MEICIRCULAIRE 2000 9.3 Cluster Eigen inkomsten; toepassing hardheidsclausule Gemeenten die een zaak verliezen van een belastingplichtige die beroep heeft ingesteld tegen een WOZ-waarde kunnen in hun algemene uitkering een tegemoetkoming ontvangen indien het uitzonderlijke objecten betreft, zijnde niet-woningen van een aard en omvang die uniek zijn. Het zal om uitzonderlijke situaties moeten gaan, waarin achteraf blijkt dat een gemeente met een zodanig onbeoogd nadeel wordt geconfronteerd ten gevolge van een gerechtelijke uitspraak, dat in redelijkheid niet van de gemeente verlangd kan worden dat deze de financiële consequenties zelf opvangt. Achtergrond In april 1999 heeft het CBS de definitieve opgaven van de WOZ-waarden over 1997 van de gemeenten ontvangen. Daarbij heeft een klein aantal gemeenten aangegeven dat de waarde mogelijk in de komende jaren zou wijzigen, omdat er nog beroepsprocedures lopen inzake de waardering van één of meer grote objecten, niet zijnde woningen maar industriële complexen. Deze gemeenten hebben, onder verwijzing naar § 4.3.3 van de Memorie van Toelichting bij de Financiëleverhoudingswet, gevraagd of hun algemene uitkering zal kunnen worden herzien indien zij de beroepsprocedure(s) verliezen. Teneinde gemeenten die het aangaat in staat te stellen van te voren te bepalen welk nadeel in hun algemene uitkering zij maximaal zelf zullen moeten opvangen, hebben de fondsbeheerders een beleidslijn vastgesteld. Bij deze beleidslijn is in aanmerking genomen dat het gaat om de eerste taxatieronde op grond van de WOZ. Er is dus sprake van een nieuwe wet en werkwijze, waarmee ervaring moet worden opgedaan, en waarover nog jurisprudentie kan ontstaan. Om deze redenen wordt nu een beleidslijn voor het eerste WOZ-tijdvak geformuleerd. Voor het volgende WOZ-tijdvak (2001-2004) zal een nieuwe beleidslijn worden geformuleerd, waarbij overwogen zal worden dat de WOZ inmiddels meer is ingeburgerd, en gemeenten ervaring met de uitvoering van de WOZ hebben opgedaan, hetgeen aanleiding zal kunnen zijn om terughoudender te zijn met compensatie. Daarover wordt u te zijner tijd opnieuw geïnformeerd. Beoordeling van herzieningsverzoeken Voor de beleidslijn die in de beoordeling van herzieningsverzoeken in verband met procedures over de eerste WOZ-taxatie gehanteerd wordt, wordt aangesloten bij de genoemde Memorie van Toelichting (MvT). Het gaat dus om uitzonderlijke situaties, waarin achteraf blijkt dat een gemeente met een zodanig onbeoogd nadeel wordt geconfronteerd (ten gevolge van een gerechtelijke uitspraak in een beroepsprocedure) dat in redelijkheid niet van die gemeente verlangd kan worden dat ze de financiële consequenties zelf opvangt. De uitzonderlijkheid wordt aldus gedefinieerd: het moet gaan om ‘uitzonderlijke objecten’, nietwoningen van een aard en omvang die uniek zijn, hetgeen de WOZ-taxatie door de betrokken gemeente compliceert. Gedoeld wordt op grote industriële complexen met een hoge waarde. Voorts wordt in de MvT gesteld dat een verzoek om herziening niet zal worden gehonoreerd indien een gemeente verwijtbaar heeft gehandeld. Als voorbeeld wordt genoemd het aanleveren van foutieve gegevens aan het CBS. Andere vormen van verwijtbaar handelen zijn denkbaar. Ten overvloede zij hier opgemerkt dat - zoals ook reeds in de MvT werd aangegeven – alleen bijstellingen op grond van gerechtelijke uitspraken aanleiding kunnen geven tot een herziening. Compensatie In daarvoor in aanmerking komende gevallen zal de algemene uitkering in die zin worden herzien dat compensatie van het geleden nadeel in de algemene uitkering plaatsvindt. Het nadeel zal worden berekend met inachtneming van alle relevante factoren, hetgeen onder meer wil zeggen dat zal worden berekend welke gevolgen de juiste WOZ-waarde, indien deze tijdig bekend zou zijn geweest, zou hebben gehad voor het totaal van de overgangsregeling 1997-2000 op grond van artikel 2 van de Invoeringswet Financiële-verhoudingswet. In veel gevallen zal het nadeel voor de algemene uitkering (ten dele) kunnen worden weggestreept tegen het gunstig effect dat daardoor in de berekening van de overgangsregeling is opgetreden. Het resterend nadeel zal worden gecompenseerd indien dit over de jaren waarin het is geleden gemiddeld 5 gulden of meer per inwoner heeft bedragen. Informatievoorziening Teneinde zicht te houden op aantal en omvang van mogelijke toekomstige verzoeken om herziening dienen gemeenten die verwachten dat ze mogelijk een dergelijk verzoek zullen doen de fondsbeheerders daarvan tijdig op de hoogte te stellen, en op de hoogte te houden. Hiervoor zal de volgende procedure gelden. Als de definitieve opgave van de WOZ-waarde aan het CBS wordt gedaan, maakt de gemeente zo nodig een voorbehoud kenbaar aan de fondsbeheerders. Daarbij wordt uiteengezet wat het soort object en de omvang van het geschil is, en wordt een korte toelichting op de inhoud van het geschil gegeven. Vervolgens zal aan de gemeente worden meegedeeld of het object en het omstreden bedrag voldoen aan de voorwaarden om te zijner tijd voor compensatie in aanmerking te komen. Bij elke volgende definitieve opgave van de WOZ-waarden meldt de gemeente hoe de zaak ervoor staat; ook wordt gemeld indien de gemeente of de belastingplichtige tegen een besluit op een rechterlijke uitspraak in hoger beroep gaat. Voor nu lopende zaken dienen gemeenten die voornemens zijn zo nodig een verzoek om herziening te doen, de bovenomschreven informatie zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk aan te leveren. U kunt de informatie zenden aan: Ministerie van Financiën Directie Financiën Publiekrechtelijke Lichamen t.a.v. afdeling Uitvoering Financiële Verhouding Postbus 20201 2500 EE Den Haag MEICIRCULAIRE 2002 7.5 Toepassing hardheidsclausule (WOZ-tijdvak 2001-2004) Wij handhaven de beleidslijn ten aanzien van gemeenten die als gevolg van gerechtelijke uitspraken achteraf geconfronteerd worden met een grote daling van de WOZ-waarden (hardheidsclausule), met enige aanpassing ook voor het WOZ-tijdvak 2001-2004. Deze beleidslijn, gepubliceerd in de meicirculaire van 2000, § 9.3, heeft met name betrekking op gemeenten met grote industriële complexen, die na het afsluiten van een uitkeringsjaar de WOZwaarde van dergelijke objecten op grond van een gerechtelijke uitspraak aanzienlijk lager moeten vaststellen dan oorspronkelijk het geval was. De mogelijkheid is geopend dat dan achteraf een ambtshalve aanpassing van de OZB-capaciteit - en dus van de algemene uitkering - plaatsvindt, ook als het betreffende uitkeringsjaar al definitief is afgesloten. De beleidslijn is bedoeld voor uitzonderlijke gevallen. Ze houdt rekening met de destijds vastgestelde suppletie-uitkering en kent bovendien een drempelbedrag. Voorts is de werking van de beleidslijn beperkt tot het eerste WOZtijdvak (1997-2000). In de genoemde circulaire is aangekondigd dat over de toepassing in het tweede WOZ-tijdvak nadere mededelingen zouden volgen. Daarbij zou overwogen worden dat de WOZ inmiddels is ingeburgerd en dat de gemeenten met de uitvoering van de WOZ ervaring hebben opgedaan, hetgeen aanleiding zou kunnen zijn om terughoudend te zijn met compensatie. Het beeld bestaat dat zich ook bij de tweede waarderingsronde op grond van de Wet WOZ problemen voordoen bij de waardering van grote industriële complexen en dat dit soms leidt tot langlopende rechtszaken. Omdat in deze gevallen de argumenten voor de genoemde beleidslijn nog steeds gelden, is besloten deze voort te zetten in het tweede WOZ-tijdvak. Een verschil ten opzichte van het eerste WOZ-tijdvak is dat in de beleidslijn voor het tweede tijdvak de suppletie-uitkering niet zal worden betrokken bij de bepaling van het geleden nadeel. De suppletie-uitkering die met ingang van 2001 geldt, is immers niet gebaseerd op de WOZwaarden 2001 (nieuwe waarden na hertaxatie met peildatum 1 januari 1999). De suppletieuitkering vanaf 2001 heeft alleen betrekking op de invoering van enige nieuwe (met name fysieke) maatstaven.