Organisatie en omgeving 2016-2017 Basisprincipes Dit hoofdstuk start met een introductie over Pepsi uit de jaren 30. In deze periode heeft de concurrentie met Coca-Cola er voor de tweede keer in twaalf jaar voor gezorgd dat Pepsi op faillissement afstevende. Na het verlagen van de prijzen, stegen de verkopen. Dit kwam met name doordat Coca-Cola niet meeging in de prijsdaling. Het succes van deze strategie is te begrijpen aan de hand van een aantal belangrijke economische verbanden: Law of demand: als er sprake is van twee identieke producten, zal de verkoop van het ene product toenemen naar mate de prijs van dat product daalt en de prijs van het andere product gelijk blijft. Of dit resulteert in een hogere opbrengst hangt af van de prijs/kwaliteit relatie; Price-elastic demand: soms resulteert het verlagen van de prijs in een stijging van de verkopen. Dat zorgt ook voor een hogere opbrengst. Kostenfuncties De winst van een bedrijf is het resultaat van de opbrengsten minus de kosten. In dit hoofdstuk wordt er gefocust op de kostenkant aan de hand van vier concepten. Totale kosten functie Bij het verlagen van de prijzen van een product, wordt er rekening gehouden met het feit dat de verkopen toe zullen nemen. Daarbij moet er wel gekeken worden naar wat de toename van de verkopen voor invloed heeft op de totale kosten. De totale kosten functie geeft de relatie weer tussen de totale kosten die gemaakt zijn (TC) en de geproduceerde output (Q) binnen een bepaalde periode. Wanneer de productie stijgt, stijgen de totale kosten ook mee. De verhouding tussen het toenemen van de productie en het toenemen van de kosten wordt aangeduid met de efficiency relationship. Vaste en variabele kosten Vaste kosten zijn kosten die constant blijven wanneer de output toeneemt, zoals administratieve kosten en onroerendgoedbelasting. Variabele kosten zijn kosten die toenemen wanneer de output ook toeneemt, zoals kosten van directe arbeid. Hierbij moet met drie belangrijke punten rekening worden gehouden: De grens tussen variabele en vaste kosten is vaak vaag. Sommige kosten, zoals advertentiekosten, kunnen variabele en vaste componenten hebben. Andere kosten zijn semifixed: vast binnen een bepaald bereik en variabel op andere bereiken. Een machine heeft bijvoorbeeld een capaciteit van 1000 producten per dag. Als er meer dan 1000 producten op één dag geproduceerd moeten worden, moet er een tweede machine aangeschaft worden; Met vaste kosten worden kosten bedoeld die niet veranderen als de output verandert; Of kosten vast of variabel zijn, hangt af van de periode waarin de beslissing over de output genomen wordt. Gemiddelde en marginale kosten De gemiddelde kostenfunctie geeft de gemiddelde kosten per eenheid weer: 𝐴𝐶 = 𝑇𝐶 / 𝑄 Hierbij geldt: AC zijn de gemiddelde kosten, TC de totale kosten en Q het aantal eenheden zijn. Schaalvoordelen (economies of scale) ontstaan wanneer de gemiddelde kosten per eenheid dalen als de output toeneemt. Schaalnadelen (diseconomies of scale) ontstaan wanneer de gemiddelde kosten per eenheid stijgen als de output toeneemt. Wanneer de gemiddelde kosten per eenheid gelijk blijven als de output stijgt, kan er niet gesproken worden van schaalvoordelen of schaalnadelen. Facebook.com/SlimStuderenFEB 1 Organisatie en omgeving 2016-2017 Er kan dan wel gesproken worden van constante schaalvoordelen (constant returns to scale). De minimum efficient scale is het laagste outputniveau waarbij schaalvoordelen verkregen kunnen worden. Marginale kosten zijn de extra kosten die ontstaan wanneer er precies één eenheid meer geproduceerd wordt, oftewel de incrementele kosten. De formule voor de marginale kosten is: 𝑀𝐶 = 𝑇𝐶 (𝑄 + 𝑑𝑄) − 𝑇𝐶(𝑄) 𝑑𝑄 Hierbij geldt: MC zijn de marginale kosten, TC de totale kosten, Q het aantal eenheden en dQ de verandering (toe- of afname) in het aantal eenheden. Bedrijven beschouwen gemiddelde kosten en marginale kosten vaak als hetzelfde, maar de gemiddelde kosten zijn over het algemeen verschillend van de marginale kosten. Ze zijn wel gelijk aan elkaar wanneer de totale kosten proportioneel variëren met de output. De relatie tussen gemiddelde en marginale kosten werkt als volgt (Figuur 1): Als de gemiddelde kosten afnemen bij een toename in output, zijn de marginale kosten lager dan de gemiddelde kosten; Als de gemiddelde kosten toenemen bij een toename in output, zijn de marginale kosten hoger dan de gemiddelde kosten; Als de gemiddelde kosten het minimumpunt bereiken, zijn de marginale kosten gelijk aan de gemiddelde kosten. Bovenstaande feiten zijn ook logisch te verklaren. Wanneer het gemiddelde van een groep producten toeneemt als er één product wordt toegevoegd, moet dit product wel meer waard zijn dan de gemiddelde waarde van de oorspronkelijke groep producten. Figuur 1: Marginale en gemiddelde kosten. Lange termijn en korte termijn kostenfuncties Als een bedrijf weet hoeveel het wil gaan produceren voordat het een productiefaciliteit bouwt, moet het bedrijf de grootte van zijn productiefaciliteit baseren op deze gegevens. Het bedrijf moet de grootte kiezen die op korte termijn de laagste gemiddelde kosten met zich mee brengt (Figuur 2). Stel, een bedrijf produceert een Q aantal producten. Dan moet dat bedrijf kiezen voor productiefaciliteit S1. Bij een productie van een R aantal producten, moet het bedrijf kiezen voor productiefaciliteit S3. De lange termijn kostenfunctie bestaat uit de onderste delen van de korte termijn kostenfuncties. Dit is het dikgedrukte deel van de lijnen in figuur 2. Facebook.com/SlimStuderenFEB 2 Organisatie en omgeving 2016-2017 Figuur 2: Short-run average cost. Wanneer een bedrijf eenmaal kiest voor een bepaalde grootte productiefaciliteit kan deze niet meer veranderd worden op de korte termijn. De output kan daarmee alleen beïnvloed worden door het aanpassen van bijvoorbeeld het aantal werknemers. Voor elke grootte faciliteit bestaat een korte termijn gemiddelde kosten functie. Deze wordt ook wel de SAC (short-run average cost) genoemd. Een bedrijf kan bekijken hoeveel het moet produceren om de gemiddelde kosten zo laag mogelijk te houden, maar het bedrijf moet ook zorgen voor voldoende output, zodat de grootte van de faciliteit ook daadwerkelijk de optimale productiefaciliteit is en om schaalvoordelen te halen. 𝑆𝐴𝐶 = 𝐴𝐹𝐶 + 𝐴𝑉𝐶 Hierbij geldt: SAC zijn de gemiddelde kosten op korte termijn, AFC (average fixed costs) de gemiddelde vaste kosten en AVC (average variable costs) de gemiddelde variabele kosten. Hierbij moet rekening gehouden worden met het volgende: Als de output toeneemt, nemen de gemiddelde vaste kosten af. Dit zorgt er ook voor dat de gemiddelde kosten zullen dalen; Variabele kosten kunnen stijgen wanneer de output toeneemt. Dit wordt offsetting genoemd. Verzonken kosten Verzonken kosten (sunk costs) zijn kosten die niet vermeden kunnen worden. Verzonken kosten moeten gemaakt worden, ongeacht de beslissing die gemaakt wordt. Vermijdbare kosten zijn kosten die wel vermeden kunnen worden door andere keuzes te maken. Vaste kosten zijn niet hetzelfde als verzonken kosten. Er zijn namelijk ook vaste kosten die vermeden hadden kunnen worden. Bijvoorbeeld een te grote faciliteit waardoor de capaciteit te hoog is. Wanneer een manager de kosten van een beslissing beoordeelt, moet hij alleen de kosten meerekenen die ook werkelijk door de beslissing beïnvloed worden. Een manager moet verzonken kosten dus negeren en alleen de vermijdbare kosten in overweging nemen. Facebook.com/SlimStuderenFEB 3