Samenvatting: De geschiedenis van de psychologie Hoofdstuk 1: verleden voor heden Psychologie: verschillende betekenissen, grote diversiteit. vb. Ontwikkelingspsychologie, evolutionaire psychologie,..-> specifieke focus. Uitganspunt: psychologie ≠ eenheid. Nu: mentaal, gedragsmatig, abnormaal + behoefte: reflecteren + psychologisering van maatschappij. Media => versterkte perceptie. Psychologie => verbijstering + verwarring. = Formeel, onafhankelijke discipline + zeer jonge discipline. Doel geschiedenis bestuderen = verwarring weghalen + nieuwe perspectieven + basis begrijpen. Wetenschap = systematische verwerving van kennis. Specifieker = observaties door zintuigen = empirisme. Experimentele methode: variabelen manipuleren + meten. Historiografie = vanuit welk standpunt moeten we geschiedenis beschrijven? Spanningsvelden: 1. Presentisme <-> historicisme: Presentisme = geschiedenis bekijken vanuit hedendaagse interesses. Probleem: geschiedenis fout herinterpreteren. Opmerking: je moet je hiervan bewust zijn. Het is altijd aanwezig. Historicisme = Schrijven vanuit het standpunt van een bepaalde periode (geen hedendaags standpunt) Doel: authenticiteit. Probleem: altijd presentisme. Oplossing: Eclectisch standpunt innemen (in het midden). 2. Great Men View <-> Zeitgeist Great Men View = focussen op figuren als grondleggers. Stroming zou niet bestaan zonder hen. Zeitgeist (tijdsgeest) = figuren zijn product/kinderen van hun stroming/tijd. 3. Continuïteit (progressie) <-> discontinuïteit Continuïteit = zaken voorstellen alsof zaken elkaar voortbrengen (continue opeenvolging). Vooruitgang van geschiedenis. Discontinuïteit = Na 1970. Revoluties in het denken. Iets blijft stabiel, maar maakt dan een plotse sprong. ° nieuwe psychologische realiteit door breuken in geschiedenis. 4. Internalisme <-> externalisme: Internalisme = geen rekening houden met andere ontwikkelingen. Externalisme = nadruk op externe factoren. Geschiedenis = constructie. 1 Benaderingen van historisch onderzoek Wetenschapsgeschiedenis Boring (1950) Zie hierboven. Kuhn: Natuurwetenschappen. Centraal: revoluties in natuurwetenschappen. Een manier van denken wordt afgewisseld met een totaal andere manier. We denken vanuit een bepaald paradigma => coherentie tussen wetenschappers. vb. Relativiteitstheorie. 2 paradigma’s zijn niet te verzoenen. Het ene wordt verlaten (door crisis) en het andere komt van kracht. Dan wordt er vanuit dat andere paradigma nagedacht. Dit is discontinuïteit. Michel Foucault: 19de eeuw: ° psychologie. Epistèmès = deze nieuwe context. Er is discontinuïteit. Tussen de periodes is er een breuk. Binnen een epistèmès wordt er hetzelfde gedacht. Paradigma ≈ epistèmès. Paradigma: enkel natuurwetenschappen. Epistèmès: bredere context, vooral psychologie. Realiteit = historisch bepaald. Hacking: nadenken over mens = bewegend. Doel: grip krijgen op psychologische realiteit (veranderend). Herman Ebbinghaus: “Psychologie heeft een korte geschiedenis, maar lang verleden.” Geschiedenis: ° 2de helft 19de eeuw. Aristoteles betrekken = presentisme. Verleden: voor ° bestaan er al filosofen. Presentisme -> concept psycholoog voordat het bestond. Watson (1971): voorschrift/dimensies voor classificatie psychologische problemen. Methode: Onderzoeken + beschrijven van relatie tussen wetenschappelijke bevindingen + overheersende culturele machten. Oosterse tradities in psychologie Europa = product van intellectuele traditie. niet-Westerse filosofie: aandacht voor natuur van persoon + interne wereld van individuele reflectie. Perzië en het Midden-Oosten Kruistochten => ° nieuwe contacten. Servië = schakeling tussen Oost en West. Centrale religieuze filosofie = Zarathustra, genoemd naar de priester. God gaf hem Avestra, een boek. LEES PAGINA 8 T.E.M. 17 (Geen expliciete vragen over) 2 Hoofdstuk 5: Het ontstaan van moderne wetenschap Psychologie = onafhankelijke wetenschap eind 19de eeuw. 16de-17de eeuw: succes empirische wetenschappen. 16de-17de eeuw = overgangsfase van post-Renaissance ontwikkeling van empirisme. Scholastische elevatie => efficiëntie van observatie (= basis empirisme). Empirisme = nadruk op zintuigelijke waarneming als fundament van kennis. vb. Aristoteles <-> Plato (rationalist) Rationalisme = kennis is gebaseerd op het verstand als basis. Willem van Ockham: Geen onderscheid filosofie-theologie-wetenschap. Eerste opsplitsing: einde van middeleeuwen. Vooruitgang in wetenschap Verminderde Kerkelijke autoriteit => ° rationalisme (vervangt religieuze indoctrinatie). Niccolo Machiavelli: The Prince -> Principes effectief leiderschap. =Artiesten. Marx en Engels -> tijdperk van het proletariaat = utopie van economisch en politiek leven. =politieke wetenschappers. Oude wetenschap: Teleologie = zoektocht naar de bedoeling ( = beweging naar het Goddelijke). Enkel observaties (geen experimenten) Mentaliteitswijziging Moderne tijd: teleologie afwijzen. Scholastiek = denken in de middeleeuwen -> dit wordt afgewezen. Autoriteiten worden ook afgewezen. Men gaat op eigen kracht nadenken. Archimedisch Centraal: wiskunde = toepasbaar op alles in de werkelijkheid. Doel: zo zuiver mogelijk realiseren van waarnemingen. °Creativiteit vb. Gedachtenexperimenten Mechanisering van het wereldbeeld: natuur ≠ levend organisme. Er is geen doel. Natuur = machine => actief ingrijpen. Wereldbeeld wordt open en dynamisch. ° mechanische wetten om natuur te begrijpen. Inductieve methode. Moderne wetenschappers: 16de -17de eeuw: Wiskunde centraal + paradigmawissel: geocentrisme -> heliocentrisme 3 Francis Bacon Interesse in filosofie en wetenschap. Doel: herorganiseren van aanpak voor wetenschappelijk onderzoek. inductie centraal. Validiteit ~ correctheid/ relevantie van onderliggende assumpties. Novum Organum: Nieuwe manier natuur bekijken: Georganiseerde observatie => generalisatie. Belangrijke punten: studie o.b.v. observaties. Bron = zintuigelijke validatie van kwantitatieve observaties. Nood aan controle door andere onderzoekers. Geen veronderstellingen + kritische en sceptische kijk op de wereld. Moderne wetenschap: autonoom worden van natuurwetenschappen. Galileo Galilei Wetenschap moet meetbaar zijn. 1607: eerste telescoop. accepteerde Copernicaanse systeem (heliocentrisme) Visie: mechanische wereld met mechanische mensen => telescoop = mechanisch verlengde van zintuigen. Gevolgen: -Menselijke activiteit = onderheven aan mechanische wetten. -Externe krachten = bron van menselijke activiteit. Onderscheid: primaire kwaliteiten (= onveranderlijk + kwantitatief) en secundaire kwaliteiten (onstabiel + opvangen via zintuigen). -wetenschappelijke ontdekking => secundaire kwaliteiten uitdrukken via mathematische relaties van primaire kwaliteiten. Johann Kepler (1571 – 1630) Bevestigde Copernicaanse visie. Bewees elliptische planetaire banen (niet circulair): dichterbij zon => sneller => Newton: zwaartekracht + magnetisme. Focus: harmonie + orde universum. Geloof in fundamentele mathematische basis van het universum. -> parallelle expressie op andere niveaus, vb. persoonlijkheid. Isaac Newton (1642 – 1727) = basis moderne fysica. ° methodologische strategie: enkel observeerbare zaken. Aanpak probleem: denken over alle mogelijke oplossingen + hypotheses testen. Wit licht = verzameling alle kleuren. Principia Mathematica: 3 wetten van beweging: 1. Een voorwerp in beweging/rust blijft in beweging/rust behalve als er een externe kracht op uitwerkt. 2. Verandering van beweging = proportioneel met de externe kracht + in richting van hoe de kracht erop in werkt. 4 3. Elke actie heeft een gelijke en tegengestelde reactie. -> principe van zwaartekracht. Determinisme Newton’s methode (observatie) => 3 regels 1. Causale verbanden moeten observeerbaar zijn. 2. Zelfde oorzaken => zelfde observaties. 3. Inductie => uitleg dat geaccepteerd wordt tot er tegendeel bewezen is. Voorwaarde: Sceptisme Newton’s theorie is niet universeel aanvaard. Andere wetenschappers 16de – 17de eeuw vooruitgang in inzicht in lichaamsprocessen. vb. William Harvey: bloedcirculatie. Niet alle vooruitgang in wetenschap gaan gepaard met compleet vertrouwen op rationaliteit. Geleerde samenlevingen Wetenschappelijke vooruitgang => organisatiestructuren = samenlevingen van mannen toegewijd aan vooruitgang van disciplinaire studies. Europa: Geheim (reden: conflict Kerk vermijden). 2 kenmerken: -Poging: onafhankelijke associaties -> Wetenschappelijke kennis + scheiding met Kerkelijke controle en overheid. -Compensatie voor tekort aan wetenschappelijke vooruitgang binnen universiteiten (onder controle van Kerk en overheid). Vooruitgang in filosofie Vooruitgang wetenschap => methodologische vooruitgang => coherente kennis van fysische wereld. Probleem: natuur van persoon definiëren. => filosofische vragen => gebaseerd op veronderstellingen. 2 parallelle trends: -Methodologisch: ontwikkelt met natuurwetenschappen en fysica. -Filosofisch: relatie lichaam-geest Baruch Spinoza (1632 – 1677) = Rationalist + focus op natuur Teleologie + wetenschap = verweven. Tractatus theologico-politicus: God = onderliggende principe => eenheid materie en geest. God = natuur (Deus sive natura) => Spinoza = pantheïst. Natuur = 1 substantie. 5 Lichaam en geest = verschillende aspecten van dezelfde substantie (monisme) Geest = interne manifestatie. Lichaam= externe manifestatie. Mentale functies (zoals gevoelens, herinneringen, sensaties) = mechanische processen gemedieerd door fysische zintuigen. Intuïtieve kennis = afgeleid van geest (niet extern). Geest = abstractie. Geest = activiteiten van de geest. Essentiële staat mens = handelen, geleid door verlangen. Overleving = biologische aanleg = bron van alle motivatie en verlangens. Alle verlangen => plezier opzoeken. Conclusies: Spinoza: dynamisch, actie-gericht ontwerp van de lichaam-geest relatie. Geest = lichaam. Conflict tussen verlangens oplossen => persoonlijke harmonie. Spinoza’s systeem = deterministisch = afgeleid uit natuurlijke wetten. God = ver weg van menselijke activiteit + menselijkheid = onder zelfde omstandigheden als andere vormen van leven. Centrale rol van rationele activiteit in regulering van emoties. Emoties = typisch menselijk + ° uit verlangen naar zelfbehoud. Rede -> controleert emoties. Minimale invloed in Frankrijk. Dominant = Descartes René Descartes (1596 – 1650) = Eerste moderne filosoof. Wil discontinuïteit (afzetten van oude wetenschap) Discours de la méthode: beschrijft evolutie in zijn denken. Begin: skeptisch + twijfelachtig (je moet over alles twijfelen): ‘Je pense, donc je suis.’ Enige kennis = ervaring + bewustzijn van informatie over onszelf + God bestaat. God: bezit perfectie. Verwerpt Platonisme: Perfecte God creëert geen mensen met onbetrouwbare zintuigen => zintuigelijke informatie is betrouwbaar. Alles, behalve God + rationele ziel, is fysisch en kan verklaard worden door mechanische relaties. 2 niveaus van activiteit: -Fysische wereld: volgt mechanische wetten. -Spirituele wereld, gerepresenteerd in menselijk redeneren. Geest = spiritueel + immaterieel + makkelijker te kennen door zelf-reflectie onderscheid geest-lichaam => Cartesiaans dualisme Emoties = gevestigd in lichaam + representeren beweging of reflexen. Relatie geest-lichaam = psychofysische interactie. 6 Pijnappelklier = klier van middenhersenen = verbindt bewustzijn met lichaam. Zenuwbuisjes -> bloeddoorstroming. Esprits animaux: verklaren van commando’s. Gassen => spierbewegingen. Hersenen = transitionale agent tussen het spirituele van de geest en de fysische krachten. Interesse: empirische observatie + laboratorium experimenten. Indien voldoende kennis zouden we in staat zijn alle wetenschappen te reduceren tot mechanische uitleggen. Uitzondering: menselijke rede. Kritiek van Calvinistische theologen. 3 trends herleid tot Descartes: Psychologie als introspectieve wetenschap. Psychologie als gedragsstudie = versterkt (indirect) door Cartesiaans dualisme. Psychologie als psychologische wetenschap is ondersteund door het idee dat alle menselijke activiteit, behalve denken en voelen, gerelateerd zijn aan lichaamsprocessen + begrepen kunnen worden als pure psychofysiologisch. Besluit 16de – 17de eeuw: verschillende trends: Producten van wetenschappelijke vooruitgang tonen de waarde van empirische onderzoek. Studies van fysische universum => empirische ondersteuning voor Copernicaanse revolutie. Ordeloosheid van natuur => realiteit conformeert met wetmatige relaties. Alternatief voor Scholastische inzet voor Christelijke moraliteit. Focus: rede. Spinoza -> radicaal. Volgers Spinoza: focus materialisme (lichaam) OF geest. Samengevat 2 parallelle trends: Methodologisch: empirisme (gebaseerd op observaties). Inductieve methodes: specifiek -> algemeen. Filosofisch: poging concepten ontwikkelen over natuur van mensheid. Spinoza: lichaam en geest = 2 aspecten van hetzelfde. Menselijke activiteit: wetten van de natuur. Descartes: 1ste principe van leven = zelfbewustzijn van idee. 7 Hoofdstuk 6: sensationalisme en positivisme: Franse traditie Lichaam-geest dualisme Descartes wordt gereduceerd tot materialisme (focus: mechanismen van sensoriële processen als uitleg van alle psychologische activiteit). Brits: Focus = omgevingsinput om geest uit te leggen. Duits: Invloed Spinoza: benadrukt mentale activiteiten die omgevingsstimuli en mechanismen van sensoriële psychologie overtreffen. Educatie = verantwoordelijkheid van samenleving. =>kennis => succes + klassenmobiliteit. Kerk: eerste educatie. Sensationalisme (post-Descartes) = Tegenbeweging rationalisme + dualisme. Radicalisering Descartes => dualisme reduceren naar materialisme. Nadruk : zintuigen. Centraal : lust en onlust. Vooruitgang in wetenschap Vooruitgang in wiskundige en empirische disciplines: invloed op psychologie. Joseph Louis Lagrange: formules voor mechanische relaties gebaseerd op algebra. Ontdekking zuurstof (Schule + Priestley) = voorbeeld van groei van een internationaal, wetenschappelijk netwerk. Naamgeving door Lavoisier. Priestley: Verbanding -> stof afgeven -> combineren met atmosferische bestanddelen -> ° ‘phylogisticated air’ Lavoisier: Zuurstof is geabsorbeerd tijdens verbranding. -> isoleren van 32 substanties = basis moderne periodieke systeem. Vooruitgang astronomie Laplace: uitleg van leven vinden door wetenschappelijke investeringen. Natuurwetenschappen: welvarend in Frankrijk. Basis wiskunde => observatie methodes => systematische benadering fysische wereld. Vooruitgang in filosofie Filosofen = anti-kerk of anti-staat. -> veel discussie. Enige overeenkomst: verzet tegen overheid. Sensationalisme Na Descartes: Focus = sensoriële aspecten van menselijke ervaring. Studie mens = vooral gebaseerd op sensaties en percepties. Étienne Bonnot de Condillac Nadruk: geur. Traité des sensations: zet zich af tegen voorgangers -> psychologische activiteit = gebaseerd op enkel sensoriële ervaring. 8 Contre Descartes: Descartes -> geest is geboren met een aantal ideeën. Condillac -> geest herleiden door single sense capaciteit. Bewijs: standbeeld -> single sense = geur + capaciteit om onderscheid tussen plezier en pijn te maken. Hoe psychologische activiteiten hieruit afleiden? Enkel 1 sensatie => aandacht nodig bij stimulatie van sensoriële input. 2de sensatie ontwikkeld => oordeel nodig want standbeeld kan nu 2 sensoriële modaliteiten vergelijken. Herinnering = voorbije sensatie. Benadering en vermijden = vertaling van plezierige en onplezierige sensaties. Formuleerde psychologische functies vanuit een single sense door 4 andere sensaties toe te voegen. Kritiek: deductieve benadering + gebrek aan inductieve ondersteuning. MAAR: enkel vertrouwen op zintuigen => materialisme. Charles Bonnet seks = niet enkel voortplanting. = ook nakomelingen verrijken met diverse eigenschappen van 2 ouders. Evolutie= ketting van leven van simpele atomen tot mensen. Planten: sensatie, discriminatie, oordelen => intelligentie. Focus: eenheid van levende wezens gebaseerd op mediatie van mechanische agenten. Verbreedt Condillac’s visie: bestudeert psychologische mechanismen van sensoriële processen. Geeft het standbeeld (analoog van Condillac) een zenuwstelsel om sensaties te bereiken. Zenuwstelsel verklaart sensoriële processen + psychologische functies van aandacht, geheugen, erkenning. Erkent specifieke zenuw energie. Hogere mentale processen = associaties tussen sensaties of herinneringen. Julien Offroy de La Mettrie Materialisme : materie = actief : beweging. Observatie dieren => ° evolutionaire hiërarchie in beweging van materie. Bewegingsprincipe: hedonistisch = plezier is het ultieme doel. Dualisme wordt monisme => mens vergelijken met dieren. Mens is niet uniek in natuur, maar lijkt op dieren. Het is een gradueel verschil in hersengrootte, complexiteit, opvoeding. Claude Adrien Helvétius Focus: omgevingsdeterminanten van individu. Relateert het motivatieprincipe (bewegingsprincipe van La mettrie) aan omgevingsinvloeden. 9 Geboorte: iedereen dezelfde kwaliteiten. Omgeving = anders voor iedereen. Intelligentie = capaciteit handelen met omgeving. Strijd voor betere educatie + open sociale structuren. Pierre Cabanis Tegen complete reductionisme zoals voorgangers: mentale operaties + zintuigelijke informatie => geest = onnodig. Cabanis: centrale ego van brein dat handelt als integrator en synthesizer van sensoriële input. Erkent levels van bewustzijn (bevat onbewustzijn en semi-bewustzijn). Sensaties bestaan niet als pure vormen. Sensaties = deel van een systeem, gemedieerd door het centrale ego (zelf) en sensaties zijn gekend door de integratie van het hele systeem. Tegen de visie: geest = passief en reactief gevuld met ervaringen. (= Britse traditie) Geest = geen eenheid met integriteit en onafhankelijke processen gescheiden van psychologie (<-> Duitse traditie) Eens met Franse traditie: mentale processen inbedden in het materialisme van het zenuwsysteem. Psychologie van Maine de Biran (1766 – 1824) Eerste fase (1790 – 1800): -deel van de Ideologen: promoten Condillac. -Menselijk begrijpen omvat de som van associaties van het brein, veroorzaakt door de stimulatie van het zenuwsysteem door beweging in de omgeving. 1805: breken met de Ideologen. -Tegen ‘vezel’ psychologie van Ideologen dat menselijke activiteit degradeert tot mechanistische atomen van zintuigelijke elementen. -Gedachte = hele entiteit bestaande uit processen. -Focus: wil als een intentionele activiteit dat het essentiële karakter van het zelf definieert. Wil = spirituele kracht dat leven uitlegt. Derde fase (1810): psychologie = wetenschap van onmiddellijke data van bewustzijn. Descartes: “I think, therefore I am.” => Biran: “I will, therefore I am.” -Methodologie: objectieve observatie van het zelf via individuele ervaring. Vierde fase (1820): -Religieus aspect: integreert religie in het leven. -> verbreedt concept psychologie. -Focus: menselijke natuur die resulteert in creatieve, onvoorspelbare activiteiten. Evolutie in het denken. Komst van Frans positivisme: Auguste Comte (1798 – 1857) Ambiguïteit: 10 -Psychologie aangenomen als het ontstond als formele discipline. -Eigen visies => poging tot utopie (mislukt) Doel: reorganiseren van intellectuele concepten van kennis en toepassing van de theorie op eventuele hervormingen van sociale structuren. Toepassing van theorie => religie van menselijkheid. Structuur van zijn voorgestelde samenleving ≈ structuur Rooms-Katholieke Kerk. Uitleg leven: shirt theologisch -> metafysische basis van intellectuele processen. -> positivistische basis. Metafysisch: zoekt causale uitleg in non-fysische abstracties. Positivistisch: zoekt coördinatie van observationele feiten en vindt beschrijvende wetten van natuurlijke events. Wetenschap = relatieve kennis. 6 basis wetenschappen: Wiskunde Astronomie Fysica Chemie Fysiologie of biologie Sociale fysica of sociologie Individueel gedrag in een groep = onderwerp van sociologie. Later toegevoegd: Ethica = studie van observeerbaar, sociaal gedrag -> wetten van voorspellingen voor sociale planning zoeken. Kritiek: voorzag de coherente psychologie als discipline niet, MAAR erkende de trend van Frans sensationalisme en zag verscheidenheid in plaats van eenheid. Zijn positivisme => identificeren van methodologische strategie => hielp psychologie stijgen als herkenbare discipline. Samengevat: Natuurwetenschappen: o.a. Lagrange, Laplace en Lavoisier => wiskundige en empirische ondersteuning voor moderne basis van chemie, fysica en biologie. Filosofie in psychologie => reïnterpretatie Descartes (SAMENVATTING NOGMAALS HERLEZEN) 11 Hoofdstuk 7: Mentale passiviteit: Britse traditie Britse invloed = primaire determinant in ontwikkeling van psychologie in US. Brittannië 17-18de eeuw: politieke + economische vooruitgang als natie die dominant werd in de 19de eeuw. 17de eeuw: consolidatie van nationale interesses. 18de eeuw: extinctie van Britse invloeden. Vooruitgang in wetenschap Wiskunde: Newton gaat door in Engeland met de ontwikkeling van rekenen. Joseph Black: experimenten in oxidatie en ontdekte de uitwisseling van warmte in substanties veranderd van vloeibaar naar gas en van gas naar vloeibaar. Stephen Gray: experimenteel werk over conductie van elektriciteit. Benjamin Franklin: beschreef de identiteit tussen elektrische vonken en bliksem. Lunar Society (Erasmus Darwin is lid): voorzag een forum van Darwins gedachten over biologie -> theorie over planten en dieren evolutie gebaseerd op de noden van het organisme. Britse medicatie maakt trage vooruitgang. Vooruitgang in de filosofie Groot thema: geloof in empirisme = standpunt dat ervaring de enige bron van kennis is. => nadruk op ontwikkeling van individueel psychologisch framework door accumulatie van ervaringen. De vroege empiristen Thomas Hobbes (1588-1679): Radicale kijk + start het empirisme. The Leviathan, or Matter, Form, and Power of Commonwealth, Ecclesiastical and Civil: Zijn kijk op psychologie. 1e principe van psychologie: alle kennis is afgeleid uit sensaties. Niets bestaat zonder matter and motion -> materialisme. Sensaties zijn gereduceerd tot bewegingen in de vorm van verandering. Beweging van fysische objecten => mechanisch associationisme om ideeën en geheugen af te leiden. Geest komt aan kennis door associaties. Associaties = georganiseerd in algemene principes die normaal mechanisch zijn in de natuur en beschrijven hoe relaties tussen sensaties zijn gevormd tot ideeën. Motivationeel principe = verlangen => zoeken naar plezier + pijn vermijden. Gedachten zijn gegenereerd door verlangen + gebaseerd op externe sensatie. Hobbes argumenteert dat dromen gedachtenopeenvolgingen zijn ongereguleerd door sensaties. Universum = omgevingsmachine van matter in beweging. Individu = machine die opereert in deze mechanische wereld. Sensaties komen van beweging en resulteren in ideeën, de wetten van associaties volgend. De inconsistentie in zijn werk ligt in het bewustzijn. Zijn sequentie van gedachten 12 impliceert een bewustzijn op een cognitieve content, maar hij was onduidelijk over de manier van bewegen. John Locke (1632-1704): = Grootste leider van Brits empirisme + 1 van de meest invloedrijke politieke filosofen. Essay Concerning Human Understanding: Uitbreiding van Hobbes 1e principe: “Nihil est in intellectu nisi quod prius fuerit in sensu.” -> er is niets in de geest dat niet eerst in de zintuigen was. Geest = tabula rasa / blank slate. Alle kennis komt uit ervaringen. Hij maakt een onderscheid tussen: -Sensaties = fysisch. -Percepties = gereflecteerde producten van sensaties. Ideeën (units van de geest) zijn afgeleid van sensaties door zelfreflectie. Objecten hebben primaire en secundaire kwaliteiten: Primaire kwaliteiten: proporties zoals ze bestaan vb. volume, lengte, aantal,.. Secundaire kwaliteiten: geproduceerd door ons + zijn aan de voorwerpen toegeschreven vb. geluid, kleuren, smaken, geuren,.. => Dilemma of objecten bestaan in zichzelf als substanties. Conclusie: 2 soorten substanties: -Materiële substantie: bestaat in fysische wereld, maar we kennen het alleen via de primaire kwaliteiten. -Geestelijke substanties: bestaan in mentale elementen + perceptie van objecten. Geest = passief, maar wel 2 belangrijke operaties: o Associaties: Geest linkt sensaties aan elkaar om percepties te vormen. Toevallige associaties zijn spontaan gelinkt zonder een logische positie = bijgelovige bekrachtiging. o Reflectie: => operaties van de geest produceren een nieuw of samengesteld idee gebaseerd op simpele ideeën afgeleid uit sensaties. Locke gelooft dat reflectie gezien kan worden als een activiteit van de geest, enkel ver gerelateerd met het sensorische niveau. Lockes psychologie = rationeel empirisme. George Berkeley (1685-1753): Lockes notie van mentale perceptie => ontkennen van werkelijkheid. Als alle kennis is afgeleid van de zintuigen, dan bestaat werkelijkheid enkel tot de omvang dat de geest het waarneemt. We hebben geen manier om het bestaan van primaire kwaliteiten onafhankelijk van de zintuigen te bewijzen => sensatie en perceptie zijn de enige realiteit waarover we zeker kunnen zijn. Hij gebruikt de principes van associatie om accumulatie van kennis uit te leggen. Simpele ideeën worden gebruikt om complexe te vormen. Hij legt diepteperceptie uit via associaties. 2-dimensionale perceptie is ondergebracht in psychologie van de retina. 3D komt van onze ervaringen met objecten van 13 verschillende afstanden en van onze bewegingen weg/naar de objecten. Een associatie vormt zich tussen de oculaire sensatie en onze ervaring => 3D. Oplossing van werkelijkheid = God. Esse est percipi: zijn is waarnemen. David Hume (1711-1776): Hij aanvaardde de basis empirische premisse dat alle ideeën uiteindelijk zijn afgeleid van sensaties + erkent het onderscheid tussen primaire en secundaire kwaliteiten van Locke. Geest = in termen van sensaties, percepties, ideeën, emoties, verlangen van een persoon op een gegeven moment. Hij ontkent matter want we kennen enkel onze mentale wereld. Door geest te beperken tot enkel sensorische en perceptuele processen zijn additionele spirituele karakteristieken van de geest onnodig. => Geest = voorbijgaande verzameling van impressies. Associaties = links tussen sensaties, links die gevormd worden door het continue en gelijkaardige events. Skeptisme => passieve kijk op associatieprocessen. Persoonlijke vrijheid = illusie. We zijn gedetermineerd door de momentaire influx van sensoriële events -> elke subjectieve vrijheid is een idealistisch concept. Primaire motivatie construct = gebaseerd op emoties of passies geregeerd door zoeken van geluk en ontwijken van pijn. Spanning tussen emoties => controle. Rede = slaaf van emoties. David Hartley (1705-1757): -> psychologische basis voor Humes empiristische psychologie. Verklaring van alle menselijke activiteit door het mechanisme van associatie. Associaties = gevormd door nabijheid van events en versterkt door herhaling. Zenuwconnecties van het brein omvatten de correlaties van alle mentale operaties. Zenuwen = vast tubes die gezet zijn in beweging door externe stimuli en die vibraties veroorzaken die de stimulatie naar verschillende lichaamsdelen doorgeven. Hartley: rol als synthesizer. Elke mentale activiteit heeft een gelijktijdige psychologische activiteit. Schots gezond verstand Meeste: onafhankelijk van Britse traditie. Thomas Reid Hij rekent af met skeptisme (dat Hume en Berkeley heeft geleid tot twijfel en reductionisme). Primaire kwaliteiten legitimeren het geloof in de realiteit van fysieke objecten => geloof dat we objecten meteen waarnemen. Hij ziet secundaire kwaliteiten niet als projecties van de geest, maar als mentale oordelen gestimuleerd door de objecten. Secundaire kwaliteiten maken sensaties het product van een interactie tussen fysische objecten en mentale operaties. 14 Thomas Brown Benadrukt de rol van associaties in mentale operaties + herstelt het belang van associatieve processen in empirisme. Zijn kijk is wel minder mechanisch dan Hume en Hartley. Gebruikt associaties om een uitleg voor te stellen voor mentaal bewustzijn. Hij introduceert mentale chemie als contrast voor het reductionisme van mentale samenstellingen gesuggereerd door vroege empiristen. 2 soorten suggesties: -Simpel => complete ideeën. -Relatief: bevat non-sensoriële input, resulterend in exclusieve mentale operaties. Late empiristen Focus: principes van associatie. James Mill (1773-1836) : Analysis of the Phenomena of the Human Mind: ideeën zijn de residuele van sensaties wanneer het fysische stimulerende object is verwijderd uit de omgeving. Gedachtensequenties = treinen van successieve of synchronische ideeën + ze bootsen de volgorde van sensaties na. Humanistische achtergrond + gebrek aan appreciatie voor fysiologische basis van sensoriële processen hinderen waarschijnlijk zijn conceptualisatie van de mogelijkheden van sensoriële mechanismen die wat flexibiliteit aanvaard kunnen hebben. John Stuart Mill (1806-1873): Overeenkomsten met Comte’s optimisme. System of Logic = Jarenlang standaard wetenschappelijke referentie. Gebaseerd op inductie. Doel psychologie = onderliggende causaliteit vinden in menselijke cognitie en emotionele acitiviteit. Associaties hebben 3 principes: - Elke ervaring heeft een overeenkomstig idee. Nabijheid en gelijkheid produceren associaties. De intensiteit van een associatie is gedetermineerd door de frequentie van de presentatie. Gewoontevorming: erkent subjectieve perceptie van relaties tussen events en hij gaat akkoord met de notie van mentale suggestie aangeboden door Brown. Alexander Bain (1818-1903): = empiristisch + inductief. Hij past zijn theorie aan naargelang de evolutietheorie van Darwin. Hij steunt op associatie principes afgeleid van nabijheid, gelijkheid en aanvaarding van omgevingsevents. SAMENVATTING LEZEN 15 Hoofdstuk 8: Mentale activiteit: De Duitse traditie Meer gebaseerd op Spinoza dan op Descartes. Mind-body dualisme => stijging van verschil tussen fysiologische en psychologische niveaus van studie, die een conceptueel framework aanbieden. De Franse sensationisten maakten dat onderscheid minder door reductionisme. De Britse behoudt het onderscheid, maar laten sommige mentale functies met een fysiologische basis (zoals associaties) toe. Spinoza: fysiologische en psychologische processen = beschrijvingen van dezelfde entiteit => nadruk op continuïteit in activiteit van menselijk functioneren. Hij ziet het dus niet als afzonderlijke, maar als integratieve aspecten van menselijke activiteit. Duitse geschiedenis is gekenmerkt door politieke fragmentatie. Vooruitgang in wetenschap Succes van wiskunde en fysica in Duitsland. Otto van Guericke: ° barometer + luchtpomp. Gabriel Fahrenheit: temperatuurmeting. Tschirnhaus: onderzocht basis van radiatie van de zon, warmteabsorptie. Euler: Hij paste rekenen toe op lichtvibratie en onderzocht de systematische relatie tussen densiteit en elasticiteit. Vooruitgang in elektrische theorieën. Medicijnen: Mesmer. “Mesmerized” = proces waarin hij hen aanraakt met een toverstok of hen in de ogen keek tot het punt waarop het hen immobiel maakte en onderheven aan suggestie. Vooruitgang in filosofie Gemeenschappelijk met Duitse school = essentiële activiteit van geest. The Founders Nadruk op Descartes kijk op activiteit van de geest, vooral aangeboren ideeën. Spinoza (meer dan Descartes) was de intellectuele voorvader van Duitse filosofie. Gottfried Willhelm von Leibniz (1646-1716) Zijn kijk op psychologie werd oorspronkelijk gezien als deel van commentaar op de publicatie van Locke’s Essay Concerning Human Understanding. Hij breidde het uit naar dialoogvorm. Geest = niet passief, maar eerder een complexe entiteit die input van sensaties transformeert door zowel structuur als het functioneren. “Niets is in het intellect dat niet in de zintuigen heeft gezeten, behalve het intellect zelf.” De ultieme afhankelijkheid van reflectie over zintuigelijke data is niet bevredigend. De geest zelf bezit principes of categorieën. Deze zijn essentieel om te begrijpen en zijn aangeboren. Hij voegt notie van continuïteit toe in de beschrijving van de activiteit van de geest. Denken = onophoudelijke activiteit. Monadologie = essentiële activiteit van de geest. Hij biedt het concept van monaden, wat hij beschrijft als niet-verlengde eenheden 16 van kracht of energie. Elke monade = afzonderlijke, onafhankelijke kracht met een uniekheid tegen alle andere centers van kracht. Alle levende wezens bestaan uit monaden. Mens: monade = geest. De monade groeit en ontwikkelt door de jaren heen. Verandering vindt plaats. De elementen van leven in het individu zijn het resultaat van een collectie van verschillende monade, elks met een eigen doel en richting in welke ze variëren qua graad van bewustzijn. Thema’s die geëxtrapoleerd mogen worden: Inidividu is niet aan de genade van de omgevingsdeterminanten. Een geest is gestructureerd om te reageren op de omgeving. Monadologie geeft een verklaring voor de dynamieken van mentale activiteit. Christian von Wollf (1679-1754): Weerlegt Locke zijn mening dat kennis onafhankelijk is van de sensoriële input. Wollf = transitiefiguur tussen Leibniz en Kant door de nadruk op mentale activiteiten en fysieke activiteiten als 2 onafhankelijke processen. Psychologia Empirica + Psychologia Rationalis. Hij had 2 benaderingen voor psychologie: Gelimiteerd: handelt af met de sensoriële processen. In Rational Pscyhology argumenteert hij voor een elaboratie van mentale activiteiten binnen het framework van Leibniz: hij benadrukt de actieve rol van de geest in de vorming van ideeën. Zoals Leibniz, dacht hij dat lichaam en geest gekend zijn door actie en idee. Deze 2 zijn parallelle en onafhankelijke processen. Psychologie = studie van mentale faculteiten + uniekheid van de menselijke geest overstijgt alle vormen van leven. Immanuel Kant (1724-1804): Beschreef de waarneembare + intelligente wereld. Waarneembare wereld = zintuigelijke informatie over de wereld. Intelligente wereld = door intelligentie of rede. Dimensies van tijd en ruimte zijn geen eigendommen van de objectieve omgeving, maar eerder perceptuele vormen, aangeboren in het brein. Brein is niet passief zoals de empiristen dachten. Brein is een actieve entiteit geregeerd door aangeboren wetten en structuren + vertaalt sensaties in ideeën. Kritik de Reinen Vernunft: Pure rede = a priori kennis (zonder zintuigelijk bewijs). Hij verdeelt alle kennis in: -Empirische kennis = afhankelijk van zintuigelijke ervaringen. -Transcendentale kennis = onafhankelijk van zintuigelijke ervaring. Alle kennis begint bij sensatie. Mentale categorieën: 17 Categorieën van kwaliteit: beperking, negatie, realiteit. Categorieën van kwantiteit: veelheid, totaliteit en uniciteit. Categorieën van relatie: substantie en kwaliteit, oorzaak en effect, actief en passief. Categorieën van modaliteit: Mogelijkheid en onmogelijkheid, bestaan en niet bestaan, noodzakelijkheid en contingentie. Elke perceptie zit in minstens 1 categorie. Kritik per Praktischen Vernunft: onderzoekt de wil. Elke persoon heeft een moreel bewustzijn dat is bepaald door de structuur van de geest (niet door ervaring). Dit bewustzijn is absoluut en volgt de Gouden Regel. We zijn vrij om oordelen te maken conform aan ons moreel bewustzijn. Intentie Kant = samenleven sociale verantwoordelijkheid geven. Door a priori moreel bewustzijn te linken met de wil, brengt hij de notitie van wil tot een niveau van geweldig psychologisch belang. Objectieve wereld is onkenbaar. Alle kennis bestaat in de vorm van ideeën. Kort samengevat tot hier: De founders van de Duitse traditie presenteren een nieuw perspectief gerelateerd aan de Franse en Britse kijk. Ze opteren voor een model van de geest dat duidelijk actief en dynamisch is. Mentale activiteit was geen nieuwe hypothese. Psychologie van het zelfbewustzijn Johann Friedrich Herbart (1776-1841): Psychologie = wetenschap gebaseerd op observatie. Het is empirische gebaseerd op ervaring, maar het is geen experimentele wetenschap en de geest was niet het subject van analyse. Psychologie moet wiskunde gebruiken om voorbij de simpele beschrijvingen te komen en de relaties van mentale operaties te verbreden. De basiseenheden van de geest zijn ideeën, die kenmerken hebben van tijd, intensiteit en kwaliteit. Ideeën zijn actief in termen van tendens richting zelfbehoud tegen tegengestelde ideeën. Friedrich Eduard Beneke (1798-1854): Tegenstander van Herbart. Hij ziet psychologie als iets dat fysiologische data bevat. Psychologie is niet afgeleid van filosofie, maar is de basis van filosofie en alle andere disciplines. Geest = vooral actief Introspectieve methoden. Rudolf Hermann Lotze (1817-1881): Hij probeert mechanische en het ideale te mengen via synthese van wetenschap en metafysica. Objectieve omgevingseventen stimuleren innerlijke zintuigen die worden uitgevoerd door zenuwbanen naar de centrale uitvoerder. Ziel = onbewust beïnvloed. 18 Zenuwstelsel = mechanische uitvoerder van beweging. Sensaties zijn ervaringen gemedieerd door de centrale uitvoerder van de ziel. Lotze weerlegt Herbart zijn wiskunde speculaties. Elementen van ervaring zijn kwalitatief en vereisen een kwalitatieve methodologie (niet kwantitatief!). Tegen materialisme en mechanische verklaringen. Arthur Schopenhauer (1788-1860): Wil = functioneel autonoom. Hij reageert tegen Kant zijn idealistische beschrijving: veel vormen van wil zijn niet intellectueel, maar bereiken nog altijd rationele resultaten. Wil = irrationeel streven naar leven. Het is een fundamentele impuls. Eduard von Kartmann (1842-1906): onbewustzijn = fundamenteel universeel principe. Onbewustzijn = instinct in actie met een doel, maar zonder kennis van het resultaat. Hij ziet het resultaat als teleologisch + hij onderscheidt 3 niveaus van onbewustzijn: Fysiologisch niveau: acties als reflexen. Fysisch niveau: mentale events niet binnen de Absoluut niveau: representeert de onderliggende kracht van het leven. SAMENVATTING LEZEN 19 Hoofdstuk 10: 19-eeuwse basis van psychologie Vooruitgang in fysiologie Studie van zenuwactiviteit, sensaties en hersenfysiologie bevestigt de voordelen van systematische empirische strategieën => ophelderen van fysiologische basis voor mentale operaties in psychologie. Algemene fysiologie van het zenuwstelsel Onderscheid tussen sensorische en motorische zenuwen was onafhankelijk aangetoond door het werk van Bell en Magendie. Bell-Magendie wet: gebaseerd op ontdekking dat de posterieure roots van de ruggengraat enkel sensorische vezels bevat, terwijl de anterieure roots enkel motorische vezels. => Neurale vezels = specifiek in functie + in 1 richting. Müller: beschrijft de specifieke kwaliteiten van neurale transmissie, geformuleerd in 10 wetten. Hij beweert dat ons bewustzijn niet van objecten, maar van onze zenuwen zelf zijn. Het zenuwstelsel is de tussenpersoon tussen waargenomen objecten en de geest. 5 soorten van zenuwen hebben hun eigen kwaliteit op de geest. Hermann von Helmholtz: snelheid van zenuwimpulsen gemeten. (bovenaan pagina 80 nog eens herlezen). Fysiologie van de hersenen Golgi + Cajal: grote invloed. Gall + Spurzheim: frenologie = poging om een fysiologische locatie van mentale faculteiten te vinden. Er zijn 27 mentale krachten die corresponderen met hetzelfde aantal hersenorganen. De ontwikkeling van deze organen veroorzaakt vergroting van de schedel. Ze ontwikkelen een pseudowetenschap die staat voor extreme lokalisatie van hersenfuncties. Rolando: gebruikt pathologische observaties => cerebrale hemisferen zijn de primaire mediators van slaap, dementie, melancholie en manie. Sensoriële functies zijn gelokaliseerd in de medulla oblongata. Hoewel zijn experimenten primitief waren, vond hij dat elektrische stimulatie meer agressieve spiercontracties teweeg bracht dan wanneer de stimulatie gericht was naar hogere hersencentra. Broca: bestudeerde iemand met spraakafasie: schade in Brocagebied => spraakafasie. Pierre Flourens: Meer gecontroleerde methode van uitroeiing. Een hersengebied is geïsoleerd + verwijderd. Dan gaat men kijken wat het verlies als effect heeft. => identificeerde volgende functies: Cerebrale hemisferen: wil, oordelen, geheugen, zien, horen. Cerebellum: Motorische coördinatie. Medulla oblongata: Mediatie van sensorische en motorische functies. Ruggengraat: Conductie. Zenuwen: excitatie. 20 Nadruk op gemeenschappelijke actie van verschillende delen als aanvulling op de specifieke functie. Hij legt de nadruk op de gemeenschappelijke eenheid van het hele systeem. Sherrington: 2 fasen: Moderne neurofysiologie: De neuroanatomische basis van reflexologie = de fysiologische causaliteit onderliggend aan zichtbare responsen op omgevingsstimuli. Hij bouwt verder op de basis van neurofysiologie => veel succes in het begrijpen hiervan. Onderzoek naar reflexen = gedomineerd door analyse van ruggengraat activiteit en de reciprocale actie van antagonische spieren. Hij onthult de dynamieken van zenuw coördinatie, die hij beschrijft als “compounding” van reflexen ontwikkeld door de interactie van reflexen rond de gemeenschappelijke pathways. -> Onderliggend aan deze reflex activiteiten zijn kritieke processen van inhibitie en excitatie tussen zenuwcellen. Deze juncties noemt hij synapsen. Complexe reflexen = beschreven in termen van synaptische ketting van convergerende pathways. Fysiologie van sensaties Studie van sensaties vanuit het perspectief van fysica en anatomie. Young Theorie over kleurenvisie: er zijn 3 primaire kleuren -> rood, geel en blauw. Ze hebben verschillende golflengtes en stimuleren specifieke gebieden op de retina. = Trichromatische theorie. Helmholtz werkte dit verder uit. => Young-Helmholtz theorie over kleurenvisie. Jan Purkinje In zijn vroeg werk gebruikt hij zichzelf als subject door tekort aan geld. Hij onderzoekt zijn visuele reacties via zelfobservatie => perceptuele errors, onderscheid tussen stimulus intensiteit en perceptuele sterkte en dingen die niet waargenomen zijn gebeuren niet random. Het komt door de systematische relatie tussen structuur van het oog en de neurale connectie met het brein. Purkinje effect = de relatieve helderheid van kleuren in gedempt licht verschillen met het in vol licht. Dit verschil tussen scotopische en fotopische visie is later verklaard door de gescheiden mediatie van kegels en staafjes op de retina. Purkinje cellen = specifieke cellen van het cerebrum. Purkinje vezels = in de structuur van het hart. Psychofysica = type van sensorische fysiologie die de subjectieve ervaring benadrukt in de studie van de relatie tussen fysische stimuli en sensaties. Sensaties = reflectie van mind-body probleem. 21 MAAR: ze zoeken niet naar een nieuwe en begrijpelijke discipline. Ze blijven binnen hun vertrouwde discipline. Ernst Heinrich Weber Onderscheidt 3 manifestaties van voelen: -Temperatuur -> positieve en negatieve sensaties van koud en warm. -Druk -> 2-point treshold: Kompas met 2 punten en kijken vanaf welke afstand mensen het als 2 afzonderlijke punten waarnemen. De variatie hierin verklaart hij door de verschillende dichtheid van zenuwvezels onder de huid => Webers wet: het kleinst detecteerbare verschil kan uitgedrukt worden door de ratio van het verschil tussen de gewichten gerelateerd aan de absolute waarde van de gewichten. De ratio is onafhankelijk van de absolute waarde van de gewichten. -Locatie sensaties = meer dan een sensorische dimensie. Het is afhankelijk van perceptie. Gustav Theodor Fechner Probeerde de relatie tussen sensaties en percepties vollediger te onderzoeken. Elemente der Psychophysik: Doel: exacte wetenschap van functionele relaties tussen lichaam en geest. = aanval op materialisme. Hij geloofde niet dat de noties van wetenschap en geest noodzakkelijk exclusief waren. Er is geen reden om geest te reduceren tot materialisme om mentale processen wetenschappelijk te bekijken. Hij erkent de essentiële activiteit van de geest en stelt een empirische wetenschap van de geest voor die toelaat om de relatieve stijging van lichamelijke stimulatie te dienen. Elemente: trok Helmholtz en Wundt aan. Limen/threshold = kwantitatieve expressie die 2 applicaties heeft: -Minimale hoeveelheid van fysische energie nodig in een stimulus opdat het gedetecteerd wordt door observatie van subject = absolute drempel. -Minimale hoeveelheid van verandering in fysische energie nodig voor sensorische detectie. Webers wet: I (wij gebruiken R) = Reiz = stimulus. Delta R = verandering in stimulus waarde. Dit staat op de absolute waarde van de stimulus en is gelijk aan de constante. Deze constante is een meting van de jnd (Just noticeable difference) in stimulus intensiteit gedetecteerd door het subject. S = k log R Hij relateerde de magnitude van een ervaren sensatie (S) met de magnitude van de stimulus die jnd gebruikt (k) 22 Zie figuur pagina 87: 2 fundamentele methoden om drempels te onderscheiden: Methode van just noticeable differences subject is gevraagd om minimale verandering te detecteren. Methode van juist of vals zaken / methode van constante stimuli Subject moet herhaaldelijk oordelen welke van de 2 stimuli meer intens is. Methode van gemiddelde error Subject moet stimuli aanpassen tot ze gelijk zijn. Hermann von Helmholtz Meting van snelheid van zenuwimpulsen. Theorie van horen -> dwarse vezels van het basilair membraan handelen als tonale analysatoren en beantwoorden selectief op de variërende tonale frequenties. Groter belang aan omgevings – of sensorische determinanten. Sommige perceptuele ervaringen kunnen niet volledig verklaard worden door sensorische stimulatie alleen. Hij beschrijft onbewuste inferenties als onweerstaanbaar, want eens het gevormd is, kan het niet bewust gemodificeerd worden. Nadruk op het belang van geobserveerde sensaties als tegengesteld tot waargenomen objecten. Samengevat: Fechner bestudeert sensorische en perceptuele events van het perspectief dat 23 onderliggende mentale activiteit karakteriseert via de Duitse traditie. Helmholtz bestudeert hetzelfde fenomeen en ontwikkelt interpretaties consistent met een empirische oriëntatie, meer gerelateerd aan de Britse traditie. Evolutie Charles Darwin: Origin of Species. Dit representeert een triomf die begon met Copernicus. Darwin: -Als mensen en apen afkomstig zijn van een gemeenschappelijke voorvader, dan is de bevoorrechte positie van de mens (als creatie naar Gods eigenbeeld) niet waar. -Als alle vormen van leven evolueren volgens natuurlijke selectie, dan is de rol van God als oorzaak van creatie verkeerd. Darwins theorie representeert voor psychologie de Third Movement van de 19 de eeuw. Charles Darwin Zijn evolutietheorie verschilt van die van Lamarck op verschillende punten. Darwin: Variatie van soorten over tijd resulteren van verandering en niet van adaptieve effort van dieren. Natuurlijke selectie = inherente strijd voor overleving van soorten. Hij ziet dat het nummer van leden van een soort relatief constant blijft, maar er is wel overproductie van pollen, zaten, eieren en larven => hoge doodsrate in natuur. Niet alle leden van een soort zijn identiek. Sommigen zijn beter aangepast en die zullen meer nakomelingen krijgen. Gelijking tussen ouders en hun nakomelingen => eigenschappen worden behouden + verbetert. The Descent of Man en The Expression of the Emotions in Man and Animals: Essentiële verschil tussen mensen en hun hoogste primaten is gradatie, niet kwaliteit. Romanes: Presenteert bewijs om gemeenschappelijke dimensies van evolutie tussen menselijke en inframenselijke activiteit te bekomen + biedt een primitieve vorm van vergelijkende psychologie. Herbert Spencer = evolutionair associationist. Hij benadrukt dat de relaties tussen gevoelens zijn gebaseerd op het associatie principe van similariteit. Associaties die herhaaldelijk worden gemaakt, worden doorgegeven door erfelijkheid => instincten worden een inherent deel van onze ethische en raciale erfelijkheid. “Survival of the fittest” komt van hem. Francis Galton Interesse: menselijke evolutie + erfelijkheid van specifieke eigenschappen. Hij ontwikkelt een methodologische strategie die rust op statistische analyses van mentale tests. Tests = ontwikkelt om individueel succes op mentale oefeningen te meten. Hij legt 24 nadruk op meten van individuele verschillen + probeert om systematische variabiliteit te meten van mentale activiteiten, gaande van motorisch gedrag tot mentale inbeelding. SAMENGEVAT LEZEN 25 Hoofdstuk 11: De oprichting van moderne psychologie De inductieve methode vereist een gevoel van betrouwbaarheid dat geloof in de wetenschappelijke aanpak oproept. Eind 19de eeuw: Zeitgeist ( = ‘spirit of times’) toont een gereedheid om de psychologie te aanvaarden. Probleem: Specifiek wetenschappelijk model voor psychologie. Eerst: psychologie als formele discipline in Duitsland. (pagina 98 nog eens lezen) Psychologie als een natuurlijke wetenschap Natuurlijke wetenschap = framework van psychologie dat de methodologie en de analytische doelen gemeenschappelijk aan de biologie, chemie en fysica emuleert. -> psychologie moet bestudeerd worden door psychologische events te definiëren in termen van variabelen. Structurele of content psychologie Wundt + Titchener: Psychologie = analytische studie van het algemeen volwassen, menselijk brein via de methode van introspectie. Psychologie = bestuderen van content van het brein => = Content psychologie. Titchener: Benadrukt mentale structuren en noemt dit systeem structurele psychologie. Doel = analyse van menselijke geest via applicatie van experimentele methode van introspectie door getrainde wetenschappers. Structurele psychologie is uitgevonden door Wundt. Titchener was 1 van zijn studenten, maar Titchener was degene die streefde om zijn eigen bijdrage te leveren. Wilhelm Wundt Hij probeerde een framework of paradigma van psychologie als experimentele wetenschap van de geest tot stand te brengen. Edward Bradford Titchener Nadruk: experimentele analyse van normale volwassen brein, niet van individuele verschillen. Structuralisme 3 doelen: -Beschrijven van componenten van bewustzijn in termen van basiselementen. -Beschrijven van combinaties van basiselementen -Verklaren van connecties van elementen van bewustzijn van zenuwsysteem. Bewustzijn = onmiddellijke ervaring = ervaring zoals het ervaren is -> onbevooroordeeld; Gemedieerde ervaring = gekleurd door content in brein. Structurele psychologie probeert de integriteit van psychologie te verdedigen door het te contrasteren met fysica. Fysica bestudeert het fysieke, de materiële wereld, zonder referentie naar de persoon. 26 Subject van structurele psychologie = proces van bewustzijn, vrij van associaties. Psychologie moet vrij worden gehouden van krachten van metafysica, gezond verstand en utilitarisme of toegepaste interesses. Dit zou de integriteit verpesten. Experimentele methode: verzekeren van gepaste analyse van mentale inhouden is introspectie. Hier ligt nadruk op onmiddellijke ervaring als onderwerp van psychologie. Introspectie werd valide gezien enkel als het gedaan werd door gedrainde wetenschappers. Titchener: Gedachte = een mentaal element dat waarschijnlijk een ongeanalyseerd complex van kinesthetische sensaties en beelden. Wil = elemend bestaande uit een complex van beelden die ideeën vormen in voordeel van actie. => gedachte en wil zijn gelinkt door mentale beelden. Gedachte moet vergezeld worden van beelden. Wundt: 3-dimensionele theorie van gevoelens: Aangenaam-onaangenaam Spanning-relaxatie Opgewondenheid-kalmte Titchener is het alleen met de eerste dimensie eens => verbannen van emoties. Wundt zijn wijdere visie => voorbij de onbeuwste inferentie van Helmholtz. Aperceptie = cognitieve activiteit die de logische band tussen mentale contents erkent. Gevoelens = product van aperceptie van sensorische content. => Wundt zijn theorie = reflectie van mentale aperceptie. Het benadert een fenomenologische interpretatie van hogere mentale processen. Titchener aanvaardt de holistische richting in Wundt’s gedachten niet, maar past het aan tot een meer reductionistische visie. Context bepaalt betekenis. Een sensatie heeft geen betekenis bij zichzelf. Geest beschrijven in termen van formele elementen met attributen van zichzelf, geconnecteerd en gecombineerd door het mechanisme van associaties. Structurele psychologie: poging om te voldoen aan natuurlijke wetenschap => overkijken van psychologische processen en activiteiten die niet gemakkelijk passen in het methodologische framework. Structuralisme zit vast tussen empirisme van Britse traditie en nativisme van Duitse traditie. Andere expressies van het natuurlijke wetenschappen model Wundt + Titchener: systematische poging om een coherente wetenschap te beginnen. Structurele psychologie = systeem van psychologie. Andere wetenschappen beantwoorden aan dezelfde Zeitgeist. Ze verwerpen allemaal het extremisme van Wundt en Titchener. 27 Ewald Hering Werk in visie + aanraking. 3 substantie, 6 kleuren theorie van kleurenvisie. Dit bevat het dichotome contrast van rood-groen, geel-blauw en wit-zwart receptoren. Georg Elias Müller werd leider in Duitse psychologie door de data die hij verzamelde. Hermann Ebbinghaus Start: studie geheugen op zelfde manier als Fechner sensaties bestudeerde. Wet van herhaling = sleutel tot kwantiteit van geheugen. Hij presenteerde series van 3-letter klanken aan pp zonder enige betekenis. => Vergeetcurve: vergeten over tijd. Toen bestudeerde hij kleurenvisie + ontwikkelde intelligentietesten. Ernst Mach en Richard Avenarius = Radicaal empiristisch. =Machiaans positivisme. Behaviorisme bevat een moderne expressie van logisch positivisme. Avenarius: consistent met Hume zijn scepticisme -> causaliteit is enkel de geobserveerde covariantie van events en is enkel valide tot een bepaalde hoogte. Alle events zijn reduceerbaar tot psychologische en fysische componenten van observaties, gedefinieerd als proces van sensatie. Mach + Avenarius presenteerden complexe kijken op wetenschap in het algemeen en psychologie in het particuliere. Hun belang ligt in hun positieve kijk op sensorische basis van wetenschap. Psychologie als menselijke wetenschap Psychologie zou niet gebonden moeten zijn aan een enkele methode van wetenschap. Handeling psychologie (act psychologie) Psychologische events = gedefinieerd als fenomeen = events die niet gereduceerd kunnen worden tot elementen zonder het verliezen van hun identiteit. Franz Brentano Controversieel figuur door zijn kritiek op de kerk. Psychologie = wetenschap van fysische fenomenen uitgedrukt als handelingen en processen. Bewustzijn = in termen van eenheid uitgedrukt door handelingen. Structuralisme’s inherente doel om elementen van bewustzijn te vinden is dus zinloos voor hem omdat zo’n studie de eenheid van bewustzijn vernield + enkel het product van bewustzijn (handelingen en processen) zijn echt psychologisch. 2 niveaus van psychologische studie: -Pure psychologie: bestudeert psychologische consideraties, individuele verschillen, persoonlijkheid en sociale niveaus. 28 -Toegepaste psychologie: bestaat uit de waarde van psychologie voor andere wetenschappen. Hij streeft voor hiërarchische niveaus van klassen van fysische fenomenen: Representationeel niveau: louter bewustzijn. Het correspondeert met Wundt zijn nonmediated ervaring. Cognitieve klasse = niveau van oordeel. Niveau van personalisatie van fysisch fenomeen = klasse van interesse. Methode: objectieve observatie. Fenomenologie = beschrijvende methode dat leidt tot begrijpen. Dit is gebaseerd op a priori wetenschap. Karl Stumpf Groot figuur in Duitse psychologie + leidt tot aanvaarding van psychologie bij Europeaanse academici. Melodie = eenheid in zichzelf. Transformatie in sleutel bijvoorbeeld verandert niet de perceptie van melodie. Dit is consistent met de fenomenologische kijk. Fenomenologie in psychologie brengen: Stumpf volgde de classificatie van niveaus van ervaring volgens Brentano. Eerste niveau: fenomenen van sensoriële en imaginal data van ervaring. Tweede niveau: psychische functies van waarnemen, verlangen en willen. Derde niveau: relaties. Christian von Ehrenfels = student Brentano. Hij heeft visies die een brug tussen natuurlijke en menselijke wetenschappen representeren. Alternatieve wetenschappelijke benaderingen De menselijke wetenschap voor psychologie stelt het gelijkstellen van methodes van natuurlijke wetenschappen met de notie van de wetenschap zelf in vraag. Wilhelm Dilthey Begrijpen = betekenis vinden. Menswetenschappen = gepast criterium om menselijk begrip te evalueren. Henri Bergson Wat gelijkend met Dilthey. Methodologie van natuurwetenschappen vervormt tijd, beweging en verandering door interpretatie van hen als statische concepten. Werkelijk empirisme = dynamieken van worden vinden via erin participeren. Door intuïtie te gebruiken kan metafysica een perspectief bieden dat betekenis van leven verzekert. Sleutel tot het begrijpen van leven kan gevonden worden in het kijken naar het leven als een proces van creatieve evolutie door subjectief bewustzijn. 29 De Würzburg school = Geassocieerd met Külpe. Bevindingen: Gedachten zijn niet noodzakelijk vergezeld van beelden => stijging confrontatie met de basis van structurele psychologie. Denken kan niet volledig verklaard worden door associationisme. Er zijn contents anders dan sensorische elementen in bewustzijn. SAMENGEVAT LEZEN 30 Hoofdstuk 12: Amerikaans functionalisme Functionalisme = oriëntatie in psychologie dat mentale processen benadrukt in plaats van mentale content en dat maakte het nut van psychologie beter. Functionele psychologie voorzag niet van een kijk op psychologische activiteit met onderliggende filosofische assumpties + voorschriften van onderzoeksstrategieën en doelen. Het onderscheidt zich van structurele psychologie in een attitude dat de applicaties en bruikbaarheid van psychologie benadrukt. Boring: functionele psychologie doen niet veel verschillende experimenten van structurele, maar de reden voor experimenten onderscheidt hen. Functionalisten willen weten hoe de geest werkt + wat gebruik van de geest is, niet gewoon de content en structuren die bij mentale processen betrokken zijn. Functionele psychologie veranderde de nieuwe Duitse wetenschap. Wundt: poging om nieuwe wetenschap te identificeren, maar in het proces van het invoeren van structuralisme, gooien de functionalisten de rigiteit van Wundt weg. Functionalisme bereidde de weg voor eventuele herformulering van psychologie in termen van een behavioristische beweging voor dat snel de Amerikaanse psychologie ging domineren. -Functionalisme is gezien als een overgangsfase in Amerika tussen structuralisme en behaviorisme. -Psychologie was sterk in Amerika binnengetreden. Achtergrond Legitimering van 19-eeuwse Britse gedachten Gemeenschappelijke taal verenigde Engeland en Amerika. Dit zie je in de filosofische basis van wetenschap en voor psychologie heeft dit gezorgd tot steun op empirisme + het Lockeaanse model van mentale processen. Bloei van Britse wetenschappen 19de eeuw bevestigde de rechtvaardiging van empirisme. Darwin gaf empirische steun voor de bevordering van soorten door succesvolle adaptatie aan omgeving. Dit verklaarde progressie in Amerika en werd dus aanvaard. Galton: studie van mentale erfelijkheid + ontwikkeling van basis voor regressie en correlatie. Pearson: wiskundige steun voor covariantie van meerdere eigenschappen. Hij had het over voorspellen van aptitude op basis van meerdere tests. Dit wordt toegepast op IQtests van Pearson. Spearman: Twee factoren theorie van mentaal vermogen beschreef een gemeenschappelijke factor van intelligentie en een groep van specifieke factoren die gerelateerd zijn met individuele tests. Thurstone: gebruikt factoranalyse. Binet: Eerste gestandaardiseerde intelligentietest. Stern: Verdelen in mentale leeftijd door chronologische leeftijd om het IQ te berekenen. 31 Het Amerikaans karakter 19de eeuw: Amerika -> sterk vertrouwen en geloof in zichzelf. Morele en economische superioriteit. (Pagina 120 nog eens herlezen) Vroege Amerikaanse psychologie Nadruk op toegepaste aspecten van kennis. Morele filosofie en medicijnen In koloniaal Amerika: morele waarden + psychologische activiteiten zijn verweven met theologie. Edwards: studie relatie God-mens. Hij roept mensen op om terug te keren naar de absolute regel van God, die alles gaf aan mensheid. Franklin: Interesse in praktische wetenschap. Benjamin Rush: Beter bekend als psychologische chef van het Revolutionaire Leger. Na de oorlog bestudeerde hij psychosomatische stoornissen en psychiatrische behandeling. Wetenschap + onderzoek zonder onmiddellijk praktische toepassing zijn genegeerd. Amerikaans pragmatisme Pragmatisme = Amerikaans filosofische systeem. Pragmatisme = Grieks: daad, actie. Het benadrukt resultaten in plaats van methodes + het aanvaardt verschillende methodologische benaderingen voor kennis. Ethica: pragmatisme benadrukt de manier dat het individu compromissen maakt tussen verlangen en rede. William James Introduceerde experimentele psychologie in Amerika. Toch blijft hij filosoof. Hij was geen empirist. The Principles of Psychology: behandeling van psychologie die gebruikt wordt als inleidend werk. Pragmatisme William James = gebaseerd op een sterke appreciatie van empirisme en kan worden samengevat in de volgende punten: De consequenties van theoretische posities van de grote criteria voor oordelen van verschillen tussen de posities. Verschillende filosofische theorieën kunnen verscheidene kijken bieden, maar enkel door hun consequenties kunnen we ze echt onderscheiden. -> appreciatie voor empirische tests voor de validiteit van een theorie. Als een theorie een bruikbaar, bevredigend effect in het organiseren van ervaring beweert, dan moet de theorie acceptatie winnen. Ervaring zelf is niet te reduceren naar elementen van bewustzijn of mechanische wetten. In contrast met Wundt beweert James dat ervaring geen successie is van discrete sensaties gelinkt aan elkaar door associatie. Ervaring = continue stroom van subjectieve events. 32 Geest en lichaam zijn geen 2 verschillende interagerende subsystemen. Hij vindt dat mentale en fysische ervaringen verschillende aspecten zijn van dezelfde ervaring. Hij maakt het verschil tussen geest en lichaam minder want hij gelooft dat het onderscheid een intellectueel artifact was dat gebruikt werd om te beschrijven hoe we ervaren. Psychologie = wetenschap van mentale leven. Geest = proces, dat persoonlijk is, verandert, continu + selectief is. Theorie over emoties: James-Lange theorie . Lichaam reageert met zekere automatische reflex wanneer het geconfronteerd wordt met een emotionele stimulus. Wanneer we ons bewust worden van deze reacties, ervaren we de emoties. vb. Wanneer er een auto aankomt die je net mist, zal je automatische zenuwstelsel reageren en onmiddellijk stijgt je hartslag etc. Dit is het gevoel angst. Samengevat: we worden ons eerst bewust van de fysiologische aspecten van de ervaring, daarna van de psychologische. Emoties zijn het resultaat van de sequentie van autonome reacties, niet van de oorzaak. Boring: 3 redenen voor de prominente plaats van James in de ontwikkeling van Amerikaanse psychologie: Dynamische persoonlijkheid, duidelijke schrijfstijl en effectief leren spreekt leerlingen aan. Hij biedt een alternatief aan op Wundt zijn formulatie van de nieuwe wetenschap, gerepresenteerd door Titchener in Amerika. James baseert zijn definitie van psychologie op ervaring, beschreven als een stroom van bewustzijn. Stelt een distinctieve Amerikaanse psychologie voor met een functioneel karakter. Charles Sanders Peirce Beïnvloed door Kant en Bain. Hij geeft Kant gelijk dat de geest bijdraagt aan de organisatie van ervaring door het relateren en verenigen van sensorische informatie via a priori categorieën. Zoals James: ziet bewustzijn en mentale processen in termen van praktische consequenties. Hij definieert hogere mentale processen van oordelen in termen van de persoon die betekenis zoekt voor de consequenties van ideeën. Betekenisvolle ideeën: 3 mentale categorieën -Kwaliteit -Essentie Relatie met andere ideeën. <-> James: hij benadrukt de logica. Overgangsfiguren Functionele psychologie = diffuus systeem van psychologie. Hugo Münsterberg Ziet zichzelf als filosoof. Pragmatisme = geringe update van Griekse Sofisten traditie. 33 Causale psychologie is empirisch gebaseerd + onderzoekt de relatie tussen mentale events en psychologische processen. Doelgerichte psychologie is de studie van het behalen van doelen door activiteiten van de wil. Hij was geïnteresseerd in psychotherapie. Hij was het niet eens met Freud over de natuur van onbewuste motivaties. Ontwikkelde leugendetector. William McDougall Vaak vergeleken met Freud door steun op erfelijke instinctuele patronen van psychologische activiteit. = Behaviorist: benadrukt observeerbaar gedrag als reflectie van psychologische activiteit. MAAR hij was wel een individualist. Wetenschappelijke achtergrond. Hij noemde zijn psychologie ‘hormic’ = afgeleid van het Griekse woord dat hormoon betekent. Dit betekent impuls. Zo benadrukt hij dat psychologische activiteit geen doel heeft. Psychologische activiteit heeft 7 kenmerken: Spontaniteit van beweging. Persistentie van activiteit boven de actie van sommige stimuli. Variatie in richting van beweging. Terminatie van perceptie van verandering in situaties. Voorbereiding op nieuwe situaties. De capaciteit om te verbeteren door oefening. De reflectie van de totaliteit van organische reacties. Deze definitie van gedrag houdt geen rekening met reflexmatige acties. Dit is volgens McDougall fysiologisch van aard. Hij benadrukt het belang van erfelijke eigenschappen en van gedrag dat geleergd en gemodieerd wordt door omgevingsinvloeden. Hij zag persoonlijke vrijheid in de variabiliteit van gedrag bij het zoeken van doelen. Zijn psychologie is niet deterministisch. <-> Watson: complete steun op omgevingsdeterminantie van gedrag. McDougall: brein heeft organisatie en interacties met lichaamsprocessen. Individu = vrij om eigen doelen te zoeken. G. Stanley Hall Overtuigd van het belang van genetica en evolutie voor psychologie. Functionele psychologie Chicago functionalisme Psychologie gerelateerd aan andere disciplines. John Dewey Wil sociale verandering. Educatie = sleutel tot individuele verbetering + verbetering van maatschappij. 34 Definieerde psychologie in functionele termen, maar hij was wel eerder filosoof die sensaties beschreef als elementaire bewustzijn die stijgt als antwoord op de ziel. The Reflex Arc Concept in Psychology: hij argumenteerde tegen een elementaire analyse van reflexmatige responsen. Hij benadrukt de totaliteit van beweging. Coördinatie is meer dan de som van reflexen. Hij verwerpt de visie dat reflexen series van stimulusacties zijn gevolgd door responses en gescheiden door sensaties. Reflexen = vlotte en geordende sequenties van gecoördineerde bewegingen. James Angell Basis van functionele psychologie = de acceptatie van biologische benadering om te beslissen hoe het brein werkt in aanpassingen aan de omgeving = in lijn met Britse natuurwetenschappen + Darwinisme. 3 gebieden in functionele psychologie: Het bestudeert mentale operaties. Het benadrukt adaptieve activiteiten van het brein. Brein is gezien in mediatieve rol tussen de persoon zijn noden en de omgeving. Harvey Carr Psychologie = wetenschap van mentale processen. Benadrukt motor responses, adaptieve activiteiten en motivatie. Hij erkent zowel subjectieve als introspectieve methodes + objectieve metingen. Hij vatte de basisprincipes die gedeeld werden in deze beweging samen: -Mentale processen zijn adaptief en hebben een doel. -Mentale activiteit is ontlokt door omgeving. -Motivatie is altijd beïnvloed door mentale processen en modificeert stimulusinvloeden. Colombiaans functionalisme James McKeen Cattell Raakte gefascineerd met reactietijd experimenten + bestudeerde individuele verschillen hierin => promoten van mentale testing. Zijn interesse in individuele verschillen was functioneel in zowel theoretische termen als toepassingen. Edward Lee Thorndike Amerikaans behaviorisme. Educational Psychology. Introduction tot he Theory of Mental and Social Measurement. Intelligentie beschreven via elementaire benadering door te benadrukken dat intelligentie bestaat uit een aantal vaardigheden. Robert S. Woodworth Dynamische psychologie, die focust op motivatie. Het is niet dynamisch in termen van essentiële afleiding van het Lockeaans model van empirisme. 35 Mechanisme = psychologische actie van adaptatie, gelijkend aan Carr. Mechanismen zijn uitgelokt door interne en externe stuwkracht. Vrouwen in de vroege Amerikaanse psychologie Veel vrouwen in psychologie in vergelijking met andere wetenschappen! Mary Whiton Calkins Vooral theoretische en filosofische bezorgdheid. Heeft veel bijgedragen aan de psychologie van het zelf. Haar zelfpsychologie benadrukt de essentiële eenheid en coherentie van bewustzijn, afhankelijk van interpersoonlijke en omgevingsinteracties. Christine Ladd-Franklin Theorie over kleurenvisie. Ze probeerde de trichromatische theorie van Helmholtz te verzoenen met de tetrachromatische theorie van Hering en Müller. Haar oplossing, gebaseerd op de bevinding dat geel-blauw kegels ontwikkelen voor rood-groen gevoeligheid, stelt voor dat van witte sensitiviteit blauwe en gele ontstaan. En van gele sensitiviteit komt er groene en rode. Kleurenvisie = product van deze fasen. Margaret Floy Washburn Bestudeerde bewustzijnsstaten gereflecteerd in observeerbaar gedrag. Impact Ladd benadrukte de adaptieve waarde van het brein + noodzaak van een actief zelfconcept. Scripture: Methodologist die taal en fonetiek bestudeerde. Baldwin: integreerde Darwinisme en functionele psychologie. Clark: experimentele psychologie. Delabarre: visuele perceptie. Deze diversiteit van functionele psychologie reflecteert het gebrek aan systematische substantie. SAMENGEVAT LEZEN 36 Hoofdstuk 13: De Gestalt-beweging Gestalt = figuur of object dat verschillend is van de som van de delen. vb. vierkant = eenheid en kan niet begrepen worden als 4 lijnen. Psychologische elementen worden een geheel. = anti-reductie. Gestaltpsychologie = nativistische propositie die mentale activiteiten organiseert, veronderstellend dat de persoon interageert met de omgeving op bepaalde manieren. Achtergrond in Duitsland De Würzburg legalisatie 2 psychologische scholen. 1. Wundtiaanse natuurwetenschappen model van psychologie => gaat over onmiddellijke ervaring via gecontroleerde introspectie. 2. Tegen Wundt. Anti-Wundt beweging => mentale activiteit = nonsensoriële bewustzijn. Külpe: geest = voorbestemd aan de ordening van omgevinsgebeurtenissen volgens dimensies van kwaliteit, intensiteit, tijd en ruimte. Duitse fenomenologie = studie van fenomenen. Fenomeen = evenementen die op zichzelf bestudeerd worden, zonder focus voor onderliggende causaliteiten of inferenties. Husserl: beschrijvingen van ervaren mentale activiteiten. Hij ontwikkelde een methode van observatie die alle niveaus bekijkt. Bevindingen van gestaltpsychologie Benadrukt organisatie en eenheid, in termen van fenomenen. Individu = actief interagerend met omgeving. Max Wertheimer Experiment over apparente bewegingen. Benoemd phi-fenomeen -> kan niet gereduceerd worden tot de elementen, maar is het resultaat van dynamische interactie tussen observeerder en stimulus. Focus: problemen oplossen. Wolfgang Köhler Kijk op discriminatie leren en problemen oplossen -> past gestalt interpretatie toe op de relaties tussen stimuli om de absolute waarde van stimuli te leren kennen. Aap: gebruikt strategieën om puzzels op te lossen i.p.v. trail and error. Kurt Koffka Introduceerde gestaltpsychologie bij het Amerikaanse volk. 37 Gebrek aan inspiratievolle kwaliteit van Wertheimer of de systematische capaciteit van Köhler. Basisprincipes van Gestaltpsychologie ° uit onderzoek van sensorische en perceptuele processen. Biedt alternatief van Thorndikes trail and error leren als behavioristisch model. Gestaltpsychologie: focus mens-omgeving heet het perceptuele veld. Kenmerkend voor perceptuele veld = organisatie (natuurlijke neiging op vorm en grond). Goede figuur = compleet volgens symmetrie, balans en proportie, proximiteit, similariteit. vb. een onvolledige cirkel zien we toch als volledige cirkel. Organisatie => betekenis. Dit is belangrijk voor perceptuele structuur. Object-constantie = Georganiseerde figuren zijn stabiel en blijven dit ook al veranderen er dingen. vb. Man op televisie blijft gezien als man, ook al is hij klein in het echt. Essentieel in vergelijking = relaties tussen delen van een figuur. Als aspecten veranderen, maar de relaties blijven gelijk, zal de perceptie hetzelfde blijven. Beperking: uitleg van onderliggende hersenactiviteit voor perceptuele processen. = isomorfisme = gelijkende vorm = er zijn parallelle processen tussen perceptuele en fysiologische niveaus -> corresponderen in termen van relaties. Implicaties van gestaltpsychologie Als Europese beweging Gestaltpsychologie verving de Wundtiaanse beweging in Duitsland. = Reactie tegen structurele psychologie: kritiek tegen psychologie gebaseerd op associaties en elementen van sensaties. Bestudeert het hoe <-> Wundt: wat. Fenomenologie als methodologische aanpak => gestaltpsychologie breidt de empirische basis van psychologie uit. Gestaltpsychologie wordt opgenomen in het Amerikaans neobehaviorisme. Het is geen afzonderlijke beweging meer. Als een Amerikaanse beweging Behaviorisme heerste. Tolman = behaviorist met interesse in gestaltpsychologie. Hij onderzocht latent leren en toonde dat geleerde responsen kunnen worden aangeleerd zonder manifestatie in het geobserveerde gedrag. Dit kan je niet verklaren via het S-Rmodel. Köhler: apen leren via hogere processen. Traditionele S-R modellen = gebaseerd op deductie en associaties. Field Theory = kijk op sociale activiteiten en persoonlijkheidsdynamiek. Kurt Lewin: zijn kijk is product van het actieve model van de geest uit de Duitse filosofie en je kan het parallel zien als Fraud. Lewin: directe invloed van principes van Gestaltpsychologie. 38 Persoonlijkheid moet bekeken worden in context van een dynamisch veld van persoon-omgeving interacties. Je moet rekening houden met het unieke hiervan. Gebaseerd op hodologische ruimte, wat gedefinieerd kan worden als een geometrisch systeem dat benadrukt: 1. Beweging volgens psychologisch geleide wegen. 2. De dynamiek van persoon-omgeving interacties. 3. Het gedrag aan omgeving barrières. Persoon = gezien in termen van een individueel leven, dat ook verleden en toekomst omvat. Noden => spanningen die gereduceerd moeten worden. Waardigheden = objecten in de omgeving gerelateerd aan de noden. vb. Appel: positieve waardigheid = kind heeft honger. Negatieve waardigheid = kind heeft net gegeten. Vector = actie naar of weg van een object. 2 tegengestelde vectoren = conflict. Barrières in omgeving dwarsbomen activiteit. SAMENGEVAT LEZEN 39 Hoofdstuk 15: Behaviorisme Gedrag: betekenis op zichzelf. Watson: Psychology as the Behaviorist Views It -> psychologie is niet de studie van het innerlijke bewustzijn, maar van observeerbaar gedrag. Psychologie = evolutionair: gradueel veranderd. Pre-Socratische filosofen probeerde menselijke activiteit als mechanische reacties te verklaren die reduceerbaar zijn tot biologische of fysische oorzaken. Franse sensationalisten: verwerpen Descartes. Condillac + La Mettrie => positie dat mentale evenementen volledig bepaald worden door sensoriële input. Empirisme en associatisme bevatten basis van behaviorisme. Basis behaviorisme: organisme leert aanpassing door principes van associatie. Onmiddellijke achtergrond van Behaviorisme Russische reflexologie en dominantie in de Sovjet-Unie -> praktische richting die gemakkelijk te adapteren was in het behaviorisme als basismechanisme van leren. = fysiologen + reductie past bij hun aanpak. Ivan Mikhailovich Sechenov Reflexes of the brain: alle activiteiten zijn reduceerbaar tot reflexen. Cortex is hier belangrijk. Oorzaak van intellectuele activiteiten = externe stimulatie -> reactie op omgeving. Reflexologie = monistische interpretatie van menselijke activiteit, wat psychologische processen gelijk stelt met essentiële neurale processen. Nadruk: materialistische verklaringen voor mentale activiteiten. Vladimir Mikhailovich Bekhterev Objective psychology. = rivaal van Pavlov. Hij is aansluiter bij Wundt. Zijn werk werd sneller geaccepteerd dan Pavlov + hij verwerpt introspectie. nadruk: eenheid van reflexologie. Psychologische en fysiologische processen bevatten dezelfde neurale activiteit en observeerbare reflexen. Doel objectieve psychologie = onderliggende wetten ontdekken. Ivan Petrovich Pavlov = systematische methodologist. Laboratorium = tower of silence: geluidloos + het gedrag van de werkers. Ontdekte de principes van associatieve conditionering: neutrale S paren met een primair beloning zoals eten => neutrale S wordt geconditioneerde S. 1. Ongeconditioneerde stimulus (US) = een externe gebeurtenis dat een reflex kan uitlokken. 2. Geconditioneerde stimulus (CS) = een externe gebeurtenis dat neutraal is en respect heeft voor de respons voorafgaand aan de paring met US. 3. Ongeconditioneerde respons (UR) = de natuurlijke reflex die automatisch of 40 onvrijwillig wordt uitgelokt. 4. Geconditioneerde respons (CR) = de reflex uitgelokt door de CS na associatie met de US. UR is dezelfde respns als CR. uitgestelde conditionering: CS ____________ US ______________________ Dit is in functie van de tijd. => ° principes: Conditionering representeert de kwantificatie en objectificatie van de acquisitie en vergeten van associaties. Geen nood aan mentale constructen. Het zenuwstelsel zorgt voor mechanismen van reflexologie. Het hogere gecontroleerde experimentele paradigma van conditionering biedt de mogelijkheid om alle hogere neurale activiteit te onderzoeken. -> gepast om alle types van gedrag te bestuderen. Hij was ervan overtuigd dat de temporele relatie/ contiguïteit het basisprincipe is van de associaties. Conditional Reflexes: An investigation of the Physiological Activity of the Cerebral Cortex -> breidt zijn methodologische aanpak om gedragsprocessen gemedieerd door de cortex uit. Irradiatie = verspreiding van corticale opwinding: resulteert in gedragsgeneralisatie binnen gelijkende omgevingsstimuli => discriminatief gedrag. Amerikaans connectionisme: Thorndike Experimenten over probleemoplossend gedrag. Dit testte hij in puzzelboxen. 2 basisprincipes: oefening en effect. Wet van oefening = associaties worden versterkt door herhaling. Wet van effect = gedragingen die leiden tot beloning worden herhaald. Verschil Thorndike en Pavlov: Thorndike: -Het subject moet een respons uitzenden voordat ze een beloning kan krijgen. -Wet van effect vereist kennis van consequenties Thorndike suggereerde dat er misschien centers of satisfiers of annoyers bestaan in het brein. Dit is nooit bewezen. Pavlov en Thorndike onderzochten 2 verschillende paradigma om leren te produceren. Watsons behavorisme Psychological Review: roept op naar Behaviorisme. 41 We moeten het op zichzelf bestuderen. Switch van bewustzijn naar gedrag kreeg meer steun. Natuurlijke selectie onderstreepte het belang van adaptieve waarde van gedrag. Gesteund door Spencer zijn hypotheses van sociale evolutie. Watson: nadruk op gedrag in plaats van bewustzijn is een grote stap richting ontwikkeling van vergelijkende psychologie. Watsons behaviorisme zorgt voor een sterke reactie tegen methodes van studies in de psychologie. Premise dat gedrag het belangrijkste is in psychologie. Het wordt gemeten in termen van stimulus en respons. Elke respons wordt bepaald door een stimulus dus het kan bestudeerd worden door gemiddelden van causale relatie binnen stimulus en respons. Pseudoproblemen = mentale staat. Watsons kijk op natuur van stimulus-respons relatie steunt op principe van frequentie en recentheid. Skeptisch over Thorndikes wet van effect -> kritiek: rust op mentale inferentie, zonder empirische steun. Wel vertrouwen in principes van associatie als sleutel tot psychologische groei. Debat met William McDougall = Battle of Behaviorism: McDougall roept op tot aanvaarding van data van verschillende bronnen om een complete kijk op het individu te krijgen. Watson: zodra een wetenschapper andere data dan gedragsmatige aanvaardt, dan gaat de wetenschappelijke duidelijkheid achteruit. Gebruik van gedrag => eenheid in de psychologie door de mogelijkheid van consensus door objectieve observatie. Watsons kijk => positieve + objectieve wetenschap van psychologie. Grote kritiek op Watson: Het beperkte psychologie door beperking van gedrag tot enkel perifere events van stimulus en respons elementen. Hij negeerde fysische, centrale mediatie van stimuli en respons. Reductionisme: Behaviorisme nam functies van de geest en reduceerde die tot gedrag. Gedrag was te reduceren tot omgevingsstimuli en observeerbare responsen. Andere vroege Amerikaanse behavioristen Edwin B. Holt Infusie van de notie van doel en motivatie in gedrag. Gedrag heeft een doel. Gedrag kan enkel begrepen worden vanuit het perspectief van het patroon van gedrag en de sequentie van acts. Psycholoog: gedrag is meer dan de som van stimulus-respons banden. Holt: nadruk motivatie. 42 Albert P. Weiss A theoretical basis of human behavior: poging om te handelen met activiteiten die genegeerd werden door Watson. Psychologie is best te begrijpen als een biosociale interactie: alle psychologische variabelen zijn te reduceren tot of fysisch-chemische of sociale niveaus. Walter S. Hunter Vooral probleemoplossend gedrag van zoogdieren. Hij gebruikte niet graag mentale termen. Antroponomie als term voor psychologie/behaviorisme. Karl S. Lashley Behaviorisme werd nu permanent gelinkt met fysiologisch onderzoek. ! Verschil met Pavlov zijn reflexologie. Pavlov: geen echt gedragslevel of onderzoek. Fysiologische gebeurtenissen werden verklaard door fysiologische oorzaken. Lashley: hij zag het fysiologische niveau als component van fysiologische gebeurtenissen. Operationeel positivisme Operationalisme = 20-eeuwse uitdrukking van positivisme. Bridgman: The logic of Modern Physics -> Wetenschappelijke concepten zijn gedefinieerd door geobserveerde operaties. Vienna Circle of Logical Positivists = groep gelinkt aan de visie van Bridgman. Nadruk op de eenheid van alle wetenschap want alle wetenschap is fysisch. Ze worden bestudeerd in een gemeenschappelijke taal. Expressie van operationalisme in psychologie = poging om conflict tussen empirische tradities van psychologie en de metafysica van de psychologie van het bewustzijn op te lossen. Verbreding Behaviorisme Aanvaarding van empirische methodologie in de studie van gedrag. US: behavioristische evolutie bestond uit een effort om systematische structuren van gedragstheorieën uit te bouwen. Theorie-building fase was essentieel voor de ontwikkeling van behaviorisme. In de poging om een algemene theorie te formuleren om de diversiteit van gedragsprocessen tegemoet te komen, verbreedden de psychologen de Watsioniaanse versie. 2de fase van behavioristische evolutie: preoccupatie met de theorie building is vervangen door datacollectie. Deze fase is nog altijd gaande, maar in 1970 was er nog een shift gaande: het benadrukte mini-theorie en de toepassing van gedragsprincipes. Psychologische modellen = gebaseerd op actieve aannames van bewustzijn. Reflexologie uitgebreid Pavlov’s reductie van psychologische gebeurtenissen tot fysiologisch materialisme bestond vooral met filosofische ondertonen van het Marxistisch-Leninistische. 43 Marxisme-Lenisme en Pavlovische reflexologie zijn geïntegreerd in een single filosofische basis voor psychologie. Alle mentale activiteit werd gezien als product van psychologische mechanismen van hogere zenuwactiviteit gecentreerd in het brein. Extern gedrag en interne fysiologie worden gezien als 2 aspecten van hetzelfde fysiologische mechanisme. Er is harmonie tussen wetenschap en staat. Konorski + Miller: start van interessante ontwikkelingen in de reflexologie -> interesse in Pavlov. Pavlov kon niet helemaal uitleggen hoe gedragsveranderingen de gevolgde beloning of bestraffing veranderd en dit 2 types van conditionering paradigma’s zijn. Ze testen hun hypotheses in experimenten => onderscheid tussen de respons-afhankelijke beloning of vermijding van bestraffing (Type 2 conditionering) en Pavlov’s CS-US opvolging (Type 1 conditionering). Doel Konorski = integratie van Pavlov’s en Sherrington’s model van neurale processen. Konorski zag hersenactiviteit als een complex cybernistisch systeem dat activiteiten van het organisme controleert. Hij zag zenuwactiviteiten als dynamisch systeem dat verschillende adaptieve strategieën beheerst. Hij volgde de reductionistische strategie, maar in het verlengde van zijn verwerping van single conditionering processen, breidde Konorski reflexologie uit om bij te dragen aan een volledige range van psychologische problemen. Reflexologie gebruikt in alle types van psychologisch onderzoek. Vygotsky: wil complete toepassing van wetenschappelijke technologie voor verbetering van het individu en de samenleving. Tegelijkertijd argumenteert hij voor de erkenning van de complexiteit van menselijke natuur. Vygotsky breidt Pavlov uit tot hogere mentale functies, maar reductionisme van het materialistisch moet niet de complexiteit van menselijke mentale activiteit verduisteren. Luria: bestudeerde taal -> Vygotsky’s hypothese dat speech een link vormt in de relatie tussen extern gedrag en interne gedachten. Hij identificeert 4 fasen in de ontwikkeling van speech: -Activiteit initatie. -Activiteit inhibitie. -Externe regulatie. -Interne regulatie van activiteit. Interne speech = basis van gedachtenprocessen. Focus van hedendaagse reflexologie in Rusland = single= materialistische basis van psychologische gebeurtenissen -> nadruk op meting van neurale mechanismen. Sechenov, Bekhterev, Pavlov: principes van conditionering gevestigd + evolueerde in de steun op materialisme van psychologie om psychologische activiteit uit te leggen. Amerikaanse behavioristen 1930: behaviorisme evolueerde naar theorie-building fase. Deze fase reflecteert de triomf van Behaviorisme van mentale psychologie van bewustzijn. Identificatie van psychologie als positieve wetenschap. 44 4 dominante wetenschapers: Guthrie, Hull, Tolman en Skinner. Skinner wilde een antitheorie en maakte een einde aan deze fase. Guthrie zijn contiguïteit theorie: Zoals Watson verdedigde hij een psychologie van observeerbaar gedrag dat bestaat uit musculaire bewegingen en klierachtige responsen veroorzaakt door omgevingsstimuli. Zijn theorie van associaties (in traditie van Pavlov en Thorndike) beweerde een single principe voor leren. Hij aanvaarde Thorndike zijn wet van effect niet. Hij bestudeerde probleem oplossend gedrag van katten. Sleutel van associatie theorie = single principe dat contiguïteit de basis van leren is. Hij zag gedrag in termen van beweging in plaats van responsen. Geleerd gedrag kan gezien worden in termen van respons die bestaat uit kleinere units van beweging die vooral musculair zijn. Stimuli werden gezien als een complexe situatie die bestaat uit kleinere elementen. Zijn principe van contiguïteit zegt dat wanneer een combinatie van stimulus gebeurtenissen wordt vergezeld door een beweging, de beweging sequens zal gebeuren, gegeven de presentatie van gelijkende stimuli. Leren = patroon/ketting van discrete bewegingen opgeroepen door omgevings – en interne stimuli cues. One-trail learning = de continue relatie tussen stimulus en respons elementen produceert de associatieve band op volle sterkte. De effecten van bekrachtiging door beloning of straf dienen als feedback op de stimulus situatie en beweging. Extinctie of vergeten = resultaat van interferentie van nieuwe associaties. Oefeneffecten zijn niet gezien als dingen die de stimulusbeweging beïnvloedt, maar als iets dat de coördinatie van de banden binnen het gedrag bevordert. William Estes: Stimulus vorming theorie is de meest uitgebreide toepassing van Guthrie zijn assoiatisme. Grote kritiek over Guthrie = incompleet. Hull’s hypotheticodeductieve theorie Hull: centraal staan zijn psychologische kijken op de gewoonte vorming, de accumulatie van ervaringen van effectieve adaptatie. Zijn wetenschappelijke aanpak = systematisch. Hij verdedigt een hypotheticodeductieve structuur. Een gedragsprincipe is eerst afgeleid van postulaten. Falen leidt tot revisie van postulaten. Zijn aanpak = positivistisch + volgt een logische progressie. Zijn theorie steunt op wiskundige predicties. Zijn theorie benadrukt bekrachtiging, gedefinieerd in termen van reductie van drives die voortvloeien van gemotiveerde toestanden. Kern: notie van interventie variabelen, beschreven als ongeobserveerde entiteiten. Hull verbreedde Watson zijn conceptie van gedrag in termen van S-R events tot centrale, organische factoren, stimulus-organisme-respons (S-O-R). Habit strenght = de hoofd interventie variabele voor leren = sHr. Dit steunt op 2 factoren voor associaties: -Contiguïteitsprincipe = een dichte temporale relatie moet bestaan tussen stimulus en 45 bekrachtiging. -Bekrachtiging zelf = gedefinieerd in primaire vorm als drive reductie, maar er is ook secundaire bekrachtiging (= cues die geassocieerd zijn met primaire bekrachtiging). vb. Als een hongerige rat herhaaldelijk eten krijgt voor correcte responsen tijdens het aanwezig zijn van een licht, zal het licht een deel van het beloningskarakter overnemen. sHr en drive (D) interageren om reactiepotentieel te produceren = sEr. sEr = sHr x D Interventie variabelen presenteren kwalitatieve conceptualisatie en proberen ook kwalitatieve relaties te definiëren. Hij betrok negatieve, inhibitoire factoren (I) + contributies van stimulus magnitude (V) vb. een zachte vs. Een luide CS + de magnitude van bekrachtiging (K). sEr = sHr x D + V + K – I – sOr. sOr = drempel van reactie voor een individueel subject. Tolman’s cognitieve Behaviorisme Purposive Behavior in Animals and Men: Consideratie van gedrag dat molair is i.p.v. moleculair. Hij zag molair gedrag als eenheid + complete act, die zorgt voor een eenheid voor psychologie. Onderliggende moleculaire elementen waren niet voldoende om de molaire act te ondersteunen. Tolman vertrok van Watsions behaviorisme door de psychologie te openen voor de studie van hogere, cognitieve processen. Zijn visie is niet reductionistisch. Reductionisme resulteert in verlies van het puur psychologische niveau. Molair gedrag is meer dan de som van de moleculaire elementen. Tolman’s kijk op psychologie steunt op de vele premises van de gestaltpsychologen. Gestalt = holistische leerervaringen. Gedrag als molair + adoptie van mentaal isomorfisme komen van gestaltpsychologie. Wetten van acquisitie = focus op beoefenen. Doolhof leren -> acquisitie van plaats leren. Hij toonde de verwachting van bekrachtiging aan + latent leren. Hij gebruikte cognitieve verklaringen. Kritiek op Tolman = gebrek aan specifieke verklaringen voor centrale mediatie van cognitief leren, maar hij bracht wel een nieuw perspectief naar Behaviorisme dat vertrok vanuit reductionisme van moleculair, Watsoniaans behaviorisme. Skinner’s radicaal positivisme Are theories of learning necessary? -> eind aan theorie-building fase. Hij verdedigt een systeem van behaviorisme geleid door data. Methodologische focus + terugkeer naar studie van gedrag gedefinieerd in termen van perifere events. Hij argumenteerde tegen de speculaties rond centrale mediatie agenten van gedrag. Gedrag was volledig subject tot omgevingsgedetermineerd. 46 Operant gedrag staat centraal -> onderzoek met vogels. Leren door bekrachtiging. De operante responsen worden gevormd door bekrachtiging van het verlangde gedrag. De waarschijnlijkheid van het gedrag stijgt door bekrachtiging. Bekrachtiging = gedefinieerd in de waarschijnlijkheid van verandering in de operant rate. Kritiek op Skinner door degene met een mechanische conceptie van de menselijke natuur. Loeb: theorie van diertropisme. Skinner: humane karakteristieken van soorten zijn een illusie, gecreëerd door ons over de geschiedenis heen om veiligheid te creëren. Rol van theorie Theorieën moeten een framework bieden waarbinnen hypotheses getest + gemaakt kunnen worden. Marx: bood een beschrijving van elementen van een theorie constructie aan die 3 dimensies biedt dat het verschil maakt tussen kunst en wetenschap. De 3 dimensies: HYPOTHESES: Schaal toetsbaarheid: intuïtief rigorieus CONSTRUCTEN: Schaal operationele specificiteit: met surplus betekenis -> met expliciete empirische referenties. OBSERVATIES: Schaal controle: alledaags -> experimenteel. Hij definieerde wetenschap in termen van empirische benaderingen gebaseerd op observatie. Hull + Skinner: meer gebaseerd op experimentele methode dan Guthrie. Hull: experimentele observaties zijn gedicteerd door systematische implicaties van zijn hypothese testing theorie. Skinner zijn positivisme en steun op determinisme van omgevingscontrole. Zijn positivisme nam geen constructen aan, maar de vraag bleef of sommige contructen zijn gebruikt. Hull zijn theorie sluit het meest aan bij de wetenschappelijke methode. MAAR: alle 4 de behavioristische theorieën komen tekort in termen van uitkomsten van progressie van componenten van theorie constructies. Post-theorie formuleringen Neobehavioristische modellen = Informatie-verwerking / wiskundige modellen van leren. Informatie-verwerking en wiskundige modellen De kijk van intellectuele functies in termen van intrinsieke logica van wiskunde en probabilistische relaties reflecteert een fusie tussen wiskundige ondertoon van Hull zijn theorie en de oriëntatie van Guthrie’s nabijheidsprincipe. 47 Estes zijn stimulus sampling theorie: leren = statistisch proces dat de selectie van stimulus elementen bevat. Om een leerprobleem te definiëren wordt er een strategie aangeboden die start met empirisch gebaseerde assumpties om de waarschijnlijkheid van responses te genereren om predictieve leercurves te vormen. Deze aanpak werd uitgebreid naar de traditionele psychologische problemen van sensorische processen. Onderzoek maakte vooruitgang in de kwantiatieve voorspelling van gedrag leren => meer gesofisticeerde programma’s die gebruik maken van niet-continue assumpties verworven processen. -> Markov model: verwerving = kettingproces: elke fase is gemodificeerd door het effect van een vorige fase. De neo-Hullianen Spence: Verfijnen + toepassen van Hull zijn principes op gedrag. Hij legt discriminatie leren uit. Gradiaties van prikkelend en inhibitor potentieel zijn gegenereerd rond stimulus waarden die bekrachtigd of niet zijn, vooral tijdens discriminatie training. Miller: Hij probeerde een Hulliaanse analyse toe te passen op gedragsproblemen afgeleid van psychoanalytische literatuur. Mowrer: Onderscheid tussen Pavloviaanse en instrumentele conditionering. Leren van angst voor CS is verworven door Pavloviaanse principes. Motor response op die angst is instrumenteel verworven via bekrachtiging van angstreductie. CS functioneert als teken van shock. => 2-processen theorie: -Incrementele bekrachtiging: stimuli handelen als tekens van angst. -Decrementele bekrachtiging: stimuli handelen als tekenen van hoop. -> dit werd toegepast op psychopathologie. Fysiologische basis van leren? Cognitieve modellen Egon Brunswik: ontwikkelt theorie -> probabilistisch functionalisme. Hij is beïnvloed door Gestaltbeweging. Subjecten zijn geneigd om consistent te waarnemen, ongeacht verstoring in input, via een serie van relatieve adaptieve compromissen. Deze compromissen zijn zelfinitiërend. Subjecten hun adaptaties in perceptuele en gedragssituaties zijn relatief en definieerbaar in termen van waarschijnlijkheden. Hij bekritiseert gecontroleerde behavioristische experimenten als inaequaat en een verstoorde representatie van de werkelijkheid. Festinger: Contrasterende objectieven binnen een persoon. 48 Maakte een cognitief model dat de basis premise van het perifeer karakter van het Watsoniaans behaviorisme direct confronteert. Noam Chomsky: Verwerving van syntactische structuur van taal vereist het bestaan van een mentaal construct dat hij the language acquisition device noemt. Piaget: Onderzoekt ontwikkeling van kennis. Operante modellen De radicaal positivistische benadering van Skinner zet zich verder onder psychologen die de experimentele analyse van gedrag in componenten van omgeving en bekrachtiging verdedigen. Operant onderzoek heeft fysiologische en centraal gemedieerde motivationele variabelen onderzocht. De toepassing van operante principes in klinische en leersettingen heeft ook afgehandeld met de assumpties van mentale constructen die aan de basis van observeerbare responsen liggen. Toepassingen Veel toepassingen. 1 gebied van hedendaagse zorgen is de toepassing van gedragsbevindingen in klinische en therapeutische settings. Het is relevant voor behandeling voor mentale ziektes. Pagina 187 + 188 lezen. 49 Hoofdstuk 16: The Third Force Movement Duitsland 19de eeuw (laatste kwart): conceptuele expressies van natuurwetenschappen model en menswetenschappen model. Menswetenschappen model: diverse toepassingen o.a. assumptie van mentale activiteiten. Gestaltpsychologie groeit. Third Force = koepel voor verschillende oriëntaties. First Force = psychoanalyse Second Force = Behaviorisme Third Force = alle bewegingen behalve de vorige 2. Andere interpretatie: Third Force = Existentiële psychologie (Existentiële filosofie toepassen op psychologie) + fenomeenpsychologie (geen reductie) + menselijke psychologie. Third Force: 1. Persoonlijke vrijheid + verantwoordelijkheid -> geest = actief + dynamisch. Geen reductie! Mens = afzonderlijke vormen van leven. 2. Geen coherent systeem van gedetailleerde principes die universeel geaccepteerd worden. -> wel: oriëntatie binnen psychologie die reageert tegen reductionisme van bewegen van psychologische processen naar psychologische basis. Europese filosofische achtergrond Existentialisme Centraal: individu = vrij => verantwoordelijkheid voor gevolgen. 19de eeuw: groei. Nietzsche: God is dood => mens = alleen, geen zekerheid van God. Je bent zelf verantwoordelijk. Duits rationalisme (Hegel): proces doorheen sequentie waarin een idee/thesis een tegenidee/antithese laat ontstaan. Samen vormen ze een nieuwe eenheid, die ook verandert in een thesis etc. -> Dialectiek. Marx + Engels: Dialectiek => socialisme. Belangrijk: Hegel -> centraal staat het intellectuele proces met de hiërarchie van intellectuele activiteiten. Hegel: alternatief voor traditionele visie gebaseerd op geloof. Het ordent natuur en probeert ontwikkeling te begrijpen op basis van logische demonstratie. Menselijke intellectuele activiteiten: ordenen van primitief level van kunst tot religieuze level. Soren Kierkegaard Reactie op Hegel. -> mensen hebben geloof in het geloof verloren. Reden = vervorming van menselijke ervaring. Hij stelde ware gevoelens van Christenen in vraag en daagde ze uit hun geloof te demonstreren. 50 Bestaan = authentiek door totale acceptatie van het geloof. 3 progressieve niveaus van bestaan: 1. Esthetisch: Kinderjaren -> tijdelijk plezier + pijn. Reageert enkel uit temporele noden. 2. Ethische fase: vereist moed want persoon moet keuzes maken + verantwoordelijkheid nemen. 3. Religieuze fase (hoogst): Verder dan sociale moralen. Keuze van god = daad van geloof. Religie = sprong in duisternis + volledig subjectieve ervaring. Christendom is absurd. God is niet dood, maar hij geeft Nietzsche gelijk dat zijn gevoel van God dood is, want geloof vereist een persoon in het ongekende te springen. Wilhelm Diltey Bracht existentiële principes naar een psychologisch perspectief. Wilde een “wetenschap van de geest” als tegenstelling van natuurwetenschappen om geschiedenis van mens te begrijpen. Moderne expressies van Existentialisme Jean-Paul Sartre Bestaan gaat vooraf aan essentie. Bestaan definieert de essentie van een individu. We zijn wat we doen: ns bestaan is niet gedefinieerd door wat we zullen worden, maar enkel door wat we actueel doen. We groeien door keuzes => onszelf definiëren + persoonlijke groei verzekeren. MAAR: keuze => verantwoordelijkehid. God = product van mensen. God bestaat niet => mens = alleen en onzeker. We zijn zelf verantwoordelijk. Albert Camus Thema: moed. Plaats individu is bij de genade van externe krachten dat de situatie absurd maakt. Hij probeerde de individuele bronnen die mensen toestaan te reoriënteren te identificeren. Karl Jaspers Psychologie = onderzoek in vrijheid, geschiedenis en mogelijkheid van betekenis in bestaan. Bezorgd rond menselijk bestaan => 3 stadia van zijn. 1. Being-there: individu in referentie tot de externe, objectieve wereld. 2. Being-oneself: zelfbewustzijn + keuzes en beslissingen. 3. Being-in-itself: hoogste stadium, bereiking van volledige betekenis -> transcentale wereld van individuele betekenis. Martin Buber Benadrukt bewustzijn of zelfbewustzijn niet. Hij legt de nadruk op dialogen tussen mensen of de dialoog met god -> zichzelf 51 definiëren in termen van anderen/God. -> voegt sociale dimensie toe. Dit geeft de verscheidenheid van mening weer. Fenomenologie Zowel methodologische rol als een expressie van essentiële assumpties gemeenschappelijk met vele posities binnen de beweging. -> studie van fenomenen ervaren door individuen, met nadruk op hoe een fenomeen zichzelf onthult. Doel van methode: 1. Begrijpen van structuur van fenomenen. 2. Onderzoek naar basis en origine. 3. Nadruk op mogelijke manieren om alle fenomenen waar te nemen. Taak fenomenologie = processen van intuïtie, reflectie en beschrijving onderzoeken. Edmund Husserl Doel = filosofie van wetenschap + een geassocieerde methodologie vinden. Onderscheid tussen 2 onderdelen van kennis: -Disciplines die de persoon zijn ervaring van de wereld bestudeert ->Traditionele natuurwetenschappen. -De persoon zijn ervaring met zichzelf -> filosofie Bewustzijn bestaat niet als een abstract begrip. Bewustzijn = individuele bewustzijn van iets. Het gaat dus over ervaringen van een object. Methode om bewustzijn te bestuderen: fenomenologische reductie = intreden in de lagen van de ervaring. 3 types fenomenologische reductie: 1. ‘Bracketing’ van het zijn. Specificeert relaties binnen een ervaring. Vb. De ervaring ‘Ik zie een hond’: (Ik) (zie) (een hond) Ik = zijn + ervaring. Zie = act van ervaring. een hond = object van ervaring. 2. Relatie culturele wereld en onmiddellijke ervaring. Erkent de assimilatie van waarden en attitudes die personen erkennen en meedragen. 3. Transcendale reductie => niveau van subjectiviteit die boven de realiteit stijgt naar een integratief niveau van onderliggende ervaring. Pas als we dit toepassen, leven we een humaan bestaan. Martin Heidegger Husserl: nadruk studie van filosofie als een onderzoek van bewustzijn. Heidegger: nadruk filosofie als studie van het zijn. 52 Mensen = vervreemd van zijn eigen zijn. Onderscheid zijn als werkwoord en als zn. Mens = vaak beschreven als object. Humaan bestaan in 3 basis interagerende eigenschappen: 1. Humeur of gevoel. Mensen hebben geen humeur, ze zijn het. 2. Begrijpen. We moeten het zijn begrijpen. Onderzoek = openstaan voor de wereld. 3. Spraak. = instrument voor kennis van onszelf. We worden enkel authentiek als we ons aanpassen aan de dood. Angst = bang zijn voor het niet-zijn. Existentiële-fenomenologische psychologie = toepassing van filosofische principes, meestal in een therapeutische, klinische setting. Principes: 1. Persoon = individueel + uniek. 2. Individu wordt behandeld als product van persoonlijke ontwikkeling en niet als instantie van gegeneraliseerde menselijke gemeenschappelijkheden. Psychologie moet dealen met individuele ervaringen in bewustzijn om menselijk bestaan te begrijpen. 3. Doel mens = depersonalisatie van bestaan door samenleving tegenwerken. Depersonalisatie => eenzaamheid etc. 4. Fenomenologie => onderzoek van individuele ervaringen. Maurice Merleau-Ponty Psychologie = studie van individuele en sociale relaties als link tussen bewustzijn en natuur. Persoon is niet van bewustzijn voorzien met de karakteristieken die o.a. anatomie suggereren. Persoon = absolute bron van bestaan. Psychologie = studie van individuele intenties. Elke intentie is een actie die we beleven. 3 grote vragen over moderne psychologie: 1. Is de mens een actief of een reactief organisme? 2. Is activiteit intern of extern bepaald? 3. Is psychologische activiteit van interne origine en kan subjectieve ervaring verzoend worden met wetenschap? Onderwerp psychologie = ervaring. Ludwig Binswanger Probeerde deze beweging met psychoanalyse te integreren. 53 Dasein = notie van individuele being-in-the-world. -> Daseins-analyse. Fenomenologie als verklaring voor mentale activiteit. Doel: therapeut moet wereld begrijpen zoals de patiënt het doet. Het verleden bestaat enkel in het heden. Fenomenologie = tool om het essentiële van elke persoon te vinden. The Third Force Movement in Amerika Amerikaanse humanistische psychologie Humanistisch: nadruk op individueel bestaan en variabiliteit. Gordon Allport Onderscheid: -Idiografische aanpak: nadruk op individu + geassocieerde variabiliteit en uniekheid. Deze volgt Allport. -Nomothetische aanpak: nadruk op groepen en minimaliseren van individuele verschillen. Nadruk: zelf. Persoonlijkheid beschrijven in termen van eigenschappen. Eigenschappen = mentale structuren die voor de consistentie van personen hun gedrag staan. Intenties => continue groei. Intenties => ego met eenheid dat resulteert in ontwikkeling van persoonlijk streven etc. Charlotte Bühler Nadruk: gezonde groei is het psychologische doel. Centraal bij persoonlijkheid: geloof in belang van harmonieuze balans van basis tendensen voor satisfactie, zelf-limitering,.. Abraham Maslow = eerste beweger in de popularisatie van deze aanpak. -> kijk op persoonlijkheid is sterk beïnvloed door Europees existentialisme. hïerarchie van noden van biologisch niveau tot menselijke ervaring. Zelf-actualisatie => harmonieuze persoonlijkheid. Rollo May Introductie tot het bestaan van principes toegepast op psychotherapie en persoonlijkheidstheorie. Psychologie vereist een begrip van humane ervaring. Carl Rogers Client-centered therapy: Therapeut in een persoonlijke relatie met cliënt. Begeleiding = voor cliënt een ervaring van onbekende en gevaarlijke gevoelens Voorwaarde: onvoorwaardelijke aanvaarding van therapeut. De Duquesne groep = meest actief centrum van existentiële-fenomenologische psychologie in Amerika. 54 Inspiratie = Adrian van Kaam -> herbekijken van psychologie op basis van principes van existentialisme. Onderwerp psychologie zou persoon moeten zijn die binnen een humaan frame benaderd moet worden. Gelijkenis tussen Third Force Movement en psychoanalyse: -Europees. -Grote impact op Amerika. -Gebrek aan empirische basis. -Hedendaagse uitdrukkingen. Samengevat HERLEZEN 55