De eerstelingen van de Geest En dat niet alleen, maar ook wijzelf, die de eerstelingen van de Geest hebben, ook wijzelf zuchten in onszelf, in de verwachting van de aanneming tot kinderen, namelijk de verlossing van ons lichaam. (Rom. 8:23) De uitstorting van de Heilige Geest vond plaats op het Joodse Wekenfeest, een feest dat van oorsprong een oogstfeest was. De Israëlieten brachten de eerste opbrengst (de eerstelingen) van de oogst uit dankbaarheid naar de tempel, naar God. Paulus pakt dit beeld van de eersteling van de oogst op, maar draait het vervolgens totaal om. Niet de mens brengt de eersteling van de oogst bij God, maar God geeft de Geest aan de mens als eerste deel van de oogst, als voorsmaak van de voleinding. De gave van de Heilige Geest is als het ware de eerste vrucht die de verhoogde Christus aan de mens geeft. Als we dat beeld tot ons laten doordringen, wijst het ons vooral op de belofte van Pinksteren: er staat nog veel meer te gebeuren. Met eerbied gesproken: de gave van de Heilige Geest is nog maar het begin… Dat Paulus zegt dat de gave van Gods Geest maar het begin is, wil niet zeggen dat hij klein denkt over dit geschenk. Integendeel! Heel Romeinen 8 zou je kunnen lezen als een lofzang op het werk van de Heilige Geest, die ons doet delen in de liefde van God in Christus Jezus. Paulus spreekt met dit beeld van de eersteling niet over een waardering, maar wijst op verschillende fasen in de geschiedenis. Allereerst is daar het geweldige heilsfeit van Pinksteren. Met de komst van Gods Geest is er uitkomst voor de mens die tegen zijn eigen zondigheid aanloopt (Rom. 7:24). Want het is deze Geest die ons doet leven, die ons in een verhouding met God brengt waarin we Hem door het geloof onze Vader mogen noemen. Dat is het allesbeslissende begin van onze verlossing: de noodzakelijke eersteling. Het is de Geest die ons doet zeggen (u en jou ook al?): Jezus Christus is de Heer. Maar het begin, de eersteling, is het einde nog niet. De totale verlossing, de heerlijkheid, is met de komst van Gods Geest nog niet aangebroken. De realiteit van het leven van deze tijd is dat ze gekenmerkt wordt door lijden. Lijden vanwege de zonde en de dood die als gevolg van de zonde op deze aarde kwam. We lijden aan de vergankelijkheid, aan de sterfelijkheid, aan de zinloosheid. De pijn van het leven en de pijn van de dood kunnen ons de woorden ontnemen, zodat we alleen nog maar kunnen zuchten. Ook als we mogen leven uit de genade van God. Dan echter niet als hopeloze en hulpeloze mensen: dan mogen we weten van Gods Geest die met ons mee zucht… Het beeld van de eersteling wil ons in balans brengen. Een balans tussen de jubel vanwege de uitstorting van de Geest en de zucht vanwege de zonde en de vergankelijkheid van deze tijd. Die balans brengt Paulus aan door vooruit te wijzen. Er is een heerlijkheid op komst. Onze verlossing zal volmaakt zijn als we verlost zijn van dit sterfelijke lichaam, van het lichaam van deze dood. Dat mag onze hoop, onze verwachting zijn. Die verwachting wil aangewakkerd worden door Gods Geest. We bevinden ons vandaag de dag in een tussenfase. De Geest van God is uitgestort, maar de volkomen verlossing laat nog op zich wachten. Het begin is er: de eersteling van de Geest. Die eersteling is tegelijk ook de garantie van wat nog komen zal. Onze verlossing zal volkomen worden, als Christus wederkomt. Daar loopt Pinksteren op uit. In de tussentijd houdt Gods Geest ons, zwakke mensen, in zijn kracht staande. Hij houdt ons gaande, op weg naar Gods heerlijkheid. Wie zal mij verlossen van het lichaam van deze dood? Ik dank God, door Jezus Christus, onze Heere, in het toe-eigenende werk van de Heilige Geest. Want niets, ook het lijden van deze tijd niet, kan ons scheiden van de liefde van God in Christus Jezus, onze Heere. Zo gaan we door het geloof, met goede moed, gedragen door het biddende zuchten van Gods Geest, de heerlijkheid tegemoet. Gaat u mee? Ga jij mee? R. van der Knijff