangegeven welke domeinen en vaardigheden zullen worden getoetst.
Sinds het schooljaar 2014-2015 is er een ingrijpende wijziging geweest in het
eindexamenprogramma voor het vak geschiedenis. De wijziging zorgde voor een grote
verandering in vereiste kennis en vaardigheden. Deze nieuwe eisen zijn van groot belang.
Als eerste zijn de eisen van belang, omdat de verplichte onderwerpen nu de gehele
geschiedenis beslaan. De onderwerpen zijn af te leiden van de 49 kenmerkende aspecten.
Deze aspecten beslaan dus de periode vanaf de prehistorie tot en met de moderne
geschiedenis. Dit is een grote verandering ten opzichte van de examen van voor 2014. Toen
waren er een aantal onderwerpen waarin leerlingen zich moesten verdiepen. De huidige
14
onderwerpen omvatten minder stof en verdieping. Dit vereist voor zowel docenten als
leerlingen een andere aanpak.
Het eindexamenprogramma is door de overheid volgens een vaste indeling opgesteld.
Hierbij wordt als eerste onderscheid gemaakt tussen de eisen voor het centraal eindexamen
en de schoolexamens. Het eindexamenprogramma bestaat uit verschillende domeinen. Deze
domeinen zijn verdeeld over het centraal eindexamen en de schoolexamens. De
voorgeschreven domeinen zijn:
Domein A Historisch besef
Domein B Oriëntatiekennis
Domein C Thema's
Domein D Geschiedenis van de rechtsstaat en van de parlementaire democratie
Domein E Oriëntatie op studie en beroep.
Domein A Historisch besef gaat vooral over de vereiste vaardigheden waarover de leerlingen
moeten beschikken. Het domein is opgedeeld in drie clusters, namelijk tijd, interpretatie en
betekenis voor nu. In het eerste cluster is het belangrijk dat de leerling de tien tijdvakken als
referentiekader kan gebruiken om gebeurtenissen chronologisch te ordenen. Daarnaast
moet de leerling de tien tijdvakken in de periodes Prehistorie, Oudheid, Middeleeuwen,
Vroegmoderne Tijd en Moderne Tijd kunnen plaatsen en ook dit moet gebruikt kunnen
worden als referentiekader. Binnen het eerste cluster is causaliteit ook van belang. Dit houdt
in dat leerlingen met verschillende soorten oorzaken en gevolgen rekening kunnen houden
Voorbeelden zijn directe en indirecte oorzaken en oorzaken en gevolgen op politiekbestuurlijk en sociaaleconomisch terrein. Het laatste onderdeel dat van belang is voor het
eerste cluster is continuïteit en verandering. Hierbij is het belangrijk dat de leerlingen in
historische processen continuïteit en verandering onderscheiden. Dit vereist ook de
vaardigheid om veranderingen in tempo en op terrein te herkennen. Als laatste moet de
leerling ook kunnen omgaan met het verschil tussen unieke en generieke betekenissen van
historische concepten.
Bij het tweede cluster is het van belang dat de leerlingen menselijk gedrag in het verleden
vanuit de toen en daar bekende en geaccepteerde kennis en waarden kunnen verklaren.
Hierbij moeten ze rekening houden met verschillende factoren die standplaatsgebondenheid
van mensen of een groep bepalen. Een ander belangrijke vaardigheid is het kunnen
verzamelen van informatie uit bronnen uitgaande van een bepaalde vraagstelling en deze als
bewijs gebruiken bij het beantwoorden van die vraagstelling. Bij het gebruik van bronnen
moeten de leerlingen rekening houden met de bruikbaarheid, betrouwbaarheid en
representativiteit van de bron. Binnen het laatste cluster is het van belang betekenis te
kunnen geven aan en oordelen over het verleden. Hierbij moeten de leerlingen kunnen
uitleggen dat de wijze waarop mensen betekenis geven aan en oordelen over het verleden
door de tijd heen verandert en per groep en individu kan verschillen.
15
Domein B Oriëntatiekennis gaat vooral over de vereiste kennis waarover de leerlingen
moeten beschikken. 'Om het karakter van de oriëntatiekennis te garanderen, dienen de
leerlingen alle kenmerkende aspecten op een algemener niveau te kunnen herkennen en uit
te leggen in nieuwe contexten en aan de hand van onbekende voorbeelden (College voor
Examens, 2014). Daarnaast zijn er de historische contexten waarvan die meer verdieping
bieden in de vastgelegde onderwerpen. Voor een aantal kenmerkende aspecten zijn
voorbeelden gekozen en gespecificeerd in een samenhangend cluster. Dit samenhangend
cluster wordt de historische context genoemd. De historische contexten zijn:




Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden 1515- 1648. Havo en vwo.
Duitsland 1871-1945. Havo en vwo
Koude Oorlog 1945-1991. Het betreft hier vier onderdelen, waarvan er drie zowel
voor havo als vwo zijn, en een vierde onderdeel alleen voor vwo.
Verlichtingsideeën en de democratische revoluties 1650-1848. Alleen vwo.
Domein C Thema's houdt in dat leerlingen aan de hand een aantal thema's nader
omschreven concrete thema's met gebruikmaking van de eindtermen uit Domein A een
beargumenteerd antwoord kan geven op inhoudelijke vragen over het betreffende thema.
Daarnaast moeten de leerlingen op grond van situaties in de verschillende tijdvakken
ontwikkelingen op langere termijn beschrijven.
(College voor Examens, 2014).
Domein D: Geschiedenis van de rechtsstaat en van de parlementaire
democratie houdt in dat leerlingen verbanden kunnen leggen tussen het ontstaan van
vrijheidsrechten en politieke rechten in bepaalde historische tijdvakken en kenmerkende
aspecten van die tijdvakken. Daarnaast moeten ze belangrijke denkers en hun opvattingen
over de relatie tussen staat en onderdanen benoemen. Verder moeten de leerlingen kunnen
uitleggen onder invloed van welke factoren de rechtsstaat en de parlementaire democratie
zich in Nederland heeft ontwikkeld en welke actoren erbij betrokken waren. Als laatste is het
van belang dat ze de ontstaansgeschiedenis van de belangrijkste politieke stromingen en
partijen kunnen weergeven sinds 1848 (College voor Examens, 2014).
Hulpmiddelen voor vormgeving
In deze alinea wordt weergegeven welke hulpmiddelen er uit de literatuur zijn gevonden
waarbij kennis en vaardigheden succesvol en effectief worden getraind.
Voor het beschrijven van verschillende hulpmiddelen om de vereiste kennis en
vaardigheiden voor het eindexamen geschiedenis te kunnen trainen, is gebruik gemaakt van
het boek geschiedenisdidactiek van Wilschut, van Straaten en van Riessen. Zij beschrijven in
hun boek bouwstenen oftewel hulpmiddelen die kunnen helpen bij de vormgeving van het
16
onderwijs. In dit geval moeten deze hulpmiddelen bijdragen aan de vormgeving van het
beoogde product.
Bij het opbouwen van een referentiekader van oriëntatiekennis kunnen afbeeldingen een
belangrijke rol spelen. De meeste tijdvakken zijn 'visueel herkenbaar' via het specifieke
beeldmateriaal dat ze hebben nagelaten. Afgebeelde onderwerpen en gebruikte
materiaalsoorten en technieken leveren een geheel van visuele indrukken op die vrijwel
automatisch met bepaalde perioden geassocieerd worden. We stellen voor deze
kenmerkende karakteristieken van beeld voor bepaalde perioden aan te duiden met de term
beeldtaal. De beeldtaal van een periode bestaat uit drie lagen:
1. De inhoud van het afgebeelde als uitdrukking van voor een periode typerende
verschijnselen.
2. De soort afbeelding, vaak herkenbaar aan materiaalsoort en techniek.
3. Het uiterlijk van het geschreven woord.
Beeldtalen kunnen onder andere bijdragen aan het chronologisch besef. Naast beeldtalen
kunnen beelden de opbouw van oriëntatiekennis ondersteunen. Het verleden heeft visueel
materiaal nagelaten dat gebruikt kan worden voor de opbouw en verdieping van
oriëntatiekennis. Denk hierbij aan de traditionele periodisering in Prehistorie, Oudheid,
Middeleeuwen, Vroegmoderne en Moderne tijd. Elk van deze perioden heeft een beeld dat
de tijd typeert en de sfeer ervan oproept. Zo associëren we zuilen en tempels de oudheid.
Dit is ook terug te zien in het tijdvakkensymbool voor tijdvak 2 uit de tien tijdvakken.
Bij het zien van zulke beelden weten we direct in welke tijd we zitten. Voor wie bladert door
een geschiedenisboek over verschillende tijdvakken zin de gebruikte beelden een sterke
aanwijzing. We laten ons daarbij niet zozeer leiden door heel precies te ijken naar wat wordt
afgebeeld, maar krijgen snelle indrukken via onderwerpsoorten en materiaalsoorten. Dat is
typerend voor oriënterende overzichtskennis. Aan de hand van beeldmateriaal kunnen
perioden chronologisch van elkaar gescheiden en inhoudelijk gekarakteriseerd worden.
Beide elementen vormen de kern van een kenniskader dat leerlingen in staat stelt zich in
heden en verleden te oriënteren, iets dat van groot belang is tijdens het eindexamen
geschiedenis. Beelden lenen zich ook goed om kennis in het geheugen op te slaan en om
eenmaal opgeslagen kennis op te roepen. Bij het memoriseren van kennis kan het daarom
erg nuttig zijn om gebruik te maken van beelden. Het gebruik van afbeelding kan leerlingen
helpen een concrete voorstelling te maken bij (abstracte) begrippen. Symbolische
afbeeldingen kunnen bijdragen aan de vaardigheid om bronnen te beoordelen
betrouwbaarheid, bruikbaarheid en representativiteit. Tevens leert het leerlingen bewust te
worden van het feit dat het beeld dat wordt weergegeven beïnvloed is door de maker.
Dit zijn belangrijke vaardigheden binnen het analyseren van bronnen. De vaardigheden die
horen bij verandering en continuïteit ook te trainen door het gebruik van beelden. Zo kan
een reeks afbeeldingen zowel verandering als continuïteit in een bepaalde periode laten
zien. Spotprenten zijn een voorbeeld van een soort beeld. Het interpreteren van deze
17
prenten is vrij ingewikkeld, omdat de tekenaars veel stijlfiguren gebruiken. Het oefenen met
deze vaardigheid zorgt er wel voor dat leerlingen bronnen beter kunnen interpreteren.
Niet alleen beeldbronnen zijn bruikbaar, maar ook tekstbronnen zijn erg leerzaam. Door het
gebruik van tekstbronnen kunnen leerlingen bijvoorbeeld leren feiten en meningen van
elkaar te kunnen onderscheiden.
2.3.3 Conclusie
In deze subparagraaf wordt de conclusie van het literatuuronderzoek weergegeven. Hierbij
zal er antwoord worden gegeven op de deelvragen.
De eisen die door de overheid zijn vastgelegd voor het eindexamenprogramma van
geschiedenis voor de bovenbouwleerlingen van de havo en het vwo worden opgesteld door
het College voor Examens. In de syllabus staat beschreven wat er precies in het
examenprogramma en uiteindelijk in het centraal examen komt. De belangrijkste eisen
bestaan uit vereiste kennis en vaardigheden. De vereiste kennis bestaat uit de kenmerkende
aspecten en de onderwerpen uit de historische contexten. De kenmerkende aspecten staan
voor alle leerstof die gaat van de prehistorie tot en met de moderne tijd. De historische
contexten bestaan uit onderwerpen waarop dieper wordt in gegaan.
De vaardigheden waar de leerlingen over moeten beschikken zijn opgedeeld in drie clusters,
namelijk tijd, interpretatie en betekenis voor nu. In het eerste cluster draait het
voornamelijk op vaardigheden die betrekking hebben tot chronologie. Een voorbeeld is dat
de leerling de tien tijdvakken als referentiekader moet kunnen gebruiken om gebeurtenissen
chronologisch te ordenen. Bij het tweede cluster is het van belang dat de leerlingen
menselijk gedrag in het verleden vanuit de toen en daar bekende en geaccepteerde kennis
en waarden kunnen verklaren.
Hierbij moeten ze bijvoorbeeld rekening houden met verschillende factoren die
standplaatsgebondenheid van mensen of een groep bepalen. Binnen het laatste cluster is
het van belang betekenis te kunnen geven aan en oordelen over het verleden. Hierbij
moeten de leerlingen bijvoorbeeld kunnen uitleggen dat de wijze waarop mensen betekenis
geven aan en oordelen over het verleden door de tijd heen verandert en per groep en
individu kan verschillen.
Een aantal hulpmiddelen uit de literatuur die kunnen bijdragen aan het succesvol en
effectief trainen van de kennis en vaardigheden voor het eindexamen geschiedenis zijn het
gebruik van beeld- en tekstbronnen. Beeldbronnen kunnen onder andere bijdragen aan het
chronologisch besef. Beelden lenen zich ook goed om kennis in het geheugen op te slaan en
om eenmaal opgeslagen kennis op te roepen. Ook kan de oriëntatiekennis door het gebruik
van beelden worden vergroot en versterkt. Aan de hand van beeldmateriaal kunnen
perioden chronologisch van elkaar gescheiden en inhoudelijk gekarakteriseerd worden.
Beide elementen vormen de kern van een kenniskader dat leerlingen in staat stelt zich in
heden en verleden te oriënteren, iets dat van groot belang is tijdens het eindexamen
18
geschiedenis.
3. Het beroepsproduct
3.1.
Conclusie verkenning
Uit de praktijkverkenning is gebleken dat de docenten van het Corderius College gaven aan
graag een activerende en vernieuwende werkvorm te zien waarin de kennis en vaardigheden
voor het eindexamen worden getraind. Deze werkvormen kunnen worden ontwikkeld aan
de hand van de hulpmiddelen van Wilschut, van Straaten en van Riessen. Hierbij is het van
belang dat het product zowel uit beeld- als tekstbronnen zal bestaan. Door middel van deze
bronnen kunnen de vaardigheden die zijn aangegeven in de interviews worden getraind.
De kennis en vaardigheden die volgens de geschiedenisdocenten en leerlingen van het
Corderius College vooral moeten worden getraind zijn vrijwel allemaal af te leiden van de
kenmerkende aspecten. Zowel het memoriseren van de kenmerkende aspecten als het
toepassen ervan werd als lastig bestempeld. Dit kwam door de omvang en de moeilijk
geformuleerde zinnen. De resultaten uit het literatuuronderzoek ondersteunen deze
constatering. De kenmerkende aspecten vormen namelijk de hoofdlijn voor het gehele
examen en beslaan de periodes van de prehistorie tot en met de moderne tijd.
Naast kenmerkende aspecten werden ook vooral onderwerpen aangegeven die onder de
historische context vallen. Ook dit is te verklaren vanuit de resultaten van het
literatuuronderzoek. De historische contexten bestaan namelijk uit meer uitgebreide
leerstof. De vragen uit deze historische contexten zijn verdiepend. Andere vaardigheden die
zijn benoemd hadden betrekking tot chronologie en het analyseren en interpreteren van
bronnen. De resultaten van het literatuuronderzoek biedde hulpmiddelen deze
vaardigheden te trainen. De vormgeving van het product zal tot stand komen door de eisen
voor het eindexamen, de hulpmiddelen uit de literatuur en de resultaten uit het
praktijkonderzoek, waarin de docenten en leerlingen hebben aangegeven welke kennis en
vaardigheden zij graag willen trainen met het beoogde product.
3.2.
Ontwerpeisen
In deze paragraaf worden de ontwerpeisen voor het beroepsproduct beschreven.
De ontwerpeneisen zijn zowel praktisch als inhoudelijk. Hieronder staan de ontwerpeisen
onder elkaar weergegeven. Vervolgens worden de ontwerpeisen één voor één onderbouwd.
1. Het product moet bijdragen aan het memoriseren van de kenmerkende aspecten
2. In het product moet het plaatsen van kenmerkende aspecten in de context kunnen
worden geoefend.
19
3. In het product moet het plaatsen van kenmerkende aspecten in de juiste tijd of periode
kunnen worden geoefend.
4. In het product moet het koppelen van kenmerkende aspecten aan bronnen kunnen
worden geoefend.
5. Het product moet bijdragen aan de ontwikkeling van de vaardigheden omtrent
chronologie, zoals het herkennen van continuïteit en verandering.
6. Het product moet bijdragen aan de ontwikkeling van de vaardigheden omtrent het
analyseren en interpreteren van beeld- en tekstbronnen.
7. In het product moeten de tien tijdvakken zijn verwerkt
8. In het product moeten de kernbegrippen zijn verwerkt
9. Het product moet activerende, vernieuwende en aantrekkelijke werkvormen bevatten.
10. In het product moeten kennis en vaardigheden worden getraind die staan vermeldt in de
eisen voor het eindexamenprogramma geschiedenis.
De ontwerpeisen 1, 2, 3 en 4 zijn net zoals alle andere ontwerpeisen te verklaren vanuit de
resultaten afkomstig uit de literatuur- en praktijkverkenning. In de eisen van het
eindexamenprogramma staat duidelijk vermeldt dat de kenmerkend aspecten behoren tot
de basiskennis die aanwezig moet zijn voor het maken van het centraal eindexamen.
Daarnaast hebben docenten en leerlingen aangegeven dat zij dit als een lastig onderdeel
ervaren. Het is daarom van groot belang dat deze drie punten in het product zullen worden
verwerkt. De ontwerpeisen 4 en 6 zijn van belang, omdat resultaten uit het
praktijkonderzoek hebben uitgewezen dat docenten en leerlingen vinden dat er moet
worden geoefend met het interpreteren en analyseren van bronnen. Daarnaast zijn deze
vaardigheden ook opgenomen in de eisen voor het eindexamen. De ontwerpeis 5 is van
belang, omdat deze vaardigheden één van de hoofdclusters beslaan die zijn opgesteld door
het College voor Examens. Daarnaast heeft het praktijkonderzoek uitgewezen dat docenten
en leerlingen ook deze vaardigheden graag meer willen trainen. Ontwerpeis 7 draagt bij aan
het feit dat de leerling de tien tijdvakken als referentiekader moeten kunnen gebruiken.
Dit is één van de eisen in het examenprogramma. Ontwerpeis 8 is van belang om de
verplichte leerstof te kunnen begrijpen en uitleggen. Zonder de kernbegrippen kan de
verplichte leerstof niet worden begrepen. Daarnaast kunnen de vaardigheden in
examenvragen ook niet worden toegepast zonder de kennis van de betekenis van de
kernbegrippen. Ontwerpeis 9 is van belang, omdat uit de resultaten van het
praktijkonderzoek bleek dat docenten dit een belangrijke didactische waarde vonden.
Daarnaast is een activerende werkvorm ook veel effectiever voor het leerproces van
leerlingen. De school zelf streeft naar didactische variatie, ook daarom is het van belang dat
het product vernieuwend of in ieder geval anders is dan de reguliere opdrachten binnen het
vak geschiedenis. Ontwerpeis 10 is van belang, omdat de eisen voor het eindexamen
uiteindelijk leidend zijn voor wat je moet kunnen en kennen tijdens het centraal eindexamen
en de schoolexamens. Wanneer deze kennis en vaardigheden allemaal zijn behandeld en
aangeleerd is kans op slagen velen malen groter.
20
3.3.
3.3 Het ontwikkelde beroepsproduct
Het onderwerp van het beroepsproduct is de tien tijdvakken van de commissie de Rooy met
de bijbehorende kenmerkende aspecten.
De doelgroep van het beroepsproduct is groot. In eerste instantie kan het product worden
ingezet in de bovenbouwklassen van de havo en het vwo. Maar naast de bovenbouw is het
product ook goed inzetbaar in de onderbouw. Het product biedt een oplossing voor de
eindexamenklassen havo en vwo, maar is ook zeker inzetbaar in de onderbouw. Leerlingen
in de bovenbouw kunnen zich met het product voorbereiden op hun examen. Leerlingen in
de onderbouw maken kennis te laten maken met de kenmerkende aspecten zodat deze aan
het einde van hun schoolcarrière al meermaals behandeld en aangedragen zijn.
Het doel van het product voor de bovenbouwleerlingen is het trainen van de vereiste kennis
en vaardigheden voor het eindexamen geschiedenis. In de afgenomen interviews hebben
docenten en leerlingen aangegeven welke kennis en vaardigheden lastig zijn en getraind
moeten worden. Bij het spel zijn verschillende werkvormen ontwikkelt waarin deze kennis
en vaardigheden kunnen worden getraind. Ook de eisen die worden gesteld vanuit de
overheid zijn verwerkt in het spel en de werkvormen om de leerlingen zo volledig mogelijk te
trainen op het eindexamen. De werkvormen zijn ontwikkeld met de hulpmiddelen van
Wilschut, van Straaten en van Riessen. Het spel moet er uiteindelijk voor zorgen dat
leerlingen de kennis beter en makkelijker tot zich nemen. Daarnaast moet het bijdragen aan
de ontwikkeling van verschillende vaardigheden. Het doel voor de onderbouw is het laten
kennis maken en oefenen met de tien tijdvakken en de kenmerkende aspecten.
Door leerlingen vroeg kennis te laten maken met het gebruik deze indeling moet het
memoriseren hiervan en het toepassen van vaardigheden binnen dit kader makkelijker gaan.
Het beroepsproduct bestaat uit een spel met kaarten een handleiding met werkvormen. In
de handleiding wordt er per werkvorm beschreven welke vaardigheden daarmee worden
getraind. De handleiding is zowel digitaal als op papier beschikbaar. Het spel bestaat uit een
aantal sets kaarten , namelijk:
Bovenbouw
10 tijdvakkenkaarten
5 maatschappijtypekaarten
48 kaarten met de kenmerkende aspecten voor de bovenbouw.
97 kernbegripkaarten voor de bovenbouw.
302 bronkaarten bestaande uit ongeschreven en geschreven bronnen.
Onderbouw
10 tijdvakkenkaarten
5 maatschappijtypekaarten
37 kaarten met de kenmerkende aspecten voor de bovenbouw.
21
97 kernbegripkaarten voor de bovenbouw.
302 bronkaarten bestaande uit ongeschreven en geschreven bronnen.
Deze kaarten zijn digitaal vormgegeven en dus ook digitaal beschikbaar. De kaarten zijn
uitgeprint en gelamineerd voor het Corderius College. Door het lamineren zijn de kaarten
stevig en voor langdurig gebruik. Niet alle kaarten hebben dezelfde grootte. De kaarten
waarop de tien tijdvakken, maatschappijtypes en bronnen staan zijn van A6 formaat.
De kaarten met de kenmerkende aspecten hebben het formaat 'keycard', dit wel zeggen het
formaat van een creditkaart. De kernbegripkaarten zijn nog kleiner. Voor deze groottes is
gekozen met een reden. De tien tijdvakken vormen het kader, de rest van de onderwerpen
vallen allemaal binnen dit kader. De grootte van deze kaarten geeft dus de lijnen van het
kader aan. De bronnen en maatschappijtypekaarten zijn van hetzelfde formaat, zodat de
afbeeldingen goed te bekijken en te lezen zijn. De kaarten met de kenmerkende aspecten
zijn kleiner dan de tien tijdvakken, omdat deze aspecten binnen de tien tijdvakken vallen. De
tien tijdvakken staan namelijk voor de periodisering en de kenmerkende aspecten zijn de
onderwerpen die binnen deze perioden vallen. De kernbegrippen zijn weer een onderdeel
van de kenmerkende aspecten en hebben daarom het kleinste formaat. Wanneer alle
kaarten zijn uitgelegd op tafel worden door de verschillende grootte de verhoudingen van
deze onderwerpen tot elkaar zichtbaar. Daarnaast kunnen alle kaarten ook mooi passend
worden neergelegd en wordt hierdoor het overzicht bewaard.
Het product is erg toegankelijk, omdat leerlingen na korte instructie meteen aan de slag
kunnen gaan. Leerlingen leren spelenderwijs meer over bijvoorbeeld de kenmerkende
aspecten. Dit is veel toegankelijker dan wanneer de docent over alle kenmerkende aspecten
gaat vertellen. Daarnaast kan er ook een spelelement in spel worden gebruikt wat leerlingen
over het algemeen erg leuk vinden en ze ook motiveert.
4. Evaluatie en presentatie
4.1 Presentatie
Het beroepsproduct zal zowel aan de docenten van de vakgroep geschiedenis als aan de
leerlingen van havo 5 en vwo 1 worden gepresenteerd. De leerlingen zullen product
daadwerkelijk gaan testen door het spel te spelen. Na afloop zal elke leerling kort moeten
aangeven wat hij of zij van het spel vond. De presentatie aan docenten zal bestaan uit het
laten zien van de set kaarten. Daarnaast zullen de bijbehorende werkvormen worden
gepresenteerd. vervolgens zullen er foto's worden laten zien van het spel in gebruik.
Door de docenten inzicht te geven in de vormgeving, de werkvormen met inhoudelijke
onderbouwing en een voorbeeld vanuit de praktijk hoop ik zo volledige mogelijke feedback
te verkrijgen.
22
4.2 Evaluatie
Het evaluatie-instrument dat wordt gebruikt voor het evalueren is een vragenlijst.
Deze vragenlijst is opgesteld aan de hand van de ontwerpeisen uit hoofdstuk 3.
De vragenlijst die zal worden afgenomen bij een aantal docenten van de vakgroep
geschiedenis staat hieronder weergegeven.
1. Draagt het product bij aan het memoriseren van de kenmerkende aspecten?
2. Kan er in het product worden geoefend met het plaatsen van kenmerkende aspecten in
de juiste context?
3. Kan er in het product worden geoefend met het plaatsen van kenmerkende aspecten in
de juiste tijd of periode.
4. Kan er in het product worden geoefend met het koppelen van kenmerkende aspecten aan
bronnen.
5. Draagt het product bij aan de ontwikkeling van de vaardigheden omtrent chronologie,
zoals het herkennen van continuïteit en verandering?
6. Draagt het product bij aan de ontwikkeling van de vaardigheden omtrent het analyseren
en interpreteren van beeld- en tekstbronnen?
7. Zijn de tien tijdvakken in het product verwerkt?
8. Zijn de kernbegrippen in het product verwerkt?
9. Bevat het product activerende, vernieuwende en aantrekkelijke werkvormen?
10. Worden er in het product kennis en vaardigheden getraind die staan vermeldt in de
eisen voor het eindexamenprogramma geschiedenis?
Feedback
havo 5
Leerlingen gaven aan dat ze het spel een erg leuke manier vonden voor het memoriseren en
toepassen van de kenmerkende aspecten. Het was leuk om te doen in groepje en de leerstof
bleef ook nog is beter hangen.
masterclass - vwo1
Deze klas kon qua niveau het spel goed aan. In het eerste leerjaar hebben zij tijdvak 1 tot en
met 4 gehad. Deze tijdvakken hebben zij dan ook gespeeld. Ze vonden het erg leuk. Ze
houden van zelf dingen uitzoeken. Een leerling zei dat het hem deed denken aan een
raadselachtige puzzel die moest worden opgelost. Een andere leerling vond het leuk om alle
geleerde kennis van het hele jaar een keer te kunnen toepassen. Meerdere leerlingen gaven
aan dat ze zich door dit spel hadden gerealiseerd hoeveel ze dit jaar hadden geleerd.
Sommigen leerlingen vonden de hoeveelheid bronnen te veel en te moeilijk, dit verschilde
erg per groepje.
23
24
Zes geschiedenisdocenten uit de vakgroep hebben alle vragen uit de vragenlijst beantwoord
met ja. Ze waren zeer tevreden met het resultaat. Ik heb zelfs voor iedereen een kaartenset
moeten maken. Ze gaan het volgend jaar allemaal gebruiken. In eerste instantie zullen de
meeste docenten het gebruiken in de bovenbouw, maar er zijn ook een aantal docenten die
het graag in de onderbouw willen gaan inzetten.
25
5. Literatuur
Riesssen, van, M., Straaten, van, D., Wilschut, A. (2012).
Geschiedenisdidactiek: handboek voor de vakdocent. Bussum: Uitgeverij Coutinho.
Internet
Syllabus havo/vwo : http://www.examenblad.nl/examenstof/syllabus-2016-geschiedenishavo/2016/havo/f=/geschiedenis_havo_def_versie_2016.pdf
Examenprogramma geschiedenis havo:
http://www.examenblad.nl/examenstof/geschiedenis-havo-vanaf-ce2015/2016/havo/f=/examenprogramma_geschiedenis_havo_2015%20wijziging%202013.pdf
Examenprogramma geschiedenis vwo:
http://www.examenblad.nl/examenstof/geschiedenis-vwo2/2016/vwo/f=/examenprogramma_geschiedenis_vwo_
2015%20wijziging%202013.pdf
26
Bijlagen
Bijlage 1: Interviewleidraad
Bijlage 2: Formulier B, praktijkverkenning
Bijlage 3: Formulier C, literatuurverkenning
Bijlage 4: Het beroepsproduct
blz. 27
blz. 28
blz. 29
blz. 30
27
Bijlage 1
Interview 1
Vraag 1: Welke onderwerpen van het eindexamen geschiedenis worden volgens u als lastig
ervaren door leerlingen?
Vraag 2: Welke vaardigheden van het eindexamen geschiedenis worden volgens u als lastig
ervaren door leerlingen?
Vraag 3: Welke kennis van het eindexamen geschiedenis moeten volgens u meer worden
getraind?
Vraag 4: Welke vaardigheden van het eindexamen geschiedenis moeten volgens u meer
worden getraind?
Interview 2
Vraag 1: In welke vorm ziet u de oplossing van het probleem voor u?
Kies uit
A: Een advies
B: Een handleiding
C: Een werkvormen of werkvormen
D: Iets anders, namelijk
Vraag 2: In interview heb je verteld wat je graag in inhoudelijk in het product wil terugzien.
Zijn er didactische voorwaarde waaraan het product moet voldoen?
Interview 3
Vraag 1: Welke onderwerpen van het eindexamenprogramma vind je moeilijk?*
Vraag 2: Welke vaardigheden van het eindexamenprogramma vind je moeilijk?*
Vraag 3: Welke van de bovengenoemde kennis en vaardigheden zou je vaker willen
oefenen?
* Bij kennis moet je denken aan onderwerpen, zoals de Tweede Wereldoorlog of de
renaissance.
* Bij vaardigheden moet je denken het leggen van verbanden, bijvoorbeeld oorzaak en
gevolg. Maar ook continuïteit en verandering. Bronnen analyseren is ook een voorbeeld van
een vaardigheid.
28
Bijlage 2
Bijlage B Formulier Praktijkverkenning
Situatie
Sinds het schooljaar van 2014-2015 is er een wijziging in het eindexamenprogramma van geschiedenis
voor havo en vwo. Deze wijziging zorgt voor een aantal grote veranderingen in de leerstof voor de
bovenbouw.
Probleem
Vanwege de wijziging in het examenprogramma en de veranderingen in de leerstof wil de vakgroep
geschiedenis van het Corderius College een product waarmee verschillende aspecten van het nieuwe
examen worden getraind.
Onderzoeksvraag
Hoe kunnen de kenmerkende aspecten met bijbehorende vaardigheden van het nieuwe
examenprogramma voor havo en vwo op een activerende en aantrekkelijke wijze worden geoefend?
Beroepsproduct als oplossing
Tijdvakkenspel bestaande uit verschillende kaarten: even die soorten kaarten kopiëren uit verslag
De kaartenset kan in meerdere werkvormen worden gebruikt afhankelijk van de vaardigheid en/of kennis
die moet worden getraind.
Deelgebied
Kennis en
vaardigheden
Beoogde oplossing
voor het probleem
Lastigste onderdelen
van het nieuwe
examen volgens
leerlingen.
Deelvraag
Welke kennis met bijbehorende
vaardigheden moet volgens de
geschiedenisdocenten van het
Corderius College vooral worden
getraind?
Wat zien de geschiedenisdocenten
voor zich als oplossingen voor dit
probleem?
Wat ervaren de bovenbouwleerlingen
van het Corderius College als de
lastigste onderdelen van het
eindexamenprogramma?
29
Onderzoeksinstrument
Interview
Interview
Interview
Bijlage C Formulier Literatuurverkenning
Situatie
Sinds het schooljaar van 2014-2015 is er een wijziging in het eindexamenprogramma van geschiedenis
voor havo en vwo. Deze wijziging zorgt voor een aantal grote veranderingen in de leerstof voor de
bovenbouw.
Probleem
Vanwege de wijziging in het examenprogramma en de veranderingen in de leerstof wil de vakgroep
geschiedenis van het Corderius College een product waarmee verschillende aspecten van het nieuwe
examen worden getraind.
Onderzoeksvraag
Hoe kunnen de kenmerkende aspecten met bijbehorende vaardigheden van het nieuwe
examenprogramma voor havo en vwo op een activerende en aantrekkelijke wijze worden geoefend?
Beroepsproduct als oplossing
Tijdvakkenspel bestaande uit verschillende kaarten: even die soorten kaarten kopiëren uit verslag
De kaartenset kan in meerdere werkvormen worden gebruikt afhankelijk van de vaardigheid en/of kennis
die moet worden getraind.
Deelgebied Deelvraag
Welke eisen zijn er door
de overheid gesteld
voor het
eindexamenprogramma
van geschiedenis voor
de
bovenbouwleerlingen
van het havo en vwo?
Welke hulpmiddelen uit
de literatuur kunnen
bijdragen aan het
succesvol en effectief
trainen van kennis en
vaardigheden voor het
eindexamen
geschiedenis?
Bron
Syllabus havo/vwo: http://www.examenblad.nl/examenstof/syllabus2016-geschiedenishavo/2016/havo/f=/geschiedenis_havo_def_versie_2016.pdf
Examenprogramma geschiedenis havo:
http://www.examenblad.nl/examenstof/geschiedenis-havo-vanafce2015/2016/havo/f=/examenprogramma_geschiedenis_havo_2015%
20wijziging%202013.pdf
Examenprogramma geschiedenis vwo:
http://www.examenblad.nl/examenstof/geschiedenis-vwo2/2016/vwo/f=/examenprogramma_geschiedenis_vwo_
2015%20wijziging%202013.pdf
Riesssen, van, M., Straaten, van, D., Wilschut, A. (2012).
Geschiedenisdidactiek: handboek voor de vakdocent. Bussum:
Uitgeverij Coutinho.
30
Bijlage 4: Het beroepsproduct
In Bijlage 4 is een gedeelte van het beroepsproduct weergegeven. De handleiding met
werkvormen voor het tijdvakkenspel is in de bijlage opgenomen. Daarnaast staan de
bronkaarten voor tijdvak 1 weergegeven. De rest van de kaarten van het product staan als
PDF bestand in dpf. Dit is gedaan vanwege de enorme omvang.
Handleiding tijdvakkenspel
Inhoud
Bovenbouw
10 tijdvakkenkaarten
5 maatschappijtypekaarten
49 kaarten met de kenmerkende aspecten voor de bovenbouw. (groen)
97 kernbegripkaarten voor de bovenbouw.
302 bronkaarten bestaande uit ongeschreven en geschreven bronnen.
Onderbouw
10 tijdvakkenkaarten
5 maatschappijtypekaarten
37 kaarten met de kenmerkende aspecten voor de bovenbouw.
97 kernbegripkaarten voor de bovenbouw. (blauw)
302 bronkaarten bestaande uit ongeschreven en geschreven bronnen.
Doel van het spel
Het tijdvakkenspel is gemaakt voor de eindexamenklassen havo en vwo, maar is ook zeker
inzetbaar in de onderbouw. In de onderbouw kan het spel dienen om leerlingen vroeg
kennis te laten maken met de kenmerkende aspecten en de tien tijdvakken, zodat deze aan
het einde van hun schoolcarrière al meermaals behandeld zijn. Het doel van het spel zal
verschillen per werkvorm waarin het spel zal worden gespeeld. Het algemene doel is om de
kennis van leerlingen van het tijdvakkenkader te verdiepen. Leerlingen oefenen met de tien
tijdvakken en bijbehorende kernmerkende aspecten en kernbegrippen. Vaardigheden zoals
het analyseren van spotprenten, informatie in de juiste context plaatsen en het beoordelen
van bronnen kunnen met het spel worden getraind. De vaardigheden dragen onder andere
bij aan begripsvorming en het ontwikkelen van chronologisch besef. Voor het tijdvakkenspel
zijn verschillende werkvormen ontwikkeld met elk hun eigen doel. De werkvormen zijn op de
volgende pagina uiteengezet.
31
Oriëntatie en activeren van de voorkennis
Het kaarten van het spel kunnen worden ingezet om de leerlingen kennis te laten maken
met de kenmerkende aspecten. Aan het begin van het examenprogramma kunnen de
kaarten leerlingen inzicht geven over de tien tijdvakken. Zo maken zij kennis met wat hen
het komende jaar of twee jaar te wachten staat.
Vervolgens kan de voorkennis van leerlingen worden geactiveerd door te vragen wat zij al
weten van de tien tijdvakken.
Mogelijke manieren zijn:
- Welke kernbegrippen horen bij welk tijdvak?
- Welke bronnen horen bij welk tijdvak?
Naar keuze van de docent kun je de hoeveelheid tijdvakken, kernbegrippen en bronnen
aanpassen door bijvoorbeeld met de eerste 5 tijdvakken te beginnen. Aan het einde van de
werkvorm heeft de docent inzicht in de voorkennis van leerlingen.
Beeld en oriëntatiekennis
Een resultaat van geschiedenisonderwijs zou moeten zijn dat leerlingen een referentiekader
van oriëntatiekennis opbouwen. Afbeeldingen kunnen daar een belangrijke rol bij spelen.
De meeste tijdvakken zijn 'visueel herkenbaar' via het specifieke beeldmateriaal dat ze
hebben nagelaten. Afgebeelde onderwerpen en gebruikte materiaalsoorten en technieken
leveren een geheel van visuele indrukken op die vrijwel automatisch met bepaalde perioden
geassocieerd worden. We stellen voor deze kenmerkende karakteristieken van beeld voor
bepaalde perioden aan te duiden met de term beeldtaal. De beeldtaal van een periode
bestaat uit drie lagen:
- de inhoud van het afgebeelde als uitdrukking van voor een periode typerende
verschijnselen.
- de soort afbeelding, vaak herkenbaar aan materiaalsoort en techniek.
- het uiterlijk van het geschreven woord.
Beeldtalen kunnen onder andere bijdragen aan het chronologisch besef.
Bij deze werkvorm kunnen leerlingen voor elke bron de volgende twee vragen
beantwoorden:
1. Wat staat er op de afbeelding? (waar gaat de afbeelding over?)
2. Wat voor soort afbeelding is het? ( welk materiaal en welke techniek wordt gebruikt?)
Koppel aan elke bron het bijbehorende kenmerkende aspect
Het doel van deze werkvorm is het maken van de juiste combinatie tussen de bronnen en de
bijbehorende kenmerkende aspect. Leerlingen oefenen verschillende vaardigheden, zoals
het toepassen van de kenmerkende aspecten door deze in de context te plaatsen. Daarnaast
moeten leerlingen verschillende bronnen analyseren, zoals spotprenten en kaarten. Deze
32
stap is nodig om uiteindelijk de juiste combinatie te maken. Het lezen van geschreven
bronnen traint leerlingen in het interpreteren van primaire en secundaire bronnen.
Primaire bronnen zijn vaak een stimulans voor het inlevingsvermogen van leerlingen en
brengen hen dichter bij het verleden.
Chronologie
Bij deze werkvorm gaan leerlingen de verschillende bronkaarten op chronologische
tijdsvolgorde neerleggen in de vorm van een tijdlijn. Aan deze bronnen kunnen eventueel
nog andere kaarten worden gekoppeld.
De tijdvakken- en maatschappijtypekaarten kunnen op dezelfde manier als de bronkaarten
worden ingezet. Deze kaarten kunnen ook op chronologische volgorde in de vorm van een
tijdlijn worden neergelegd.
Koppel de kernbegrippen aan de juiste bronnen of tijdvakken.
Begripsvorming vereist enige tijd. Het is niet voldoende om een begrip in een keer te
definiëren en het vanaf dat moment als 'bekend' te beschouwen. Een gevorderde gebruiker
kan het begrip toepassen in verschillende verbanden. In deze werkvorm wordt de
bovengenoemde vaardigheid getraind.
Leerlingen moeten bij deze werkvorm de kernbegrippen koppelen aan de juiste bronnen of
tijdvakken. Zij zullen er achter komen dat veel begrippen bij meerdere bronnen zullen
passen.
Memoriseren van kenmerkende aspecten, tien tijdvakken, kernbegrippen etc.
De kaarten kunnen ook afzonderlijk van elkaar worden gebruikt.
Leerlingen kunnen de kenmerkende aspecten memoriseren aan de hand van de kaarten.
Hetzelfde geldt voor de vijf samenlevingen en de tien tijdvakken. Een voorbeeld is het
opnoemen of opschrijven van de naam van het tijdvak met de bijbehorende jaartallen.
De leerlingen memoriseren zowel de afbeeldingen van tien tijdvakken als de naam en
periode van het tijdvak.
Bedenk een toetsvraag bij een bron
Bij deze werkvorm gaan leerlingen toetsvragen bedenken bij de verschillende bronnen.
Leerlingen kunnen de toetsvragen beperken tot de bronnen die behoren bij 1 kenmerkend
aspect, maar kunnen ook vragen maken over alle bronnen uit een tijdvak. De toetsvragen
kunnen zelfstandig of in duo's worden gemaakt. Vervolgens kunnen deze toetsvragen
worden uitgewisseld met een andere klasgenoot of een ander duo.
Koppel de kenmerkende aspecten of de maatschappijtypen aan de juiste tijdvakken
Bij deze werkvorm gaan leerlingen de kenmerkende aspecten of de
maatschappijtypenkaarten aan de juiste tijdvakken koppelen. Ook deze kaarten kunnen
33
wederom op chronologische volgorde worden gelegd. Bij de maatschappijtypenkaarten is
het interessant om leerlingen te laten onderbouwen waarom een bepaald maatschappijtype
bij een bepaald tijvak hoort. De onderbouwing kan worden uitgelegd met voorbeelden.
Deze voorbeelden kunnen zelf bedacht worden door de leerlingen. Echter kunnen de
leerlingen ook één of meerdere bronkaarten als voorbeeld gebruiken voor hun
onderbouwing.
Combineren van verschillende werkvormen
Een combinatie van bovenstaande werkvormen is ook mogelijk. Afhankelijk van de
leerdoelen die zijn opgesteld en de vaardigheden die moeten worden geoefend kunnen
verschillende worden gekozen. Stel je wil als docent het chronologisch besef van leerlingen
trainen, dan kies je voor de werkvorm waarbij de nadruk op de chronologie ligt.
Enkele voorbeelden van combinaties zijn
- de bronnen aan de juiste kenmerkende aspecten koppelen. Daarna kunnen deze
kenmerkende aspecten met bijbehorende bronnen in het juiste tijdvak worden geplaatst.
- de bronnen op chronologische volgorde leggen in de vorm van een tijdlijn. Aan deze
bronnen kunnen andere kaarten worden gekoppeld, zoals de kernbegrippen.
Verandering en continuïteit
Deze werkvorm is vooral geschikt om te uit te voeren wanneer meerdere werkvormen zijn
gecombineerd. Bij deze werkvorm wordt de vaardigheid verandering en continuïteit
geoefend. De bedoeling is dat leerlingen al een indeling klaar hebben liggen voordat ze aan
deze werkvorm beginnen. Een voorbeeld van een beginsituatie wordt geschetst;
Stel, leerlingen hebben de kernbegrippen en de kenmerkende aspecten onderverdeeld over
de tien tijdvakken. Daarna hebben zij de bronnen aan de juiste kenmerkende aspecten
gekoppeld. Als laatste hebben zij de tien tijdvakken op chronologische volgorde liggen.
Vanuit deze situatie kunnen de leerlingen vervolgens de continuïteit en de verandering
beschrijven tussen de tijdvakken. Zo kan tijdvak 2 met tijdvak 3 worden vergeleken, maar
ook met tijdvak 9 of 10. Leerlingen kunnen benoemen dat sommigen begrippen, zoals
democratie een continuïteit vormen tussen bepaalde tijdvakken. Een begrip kan echter wel
van betekenis veranderen door het aan verschillende tijdvakken te koppelen. Dit is een extra
uitdaging om te onderzoeken en te noteren.
34
35
1
2
3
4
36
37
5
6
7
8
38
9
39
40
Download