13.497.335.05 LJN: AU4781, Rechtbank Amsterdam, 13/497335-05 Datum uitspraak: 23-09-2005 Datum publicatie: 24-10-2005 Rechtsgebied: Straf Soort procedure: Eerste aanleg - meervoudig Inhoudsindicatie: Overlevering naar Duitsland. Verweer n.a.v. uitspraak Bundesverfassungsgericht d.d. 18 juli 2005 verworpen. Geen sprake van discriminatie en geen terugkeergarantie. Uitspraak RECHTBANK AMSTERDAM, INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER Parketnummer: 13/497335-05 RK nummer: 05/2764 Datum uitspraak: 23 september 2005 UITSPRAAK op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 12 augustus 2005 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 18 maart 2005 door de justitiële autoriteit, de hoofdofficier van justitie bij het Openbaar Ministerie (“Staatsanwaltschaft”) te Düsseldorf. Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van: [opgeëiste persoon], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974, wonende op het [adres], thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting HvB Almere-Binnen te Almere, hierna te noemen de opgeëiste persoon. 1. Procesgang De vordering is behandeld op de openbare zitting van 16 september 2005. Daarbij zijn de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. A.W. Syrier, advocaat te Nieuwegein gehoord. De opgeeiste persoon is bijgestaan door een tolk in de Koerdische taal. 2. Grondslag en inhoud van het EAB Aan het EAB ligt een arrestatiebevel van het kantongerecht (“Amtsgericht”) te Düsseldorf en gedateerd 27 januari 2005 ten grondslag. Het EAB houdt het verzoek in om overlevering ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende staat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schul-dig heeft gemaakt aan een naar het recht van Duitsland strafbaar feit. Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB, waarvan een door de griffier gewaarmerkte fotokopie als bijlage aan deze uitspraak is gehecht. 3. Identiteit van de opgeëiste persoon De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn, dat hij niet de Nederlandse, maar de Iraakse nationaliteit heeft. 4. Strafbaarheid 4.1 Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van dubbele strafbaarheid niet geldt. Uitgaande van het recht van de uitvaardigende lidstaat - zoals daarvan blijkt uit de bij het EAB gevoegde wettelijke bepalingen - heeft zij in redelijkheid tot dat oordeel kunnen komen. Het feit valt onder nummer 5 op bijlage 1 bij de OLW, te weten: Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen. Op dit feit is bovendien naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld. 5. Onschuldverweer De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan het feit. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet kunnen aantonen. Dat er ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan dit feit, is niet gebleken. 6. Verweren De raadsman heeft verzocht de overlevering te weigeren en zich daarbij beroepen op de uitspraak van het Duitse Bundesverfassungsgericht d.d. 18 juli 2005, waarbij de Duitse wetgeving ter implementatie van het kaderbesluit nietig is verklaard. In de visie van de raadsman ontstaat hierdoor een als discriminatie aan te merken verschil tussen - enerzijds Duitse staatsburgers van wie de overlevering aan andere staten naar aanleiding van bedoelde uitspraak wordt geweigerd en onderdanen van andere EU-lidstaten en in die staten geïntegreerde vreemdelingen anderzijds. Indien Nederland de uitlevering toelaatbaar acht, maakt het net als Duitsland inbreuk op het non-discriminatiebeginsel, aldus de raadsman. Als gevolg van voornoemde nietigverklaring geeft Duitsland geen uitvoering aan het kaderbesluit. Dat betekent dat artikel 74, tweede lid, OLW van toepassing is en oude verdragen in de plaats treden van de OLW, op grond waarvan de opgeëiste persoon die een geïntegreerd vreemdeling, is recht heeft op een terugkeergarantie, aldus de raadsman. De rechtbank verwerpt deze verweren en overweegt daarbij het volgende. Bij arrest van 18 juli 2005 heeft het Bundesverfassungsgericht te Karlsruhe (Duitsland) het “Gesetz zur Umsetzung des Rahmenbeschlusses des Rates vom 13. Juni 2002 über den Europäischen Haftbefehl und die Übergabeverfahren zwischen den Mitgliedstaaten” nietig verklaard. Bij de beantwoording van de vraag of deze uitspraak enige consequentie met zich brengt voor de door Duitsland gevraagde overlevering van een opgeëiste persoon vanuit Nederland, zoals de onderhavige, heeft de rechtbank mede gelet op de inhoud van artikel 74, tweede lid, van de OLW. Dit artikel regelt immers de toepasselijkheid en de werkingssfeer van de OLW in verhouding tot andere lidstaten die het op 13 juni 2002 te Brussel totstandgekomen kaderbesluit van de Raad van de Europese Unie (nog) niet hebben geïmplementeerd. De rechtbank wijst op haar uitspraak van 19 augustus 2005 (LJN AU 1318) en de daarin genoemde brief van de Duitse Bondsminister van Justitie aan haar Nederlandse ambtgenoot d.d. 21 juli 2005, waaruit blijkt dat de in de alinea hiervoor bedoelde wet een regeling bevat voor in Duitsland ten uitvoer te leggen EAB’s. De regeling voor door Duitse justitiële autoriteiten uitgevaardigde EAB’s is niet in bedoelde wet vastgelegd. Uit deze brief, op de juistheid van de inhoud waarvan de rechtbank vertrouwt, blijkt dat het kaderbesluit in Duitsland rechtsgeldig is geïmplementeerd voor zover het uitgaande EAB’s betreft. Artikel 74, tweede lid, OLW is dan ook niet van toepassing, hetgeen ingevolge artikel 74, eerste lid, OLW meebrengt dat het onderhavige EAB moet worden behandeld overeenkomstig de voorschriften van de OLW. Het verweer van de raadsman dat de rechtbank - indien zij de overlevering zou toestaan - zich aan enige vorm van discriminatie zou schuldig maken, verwerpt de rechtbank. Nog daargelaten de Iraakse nationaliteit van de opgeëiste persoon, kan, zonder nadere toelichting, niet worden aangenomen dat sprake is van discriminatie, en in het bijzonder kan niet worden aangenomen dat daardoor de overlevering ontoelaatbaar verklaard zou moeten worden. Het beroep op een terugkeergarantie voor de opgeëiste persoon moet - in het licht van de hiervoor weergegeven redenering van de rechtbank - worden verworpen. Immers, nu het onderhavige EAB moet worden behandeld overeenkomstig de voorschriften van de OLW, heeft de opgeëiste persoon op grond van artikel 6 OLW geen recht op een terugkeergarantie. 6. Slotsom Nu ten aanzien van het feit waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan. 7. Toepasselijke wetsbepalingen Artikelen 2, 5 en 7 van de OLW. 8. Beslissing STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de hoofdofficier van justitie bij het Openbaar Ministerie (“Staatsanwaltschaft”) te Düsseldorf ten behoeve van het in Duitsland tegen hem gerichte strafrechtelijke onderzoek naar het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Aldus gedaan door mr. R.B. Kleiss, voorzitter, mrs. P.B. Martens en J.N.A. Jolink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.W.M. van der Linde, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 23 september 2005. de oudste rechter is buiten staat mede te tekenen de jongste rechter is buiten staat mede te tekenen Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.