VUB - Arbeidssociologie: workshop 2005 – Arbeid en niet-arbeid - Jande Beyst (geamendeerd) Peter L. Berger, Brigitte Berger and Hansfried Kellner: The Homeless Mind. Chapter 1: Technological Production and Consciousness Sinds de Industriële Revolutie is het productieproces onmiskenbaar veranderd. Steeds meer wordt de productie opgedeeld in aparte gestandaardiseerde handelingen waarvan de som het eindproduct is. Dit heeft ook een impact op het sociale leven: een arbeider wordt makkelijker vervangbaar en de werkvloer wordt steeds anoniemer. Maar wat is nu juist de impact van deze huidige productieprocessen op onze dagdagelijkse manier van denken? Arbeiders beschikken naast de specifieke kennis over hun job, ook over een veel groter geheel van wetenschappelijke kennis die tot uiting komt tot bepaalde regels waarmee ze hun job tot uitvoering brengen. Deze kennis is diepgeworteld in het bewustzijn, en de arbeider is zich er vaak niet van bewust; hij kan ze moeilijk onder woorden brengen maar kan deze wel toepassen indien hij ze nodig heeft. Naast de kennis is er ook een bepaalde werkstijl die eigen is aan de moderne productie. Deze heeft de volgende kenmerken: Mechanisticiteit: het werkproces, waar de arbeider deel van uitmaakt, heeft een machineachtig karakter. Reproduceerbaarheid: Geen enkele handeling is uniek en is vervangbaar. Deel uitmaken van een grote organisatie en opeenvolging van productie: Het eigen werk is gerelateerd aan dat van anderen, en is slechts een deel van het geheel. Meetbaarheid: men kan de prestaties beoordelen via observeerbare en kwantitatieve methodes. De diepgewortelde, eerder onbewuste kennis komt tot uiting in de eigenschappen van het productieproces. Dit is een cognitieve stijl eigen aan het productieproces. Een eerste element is het opdelen van de realiteit in verschillende, op zichzelf bestaande componenten, die in verband kunnen gebracht worden met andere componenten. Hieruit volgt onderlinge afhankelijkheid tussen de componenten en hun opeenvolging: onder dezelfde omstandigheden zullen dezelfde resultaten bekomen worden. Scheidbaarheid van doel en middelen: er is geen verband tussen het proces van het maken van een element en het uiteindelijke doel van dat element. De arbeider is in staat het product te vervaardigen of hij nu weet wat het einddoel is of niet. Dit wordt mogelijk gemaakt door het impliciete abstractievermogen, waarbij de arbeider zich – zonder dat hij het misschien zelf doorheeft - iets kan voorstellen van het eindproduct. Net zoals in het dagelijkse leven wordt bij een bepaald item niet alleen aan dat item gedacht, maar wordt dit door ketens van associatie in verband gebracht met andere contexten. Dit vermogen tot associatie (snel een overzicht krijgen en niet te lang bij een stap of onderdeel blijven stilstaan) zou het productieproces ten goede komen. Deze associaties zouden ook oorzaak zijn van een van de grootste gevolgen van de industriële revolutie: namelijk de scheiding tussen werk en privé-leven. Ondanks dit feit zijn er bepaalde gedragingen die naast het werk ook tot uiting komen in het privé-leven. Dit noemt men overdracht (Eng.: carry-over effect). Het gaat hier niet over specifieke gedragingen of kennis, maar eerder over algemene achterliggende cognitieve structuren. Bijvoorbeeld, een probleem VUB - Arbeidssociologie: workshop 2005 – Arbeid en niet-arbeid - Jande Beyst (geamendeerd) in je privé-leven bekijken als een defect in een machine. Deze overdracht kan soms tot problemen leiden. De huidige productieprocessen brengen ook anonieme sociale relaties met zich mee. De arbeiders ervaren nu een dichotomie: enerzijds beschouwen ze zichzelf en hun collegae als concrete individuen, anderzijds zijn ze anonieme collegae die elk moment vervangen kunnen worden. Uit dit ‘dubbel bewustzijn’ en de problemen die hieruit konden voortvloeien ontstond de ‘human engineering’, het managen van sociale relaties. Uit het verzet van de arbeiders tegen deze anonymisering ontstonden de vakbonden, terwijl het juist door deze anonymisering mogelijk werd zich met maatschappelijke groeperingen zoals de ‘arbeidersklasse’ te identificeren. Deze dichotomie kan men ook binnen een persoon beschouwen: namelijk tussen het anonieme zelf (op het werk) en het concrete zelf. In sommige gevallen kan het individu vervreemding ervaren: in de meeste gevallen voelt hij zich vervreemd van het anonieme zelf, maar dit kan ook omgedraaid voorkomen. Op het werk wordt er van je verwacht een zekere afstand te bewaren en toch vriendschappelijk om te gaan met collegae. Om efficiënt met deze emoties om te gaan ontstond ‘emotional management’, een onderdeel van ‘human engineering’. Een ander onderdeel van de cognitieve stijl is de maximalisatie: er moet zo veel mogelijk gebeuren in een zo kort mogelijke periode en met zo weinig mogelijk kosten. Multirelationaliteit: er gebeuren veel dingen tegelijkertijd: productie, sociale relaties. Er kunnen problemen ontstaan wanneer men het gevoel heeft geen overzicht te hebben over het geheel, zo kan er een gevoel van doelloosheid ontstaat. Deze zinloosheid kan werkontevredenheid als gevolg hebben maar is er geen noodzakelijk gevolg van. K. Jill Kiecolt: Satisfaction With Work and Family Life: No Evidence of a Cultural Reversal K. Jill Kiecolt voerde in 2003 een onderzoek uit, dat de bevindingen van Hochschild nagaat. Hochschild besluit op basis van een onderzoek uit 1997, dat er een culturele verschuiving heeft plaatsgevonden, die inhoudt dat men steeds meer het werk, in plaats van het gezinsleven, als toevluchtsoord gaat beschouwen. Dit zou als gevolg hebben dat gezinnen steeds minder tijd samen gaan doorbrengen, en de banden afgezwakt worden. Kiecolt trekt deze bevindingen in twijfel: de onderzoeksgegevens waarop Hochschild zich baseerde (participerende observatie en een enquête bij midden- en hogere bedienden in grote ondernemingen) zouden niet geschikt zijn. Kiecolt baseert zich op data die bekomen werden van de GSS van 1973 tot 1994 (General Social Study). Deze data zijn representatief voor Engelstalige volwassenen van 18 jaar of ouder in de USA. Men vroeg aan de respondenten in hoeverre ze tevreden zijn met hun werk en met hun gezinsleven gaande van "heel tevreden" tot "helemaal niet tevreden". Het onderzoek van Kiecolt heeft een driedelige doelstelling. Men wil nagaan: (1) hoeveel individuen daadwerkelijk meer bevredigd zijn met hun werk dan met hun gezin; (2) in hoeverre deze bevindingen aan hetzij individuele hetzij maatschappelijke verschuivingen kunnen worden toegeschreven; (3) of de relatieve werk-familie-satisfactie gerelateerd is aan de hoeveelheid werkuren per week. VUB - Arbeidssociologie: workshop 2005 – Arbeid en niet-arbeid - Jande Beyst (geamendeerd) Hochschild ging ervan uit dat geslacht, beroepsgroep, het hebben van kinderen onder de 6 jaar, en het meemaken van een echtscheiding een invloed hebben op de relatieve tevredenheid van werk- en gezinsleven. Individuen die meer bevredigd zijn met hun werk zouden geneigd zijn meer uren te werken dan diegenen die dit niet zijn. Ook deze stelling wenste Kiecolt na te gaan. Zowel Hochschild als Kiecolt maken in hun onderzoek gebruik van vier onderverdelingen: 1. Individuen voor wie hun werk een toevluchtsoord is. 2. Individuen voor wie hun thuis een toevluchtsoord is. 3. Individuen die zowel met hun werk als met hun gezinsleven tevreden zijn. 4. Individuen die noch met hun werk, noch met hun gezinsleven tevreden zijn. Over alle jaren tezamen zijn de GGS-resultaten als volgt: 12,8% van de respondenten zijn meer tevreden met hun werk; 40,1% van de respondenten zijn meer tevreden met hun gezinsleven; 44,2% van de respondenten (de meerderheid) zijn zowel tevreden met hun werk als gezinsleven; en 2,9 % zijn noch met hun werk, noch met hun gezinsleven tevreden. In de nieuwe cohortes is de groep voor wie thuis een toevluchtsoord is, evenwel toegenomen. Dit is nog sterker het geval bij vrouwen. In het algemeen dient de hypothese van Hochschild dus te worden verworpen. De evolutie dat meer vrouwen buitenshuis werken heeft een milderend effect: zonder die evolutie zou thuis nog meer een toevluchtsoord geworden zijn. Omgekeerd zijn het in sterkere mate getrouwde vrouwen én ongetrouwde mannen voor wie werk een toevluchtsoord is. Dit doet vermoeden dat bij een verhoogde druk op het vervullen van een huishoudelijke rol (getrouwde vrouwen nemen meer op dan hun deel, getrouwde mannen minder), mensen dit compenseren door het werk als toevluchtsoord te beschouwen. Over de tijd heen blijken mannen steeds meer tevreden met zowel hun werk als hun gezinsleven te zijn. Vrouwen zijn algemeen meer tevreden met het gezinsleven dan met het werk. Verder valt uit de enquêtegegevens af te leiden dat gescheiden personen vaker hun werk dan thuis als toevluchtsoord beschouwen. Personen met kinderen onder de 6 jaar zijn dan weer meer geneigd thuis als een toevluchtsoord te beschouwen dan hun werk. Het aantal werkuren per week heeft evenwel geen positieve correlatie met het beschouwen van werk als toevluchtsoord. De hoeveelheid tijd die gezinnen samen doorbrengen, zegt dus niet direct iets over de tevredenheid hierover. Referenties Hochschild, A. R. (1997). The time bind: When work becomes home and home becomes work. New York: Metropolitan Books. Kiecolt, K. J. (2003). Satisfaction With Work and Family Life: No Evidence of a Cultural Reversal. Journal of Marriage and Family, 65, 23-35. Berger, P. L., Berger, B., & Kellner, H. (1974). The Homeless Mind. Harmondsworth: Penguin books.