Wat wil de kandidaat-vrijwilliger weten?

advertisement
Basiscursus
Vrijwilligerswerk
organiseren
Inge Van Droogenbroeck
Kwadraet
‘Document1’, GV, 2011
Stichting-Lodewijk de Raet
Inhoud van deze bundel
Kwadraet voorgesteld ........................................................................................................... 5
Deel 1 - Visie op hedendaags vrijwilligerswerk en vrijwilligersbeleid ........................... 7
Vrijwilligerswerk: definitie en soorten vrijwilligerswerk......................................................... 9
Vrijwilligerswerk in de hedendaagse samenleving .......................................................... 10
De veranderende samenleving beïnvloedt vrijwillige inzet ............................................ 13
Klassieke versus hedendaagse vrijwilliger ......................................................................... 18
Vrijwilligersbeleid en visie op vrijwilligerswerk .................................................................... 21
Deel 2 - Werken met taakomschrijvingen en de werving van vrijwilligers ................... 22
Procedure taakverdeling .................................................................................................... 23
Taakomschrijvingen opstellen ............................................................................................ 24
Beweegredenen om zich als vrijwilliger in te zetten ........................................................ 25
Vrijwilligers rekruteren ........................................................................................................... 27
Overzicht wervingstechnieken ........................................................................................... 29
De ‘+2 methode’ ................................................................................................................. 31
Wat wil de kandidaat-vrijwilliger weten? .......................................................................... 34
Deel 3 - Selecteren en evalueren van vrijwilligers.......................................................... 37
De praktijk van het selecteren en evalueren van vrijwilligers......................................... 39
Selecteren en evalueren van vrijwilligers: de informele variant ..................................... 41
Werken met criteria bij het selecteren van vrijwilligers .................................................... 42
Mogelijke beslissingen bij de selectie van vrijwilligers ...................................................... 45
Evalueren van de vrijwillige inzet ....................................................................................... 47
Feedback geven ................................................................................................................. 48
Deel 4 - Motiveren en empoweren van vrijwilligers ....................................................... 53
Benaderen van de hedendaagse vrijwilliger ................................................................... 55
Participatief leidinggeven in het vrijwilligerswerk ............................................................. 62
De coachende stijl van begeleiden ................................................................................. 63
Structureren van coachende gesprekken ..................................................................... 665
Noten
‘Document1’, GV, 2011, p. 3
Stichting Lodewijk de Raet
1. In verschillende teksten wordt geen aandacht besteed aan de vrouwelijke vorm van
woorden. Wanneer we bijvoorbeeld begeleider, medewerker, leider, hij, zijn, … schrijven,
bedoelen we ook altijd begeleidster, medewerkster, leidster, zij, haar, …
2. Verschillende teksten in deze bundel bevatten tekstfragmenten uit publicaties
onder 'copyright'. We gebruiken deze tekstfragmenten uitsluitend voor educatieve
doeleinden. Voor de lezer maken we dit duidelijk met de vermelding 'overgenomen
uit' en de referentie van de publicatie.
Bij onze eigen teksten vindt de lezer een verwijzing naar de geraadpleegde
bronnen
‘Document1’, GV, 2011, p. 4
Stichting Lodewijk de Raet
Kwadraet voorgesteld
Een lange traditie van maatschappelijke bewogenheid
Stichting Lodewijk de Raet werd opgericht in 1952 als een pluralistische vormingsinstelling van
openbaar nut. Van in de beginjaren had de organisatie als doel het versterken van de
mondigheid en de participatie van de burger in Vlaanderen. De naam van de organisatie
verwijst naar de idealen van Lodewijk de Raet (1870-1914). Deze ijverde voor de
democratisering van het onderwijs tot en met de universiteit en beklemtoonde het belang van
emancipatie en volksontwikkeling.
Stichting Lodewijk de Raet bouwde een lange traditie op van cursuswerk in de geest van de
Scandinavische volkshogescholen. Tegelijk was ze ook zeer actief rond maatschappelijke
kwesties als vrouwenemancipatie, onderwijs, streekontwikkeling, leefmilieu, gemeentelijke
participatie en onderwijsvernieuwing.
In gevolge van een nieuw decreet op het sociaal-cultureel volwassenenwerk laat Stichting
Lodewijk de Raet in 2004 haar vijf volkshogescholen opgaan in nieuwe volkhogescholen, de
Vormingpluscentra. De Stichting zelf wordt dan een gespecialiseerde landelijke
vormingsinstelling, erkend en betoelaagd door de Vlaamse overheid. Vandaag versterken we
de sociale competenties die mensen inzetten om volwaardig te participeren, zowel aan de
brede samenleving, als in publieke en in private organisaties.
Cocreatie als nieuwe uitdaging
Stichting Lodewijk de Raet wil bijdragen aan een open en gedragen democratische
samenleving. In kleine voorbijgaande ontmoetingen cocreëren mensen het samenleven en het
samenwerken. In ‘gemeenschappen’ als buurt, gezin, werk, vereniging, onderneming,
overheidsinstelling, enzovoort, cocreëren ze betekenis en cocreëren ze nieuwe antwoorden op
de uitdagingen die zich voordoen. Die cocreatieve processen wil Stichting Lodewijk de Raet
faciliteren.
Vorming, training, opleiding en begeleiding van cocreatieve processen
We ondersteunen mensen en organisaties met een vraag naar verandering: burgers, van
jongvolwassenen tot senioren; buurtbewoners, leidinggevenden, medewerkers en teams in
ondernemingen, social profit- en overheidsorganisaties; beroepskrachten en bestuurders van
verenigingen; vormingswerkers en coaches,…
We ontwikkelen, organiseren en begeleiden een open vormingsaanbod waarop mensen
individueel inschrijven en dat we dan uitwerken op maat van de leervragen van de
deelnemersgroep. Op vraag van groepen en organisaties bieden we vorming, training,
opleiding en procesbegeleiding. Ook dit werken we uit op maat.
Hieronder sommen we nog de thema’s op waarrond we leertrajecten en organisatieprocessen
ontwikkelen en begeleiden:
-
communiceren
spreken voor een groep
assertiviteit
netwerken
keuzes maken
langer aan de slag blijven
voorbereiding op pensioen
werken met vrijwilligers
-
dialogeren
omgaan met diversiteit
conflicthantering
teamwerk en overleg
participatieprocessen faciliteren
coaching
train de trainer
leidinggeven
Voor een volledig overzicht van ons aanbod, surft u best naar www.kwadraet.be.
‘Document1’, GV, 2011, p. 5
Stichting Lodewijk de Raet
Deel 1 Visie op hedendaags vrijwilligerswerk en
vrijwilligersbeleid
‘Document1’, GV, 2011, p. 7
Stichting Lodewijk de Raet
Vrijwilligerswerk: definitie en soorten vrijwilligerswerk
‘Document1’, YL, 25-7-17
Stichting Lodewijk de Raet
Vrijwilligerswerk in de hedendaagse samenleving
De samenleving kleurt de manier waarop mensen zich vrijwillig inzetten voor anderen.
Hieronder volgen enkele beschouwingen over hoe je het verband tussen de
samenleving en de vrijwillige inzet kunt interpreteren.
Andere organisaties kampen met gelijksoortige vragen
Wanneer je mensen uit andere vrijwilligersorganisaties hoort vertellen, krijgen de
problemen waar je eigen organisatie eventueel mee kampt een andere betekenis. Het
is geruststellend te horen dat anderen met gelijksoortige vragen zitten. Dit kan de eigen
problematiek misschien wat relativeren. Soms kom je zelfs tot conclusies als "Bij ons valt
het dan nog wel mee" en "Misschien moeten we het niet zo problematiseren".
Kennis over de veranderende samenleving is belangrijk
Ook kennis over de veranderende samenleving levert een nuancering van de privésituatie op. Uitleg krijgen en praten over de transformaties in de samenleving zorgt voor
een begrijpen en begrijpen hangt samen met begrip. Begrip helpt ons een nietbeoordelende of – positief uitgedrukt – een open houding aan te nemen, bijvoorbeeld
tegenover mensen die door hun sociaal-maatschappelijke situatie minder tijd hebben
voor het vrijwilligerswerk.
De veranderende samenleving heeft invloed op de vrijwillige inzet
Het volstaat natuurlijk niet de veranderende samenleving gewoon in kaart te brengen.
Want dan ontstaat er een nogal steriele opsomming: flexibiliteit op het werk, meer
ingewikkelde gezinssamenstellingen, het grote vrijetijdsaanbod, een geglobaliseerde
wereld, enzovoort. We verkennen dus ook de link tussen deze sociologische elementen
en een veranderend engagement. Om één verband te noemen: flexibiliteit op het
‘Document1’, GV, 2011, p. 10
Stichting Lodewijk de Raet
werk en de meer ingewikkelde gezinssamenstellingen kunnen soms een doorn in het
oog zijn van een wekelijks engagement.
Een pessimistische visie op de geïndividualiseerde samenleving brengt
ons niet verder
Het individualisme draagt bij tot een geringer engagement voor de medemens. Zelfs al
zou deze stelling een objectieve omschrijving van de werkelijkheid zijn, brengt dit
'weten' geen zoden aan de dijk. Het verandert niets aan de situatie. Integendeel, de
stelling verleidt ons bij de pakken te blijven zitten.
Daartegenover staat het idee dat het individualisme niet meer is dan een uitwas van
een moreel ideaal, met name het authenticiteitsideaal (Larock, 1996; Taylor, 1994).
Deze gedachte helpt ons om de hedendaagse vrijwilliger, die zich op een authentieke
manier inzet, te respecteren zoals hij/zij is. Wat ons verder brengt dan hem of haar te
beschuldigen van eigengereidheid of zelfs van egocentrisme.
Vrijwillige inzet is een biografisch project
Vrijwillige inzet wordt niet langer bepaald door het nest waar je uit komt. Wat karikaturaal gezegd - op het volgende neerkomt: het is niet omdat ouders zich voor
een bepaalde caritatieve instelling inzetten, dat hun kinderen dat ook zullen doen.
Mensen nemen hun leven zelf meer in handen en dus ook hun vrijwillige inzet. Hustinx
(2001) spreekt over een 'biografisch project'. Vrijwillige inzet sluit meer en meer aan bij
de eigen biografie van de vrijwilliger. Als je op je 18-de jeugdleidster bent, op je 36-ste
meewerkt in een oudercomité, of je later voor je ouders gaat zorgen, heeft dit
rechtstreeks te maken met de levensloop. Wanneer je je als penningmeester van een
vereniging inzet, houdt dit soms verband met de bezigheden in de beroepscontext.
Vrijwilligersorganisaties zullen op dergelijke gegevens moeten trachten in te spelen.
Spreken over de 'hedendaagse' vrijwilliger overstijgt de typologie van de
'klassieke' en de 'nieuwe vrijwilliger'
Een typologie helpt ons om over de werkelijkheid te praten en de werkelijkheid te
begrijpen. Wanneer we mensen 'typologeren' ontstaan er evenwel al snel 'typetjes' en
daarmee samenhangend stereotypering. Een stereotiep stemt echter nooit overeen
met de veel rijkere realiteit. Stereotypering gaat bovendien vaak gepaard met
waardeoordelen. Zo zullen de ‘klassieke vrijwilligers’ soms vinden dat zij zich 'beter'
engageren dan de ‘nieuwe vrijwilligers’, die "zich enkel nog inzetten als het plezant is".
Omgekeerd zullen de zogenaamde klassieke vrijwilligers soms het kenmerk ‘ouderwets’
opgespeld krijgen.
Om de nefaste elementen van deze typologie te omzeilen, volstaat – zoals vaak in
moeilijke intermenselijke situaties – een eenvoudige talige oplossing. Het begrip
'hedendaagse vrijwilliger’ brengt minder snel de beschuldigende vinger in beweging
dan de (in de vrijwilligerswereld gemeengoed geworden) begrippen 'klassieke' en
'nieuwe vrijwilliger'. Het woord 'hedendaags' heeft meestal een positievere connotatie
of is meestal verbonden met een positief waardeoordeel. Hedendaagse vrijwilligers zijn
eenvoudigweg vrijwilligers die in het heden leven en zich in het heden vrijwillig inzetten.
Deze omschrijving is even adequaat om de problematiek waarmee organisaties
vandaag kampen onder woorden te brengen, maar handhaaft wel een positieve
ondertoon en vermijdt een soms op de spits gedreven stereotypering.
Hedendaags vrijwilligerswerk
Hedendaags vrijwilligerswerk is het antwoord op de vraag, "Hoe speel je in op de
hedendaagse vrijwilliger?”. Twee wetenschappelijk onderbouwde invalshoeken
‘Document1’, GV, 2011, p. 11
Stichting Lodewijk de Raet
vormen een interessant vertrekpunt om het vrijwilligerswerk in een hedendaags kleedje
te steken.
De eerste invalshoek is het FLEXIVOL-letterwoord dat Hustinx (2001) in navolging van
een Engels onderzoek beschrijft. Waarbij FLEXIVOL staat voor Flexibel, Legitimiteit,
eXperiment, prikkels, Variatie, Organisatie, Lachen.
De tweede invalshoek wordt aangeleverd door een Europees onderzoek over ‘actief
burgerschap’. Dit is relevant omdat naast politiek engagement, het vrijwillig
engagement één van de ultieme uitingen is van actief burgerschap. De Europese
onderzoekers kwamen tot het besluit dat, om actief burgerschap te stimuleren, we met
drie factoren rekening moeten houden: Verlangen, Vermogen en Verbondenheid
(Stroobants e.a., 2001). Verlangen gaat over de uitdaging waarvoor iemand zich
aangesproken voelt, aangezet wordt om te handelen en waarvoor die persoon ook
verantwoordelijkheid wil opnemen. Verbondenheid heeft betrekking op de concrete
relatie met andere mensen, ideeën, bewegingen en organisaties. Vermogen heeft
alles te maken met het gevoel greep te hebben op de uitdagingen en met het gevoel
een verschil te kunnen maken dankzij de specifieke kennis, vaardigheden en
ervaringen waarover men beschikt.
Referenties

Hustinx, L. & Lammertyn, F. (2001a). Vrijwilligerswerk tussen vrijheid en onzekerheid.
Vrijwilligerswerk voor een eigentijds vrijwilligersbeleid. Hand-outs ter gelegenheid
van voordracht op Studievoormiddag Vrijwilligerswerk, Brussel, 16 februari 2001
(organisatie: Ploeg vzw).

Hustinx, L., & Lammertyn, F. (2001b). Vrijwilligerswerk tussen vrijheid en onzekerheid:
uitdagingen voor een eigentijds vrijwilligersbeleid. Oikos (2), 24-42.

Larock, Y. (1996). Het individu uit het centrum. Vorming in het kielzog van Charles
Taylor. Niet-gepubliceerde eindverhandeling. Katholieke Universtiteit Leuven,
Centrum voor fundamentele en comparatieve pedagogiek en methodologie.

Stroobants, V. , Celis, R., Snick, A., & Wildemeersch, D., e.a. Actief burgerschap: een
leerproces. Sociale Interventie 2001, 4 – Themanummer 'Burgerschap'.

Taylor, C. (1994). De malaise van de moderniteit. (M. Van der Marel, vert.) Kapellen:
Pelckmans.
‘Document1’, GV, 2011, p. 12
Stichting Lodewijk de Raet
De veranderende samenleving beïnvloedt vrijwillige inzet
‘Document1’, GV, 2011, p. 13
Stichting Lodewijk de Raet
‘Document1’, GV, 2011, p. 14
Stichting Lodewijk de Raet
‘Document1’, GV, 2011, p. 15
Stichting Lodewijk de Raet
‘Document1’, GV, 2011, p. 16
Stichting Lodewijk de Raet
‘Document1’, GV, 2011, p. 17
Stichting Lodewijk de Raet
Klassieke versus hedendaagse vrijwilliger
‘Document1’, GV, 2011, p. 18
Stichting Lodewijk de Raet
‘Document1’, GV, 2011, p. 19
Stichting Lodewijk de Raet
‘Document1’, GV, 2011, p. 20
Stichting Lodewijk de Raet
Vrijwilligersbeleid en visie op vrijwilligerswerk
7 helpende vragen bij het ontwikkelen van een visie
1. Wat is de visie op vrijwilligerswerk als maatschappelijk verschijnsel?
2. Waarom werkt de organisatie met vrijwilligers?
3. Wat is de bijdrage van vrijwilligerswerk aan het bereiken van de
organisatiemissie?
4. Wat is de plaats van het vrijwilligerswerk in de relatie tot het overige werk:
afbakening betaald- onbetaald werk?
5. Op welke niveaus binnen de organisatie worden vrijwilligers ingezet?
6. Hoe werkt de organisatie met vrijwilligers; zijn ze autonoom, werken ze samen
met beroepskrachten, worden ze van dichtbij gevolgd of op afstand?
7. Wat heeft de organisatie te bieden aan vrijwilligers?
‘Document1’, GV, 2011, p. 21
Stichting Lodewijk de Raet
Deel 2 Werken met taakomschrijvingen en de werving van
vrijwilligers
‘Document1’, GV, 2011, p. 22
Stichting Lodewijk de Raet
Procedure taakverdeling
Taakverdeling is een essentieel kenmerk van iedere organisatie. Meer zelfs: een
organisatie ontstaat net op het moment wanneer mensen, die naar een zelfde doel
streven, taakafspraken beginnen maken. Nadat dit één keer is gebeurd, herhaalt men
het bespreken van allerhande taakverdelingen duizenden keren tot het einde van die
organisatie is aangebroken. Zonder taakverdeling geen organisatie!
Hoe komt een taakverdeling tot stand? Meestal wordt volgende procedure doorlopen.
Inventaris van activiteiten
 Welke activiteiten?
Inventaris van taken
 Welke taken zijn nodig om de activiteiten uit te voeren?
Taakomschrijving
 Wat houdt de taak precies in?
 Wanneer wordt ze uitgevoerd?
 Hoeveel keer? Tot wanneer? Met welke frequentie?
 Hoe moet taak worden uitgevoerd? Wat zijn criteria voor een kwaliteitsvolle
uitvoering van de taak?
Toewijzing taken
 Wie?

via selectie

via aanduiding

via keuze
In de laatste stap kun je, indien dit niet als te formalistisch wordt ervaren, ook werken
met een taakprofiel. Dit taakprofiel is altijd geënt op een specifieke taak of op een
takenpakket en omvat de gewenste kenmerken waaraan de taakuitvoerder best
voldoet.
‘Document1’, GV, 2011, p. 23
Stichting Lodewijk de Raet
Taakomschrijvingen opstellen
Overgenomen uit: Heinsius, J. (1998). Basisboek vrijwilligers management. Bussem: Coutinho.
Bij het samenstellen van takenpakketten let je op :
 het doel van de taken (zeer uiteenlopende taken voor één persoon is meestal niet
handig);
 deskundigheid en ervaring (verschillende taken vereisen ook andere
deskundigheden, wat kan iemand wel en wat niet);
 tijd (de hoeveelheid tijd die iemand beschikbaar heeft, de tijden waarop die
beschikbaar is moet kloppen met de hoeveelheid tijd en tijdstippen die horen bij de
functie of taken);
 plek (werkt iemand altijd op dezelfde plek of houdt het werk veel verplaatsingen
in);
 benodigde middelen voor de taken.
Voor beide partijen, coördinator en vrijwilliger, is het belangrijk dat de taak of functie
goed aansluit op de mogelijkheden van de vrijwilliger. De vrijwilliger heeft dan het idee
dat hij het werk aan kan. Voor de leidinggevende is het belangrijk om de taak met
een gerust hart over te kunnen laten aan de vrijwilliger.
Om aan te sluiten op de motivatie van de vrijwilliger en de taken aantrekkelijk te
maken, zijn er verschillende eisen waaraan taken moeten voldoen:
 de taken moeten duidelijk zijn;
 de kans op succes moet groot zijn. Niets motiveert zo goed als successen behalen;
 de hoeveelheid werk moet redelijk zijn van omvang; het is niet de bedoeling dat de
vrijwilliger overspannen raakt, maar als deze te weinig te doen heeft kan hij of zij
zich misschien niet genoeg motiveren;
 er moet voldoende variatie zijn in de taken; afwisseling stimuleert en motiveert;
 er moet ruimte zijn voor zelfstandigheid bij het plannen en uitvoeren van taken;
 gegevens over het uitvoeren van de taak moeten gerapporteerd en geëvalueerd
kunnen worden. Hoe duidelijker de taken en hoe duidelijker en concreter de
doelen, hoe makkelijker je kunt evalueren.
Bij het maken van een taak- of functieomschrijving stel je jezelf een aantal vragen:
 wat is het doel van de taak of functie ?
 wat zijn de bevoegdheden en verantwoordelijkheden ?
 wat is de plaats in de organisatie ?
 komt er leiding geven aan te pas ?
 wat zijn de belangrijkste activiteiten of taken ?
 welke taken komen minder vaak voor ?
 wat zijn de belangrijkste contacten die iemand heeft ?
 wat zijn de belangrijkste werkomstandigheden ?
‘Document1’, GV, 2011, p. 24
Stichting Lodewijk de Raet
Beweegredenen om zich als vrijwilliger in te zetten
Bij het toekennen van taken is rekening houden met de ambities en motieven van
vrijwilligers een cruciaal punt. En die motieven of beweegredenen durven nogal eens
te verschillen…
Tijdens een cursus 'Vrijwilligers begeleiden' (in het voorjaar van 2002) leidde een
brainstorm tot onderstaande opsomming van motieven of beweegredenen om zich
vrijwillig te engageren. Altruïsme en opportunisme gaan hierbij duidelijk hand in hand.
 bijleren - horizon verruimen
 je staat achter doel of visie/mandaat
van de organisatie en kan hiermee je
eigen ideeën uiten.
 sociaal contact
 ontspanning
 u nuttig maken - iets goed doen "helpen"
 tijdverdrijf - te veel tijd
 imago versterken - eigen "ik"
 zelfvertrouwen, persoonlijkheid
versterken
 voor 't groepsgevoel
 om een lief te vinden
 sleur doorbreken
 troost want sociaal contact / een
verdriet verwerken
 religieuze redenen
 werkzoekend en vaardigheden willen
blijven gebruiken
 (brug)gepensioneerd en actief willen
blijven
 kennisoverdracht
 idealisme
 contrast met beroepsmatig leven "warmere, softe sector"
 een soort onthaasting
 multiculturele interesse
 voor de financiële vergoeding
 erkenning en waardering
 "liefdadigheid" - paternalisme
 zinvolle tijdsbesteding
 waardering
‘Document1’, GV, 2011, p. 25






























iemand anders helpen
financiële reden
therapeutisch
verrijkend door o.a. vorming
eigenbelang
dankbaarheid
zelfontplooiing
gebruik van eigen talent
zorg dragen voor
plezier
vriendschap
contact / nieuwe mensen leren
kennen
gebruik eigen talenten
zin van ervaringsuitwisseling
zelfontplooiing
bijdrage leveren
samen iets realiseren
geloof in zinvolheid van het project
erkenning / status
tijdsbesteding
zinvolheid
daginvulling (bezigheid)
bevorderen van sociale contacten
iets kunnen betekenen voor anderen
iets bijleren
interesse
vanuit een leegte
om erkenning te krijgen
als bijverdienste
sociaal contact
Stichting Lodewijk de Raet
Wanneer we deze motieven wat systematiseren en samenbrengen met wat we in de
literatuur terugvinden, kunnen we volgende verlangens van vrijwilligers onderscheiden:
Overgenomen uit: Vrijwilligers aantrekken is een kunst (2002). Provinciale Steunpunten
Vrijwilligerswerk en het Punt vzw.
… een zinvolle activiteit (is erg ruim te interpreteren)
 hij/zij wil een verschil kunnen maken
 concrete resultaten... weten waartoe de inzet leidt
- vb. een degelijke cursus vegetarisch koken organiseren, minder mobiele
mensen vervoeren,...
 contacten
 een plezante samenwerking met mede-vrijwilligers, professionelen
 sociale contacten uitbouwen
- andere mensen leren kennen
- iets nuttig willen doen voor anderen
 sociaal isolement doorbreken
- mensen ontmoeten
- een partner tegen het lijf lopen
 nuttige contacten opbouwen
- met het oog op de eigen loopbaan
- met het oog op persoonlijke ambities
- ...
 energie kunnen kwijtraken op een zinvolle en positieve manier
 talenten kunnen inzetten
- talent aanbieden
- talent ontdekken
- talenten en capaciteiten ontplooien
- experimenteren
 vaardigheden
- ontdekken
- aanleren/ontwikkelen/bijschaven
… duidelijkheid over wat van hem/haar verwacht wordt
 duidelijke en concrete taken
 ondersteuning in de uitvoering van de taken
 kansen tot zinvolle inzet
… inzet op maat
 'vast stramien' flexibiliteit
- vb. ik kom elke donderdag, of ik kom als het nodig is/past,...
 repetitieve taken en/of routine versus afwisselende taken
- vb. enkel folders vouwen versus hele mailing klaarmaken en opvolgen
- vb. enkel afwas doen versus samenstellen menu, eens koken, dan weer tafel
dekken,...
 denkwerk versus doe-werk (of combinatie)
 permanente inzet versus occasionele inzet (of combinatie)
 rekening houdend met de persoon/het type vrijwilliger zelf
… een plaats binnen het geheel




waardering voor de inzet
begeleiding in het vrijwilligerswerk
ondersteuning (materieel en immaterieel)
inspraak
‘Document1’, GV, 2011, p. 26
Stichting Lodewijk de Raet
Vrijwilligers rekruteren
Overgenomen uit: Verstraete, C. (1994). Rekruteren. Brussel: Rode-Kruis Vlaanderen.
Bezint eer ge begint
 Wat is ons imago, hoe zijn we gekend?
 Voor welke taken zoeken we vrijwilligers?
 Wat hebben we te bieden?
 Hoe ziet ons werkgebied eruit?
 Welke voorzieningen zijn er waarop we een beroep kunnen doen?
Het doel
 Voor welke taak zoeken we vrijwilligers?
 Hoeveel vrijwilligers zoeken we?
 Binnen welke termijn?
De doelgroep
 Wie moeten we aanspreken? Wie is geschikt? Het profiel?
 Waar vinden we zulke mensen?
De boodschap
 Wat gaan we vertellen?
 Hoe zullen we het formuleren?
De communicatiekanalen
 Welke weg zullen we kiezen?
Mensen mondeling aanspreken?


persoonlijk?

in groep?

via tussenpersonen?

Mensen schriftelijk aanspreken?

De media gebruiken?
Het onthaal
 Hoe gaan we de kandidaten onthalen?

Een eerste reactie.

Kennismaking tijdens een eerste gesprekje.

Het oriënteringsgesprek :
- onderwerpen die erin aan bod komen
-
wie voert het gesprek ?
-
waar vindt het plaats ?
‘Document1’, GV, 2011, p. 27
Stichting Lodewijk de Raet
-
wanneer ?
-
de beoordeling van de kandidaat.
 Hoe verzorgen we het onthaal in de afdeling?
De evaluatie
 Is ons doel goed geformuleerd?
 Wie houdt alle gegevens bij voor een verslag?
Het draaiboek
 Wie doet wat, wanneer, hoe?
 Met welke middelen (de begroting)?
De uitvoering
 Aan de slag!
‘Document1’, GV, 2011, p. 28
Stichting Lodewijk de Raet
Overzicht wervingstechnieken
Overgenomen uit: Vrijwilligers aantrekken is een kunst (2002). Provinciale Steunpunten
Vrijwilligerswerk en het Punt vzw.
1. website vrijwilligerswerk
 www.vrijwilligerswerk.be
2. "klassieke technieken"
Kunnen gebruikt worden om vrijwilligers aan te trekken, om promotie te voeren voor de
werking zelf, om activiteiten aan te kondigen
 artikel in krant, weekblad, tijdschrift
 folders
 media-boodschap
- radio-interview
- televisiereportage
 advertenties
 rolkrant/teletekst
3. "simpele" technieken
Middelen die niet veel materiële ondersteuning vereisen
 persoonlijke gesprekken
- face-to-face
- met behulp van tussenpersonen
- collectieve voorstelling
 oproep op het prikbord
 voorstellingsronde
4. "het oog wil ook wat" technieken
Middelen die aantrekkelijk ogen en interesse opwekken.






advertentie in metro/openbaar vervoer/publieke plaatsen
affiches
diamontage/rollerscreen
video
vrijwilligerstentoonstelling
vrijwilligersmonument
5. 'piek'technieken
Aantrekken binnen een ruimer kader, evenement, activiteit, …









zoektochten (wandelzoektocht, fietszoektocht)
ontmoetingsdagen
open-deur-dagen
ontbijt voor mensen met vrije tijd
bezoek plantentuin
boottocht
een actie in de buurt van de werking
een pannenkoekenslag/wafelverkoop/tombolaverkoop binnen de werking
brievencampagne
‘Document1’, GV, 2011, p. 29
Stichting Lodewijk de Raet
6. "we trekken er op uit" technieken
Het aantrekken gebeurt door op pad te gaan




promotiekaravaan
on-the-road-show
picnic bij de buren
marktkramerij
7. projectmatige technieken
Vrijwilligerswerk koppelen aan andere activiteiten/instanties binnen een bepaald,
afgebakend project








vormingsinitiatieven
contacten met scholen
peterschap door een bedrijf
kunstproject
uitwerken van een concreet
project dat een eigen dynamiek op gang brengt
de vier seizoenen: thematische aanpak
deelname aan infobeurzen
8. koppeltechnieken
Op het getouw zetten van samenwerking, verruimen van het eigen draagvlak




samenwerking met bedrijven
(regionale) samenwerkingsverbanden
contacten met lokale overheden,
de vrijwilligerslink
9. ludieke technieken
Creatieve en eenmalige initiatieven om het vrijwilligerswerk in de kijker te plaatsen




een zang- of karaokewedstrijd voor vrijwilligers
een vriendschappelijke match tussen vrijwilligers/bezoekers/professionelen
publiceren van het vrijwilligerskookboek
wedstrijd: vrijwilligers in actie (foto's), verzamelen van vrijwilligerscitaten,
anekdotes,...
10. outing technieken
De werking en/of vrijwilligers fungeren als aanspreekpunt, zijn herkenbaar
 zakken met bedrukking
 outfit voor de vrijwilligers: pet, badge, ...
 scheurblokken
11. toekomsttechnieken
 netwerken opbouwen
 virtueel vrijwilligerswerk
‘Document1’, GV, 2011, p. 30
Stichting Lodewijk de Raet
De ‘+2 methode’
Deze methode kwam tot stand om een organisatie te helpen om nieuwe
bestuursvrijwilligers voor hun afdelingen te vinden. De methode kan echter zeer
makkelijk vertaald worden naar het vinden van alle soorten nieuwe vrijwilligers.
‘Document1’, GV, 2011, p. 31
Stichting Lodewijk de Raet
‘Document1’, GV, 2011, p. 32
Stichting Lodewijk de Raet
‘Document1’, GV, 2011, p. 33
Stichting Lodewijk de Raet
Wat wil de kandidaat-vrijwilliger weten?
Overgenomen uit: Vrijwilligers aantrekken is een kunst (2002). Provinciale Steunpunten
Vrijwilligerswerk en het Punt vzw.
Vaak bekijken we alles wat we doen, teveel vanuit het standpunt van de
vrijwilligerswerking zelf. Om activiteiten en plannen om vrijwilligers aan te trekken iets
kritischer te bekijken, is het wel eens aangewezen om het geheel vanuit de positie van
een kandidaat-vrijwilliger te bekijken.
Gemakkelijker gezegd dan gedaan ? Nee hoor... gewoon even de vragen
beantwoorden en je bent weer een eind op weg.
Wat gaat er in het hoofd van de vrijwilliger om ?
Om deze vragen te beantwoorden, neem je even afstand van je positie binnen de
eigen werking en probeer je de vragen objectief en naar jou waarheid in te vullen.
Ben je te 'vast' geplakt aan de werking ? Vraag dan eens aan je partner, tante,
grootoom, ... om deze vragen voor jou te beantwoorden.
Waarom zou je zelf vrijwilligerswerk gaan doen ?
 wat maakt het voor jou interessant ?
 wat zijn de vragen die je je zou stellen als je een vrijwilligersvacature ziet ?
 zal ik passen binnen de werking ?
 zullen andere vrijwilligers mij accepteren ?
 zal ik voldoende informatie krijgen om mijn taak naar behoren uit te voeren
 moet ik ervaring hebben, lid zijn,...
 .......
Welke voorwaarden moeten er zeker worden ingelost ?
 op het vlak van inzet
- moet ik iets speciaal kennen, kunnen, ...?
 op het vlak van tijdsbesteding
- zal ik steeds beschikbaar moeten zijn ?
- is een flexibele regeling mogelijk ?
 op het vlak van waardering ?
 op het vlak van taakinhoud
- kan ik zelf mee bepalen hoe ik de taak invul ?
- zal er rekening gehouden worden met mijn sterke punten?
Wat maakt volgens jou de aantrekkingskracht uit van een vrijwilligerswerking ?
(rangschik naar prioriteit)
 de inhoud
 de contacten
 de mogelijkheden voor jezelf
 het feit dat er met een bepaalde doelgroep wordt gewerkt
‘Document1’, GV, 2011, p. 34
Stichting Lodewijk de Raet
 het feit dat men er heel wat ervaring kan opdoen
Wat verwacht je minimaal van de vrijwilligerswerking ?
 een opleiding ?
 een goede inwerking ?
 inspraak ?
 openheid ?
 ....
Op basis van deze vragen kun je dus bepalen wat je tijdens je wervingsacties zoal in je
‘boodschap’ kunt steken, maar natuurlijk ook wat je in je onthaal kunt vertellen én wat
je best ‘waar maakt’ in de concrete werking.
‘Document1’, GV, 2011, p. 35
Stichting Lodewijk de Raet
Deel 3 Selecteren en evalueren van vrijwilligers
‘Document1’, GV, 2011, p. 37
Stichting Lodewijk de Raet
De praktijk van het selecteren en evalueren van vrijwilligers
Selecteren, gebruikelijk?
In de meeste publicaties over vrijwilligersmanagement en -beleid wordt de selectie van
vrijwilligers aanbevolen als vorm van kwaliteitszorg. Of je als organisatie al dan niet
vrijwilligers selecteert, is vooral van twee zaken afhankelijk.
1. Het soort vrijwilligersorganisatie
In organisaties die behoren tot het autonoom vrijwilligerswerk zal men minder snel
geneigd zijn om vrijwilligers te weigeren. Hiermee samenhangend is het in sociaalculturele verenigingen, jeugdverenigingen, de lokale amateursport, enzovoort vaak
absoluut ‘not done’ om kandidaat-vrijwilligers met een selectieprocedure te
confronteren.
Dit wil niet zeggen dat er in autonome vrijwilligersorganisaties nooit tot ‘selecteren’
wordt overgaan. Zo zijn de bestuurdersverkiezingen vaak wel een vorm van selectie –
als er zich ten minste meerdere kandidaten aandienen. Een tweede voorbeeld van
selectie in het autonome vrijwilligerswerk is de evaluatie die soms plaatsvindt voordat
een vrijwilliger een bepaalde functie gaat uitvoeren, bv. de functie van lesgever,
kadervormer, hulpverlener …
Ook in het vrijwilligerswerk dat dient om bepaalde doelgroepen, bijvoorbeeld exgedetineerden, psychiatrische patiënten, werkzoekende jongeren en andere
kwetsbare groepen van nuttige en leerrijke vrijetijdsbesteding te voorzien, doorlopen
kandidaat-vrijwilligers zelden een selectieprocedure.
In de gezondheidszorg, de hulpverlening en andere vormen van ‘ingebouwd
vrijwilligerswerk’ is selecteren al sneller aan de orde. De selectieprocedure maakt er in
principe deel uit van de wervingsstrategie.
2. Het spel van vraag en aanbod
Als er een hoge nood is aan vrijwilligers en een slechts een beperkt aantal kandidaten
zijn we minder geneigd om te gaan selecteren. In de omgekeerde situatie, wanneer er
meer kandidaat-vrijwilligers zijn dan beschikbare plaatsen kan men wel gaan
selecteren.
Lange of korte procedures
Overgenomen uit: Met vrijwilligers sporen is een kunst. (2004). Provinciale Steunpunten
Vrijwilligerswerk en het Punt vzw.
De selectiewerkwijze bestaat uit de opeenvolgende stappen die je zet om uiteindelijk
een keuze te kunnen maken. Je kan het aantal ‘filterniveaus’ zelf bepalen, wat dan tot
een langere of korte procedure leidt.
Voorbeeld langere procedure:
 algemene informatiesessie voor alle mogelijke belangstellenden
 persoonlijk uitgenodigd worden voor een gesprek? Vul een formuliertje in
 individueel gesprek om te peilen naar de interesses van de vrijwilliger
‘Document1’, GV, 2011, p. 39
Stichting Lodewijk de Raet
 meedelen extra criteria waarvoor de vrijwilliger desgevallend bewijsstukken moet
tonen (medische schifting, attest goed gedrag en zeden, rijbewijs, attest EHBOcursus,...)
 vormingsweekend (of vormingsavond)
 bespreking van de vorming
 uiteindelijke gesprek met de kandidaat
 ...
Voorbeeld kortere procedure:
 individueel gesprek, informeel
 bespreking van de kandidaat met de hoofdverantwoordelijke, of met andere
vrijwilligers
 beslissing tot inschakeling
Langere of kortere procedure?
Laat je keuze beïnvloeden door deze suggesties:
 Een lange selectie is maar zinvol als het de moeite waard is voor zowel organisatie
als vrijwilliger, bijvoorbeeld als de vrijwilliger er ook iets van opsteekt, het perspectief
krijgt op een degelijke taak, een opleiding,...
 Let op de redelijkheid en het evenwicht: laat je procedure mee bepalen door de
uiteindelijke taakinhoud
 Heb je weinig tijd of middelen om de selectie tot een goed einde te brengen, kies
dan eerder voor een korte procedure.
 Kies je voor een lange procedure, let er dan op dat het niet eindeloos lang duurt,
en geef regelmatig feedback om iemand niet eindeloos mee te slepen.
➞ Tip: Lang staat niet per definitie gelijk aan beter!
‘Document1’, GV, 2011, p. 40
Stichting Lodewijk de Raet
Selecteren en evalueren van vrijwilligers: de informele variant
Laat een selectie organisch verlopen. Zorg hierbij voor verschillende
gespreksmomenten waarin het voor jezelf én voor de kandidaat-vrijwilliger een
evidentie wordt of deze wel of niet geschikt is voor een (al dan niet specifiek) vrijwillig
engagement.
Het komt er eigenlijk op neer dat er doorheen de gesprekken een vorm van
‘zelfselectie’ kan plaatsvinden.
Thema’s in de selectiegesprekken:
 de organisatie
 missie en doelen
 soorten activiteiten
 doelgroepen
 aantal medewerkers
 beroepsstructuur
 de kandidaat-vrijwilliger
 beroepssituatie
 ervaring
 kennis en vaardigheden
 interesses inzake vrijwilligerstaken?
 hoeveel tijd wil de persoon ter beschikking stellen?
 het vrijwillig engagement
 welke taak in functie van welke activiteit (wat?)
 criteria waaraan de invulling van de taak best voldoet (hoe?)
 wanneer?
 hoe vaak?
Selectie en opvolging
Na de eerste ‘zelfselectie’ gaat de kandidaat-vrijwilliger als vrijwilliger aan de slag. Op
dat moment wordt opvolging van cruciaal belang en kan via coaching een tweede
‘zelfselectie’ geïnitieerd worden.
Thema’s van een opvolgingsgesprek:
 zijn de verwachtingen in overeenstemming?
 levert het vrijwillig engagement voldoening op?
 verloopt de samenwerking naar wens?
 moeten er zaken worden bijgestuurd?
Evalueren via goede feedback
Het evalueren van vrijwilligers gebeurt in nogal wat vrijwilligersorganisaties op een vrij
informele manier. Heuse functioneringsgesprekken kunnen, maar hoeven we niet te
stimuleren.
Wél uitermate belangrijk – als minimale evaluatieprocedure - is dat er geregeld
feedback wordt gegeven. Twee aandachtpunten hierbij:
 positieve feedback mag niet vergeten worden
 negatieve feedback moet vaardig aangepakt worden
‘Document1’, GV, 2011, p. 41
Stichting Lodewijk de Raet
Werken met criteria bij het selecteren van vrijwilligers
Overgenomen uit: Met vrijwilligers sporen is een kunst. (2004). Provinciale Steunpunten
Vrijwilligerswerk en het Punt vzw.
De zwaarte van criteria varieert afhankelijk van de taken en verantwoordelijkheden.
Welke leidraad je volgt om dat te bepalen, is vrij natuurlijk, maar we geven enkele
suggesties:
 Stel ‘zwaardere criteria’ op voor regelmatige dan voor randvrijwilligers die af en
toe, of op occasionele basis komen meewerken
 Stel criteria op die evenwichtig zijn met de moeilijkheidsgraad van de taak,
bijvoorbeeld door hogere eisen te stellen aan bestuursvrijwilligers dan aan
uitvoerende vrijwilligers, door van een natuurgids kennis te vragen over de natuur
 Laat de voorwaarden ook afhangen van de doelgroep die je wenst te bereiken, wil
je bijvoorbeeld nieuwkomers inschakelen, laat de perfecte taalbeheersing van het
Nederlands dan achterwege, zoek je trainers voor de sportclub kan je wel
sporttechnische kennis of ervaring vragen...
 Stel specifieke criteria in het geval het taken betreft die een zekere ‘sensibiliteit’
vereisen, voorbeeld werken in de palliatieve zorg
➞ In één organisatie kan je verschillende criteria hanteren, afhankelijk van de taak.
Informeer daar goed over, zodat je achteraf geen proceduretwisten uitlokt.
Criteria: ze degelijk opstellen
Als je voorwaarden stelt is het niet de bedoeling het voor jezelf of de potentiële
vrijwilligers lastig te maken, wel om in te schatten of:
➞ de geïnteresseerden passen in de organisatie
➞ de kandidaten de taak zullen aankunnen
VRAAG 1: PAST DEZE PERSOON IN ONZE ORGANISATIE?
Je poogt te achterhalen of de kandidaat-vrijwilliger positief staat tegenover de
organisatie, en de missie of filosofie ervan volgt.
Wat?
Krijtlijnen vastleggen en bepalen aan welke voorwaarden de (vrijwillige) medewerkers
moeten voldoen om in te kunnen stappen:
 akkoord gaan met de doelstellingen van de werking
 akkoord gaan met de werkwijze, ...
 weten tot welke doelgroep de werking zich richt
Waarom?
Om de werking te beschermen.
➞ het is perfect mogelijk dat een persoon je organisatie amper kent, dat is geen reden
om hem te weigeren, wel een reden voor jou om de essentie van de organisatie uit
te leggen en te duiden
VRAAG 2: ZAL DE KANDIDAAT DE TAAK AANKUNNEN?
Wat?
‘Document1’, GV, 2011, p. 42
Stichting Lodewijk de Raet
Elke opdracht, elke taak omvat een aantal basiselementen. Die kan je omzetten in een
aantal objectiveerbare voorwaarden, m.a.w. door te bepalen wat iemand moet
kennen, kunnen en wat de houding moet zijn om de activiteit naar behoren te kunnen
vervullen.
➞ je kan ook uitsluitingscriteria opnemen, die tot doel hebben de werking, de
doelgroep of de vrijwilliger te beschermen.
Waarom?
Heeft men de juiste capaciteiten in huis om de taak naar behoren uit te voeren? Is de
persoon geschikt voor de taak? Hiermee doe je ook geen uitspraak over de vraag of hij
een goede vrijwilliger is. Wel of het de juiste man op de juiste plaats zal zijn.
➞ op de arbeidsmarkt bestaat een tendens om mensen te overvragen: er worden
zwaardere eisen gesteld dan eigenlijk nodig zijn voor de invulling van de taak. Waak
erover dat je geen dingen vraagt die eigenlijk niet nodig zijn.
VRAAG 3: IS HIJ ECHT BEREID TOT EEN VRIJWILLIG ENGAGEMENT?
Gekke vraag denk je misschien. Toch niet.
Wat?
Kan de persoon een engagement opnemen zoals je dat van vrijwilligers verwacht? Niet
iedereen heeft een goed zicht op de consequenties van vrijwilligerswerk.
Voorbeelden van criteria
Voorbeeld (uit het algemeen profiel van het Rode Kruis Vlaanderen)
 belangstelling hebben voor het Rode Kruis;
 bereid zijn om te handelen overeenkomstig de Fundamentele Beginselen;
bereid zijn om zich belangeloos in te zetten met de nodige verantwoordelijkheidszin;
 bereid zijn om voldoende tijd te investeren om zijn opdracht naar behoren te
kunnen uitvoeren;
 bereid zijn om de vereiste opleiding en bijscholing te volgen;
 bereid zijn om zich onbevooroordeeld en niet discriminerend te gedragen op basis
van ras, huidskleur, handicap, herkomst, leeftijd, geslacht, seksuele voorkeur,
godsdienst, politieke overtuiging of maatschappelijke status;
 in groep willen werken;
 bereid zijn om op een loyale manier met alle betrokkenen samen te werken;
 de Erecode ondertekend hebben;
 meerderjarig zijn.
Voorbeeld (uit de visietekst van Slachtofferhulp)
 Kennis en vaardigheden
➞ Luisterende houding
➞ Sociale en communicatieve vaardigheden
➞ Bereidheid tot zelfreflectie
➞ Kunnen samenwerken
➞ Omgaan met grenzen: naar zichzelf, het slachtoffer, de dienst
➞ Bereidheid tot leren
‘Document1’, GV, 2011, p. 43
Stichting Lodewijk de Raet
➞ Politieke, godsdienstige en ideologische neutraliteit: kunnen omgaan met
waarden en normen die anders zijn dan die van zichzelf
➞ Administratieve vaardigheden
 Persoonskenmerken
➞ Engagement
➞ Bij eigen slachtofferervaring kunnen stil staan en kunnen kijken naar eigen
verwerkingsproces
➞ Open en eerlijk
➞ Dynamisch
➞ Flexibel
➞ Motivatie
➞ Levenservaring/maturiteit
➞ Voorkomen
➞ Beroepsachtergrond
 Middelen en mogelijkheden
➞ Telefoon
➞ Zich makkelijk kunnen verplaatsen
➞ Tijd
➞ Kunnen deelnemen aan vorming
➞ Omgeving (gezinsleden) van de vrijwilliger is akkoord met engagement
➞ Meerderjarig
➞ Duur van het engagement: men verwacht een minimaal engagement van
één jaar
‘Document1’, GV, 2011, p. 44
Stichting Lodewijk de Raet
Mogelijke beslissingen bij de selectie van vrijwilligers
Overgenomen uit: Met vrijwilligers sporen is een kunst. (2004). Provinciale Steunpunten
Vrijwilligerswerk en het Punt vzw.
Beslissingen vanuit de organisatie
De organisatie is in de wolken en oordeelt positief
Dat is de eenvoudigste optie. De vrijwilliger kan een taak opnemen in jullie werking.
➞ het betekent niet omdat de vrijwilliger ‘ok’ is bevonden, dat je geen moeite meer
moet doen om hem degelijk in te wijden in de werking en in de taak.
➞ het betekent niet omdat je positief oordeelde, dat het de ‘perfecte’ persoon is:
misschien geef je bij de inschakeling meteen ook wat aandachtspunten mee?
➞ ook bij een positieve beoordeling kan je een proefperiode inlassen.
De organisatie is ontevreden en oordeelt negatief
Iemand afwijzen is niet zo prettig. Toch is het belangrijk om de vrijwilliger snel uit te
nodigen of op te zoeken om de beslissing mee te delen.
➞ wacht niet te lang, denk niet dat de vrijwilliger het ‘gesprek’ zal vergeten. Je wekt
alleen maar wrevel en schade aan de reputatie van de werking op.
➞ hoe duidelijker de procedure is geweest, hoe simpeler het zal zijn om de beslissing te
motiveren. Gebruik geen argumenten tegen de persoon als dusdanig, maar wijs op
zaken die je doen twijfelen of hij de taak zal aankunnen.
➞ misschien heb je nog wel een aantal taken in het vooruitzicht om de persoon in
kwestie toch nog op occasionele basis in te zetten. Maak dat meteen concreet
zodat men niet denkt dat je de mensen met een kluitje in het riet stuurt.
➞ verwijs eventueel door naar andere werkingen waarvan je weet dat ze ook op zoek
zijn naar vrijwilligers.
Aan mensen beloven dat je ze op een reservelijst zal zetten is geen goed idee. Je laat
hen in de veronderstelling dat ze de organisatie iets kunnen bieden, terwijl de
hoofdboodschap eigenlijk is: ‘donder op’.
De organisatie is onzeker en twijfelt
Ben je onzeker of het wel de geknipte persoon is voor de taak, overleg dan even met
enkele andere medewerkers, en als dat geen soelaas brengt dan kan je dat oplossen
door hem:
 in te schakelen bij de uitvoering van een deeltaak;
 te laten samenwerken met een meer doorwinterde medewerker, die het zelf ziet
zitten (en het geduld en capaciteiten heeft) om iemand mee op sleeptouw te
nemen, duo-werk
 een proefperiode te gunnen
➞ maak er een eerlijke proefperiode van, misbruik deze tijd niet om achteraf te
bevestigen ‘zie je wel, het zal niet lukken...’
‘Document1’, GV, 2011, p. 45
Stichting Lodewijk de Raet
Beslissingen vanuit de vrijwilliger
De vrijwilliger is in de wolken en oordeelt positief
Eenvoudig, als de organisatie hem ook ziet zitten, dan komt daar ongetwijfeld een
goede samenwerking uit voort.
Als de vrijwilliger enthousiaster is dan de organisatie, dan komt het er op aan de
redenen voor niet aanvaarding of twijfel op een duidelijke maar niet kwetsende manier
over te brengen.
De vrijwilliger is ontevreden en oordeelt negatief
Het is perfect mogelijk dat de vrijwilliger zelf afziet van een engagement. Je loopt dan
natuurlijk de kans dat hij je dat niet komt vertellen. Toch kan het interessant zijn om de
kandidaat te spreken om te peilen waarom hij eventueel niet geboeid is door de
werking.
➞ Iemand die niet instapt moet je niet op alle mogelijke manieren proberen te
overtuigen.
De vrijwilliger is onzeker en twijfelt
Ja, als de organisatie mag twijfelen, waarom de vrijwilliger dan niet?
Misschien helpt een stapsgewijze inschakeling. Vraag aan de vrijwilliger hoe hij denkt
de twijfel te kunnen overwinnen: door meer bedenktijd, of door even proef te draaien?
➞ Je kan aan de kandidaat-vrijwilliger natuurlijk ook de suggestie meegeven dat hij
over zijn ervaring praat met familieleden, kennissen en/of vrienden, die een
stimulerende of ontradende rol kunnen spelen in de inschatting die de vrijwilliger zelf
maakt.
‘Document1’, GV, 2011, p. 46
Stichting Lodewijk de Raet
Evalueren van de vrijwillige inzet
Overgenomen uit: Met vrijwilligers sporen is een kunst. (2004). Provinciale Steunpunten
Vrijwilligerswerk en het Punt vzw.
Evaluaties dienen om terug te blikken op handelingen en daden, met het oog op het
verbeteren van de dingen die minder liepen. Consequentie hiervan is dat je ook de
vrijwilligers evalueert.
In de context van het vrijwilligerswerk kan je heel wat zaken evalueren:
 De manier waarop de vrijwilligerswerking functioneert
➞ Geen noemenswaardige problemen? Niet teveel op de nek van één
vrijwilliger? Voldoende tijd om te ondersteunen? Genoeg materiaal
voorhanden om de vrijwilligers het goed te laten doen?
 De inzet van de vrijwilligers
➞ Blijft ons vrijwilligersbestand stabiel of merken we veel verloop?
➞ Zijn onze vrijwilligers nog voldoende gemotiveerd of merken we een dipje? Hoe
kunnen we hierop reageren?
➞ Zijn onze vrijwilligers tevreden bij ons?
 De taaktoewijzing en taakverdeling
➞ Delen we taken op een rechtvaardige en objectieve manier toe of zijn er soms
vrijwilligers die morren omdat ze steeds de lastige klussen moeten opknappen.
Geven we de plezante dingen niet te vaak aan onze ‘favoriete’ vrijwilligers?
➞ Kan de vrijwilliger zijn taak aan? Waar scoorde hij zwakker en hoe kunnen we
daarmee omgaan?
 De tevredenheid van ‘derden’ over de organisatie
➞ Krijgen we reacties over de inzet van onze vrijwilligers van buitenaf? Welke
reacties dan? Hebben we een sterke reputatie dankzij onze vrijwilligers?
➞ Zijn andere organisaties, lokale overheden, sponsors gemakkelijk bereid om
met ons in zee te gaan of is er teveel aarzeling? Waaraan ligt dat dan?
• Jezelf, als vrijwilligersbegeleider
➞ Ondersteun ik de vrijwilligers voldoende? Verdedig ik de vrijwilligerswerking
genoeg(intern/extern)? Welke maatregelen zijn er nodig om de werking
verder uit te bouwen, aantrekkelijker te maken,...?
Als je al deze elementen aan een beoordeling onderwerpt, ben je wellicht een tijdje
zoet. Een groot deel van het ‘beoordelingswerk’ doe je trouwens impliciet.
Voor het bijsturen van vrijwilligers biedt het klassieke ‘evaluatiesysteem’ niet altijd een
antwoord, omdat vrijwilligers er vaak niet het nut van inzien, het berispend kan
overkomen, een negatieve bijklank heeft, weerstanden oproept, het initiatief om te
evalueren vaak genomen wordt in geval van een probleem of crisis.
‘Document1’, GV, 2011, p. 47
Stichting Lodewijk de Raet
Feedback geven
Feedback geven is een van de belangrijkste communicatieve vaardigheden: naast
andere vaardigheden zoals duidelijk communiceren en actief luisteren. In deze tekst
houden we eerst een pleidooi om af te stappen van het begrip 'kritiek'. Daarna gaan
we in op het belang van feedback, besteden we aandacht aan de feedbackregels
die je kunt hanteren en aan hoe je kunt omgaan met weerstand tegen feedback.
De negatieve connotatie van 'kritiek'
"Uiting van afkeuring" is een van de betekenissen die Van Dale opgeeft voor het begrip
'kritiek'. Dat is ook de betekenis die de meeste mensen aan het woord geven: kritiek
krijgen is nooit leuk of heeft minstens altijd een negatief of minder leuk kantje.
Wanneer mensen kritiek krijgen, worden ze vaak een beetje angstig,
 omdat ze zich geconfronteerd weten met hun beperktheden (hoewel ze streven
naar perfectie),
 omdat ze zich onmiddellijk als totale persoon afgewezen voelen,
 omdat ze geen fouten willen maken, omdat ze de sympathie van anderen dreigen
te verliezen,
 omdat ze niet geleerd hebben hoe ze met kritiek kunnen omgaan.
Het gevolg is dat ze
 direct ontkennen : dat is niet waar, jij denkt dat...
 bagatelliseren : is dat zo erg ? waarover jij durft praten...
 op alle mogelijke manieren excuses aanbrengen
 de andere wijzen op zijn/haar fouten, de bal terugkaatsen…
Omdat de gever van kritiek uit ervaring – want ook een mens – weet dat kritiek angst
en weerstand oproept, zal hij/zij de kritiek vaak ook onrechtstreeks uiten, zal de kritiek
onhandige beschuldigingen inhouden en zal hij/zij de dingen onzeker of juist agressief
verwoorden… samengevat, alles doen waardoor de situatie alleen maar onduidelijker
wordt en de angst en weerstand nog toeneemt.
Feedback
Omwille van de negatieve connotatie van de term kritiek en de gevolgen die dit met
zich meebrengt, spreken we liever over 'feedback'.
Van Dale omschrijft 'feedback' als "informatieve reactie". Feedback is de naam van het
proces waarbij informatie teruggekoppeld wordt naar een systeem. In onze context is
dit systeem de mens, maar feedbackprocessen vinden we ook terug in andere
systemen, bijvoorbeeld in de elektronica. Na een meting van de temperatuur
informeert de thermostaat de verwarmingsketel dat het te warm of te koud is. De ketel
reageert en produceert naargelang de informatie minder of meer warmte. Cryptisch
gezegd, gebeurt het volgende: "een deel van de output van het systeem wordt
opnieuw in het systeem geïntroduceerd als informatie over die output" (Watzlawick,
1974, p. 25) .
In het Engelse begrip 'feedback' zit ook het woord 'voeden', wat per definitie een
positieve daad is. We voeden de persoon die feedback krijgt met informatie waarover
hij of zij zelf niet beschikt. Met feedback vertel je de ander hoe hij/zij bij jou overkomt,
welke invloed de ander op jou en op anderen heeft, wat je misschien liever anders zou
willen… Feedback is een communicatiemiddel waardoor de ander op de hoogte raakt
van dingen die hij/zij zelf niet beseft of kan beseffen. Naar aanleiding van die
informatie kan de ander zijn/haar gedrag in de gewenste richting aanpassen.
‘Document1’, GV, 2011, p. 48
Stichting Lodewijk de Raet
Het belang van feedback
Het belang van feedback wordt in talloze publicaties verduidelijkt met het 'Joharivenster'. Het model is genaamd naar de menswetenschappers die het model in 1955
ontwierpen: Joseph Luft en Hari Ingham. De kwadranten van hun schema verwijzen
naar vier gebieden van de persoonlijkheid, waarbij we persoonlijkheid – voor het
gemak, eenvoudig – definiëren als het geheel van waarden, motieven en
gedragingen (De Winne, 2000).
Johari-venster
bekend aan
jezelf
onbekend aan
jezelf
bekend aan
anderen
VRIJE
RUIMTE
BLINDE
VLEK
onbekend aan
anderen
VERBORGEN
GEBIED
ONBEKENDE
ZELF
Van Craen (1997, p. 125) beschrijft de kwadranten als volgt. "Elk van ons zit met deze
vier delen:
- De vrije ruimte: dat deel van je persoonlijkheid dat zowel aan jezelf als aan de
anderen bekend is (bv. ik weet van mezelf dat ik snel praat, en de anderen horen
dat ook wel).
- De blinde vlek: dat deel dat die gedragingen groepeert die je van jezelf niet kent,
maar die de anderen wel zien (bv. ik kijk vaak weg tijdens het gesprek, waardoor
de ander denkt dat ik niet in hem geïnteresseerd ben).
- Het verborgen gebied: hieronder zit alles wat ik wel weet van mezelf, maar dat de
anderen niet weten (bv. ik voel me onzeker over wat ik hier allemaal schrijf, maar
jullie weten dat niet).
- Het onbekende zelf: dat is het gebied van mijn persoonlijkheid dat noch bekend is
aan anderen, noch aan mezelf, en dat de psychoanalyse het on- of onderbewuste
zou noemen (ik kan geen voorbeeld geven, want ik ken het niet)."
Het Johari-venster wijst er ons op dat we slechts ten dele een open boek zijn voor
onszelf en voor anderen; dat we onszelf niet volledig kennen (blinde vlek); dat we een
deel van onze waarden, ideeën en gedragingen voor anderen verborgen houden
(verborgen gebied); dat een deel van onze persoonlijkheid door niemand gekend is
(onbekende zelf).
De kwadranten hebben voor een zelfde persoon niet altijd dezelfde grootte. De
context en de relaties waarin we ons op een bepaald ogenblik bevinden, bepalen de
omvang van de vier gebieden. De omvang van de kwadranten evolueren ook
naargelang de relaties vorderen. Wanneer we voor het eerst met iemand kennismaken
is de 'vrije ruimte' kleiner en is het 'verborgen gebied' groter.
Wat heeft het Johari-venster nu met feedback te maken?
Wanneer we ons in relatie met anderen in de open of vrije ruimte begeven, voelen we
ons het best. Hoe groter die ruimte, hoe fijner we ons voelen, hoe minder we een
rolletje moeten spelen, hoe minder de ander dingen over ons denkt die we zelf niet
weten. En feedback is een manier om de vrije ruimte te vergroten…
‘Document1’, GV, 2011, p. 49
Stichting Lodewijk de Raet
Johari-venster bij feedback
bekend aan
jezelf
bekend aan
anderen
onbekend aan
anderen
VRIJE
RUIMTE
VERBORGEN
GEBIED
onbekend aan
jezelf
BLINDE
VLEK
ONBEKENDE
ZELF
Wanneer je feedback geeft, verklein je de blinde vlek van de ander. Je geeft de ander
informatie waarover hij/zij misschien nog niet beschikt. Daarbij is de manier van
feedback geven wel van cruciaal belang (zie feedbackregels): anders is de kans reëel
dat de ander de goed bedoelde feedback opneemt als kritiek (zie hoger). Wanneer je
feedback geeft vergroot je ook je eigen vrije ruimte en verklein je jouw verborgen
gebied. Je benoemt immers dingen die je zelf wel weet (in dit geval over de ander),
maar tot nu toe nog niet kenbaar maakte. Bij feedback geef je dus niet enkel
informatie over de ander, maar ook informatie over jezelf.
Feedback kunnen we gebruiken in alle sociale situaties: op het werk, thuis, in de
vriendenkring, in cursussen… kortom, overal waar we de ander iets willen bijbrengen
over het effect dat hij/zij op jou of op anderen heeft.
Het effect van de ander op jou is natuurlijk niet altijd negatief geladen. De ander kan
ook positieve gevoelens bij jou teweeg brengen. Naargelang het effect zullen we
positieve of negatieve feedback geven. Beide vormen van feedback hebben hun
functie. We verduidelijken dit met een beeld: negatieve feedback werkt als een
deugddoende thee met citroen bij een zware verkoudheid; positieve feedback werkt
als puur genot van een koele pint bier bij warm zomerweer.
Feedbackregels
Goede feedback, of die nu positief of negatief geladen is, bevat vijf elementen.
1. je beschrijft het concreet gedrag van de ander
2. je beschrijft een gevoel bij dit gedrag: dat is wat het gedrag jou of anderen doet
3. je beschrijft eventuele gevolgen van dit gedrag
4. je beschrijft hoe je het anders zou willen zien
5. je geeft ruimte om te reageren
Essentieel is dat je het hebt over concreet (waargenomen) gedrag en niet over de
hele persoon en dat je ruimte laat om te reageren. De elementen 2 en 3 zijn van
belang opdat de ontvanger van feedback zichzelf kan overtuigen dat het gestelde
gedrag problematisch is. Met de beschrijving van hoe je het anders zou willen, neem je
actief deel aan het zoekproces naar alternatieven.
Feedback kan effectief of ineffectief zijn: afhankelijk van de kenmerken van de
uitgesproken feedback. Je merkt onmiddellijk dat deze kenmerken vooral te maken
hebben met de manier waarop je de feedback aanbrengt en minder met de inhoud
van de boodschap.
‘Document1’, GV, 2011, p. 50
Stichting Lodewijk de Raet
Effectieve feedback
Ineffectieve feedback
 beschrijft het gedrag dat heeft geleid
tot de feedback
 kenmerkt zich door oordelende
uitspraken
 is concreet of specifiek en liefst
gedetailleerd, maakt gebruik van
voorbeelden (zonder zich op de
voorbeelden te fixeren)
 is direct van gever aan ontvanger
 is algemeen of abstract
 sluit bij voorkeur in de tijd nauw aan
bij het gestelde gedrag
 heeft betrekking op zaken die al een
tijdje achter de rug zijn
 omvat de werkelijke gevoelens van
de gever over het gedrag, voor zover
dat relevant is
 gevoelens zijn verborgen, verkeerd of
verdraaid
 is duidelijk, zodat de ontvanger de
bedoeling begrijpt
 is niet gecontroleerd op duidelijkheid;
de gever veronderstelt duidelijkheid
 kenmerkt zich door (waar mogelijk)
een positieve toon
 legt de nadruk op negatief
commentaar, bevat vaak ‘maar(s)’
en geen positieve aanvulling
 biedt openingen voor een oplossing
of een alternatief
 fixeert op het probleem
 kenmerkt zich door 'voorlopigheid':
het zou wel eens kunnen dat ik mis
ben
 kenmerkt zich door een stellige
zekerheid: zo is het en niet anders
 de gever gebruikt ‘ik-boodschappen’
en neemt de verantwoordelijkheid
voor zijn gevoelens en reacties
 de feedback is verstopt achter
termen als ‘mensen’, ‘iedereen’ en
‘wij’
 is indirect, dat wil zeggen via anderen
Omgaan met weerstand tegen negatieve feedback
Kritiek geven roept weerstand op. Door de feedbackregels te hanteren werk je
weerstand verminderend, maar dan nog kan het zijn dat de ontvanger de feedback
niet accepteert.
De niet-acceptatie kan verschillende redenen hebben.
1. je bent niet duidelijk geweest
2. ontvanger erkent de feiten niet
3. ontvanger erkent het probleem niet
4. het is niet duidelijk hoe het probleem kan verholpen worden
5. er is geen oplossing voorhanden
Dit zijn stuk voor stuk drempels voor de acceptatie van de feedback. Je kunt er
systematisch op inspelen.
Afhankelijk van de reden of fase van acceptatie ga je andere technieken gebruiken.
1. je bent niet duidelijk geweest
- corrigeren, spoor duidelijk uitzetten
‘Document1’, GV, 2011, p. 51
Stichting Lodewijk de Raet
2. ontvanger erkent de feiten niet
- voorbeelden geven
- herformuleren
- verwijzen naar afspraken
3. ontvanger erkent het probleem niet
- schetsen van gevolgen, effecten…
- inroepen van principes, regels, visies…
4. het is niet duidelijk hoe het probleem kan verholpen worden
- doorvragen naar oorzaken
5. er is geen oplossing voorhanden
- samen oplossing zoeken
- brainstormen
- afspraken maken
Het is van belang te zien waar het schoentje knelt, want wanneer – bij wijze van
voorbeeld – de ontvanger de feiten niet erkent, heeft het ook geen zin om te werken
aan de erkenning van het probleem.
Tot slot
Meestal is feedback bedoeld om het gedrag van de ander bij te sturen, te veranderen.
Wel moeten we beseffen dat we de ander niet zomaar kunnen kneden, ook niet
wanneer we de feedbackregels efficiënt toepassen. De ander behoudt (bewust en
onbewust) altijd de vrijheid om al dan niet (en ook al dan niet bewust) rekening te
houden met de feedback. We kunnen hoogstens hopen dat onze feedback zoals wij
bedoelen bij de ander overkomt. Mensen zijn geen verwarmingsketels.
Bronnen

Berg (van de), J., Broek (van den), L., & Pijs, S. (1997). 360°-feedback als 'eyeopener', Utrecht: Kluwer Bedrijfsinformatie.

Broek (van den), L., Giessen (van der), R., & Oers-van Dorst, A. (2000). Performance
management. Alles over beoodelen, competenties, functioneringsgesprekken,
belonen en 360° feedback. Alphen aan den Rijn: Samson.

Craen (van), W. (1997). Omgaan met anderen, een communicatiekunst. Leuven:
Acco.

De Winne, A. (2000). Leiderschap en empathie. In VOCA-Training&Consult, Groeien
in leidinggeven. Kwaliteit en leiderschap. Leuven: Garant en CCV-VOCA.

Oomkes, F.R. (1995). Training als beroep, deel 2. Oefeningen in sociale vaardigheid.
Amsterdam: Boom.

Stichting-Lodewijk de Raet. (s.d.). Sociale vaardigheden. Niet-gepubliceerde
cursustekst.

Vandenbussche, A. (1995). Mondelinge mededeling tijdens een cursus
'functioneringsgesprekken', CCV-VOCA.

Watzlawick, P., Beavin, J., & Jackson, D. (1974). De pragmatische aspecten van de
menselijke communicatie. Houten/Diegem: Bohn Stafleu Van Loghum.
‘Document1’, GV, 2011, p. 52
Stichting Lodewijk de Raet
Deel 4 Motiveren en empoweren van vrijwilligers
‘Document1’, GV, 2011, p. 53
Stichting Lodewijk de Raet
Benaderen van de hedendaagse vrijwilliger
‘Document1’, GV, 2011, p. 55
Stichting Lodewijk de Raet
Duurzame motivatie, 5 bouwstenen
Gemotiveerde medewerkers zijn een basis voor een goed draaiende organisatie.
Motiveren heeft alles te maken met het creëren van enthousiasme bij medewerkers.
We spreken over duurzame motivatie wanneer mensen enthousiast blijven
functioneren. Belangrijk hierbij is dat mensen zich vrij voelen in hun handelen, uit zichzelf
in beweging komen.
Een inspiratiebron vinden we bij Deci & Ryan die zich met hun zelfdeterminatietheorie
richten op het creëren van werksituaties die duurzame motivatie mogelijk maken. Zij
geven 3 bouwstenen aan: competentie, autonomie en verbinding als 3 basisbehoeften
bij elke mens aanwezig. Daarnaast introduceren ze het begrip ‘autonome motivatie’
die we vertaald hebben in een 4de bouwsteen, het appèl op aspiraties en waarden. Tot
slot voegen we vanuit onze praktijk nog een 5de bouwsteen toe: waarderend
samenwerken. Deze is de spil die de andere bouwstenen ondersteunt.
Drie basisbehoeften
Deci en Ryan zien drie psychologische basisbehoeften die essentieel zijn voor ieders
persoonlijke groei, integriteit en welzijn: competentie, autonomie en verbondenheid.
Tegemoetkomen aan deze basisbehoeften is essentieel om tot autonome motivatie te
komen.
Competentie:
Invloed kunnen hebben op de omgeving, het gevoel hebben dat men de nodige capaciteiten
heeft en dat men die kan inzetten om goed werk te leveren. Een organisatie kan hieraan
voldoen door:
•
Te vertrouwen in wat de medewerker kan en positieve verwachtingen te uiten,
positieve feedback te geven;
•
Voor voldoende uitdagende taken te zorgen en leerkansen te bieden;
•
Te voorzien in vorming.
Autonomie:
Zelf keuzes kunnen maken, zelfstandig kunnen handelen.
‘Document1’, GV, 2011, p. 56
Stichting Lodewijk de Raet
Tips om hieraan tegemoet te komen:
•
Resultaten vooropstellen en tegelijk de medewerker het werk op zijn/haar eigen
manier laten doen;
•
Medewerkers verantwoordelijkheid geven en hen hierop aanspreken;
•
Medewerkers aanmoedigen om initiatief te nemen;
•
Zorgen voor actuele informatie en duidelijke communicatie via gekende en
toegankelijke kanalen.
Verbondenheid:
Positieve relaties met anderen, zich geaccepteerd en gewaardeerd weten door anderen
en omgekeerd.
Enkele tips om aan de behoefte aan verbondenheid tegemoet te komen:



Ervoor zorgen dat ieder zijn mening kan uiten en dat ernaar geluisterd wordt;
Ieders eigenheid laten respecteren;
Een sfeer van samen werken en samen leren (het belang van persoonlijke contacten).
Aspiraties en waarden:
Waarden en aspiraties geven toegang tot autonome motivatie omdat ze raken aan
wat we in ons hart belangrijk vinden. Hoe bewuster we ons zijn van onze waarden en
drijfveren, hoe meer we zin en betekenis kunnen geven aan ons leven en ons werk, en
des te hoger onze motivatie. De motivatie die hieruit voort komt is duurzaam omdat het
mensen bijvoorbeeld weerbaar maakt tegen minder gunstige arbeidsomstandigheden.
Zij kunnen aan waarden en aspiraties een betekenis ontlenen voor hun werk, en / of zijn
beter in staat bij het op zoek gaan naar een nieuwe job of een nieuwe job-invulling om
die in te vullen in functie van wat écht belangrijk voor hen is.
Waarderend samenwerken
Waarderend samenwerken is een manier om uitdagingen en problemen die voortdurend
opduiken in samenwerking aan te pakken. Het is dus veel meer dan bijvoorbeeld
complimenten geven en heel anders dan kritiek inslikken. We hebben ons geïnspireerd op
twee benaderingen die tot gelijkaardige conclusies komen:
Waarderend Onderzoek (Appreciative Inquiry) en Oplossingsgericht werken (Solution Focused
Approach). Beide benaderingen hebben gemeen dat ze werken met de volgende drie
elementen:
1. Het helder en scherp krijgen van een positief toekomstbeeld of gewenst alternatief.
2. Het onderzoeken van positieve ervaringen uit heden en verleden.
3. Het verkennen van enkele eerste stappen.
De waarderende manier van communiceren zien we als spil in het creëren van duurzame
motivatie. Hiermee bedoelen we niet dat waarderen een noodzakelijk voorwaarde is, maar wel
dat waarderend samenwerken elk van de vier andere pijlers ondersteunt.
‘Document1’, GV, 2011, p. 57
Stichting Lodewijk de Raet
Duurzame motivatie, een kwestie van cocreatie
Cocreatie is wat er gebeurt wanneer individuen, groepen of organisaties, die betrokken zijn op
een als complex ervaren uitdaging, samen oplossingen creëren die tegemoet komen aan een
algemeen belang. Het is een zelfsturend of hooguit gefaciliteerd proces waarbij zoveel
mogelijk alle stakeholders betrokken worden. Het is ook een vorm van organisatieontwikkeling
die bijdraagt tot een duurzaam draagvlak voor veranderingsprocessen omdat de verschillende
actoren zich samen buigen over een uitdaging en samen onderzoeken welke sporen of
activiteiten nodig zijn om met deze uitdaging om te gaan.
Bovendien voedt deze manier van werken ook de autonome motivatie van de verschillende
actoren. Zij voedt nl. de drie psychologische basisbehoeften die voor iedereen belangrijk zijn
volgens de zelfdeterminatietheorie van Deci en Ryan:
COMPETENTIE:
Deelnemers worden uitgenodigd om actief mee na te denken over uitdagingen. Deze
manier van werken doet beroep op hun kennis en inhoudelijke inzichten en versterkt de
perceptie van competentie. Reeds aanwezige hefbomen zoals krachten en ervaringen
om met deze uitdaging om te gaan worden expliciet benoemd en ingebracht. Het
procesmatig overleg dat onderdeel is van deze manier van werken stelt deelnemers
ook in staat nieuwe competenties te verwerven op het vlak van samenwerking en
communicatie.
AUTONOMIE:
De uitdaging en de doelstelling worden samen met de deelnemers vorm gegeven.
Gedurende het proces wordt er steeds van uit gegaan dat antwoorden bij de
deelnemers liggen, Zij geven niet alleen mee vorm aan de inhoud van het proces,
maar ook aan het verloop: de snelheid, de fasering, de planning. Deze manier van
cocreatieve vormgeving versterkt zodoende bij de deelnemers het gevoel impact te
hebben op hun omgeving. Ook weerstand krijgt een plaats omdat het beschouwd
wordt als een constructief onderdeel van het proces.
VERBONDENHEID:
Een cocreatief proces verhoogt de onderlinge verbondenheid van de deelnemers, de
verbondenheid tussen de deelnemers en de complexiteit van de uitdaging en de
context. Alles wat deelnemers inbrengen krijgt namelijk een plaats. Alle
belanghebbenden worden betrokken en de verkenning gebeurt met oog voor het
grotere geheel en het algemeen belang. Deelnemers worden geprikkeld om ook
relationele oplossingen te formuleren, op het vlak van bijv. samenwerking en
communicatie.
Ook ASPIRATIES en WAARDEN worden door deze benadering gevoed omdat deelnemers
deelgenoot worden in het formuleren van een “betere” toekomst.
‘Document1’, GV, 2011, p. 58
Stichting Lodewijk de Raet
Bij deze aanpak staat WAARDERING centraal omdat er van uitgegaan wordt dat alle nodige
competenties en inzichten bij de deelnemers reeds aanwezig zijn.
cocreatieve
context
‘Document1’, GV, 2011, p. 59
Stichting Lodewijk de Raet
Rol van de begeleider (m/v) bij het creëren van een motiverend klimaat
De begeleider speelt een vitale rol in het motiveren van de vrijwilligers en in het creëren
van een motiverend klimaat.
Om deze rol behoorlijk te vervullen dient de begeleider de eigenheid van elke
medewerker te erkennen en de motivatiebenadering te gebruiken die hier het best op
aansluit.
Hieronder volgen (slechts) enkele suggesties die je, als begeleider, kan gebruiken om
voor elk van de vrijwilligers een motiverend klimaat en een motiverende werkomgeving
te creëren.
1.
Formuleer naar uw vrijwilligers duidelijke verwachtingen en breng deze op een
effectieve manier over.
2.
Wees fair en consequent t.a.v. alle vrijwilligers.
3.
Neem duidelijke beslissingen, gebruik makend van een passende wijze van
besluitvorming.
4.
Ontwikkel de teamwerkgedachte.
5.
Integreer verwachtingen en betrachtingen van vrijwilligers in de doelen en de
belangen van de organisatie.
6.
Ken het eigene van elk van uw vrijwilligers en laat hen weten dat U hun eigenheid
begrijpt.
7.
Verwijder blokkeringen die tussen de vrijwilligers en hun werk bestaan.
8.
Maak ervaringen mogelijk die voor de medewerkers een uitdaging inhouden en
een kans op groei zijn.
9.
Kom op voor participatie en inspraak van je vrijwilligers in alle daarvoor geschikte
situaties.
10. Toon, waar mogelijk, erkenning van en vertrouwen in uw vrijwilligers.
11. Overtuig je ervan dat uw vrijwilligers het waarom van beslissingen en acties
verstaan.
12. Beloon gewenst gedrag.
13. Laat vrijwilligers zoveel mogelijk hun persoonlijk oordeel volgen.
14. Werk met uw vrijwilligers aan een verhouding gebaseerd op vertrouwen en
bereidheid tot helpen.
15. Laat vrijwilligers zoveel mogelijk controle over hun eigen werkomgeving
uitoefenen.
16. Wees voor je vrijwilligers een rolmodel.
Uitsmijter: de motivatiemythe
Als uitsmijter geven we hier nog een citaat mee uit Sprengers interessante publicatie
‘De motivatiemythe’.
‘Document1’, GV, 2011, p. 60
Stichting Lodewijk de Raet
Er zijn geen kant en klare antwoorden op de vraag “Hoe
krijg ik het voor elkaar, dat de medewerker iets doet, wat hij
uit eigen beweging niet wil doen?”.
Wanneer je wel zo’n antwoord geeft, blijf je steken op het
niveau van instrumenten, die als ‘techniek’ snel worden
doorzien en gedwarsboomd.
Referenties
Banks, L. (2002). Motivatie. TFC Trainingmedia.
Bekaert-Stanwick (s.d.). Voorwaarden om betrokkenheid te vergroten. Niet gepubliceerde slide.
Hambach, E. (2003). Vrijwilligers prikkelen is een kunst. Provinciale Steunpunten Vrijwilligerswerk en
Het Punt Brussel.
Herrebout, A. (s.d.). Motiveren van medewerkers. Niet-gepubliceerde cursustekst StichtingLodewijk de Raet.
Larock, Y. (2002). Feedback geven. In Vrijwilligers begeleiden, niet-gepubliceerde cursustekst,
Stichting-Lodewijk de Raet.
Larock, Y. (2003). Coaching: een extra voertuig in het vormingslandschap. Vorming, 18(4).
Sprenger, R. K. (2001). De motivatiemythe. Amsterdam: Prentice Hall.
Verreet, E. (2000). Resultaten van de Grote Vacature-enquête naar de ‘Nieuwe Waarden’.
Vacature (18/03/2000).
Vinke, R., & Schokker, J. (2001). Bindend motiveren. Reeks: MESO Focus. Alphen aan den Rijn:
Kluwer.
‘Document1’, GV, 2011, p. 61
Stichting Lodewijk de Raet
Participatief leidinggeven in het vrijwilligerswerk
Het denken rond participatief leidinggeven werd in een schema gegoten door
Tannenbaum en Schmidt. Het schema heeft nog altijd een grote actualiteitswaarde.
De onderzoekers plaatsten twee zaken tegenover mekaar als complementaire
componenten van het leiderschap, dat niet enkel door de leidinggevende wordt
opgenomen
mate waarin de verantwoordelijke
zijn AUTORITEIT gebruikt
mate van VRIJHEID voor de
vrijwilligers
leidershap volledig in handen
van VRIJWILLIGERS
leidershap volledig in handen
van VERANTWOORDELIJKE
meer sturing
meer participatie
De mate van participatie die je kan toelaten is o.a. afhankelijk van
-
je eigen leiderschapsvoorkeur
-
het eigen zelfvertrouwen (door
dingen uit handen te geven verklein
je de voorspelbaarheid van de
uitkomst)
-
grootte van de
onafhankelijkheidsbehoefte van de
vrijwilligers
-
bereidheid van de vrijwilligers om
verantwoordelijkheid te dragen
-
de mate waarin de vrijwilligers
graag instructies krijgen of graag vrij
zijn
-
de mate waarin de doelstellingen
duidelijk zijn
-
de mate waarin de vrijwilligers over
de nodige kennis en vaardigheden
beschikken
-
de mate waarin vrijwilligers gewoon
zijn om te participeren
-
de soort organisatie
-
de mate waarin de vrijwilligers
kunnen samenwerken
-
de situatie waarrond gewerkt wordt
-
de tijdsdruk
Waarom pleiten voor participatie?
-
het verhoogt de motivatie
-
het verhoogt de bereidheid om
veranderingen te aanvaarden
-
het verbetert de kwaliteit van de
beslissingen
-
het ontwikkelt de samenwerking
het bevordert de individuele
ontwikkeling
-
het leidt tot meer tevredenheid
-
het verhoogt de betrokkenheid
-
het geeft meer zekerheid
Bron: Herrebout, A. (1977). Gedragsmogelijkheden voor de leider. Niet-gepubliceerde
cursustekst Stichting-Lodewijk de Raet, naar Tannenbaum, T., & Schmidt, H. (1958). How
to choose a leaderschip pattern. In Harvard Bussiness Review, 36(2), p. 95 e.v.
‘Document1’, GV, 2011, p. 62
Stichting Lodewijk de Raet
De coachende stijl van begeleiden
Overgenomen uit: Larock, Y. (2003). Coaching: een extra voertuig in het vormingslandschap.
Vorming 18(4), 257-276.
In vogelvlucht overloop ik zes componenten die je in deze begeleidingsstijl kunt
onderscheiden.
1. Aandacht hebben door scherp waarnemen
Een coach behoort zo goed als alle verbale en non-verbale gedragingen van de
gecoachte waar te nemen . Deze aandacht, noem het alertheid, helpt de coach om
in te schatten of een interventie al dan niet gepast is, of een interventie ‘aankomt’, of
de coaching te snel of te traag gaat, enzovoort.
2. Respect tonen via communicatieve erkenning
Respect is een duur woord dat tastbaarder wordt in de praktijk van de
communicatieve erkenning. In zijn redevoering benoemde de kersverse KU Leuveneredoctor Prins Filip (!) erkenning als “de houding waardoor wij achting opbrengen voor
iemand, niet alleen omdat deze persoon in waardigheid gelijk is aan elke andere
mens, maar ook omdat hij of zij waardevolle eigenschappen bezit” (De Morgen,
5/2/02). Wanneer een coach de gecoachte communicatief erkent, krijgt de
gecoachte het gevoel dat hij of zij het recht heeft te denken wat hij of zij denkt en te
voelen wat hij of zij voelt .
3. Empathisch zijn door zich te verplaatsen
Empathie betekent dat je je inleeft in de ander. Brouwer (2002) vertelt op een
overtuigende manier hoe de techniek van de verplaatsing ons hierbij kan helpen. Je
verplaatsen komt erop neer dat je je zo letterlijk mogelijk in de schoenen van de ander
stelt. Je als coach verplaatsten, betekent dat je je luidop afvraagt hoe jij je in de plaats
van de gecoachte zou voelen in zijn of haar situatie; hoe jij je zou gedragen als je je in
dezelfde werksituatie of tussen dezelfde vrijwilligers bevindt. Omdat twee mensen zich
nooit voor de volle honderd procent op dezelfde golflengte kunnen stellen, kun je je
ook nooit volledig in de gecoachte kunnen inleven. De verplaatsingsoefening brengt
ons wel aardig in de buurt.
4. Balans vinden tussen gelijkheid versus ongelijkheid in de relatie
Deze eis roept de coach op een evenwicht te zoeken in zijn opstelling als gelijke of
ongelijke tegenover de gecoachte. Het is een illusie te denken – ook binnen het
traditionele vormingswerk – dat de gelijke positie bestaat. En zelfs als we menen dat
een ‘gelijkwaardige’ positie mogelijk is, blijft het altijd een beetje koorddansen.
Bijvoorbeeld op het vlak van de hoeveelheid kennis die je als coach al dan niet
inbrengt. De coach weet meestal van alles over het coaching thema en tegelijkertijd
wordt hij of zij geacht de ervaringen en al aanwezige kennis van de gecoachte
maximaal te benutten.
5. Balans vinden tussen directiviteit versus non-directiviteit
Ook moeilijk te hanteren is het continuüm met aan de ene pool de volledige zelfsturing
door de gecoachte en aan de andere pool de sturing door de coach. Wie verzint de
tussentijdse opdrachten? Stelt de coach enkel vragen of geeft hij ook antwoorden?
Wie bepaalt of het genoeg geweest is voor vandaag? Wie neemt het initiatief voor de
opvolging van de vorige sessie? Wie beslist waar de coaching plaatsvindt?... Allemaal
vragen die je in de ene of de andere richting kunt beantwoorden. Echt alles overlaten
aan de gecoachte zou wel een staaltje van zelfsturing zijn, maar dan is coaching
‘Document1’, GV, 2011, p. 63
Stichting Lodewijk de Raet
overbodig. En op het moment dat de coach alle verantwoordelijkheid voor de goede
gang van zaken zou opnemen, gaat de coach voorbij aan de eis van zelfsturing.
6. Intellectuele flexibiliteit
Intellectuele flexibiliteit wil zeggen dat de coach iedere sessie tegemoet treedt met
een open geest én deze open geest ook tijdens elke sessie in werking houdt.
Intellectuele flexibiliteit wil niet zeggen dat de coach al zijn of haar bagage tijdens de
coaching overboord gooit. Wel betekent intellectuele flexibiliteit dat de coach zich
bewust is van de eigen kaders en bereid is die in vraag te laten stellen. Kaders,
theorieën, opvattingen zijn altijd veralgemeningen die slechts juist totdat er iemand
met een voorbeeld of een feit komt dat niet strookt met het kader. In navolging van
Sartre (1996, p. 73 e.v) kun je spreken over de ‘progressief-regressieve houding’. De
progressie in de kennisontwikkeling bestaat erin dat we theorieën of verklaringen
ontdekken die op meerdere situaties van toepassing zijn. De regressie staat voor het
steeds teruggrijpen naar de concrete werkelijkheid of voor het blijven kijken naar de
concrete gebeurtenissen. Als we de regressieve stap over het hoofd zien, gaan de
kaders een eigen leven leiden. Dan is er eerder sprake van intellectuele starheid. Een
coach houdt altijd rekening met de concrete praktijksituaties van de gecoachte en
gaat na of het eigen referentiekader hieraan aangepast is.
Tot slot
Misschien laten de zes eigenschappen van de begeleidingsstijl zich nog het best
bundelen in de volgende boutade: tussen de coach en de gecoachte moet een
echte dialoog ontstaan . En sterk vereenvoudigend parafraseer ik Habermas als ik stel
dat voor een échte dialoog aan twee voorwaarden voldaan moet zijn (Kunneman,
1983). Eén, de gesprekspartners moeten elk een inbreng kunnen doen. Ze moeten
kunnen meepraten. Twee, de gesprekspartners moeten invloed kunnen uitoefenen op
het resultaat van het gesprek. In een plaatselijke afdeling van een vereniging kan de
voorzitter zeggen: "Deze vergadering beslissen we samen waar we dit jaar op uitstap
gaan". Omdat de collega-vrijwilligers kunnen meepraten, gaat de eerste voorwaarde
van dialoog zondermeer in vervulling. "Bokrijk". "Brugge". "Grotten van Han"… Van bij de
aanvang zit de voorzitter echter met Oostende als uitkomst in zijn hoofd en als het er op
aankomt, wordt het ook Oostende. Dit is een prototypisch voorbeeld van een situatie
waar in Habermas' optiek geen sprake is van een echte dialoog: omdat niet alle
gesprekspartners een evenwaardige invloed konden uitoefenen op het resultaat (er
dus niet voldaan is aan de tweede voorwaarde).
Bij coaching kunnen coach en gecoachte in dialoog gaan over alle inhouds- en
proceselementen. Een voorbeeld van dialoog op inhoudelijk vlak: de gecoachte
bepaalt zijn leerdoelen, maar als de coach meedeelt dat zij dit leerdoel om één of
andere reden niet belangrijk vindt, moeten coach en gecoachte samen tot een
oplossing komen. Een voorbeeld op procesniveau: als de coach voorstelt om via een
leesopdracht meer inzicht te verwerven over een thema en de gecoachte inbrengt
dat hij of zij tegen de volgende sessie geen leestijd heeft, zullen beiden overleggen
welke stap in het proces wel mogelijk is.
‘Document1’, GV, 2011, p. 64
Stichting Lodewijk de Raet
Structureren van coachende gesprekken
Overgenomen uit: Larock, Y. (2003). Coaching: een extra voertuig in het vormingslandschap.
Vorming 18(4), 257-276.
Gespreksstructuur
Schematisch ziet de KOETS©-structuur er als volgt uit.
KOETS©: structuur voor de coaching sessie
Koetjes en kalfjes
Overlopen van het proces
Elaboreren (volgens BIOLOB©-coaching traject)
Terugkomen op het proces
Sluiten
Coaching houdt meer in dan het af en toe aangaan van een losse babbel. Wel zie ik
de losse babbel als de eerste stap van ieder coaching gesprek. Over koetjes en kalfjes
praten bij het begin van de coaching sessie zorgt ervoor dat de relatie tussen coach
en gecoachte zich opbouwt of vlot hervat, dat eventuele stress voor de sessie afneemt
en dat coach en gecoachte op de hoogte geraken van elkaars stemming . Ook aan
het eind van iedere sessie, voer je een losse babbel die ogenschijnlijk los van de
coaching staat (in het schema: sluiten). “Heb je vandaag nog veel te doen?” is een
vraag die hier bijna altijd werkt.
Na de losse babbel aan het begin ga je het proces overlopen. Bij de eerste coaching
sessie start je die gespreksfase met een korte uitleg over de methode: over de principes
van coaching, over de werkwijze en over de opstelling van coach en gecoachte. Bij
de start van elke volgende sessie duid je de plaats van de sessie in het hele coaching
traject. Ook zeg je iets over het Doel, de Agenda, het Tijdbestek van de sessie en
kondig je aan dat de sessie waarschijnlijk eindigt met een Afspraak – vier elementen
die je met het letterwoord ‘DATA’ kunt onthouden (Van den Broeck, 2000, p. 116). Het
proces overlopen, klinkt in de praktijk ongeveer zo: “Dit is de tweede coaching sessie.
Vorige keer verkenden we vooral het thema. We kwamen tot drie leerpunten, waarbij
je voor het eerste leerpunt een opdracht meekreeg. Vandaag is het de bedoeling dat
je het gevoel hebt dat je met jouw eerste leerpunt alleen verder kunt. Eerst zullen we
kijken hoe de opdracht jou vergaan is. Daarna onderzoeken we hoe je wat je uit de
opdracht leerde ook in andere situaties kunt toepassen. We eindigen met een afspraak
over een nieuwe opdracht. De andere twee leerpunten laten we deze sessie nog even
buiten beschouwing.”
Ook voor het einde van iedere sessie is het raadzaam om even terug te komen op het
proces: te hernemen wat de plaats was van dit gesprek in het traject, afspraken te
herhalen, enzovoort. Het proces zowel aan het begin als aan het einde van de sessie
benoemen, zorgt ervoor dat de gecoachte door de bomen het bos blijft zien. Door het
proces te benoemen, breng je structuur aan in de veelheid aan informatie die door de
coaching vrijkomt. Bovendien geef je, door het proces telkens te duiden, tussen de
regels de boodschap dat de coaching geen vrijblijvende aangelegenheid is, dat je
samen met de gecoachte leerdoelen wilt realiseren.
De kern van ieder coaching gesprek is de elaboratiefase. Deze fase neemt ook het
overgrote deel van de tijd in beslag. Elaboreren staat volgens Van Dale gelijk aan
‘Document1’, GV, 2011, p. 65
Stichting Lodewijk de Raet
geestelijke arbeid verrichten. Dat is ook wat je elke keer opnieuw samen met de
gecoachte doet. De werkvormen en zeker de inhoud van de elaboratiefase zijn
afhankelijk van waar de sessie zich situeert in het coaching traject.
Het coaching traject
In principe doorloop je bij iedere coaching een traject. Doelbewust leren, gebeurt
immers niet met een vingerknip. Om dit traject te beschrijven en makkelijker te
onthouden gebruik ik de kapstok BIOLOB©.
BIOLOB©: structuur voor het coaching traject
Betrokkenheid op kwestie of thema
Identificatie huidige situatie (informatie + interpretatie)
Opties of concrete leerdoelen vooropstellen
Leerproces versterken
Opvolgen
Bijsturen / Bekrachtigen
In de bedenkingen die volgen, licht ik deze structuur slechts beknopt toe.
Deelnemers aan cursussen over coaching vragen wel eens: "Moeten we dit traject bij
coaching dan altijd volledig doorlopen?".
Een deel van de coaching literatuur pleit er alleszins voor het begrip coaching niet te
snel in de mond te nemen. Je kunt het als een vorm van purisme zien. Maar de garde
van strenge auteurs kan niet opboksen tegen het alledaagse gebruik van het begrip
coaching. Coachen is voor velen eenvoudigweg een synoniem geworden voor 'goed
begeleiden'. Ikzelf hel een beetje over naar de puristen: we mogen inderdaad niet alles
coaching noemen. Maar hoe overtuig je de mensen hiervan? Alleszins niet door te
zeggen: "Wat jij doet is geen coaching". Dan krijg je weerstand. De oplossing zie ik in het
gebruik van een onderscheid. Als we zouden gaan spreken over 'volbloed coaching'
en 'halfbloed coaching' , zijn er veel meer begeleiders die met opgeheven hoofd en
terecht mogen beweren dat ze met één van beide vormen van coaching bezig zijn.
Het onderscheid tussen beide vormen van coaching heeft vooral betrekking op de
mate waarin het coaching proces geëxpliciteerd wordt.
Bij de volbloed coaching benoemen de coach en de gecoachte dat ze in een
coaching proces betrokken zijn. De persoon die gecoacht wordt, weet dat heel
uitdrukkelijk, kiest ervoor, krijgt te horen dat coaching gericht is op het bereiken van
een leerdoel. In het geval van volbloed coaching doorloop je het BIOLOB©-traject op
een systematische manier: eerst de betrokkenheid op de thematiek uitklaren; dan
informatie opdoen over de huidige situatie; vervolgens de opties verkennen; enzovoort.
Een volbloed coaching neemt per definitie minstens twee sessies in beslag omdat je
tijdens een zelfde sessie onmogelijk al kunt opvolgen of evalueren wat de gecoachte
net geleerd heeft; laat staan, kunt bijsturen of bekrachtigen. Tijdens een volbloed
coaching gebruik je ook steevast de KOETS©-gespreksstructuur. Je mag dan
bijvoorbeeld niet de bedoeling van het gesprek vergeten te duiden. Ook indicatief
voor volbloed coaching is dat je er tijd voor vrij maakt in je agenda.
‘Document1’, GV, 2011, p. 66
Stichting Lodewijk de Raet
Halfbloed coaching is minder hard, maar daarom zeker niet minder waardevol! Bij
halfbloed coaching hou je minder uitdrukkelijk rekening met het BIOLOB©-traject, of
met de KOETS©-gespreksstructuur. Voor de gecoachte is het dan meestal minder
duidelijk dat hij of zij gecoacht wordt. Wel blijf je bij halfbloed coaching minimaal de
coachende interactiestijl inzetten. Omdat die interactiestijl, die je natuurlijk ook bij de
volbloed coaching inzet, volgens mij de belangrijkste component van coaching is,
weid ik er een afzonderlijke – volgende – paragraaf aan. Kort gezegd, draait het erom
dat je vertrekt vanuit de ervaring en het potentieel van de gecoachte; dat je in plaats
van zelf antwoorden te geven, goede vragen stelt; dat je oplet dat je niet permanent
zelf de begeleiding stuurt. Halfbloed coaching kan in twee minuutjes plaatsvinden,
bijvoorbeeld wanneer je de vraag stelt: "Hoe zou jij dat zelf oplossen?" Bij halfbloed
coaching doorloop je meestal slechts één of twee aspecten van het BIOLOB©-traject.
De volgende situatie illustreert dit.
Een medewerker doet zijn beklag over een collega die zijn afspraken niet nakomt.
Zonder verdere informatie over de huidige situatie vraagt de leidinggevende: "Hoe zou
je ervoor kunnen zorgen dat die collega beseft dat jij het daar lastig mee hebt?".
Medewerker: "Door het hem eens duidelijk te mailen".
Leidinggevende: "Zijn er nog andere mogelijkheden?".
Medewerker: "Euh… ja, dat jij er hem op aanspreekt… of dat ik hem aanspreek vóór
onze volgende vergadering". Leidinggevende: "Wat lijkt jou de beste manier om ervoor
te zorgen dat jouw collega écht gaat beseffen dat jij het er lastig mee hebt?".
Medewerker (na een korte stilte): "Waarschijnlijk dat ik er hem zelf over aanspreek?
Leidinggevende: "Mij lijkt het zinvol om dat eens te proberen. Is het oké als ik jou
binnenkort vraag wat het resultaat was?"
Medewerker: "Ja".
Essentieel in dit gesprek is de houding van de leidinggevende. Van het BIOLOB©-traject
hanteert de leidinggevende vooral de eerste 'O': de Opties verkennen. Als werkvormen
gebruikt de leidinggevende het gesprek en – op een iets of wat verdoken wijze – de
tussentijdse opdracht. Tussen de regels lees je: "Probeer het en breng verslag uit". In het
uitbrengen van het verslag zit de tweede 'O' vervat: het Opvolgen van het leerproces.
De beschreven situatie kenmerkt heel duidelijk de halfbloedcoaching. Het gebeurt als
vanzelf, tussendoor, niet gepland en is hierdoor verschillend van de volbloedcoaching.
Tegelijkertijd is het toch anders dan het leidinggevend of begeleidend gedrag waar
velen automatisch naar teruggrijpen: de vraag van medewerkers beantwoorden met
een suggestie blijft namelijk de meest natuurlijke reactie . Door een vraag terug te
stellen, ondersteun je de zelfsturing van de medewerkers; geef je hen de macht en ook
de verantwoordelijkheid om zelf oplossingen te verzinnen voor situaties die ze als
moeilijk ervaren.
‘Document1’, GV, 2011, p. 67
Stichting Lodewijk de Raet
‘Document1’, GV, 2011, p. 68
Stichting Lodewijk de Raet
Download