1 VRAGEN K. O. : ROME 1. GEEF DE PERIODISERING VAN ROME 1500-1200: middel-laat bronstijdperk (deel van Latium gemeenschap: Apennijnse cultuur) 1234: stichting van Rome (connectie Grieks-Trojaanse cyclus) 1000: eigenlijke begin van de geschiedenis van Rome, proto-villanovacultuur 10de-9de eeuw: proto-latiaal (pre-urbaan: dorpen autonoom, incineratiegraven) 9de eeuw-830: latiaal IIA: fossacultuur, inhumatie 830-770: latiaal IIB stedelijke structurering (villanovacultuur), woonzone + nieuwe neocropool (inhumatie, fossacultuur) 770-730: III: bewoning in vallei, lokale differentiatie, exclusieve inhumatie, legende sabbijnen 730-630: latiaal IVA: prinsengraven, Etruskische invloed, Griekse wereld 630-580: latiaal IV: urbane fase: monumenten, politiek-religieus-administratief centrum. Archaische beschaving 753-510: monarchie: koning-senaat-curiae-leger 630-510: Etruskische overheersing (invloek tot 3de eeuw) 510-27: republiek 510-264: vroege republiek (!!strijd plebejers-patriciers) 264-133: klassieke republiek politieke constitutie: macht senaat veroveren middellandse zee 133-78: broers Gracchus, Marius, Sulla crisis: einde buitenlandse expansie crisis: binnenlandse crisis ivm grootte van het rijk 78-44: Pompeius, Crassus, Caesar ineenstorting Republiek 44-27: 2de triumviraat (Octavianus, Antonius, Leppidus) ondergang 27-476: Keizerrijk 27-14nchr.: Augustus: uitbouw Keizerrijk 14-192: Principaat (territoriaal) 14-68: Julio-Claudius (Tiberius, Calligula, Claudius, Nero) 68-69: Vierkeizerjaar 69-96: Flaviers (Vespanianus, Titus, Domitianus) 96-192: Antonijnen: Adoptiekeizers (Nerva, Trajanus, Hadrianus, Antonius Pius, M. Aurelius, Commodus) ~ Late Keizerrijk 193-235 : Severidynastie (Sept. Severi, Caracalla, Macrinus, Elagabal, Alexander Severi) 235-268: Soldatenkeizers (Maximus Trax, Gordianus II, Philippus Arabs, Decius, Valerianus, Gallienus) 2 268-283: Donaukeizers (Claudius II Gothicus, Aurelianus,Tacitus, Florianus, Probus, Carus) 284 : begin Bas-Empire 284-476 : Dominaat : Keizers zijn absoluut (hervorming-administratie), staatsgodsdiensten 395: splitsing Romeinse Rijk 476: einde West-romeinse rijk 1453: einde Oost-romeinse rijk vs 600: Westen: invasie Langobarden Oosten: mislukte reconquista Juvianus 3 2. GEEF DE LITERAIRE EN ARCHEOLOGISCHE OORSPRONG VAN ROME - Literaire traditie: legenden: vorming traditionele versie stichting van Rome→ bijdrage van Grieken en Romeinen 1. 4de eeuw: stichting van Rome: toegeschreven aan een figuur Romulus (naam afgeleid van Rome zelf). Romulus is de zoon van Mars en Rhea Silva(=dochter van Numitor: koning van Alba longa) 2. grieken: oorsprong van Rome met afstamming Griekese held. 6de eeuw: verband tussen Rome en Aeneas(=Trojaanse prins), zoon van Aphrodite en Anchises. Aeneas kwam naar Italië nadat Troje verwoest werd. Zijn zoon/kleinzoon stichte Rome 3. romeinen: 3de eeuw: verhaal van Grieken met eigen traditie gemengd. Aeneas komt naar Latium, sticht Lavinium. Zijn zoon Ascanius sticht Alba Longa en dynastie van Selvie. Romulus: afstammeling na vele generaties: stichter van Rome Tussen 8ste en 2de eeuw wordt er door verschillende Romeinse schrijvers verschillende stichtingsdata aangegeven. In de 1ste eeuw werd 753 vChr. De canonieke datum en basis voor tijdsbereking : stichting van Rome werd synchroon geplaats met de stichtingsdatum van de Griekse steden in Zuid-Italië. -Historisch/Archeologisch 1500-1200:midden-laat bronstijd: Rome als Latium, deel gemeenschappelijke Apennijnse cultuur 1300-1200: vondsten van Laat-Myceense ceramiek in Rome 13de-12de eeuw: tradite van stichting van Latijnse Steden: connecties met GrieksTrojaanse cycli 1234: Errander als 1ste inwoner van Rome 1000: start eigenlijke geschiedenis van Rome (proto-villanovacultuur) 4 3. GEEF DE VERSCHILLENDE OPVATTINGEN OVER DE HERKOMST VAN DE ETRUSKEN 1. De opvatting van Herodotes (5de eeuw vCrh): die meent dat de Etrusken uit WestKlein-Azie (Lydie) afkomstig zijn. In de 13de eeuw vChr geimmigreerd waren naar Italië via de zee 2. De opvatting van Dionysios van Halikarnassos (1ste eeuw vChr.): volgens hem waren de Etrusken autochtone Itali. Deze theorie is waarschijnlijk, daarbij legt men nadruk op de continuiteit in de evolutie van de Villanovacultuur. 9de eeuw: naar de Etruskische beschaving vanaf 8ste eeuw: in dezelfde centra 3. Sommigen hebben ook de opvatting dat de Etruskische beschaving van de 7de eeuw resulteert uit de geleidelijke versmelting van de verschillende etnische elementen waar van de 2 belangrijkste - Villanovacultuur (950-525): ijzeren wapens, crematie - een grope van immigranten uit Klein-Azie die zich in de tweede helft van de achtste eeuw v Chr vestigden in Midden-Italië en er mogelijk een dominerende minderheid vormden (STUDENTENCURSUS: gebied, organisatie, expansie, ondergang, beschaving, invloed op Rome) 5 4. SCHETS DE ROMEINSE VEROVERINGEN VAN ITALIE 496: overwinning op Latijnse Liga; toch moest Rome er het foedus Cassianum mee aangaan (493) op voet van gelijkheid. 486: verdrag met Hernici. Beide verdragen waren gericht tegen de Sabellische bergvolkeren: Sabijnen, Aequi en Volsci (pogen zich in latium te vestigen). Rome als eenheidsstaat integreerde de veroverde gebieden in haar eigen territorium en werd aldus de sterkste stad van Latium. 396: inname van Veii (rijkste stad in Etrurie)door Camillus >> winst van een vruchtbaar gebied. ca.400: onderbreking Romes expansie door kelten die vanuit de Po-vallei raids uitvoerden. 390: nederlaag Rome bij Illiarivier >> inname Rome door kelten behalve het Kapitool. 378: bouw v/d grote Serviaanse stenen muur. Rome krijgt steun als verdediger van Centr.-Italië en ca. 350 domineert ze de omgeving (7 heuvels). 348: roofverdrag met Carthago tegen de contesterende Latijnse steden. 343-341: 1e Samnietische oorlog maar historiciteit wordt betwijfeld.( Latijnse liga in opstand) 340-338: Rome overwint Latijnse steden en ontbindt Latijnse Liga (beroven en aan Rome hechten)>> Rome grenst aan Campanië. Gevolg: 2e (327-304) en 3e (298-250) Samnietische (numeriek sterker, maar geen politieke samengang) oorlog: 327-304: in eerste fase nederlaag voor Romeinen wegens numerieke minderheid en strijd op 2 fronten: enerzijds tegen de Samnieten, anderzijds tegen de Etrusken, Sabijnen en kelten. 298-290: 295: overwinning op coalitie van kelten, Etrusken en Italische steden. 290: Samnieten moeten Rome als grootste macht erkennen. Gedurende deze oorlogen verdubbelen de legioenen (4) en werden legioenstructuren georganiseerd (30 manipulae en aangepaste bewapening). 285-283: De kelten worden te Arezzo en in Zuid-Etrurië verslagen 282-272: oorlog met Tarente >> onderwerping Z.-It. aan Rome. 265: afsluiting van verovering van Italië door inname van Volsinii. 6 5. SCHETS DE STIJD TUSSEN DE PLEBEJERS EN DE PATRICIERS In de vroege republiek (510-264) was het plebs nog niet homogeen; rijkste plebejers stonden econ. op zelfde niveau als patriciërs, die echter het bestuur monopoliseerden. Door oorlogen werden rijke plebejers belangrijker wegens hun levering van (zwaar gepantserde) infanterietroepen. Maar gros van het plebs was kleine boeren, ambachtslui en handelaars die in armoede (economische achteruitgang: hongersnood en schuldslaven) leefden >> strijd tegen patriciaat op 2 niveaus: standenstrijd tussen patriciërs en rijke plebejers voor politieke rechten( eisen medezeggenschap en juridische gelijkstelling). klassenstrijd: armen ijverden voor elementaire bescherming, landverdeling en oplossing v/h schuldenprobleem. Etappen van de constitutionele veroveringsstrijd 494: na secessio in montem sacrum (deelname aan een krijgstocht tegen de Aequi geweigerd en zich afgezonderd) kregen ze 2, later 10 tribuni plebis (volkstribunen) met onschendbaarheid, vetorecht, bijstand aan plebejers; waren voorzitters van het concilium plebis waarvan besluiten enkel geldig waren voor plebejers. 451: codificering van gewoonte- en strafrecht in de 12-tafelenwet door een commissie van decemviri. 445: lex Canuleia: opheffing huwelijksverbod patriciërs-plebejers, dus het opheffen v/d privaatrecht. grenzen tss. de standen. 367: leges Liciniae Sextiae: schuldenverlichting plebs, beperking van ager publicus (bezit van staatsland) voor patriciërs, consulaat voor plebs. 300: lex Valeria: hoge magistratuur en priesterschap voor plebs. 287: lex Hortensia: plebiscita ook geldig voor patriciërs. Tribuni plebis werden magistraten cum imperio en kregen zetel in de senaat; ook verhelping schuldenprobleem. GEVOLG: ontstaan nobilitas (patr.+pleb.). Het republikeins staatsbestel was gevestigd in 1e helft 3e eeuw. Formeel: democratie met soevereine macht voor volksvergaderingen; praktijk: macht geneutraliseerd door coalities van leidende plebejers en patriciërs. Dus oligarchisch karakter, maar viel zelf uiteen door rivaliserende factiones. 7 6. CRISIS EN ONDERGANG VAN DE REPUBLIEK a. politieke geschiedenis Burgeroorlogen als gevolg v/d problemen, ontstaan door de expansie en onopgelost gelaten door de senaat >> republiek gaat geleidelijk ten onder en een keizerrijk wordt gevestigd. Resultaten v/d strijd: rijk kende een grote expansie en creatie van een Italische Natie door de toekenning van het burgerrecht. De republiek in crisis: Van de Gracchen tot Sulla (133-78) 1. Ti. Sempronius Gracchus: wetsvoorstel in 133: ager publicus zou beperkt worden mits schadeloosstelling en verdeling v/h landoverschot aan de armen zou worden verdeeld. DOEL: herstel v/d rekruteringsbasis v/h leger. Maar stuitte op hevig verzet van de conservatieven rond Scipio Aemilianus en volkstribuun die zwaait met veto >> deze wordt afgezet en wet gestemd. Gracchus sterft (samen met 300 aanhangers) als hij zich opnieuw als volkstribuun verkiesbaar stelt. 2. C. Gracchus: twee opeenvolgende volkstribunaten; breidt wet van broer uit om aanhangers tegen de senaat te krijgen >> ridderstand gepolitiseerd: om onpartijdigheid te bevorderen in afpersingszaken werden senatoren uit de jury vervangen door ridders (soms tegengesteld effect). Landwet uitgebreid met grotere bezitsbeperkingen, nieuwe kolonies en lex frumentaria (verkoop van goedkoop graan in Rome, basis v/d voorzieningsstaat). C. stelde voor Latijnse socii Romeins burgerrecht en Italische socii Latijns burgerrecht te geven; maar L. Drusus (volkstribuun) verzet zich >> voorstel verworpen en C. gedood in burgeroorlog. Het optreden van de Gracchi zorgde voor blijvende tegenstelling bij de senatoren: Populares: nemen maatregelen via de volksvergadering, buiten de senaat. Optimates: nemen maatregelen via de senaat (= de oude methode van regeren: controlerend, feitelijk beleidsbepalend) Na de Gracchen komen er politieke spanningen en onrust in de provincies: Kimbren en Teutonen vallen binnen 3. Marius: hoewel homo novus toch verkozen tot consul in 107; versloeg de Teutonen (102 bij Aquae Sextiae) en Kimbren (101 bij Vercellae). Hij dankte zijn zeges aan zijn legerhervormingen: beweeglijkere eenheden, rekrutering van bezitsloze proletariërs en beroepsleger; impliceerde belangrijke politieke gevolgen: verzorging v/d landloze veteranen na diensttijd (werd hem fataal), nieuwe relatie generaal-leger >> werd politiek machtsinstrument. Marius geraakte in 100 verstrikt in een politieke machtsstrijd tussen de volkstribuun, een aanhanger en de senaat. Hij trekt zich terug in Asia en gebruikte leger niet. 4. Sulla: rivaal van Marius; moest Italische bondgenotenoorlog bestrijden. 91: M. L. Drusus Iunior stelt Rom. burgerrecht voor aan de Italische steden. Werd vermoord, er komt een Italische opstand die pas beëindigd werd toen alle Itali Romeins burgerrecht hadden (88). Gemeenschappelijk bewustzijn bij de steden werd sterker, Latijn werd de uniforme taal. Italische Natie. 89: Mithridates VI Eupatoor (koning Pontos) verovert Bithynië en een groot deel van Asia. 8 85: na lange strijd, status quo hersteld tussen Sulla en Mithridates door een verdrag. Ondertussen kwamen in Rome de populares a/d macht o.l.v. Cinna >> terreurbewind dat verhelpt aan de economische problemen. 83: Sulla terug in Rome >> 1e echte burgeroorlog 82: zege Sulla m.b.v. Pompeius en Crassus. GEVOLG: Systematische politieke wraak door proscripties en confiscaties waardoor hij land verschafte aan zijn veteranen. Sulla stelt zichzelf tot dictator aan, herstelt politieke macht v/d senatoren t.n.v. de ridders (geen juryleden meer) en t.n.v. volkstribunen (minder rechten), herstructureert cursus honorum (scheiding civiele-militaire macht). Sulla legt daarna dictatuur neer, trekt naar Campanië waar hij sterft in 78. Nobilitas profiteerde echter niet van Sulla’s maatregelen. De ineenstorting van de republiek van Pompeius tot Caesar (78-44) 1. Pompeius: bouwt macht op dankzij militaire gebeurtenissen, maar legaal; was beschermeling van Sulla. 78: zege tegen Lepidus in N.-Italië. 77: strijd tegen Sertorius (Mariusaanhanger) die opstand v/d Lusitaniërs leidde. 72: moord op Sertorius, Lusitanië Romeins. 73-71: slavenopstand o.l.v. Spartacus bedwongen. 70: coalitie tussen Pompeius (hoewel te jong) en Crassus; Pompeius krijgt steun van Cicero. 67: piratenoorlog en in 66-62: oorlog tegen Mithridates VI gaven Pompeius onbeperkte financiële en militaire middelen waardoor het oosten werd veroverd en gereorganiseerd. 2. Crassus: machtig in Rome; zijn samenzwering met Catilina werd vernietigd door Cicero (63). Pompeius krijgt voor zijn soldatenverzorging en reorganisatie v/h oosten geen goedkeuring en 1e triumviraat ontstaat(60): Pompeius, Crassus en Caesar >> Pompeius’ wens wordt ingewilligd. Caesar kreeg het militair commando over Illyricum, Gallia Cisalpina en Narbonensis; hij verovert Gallië om zijn politieke ambities te Rome waar te maken. Pompeius bereikt het hoogtepunt van zijn macht in Rome (52) door de aanstelling tot consul sine collega >> personalisering v/d macht (princeps). Pompeius onderwerpt zich aan de senaat, maakt geen gebruik van zijn macht. Zijn belangrijkste prestatie was de organisatie van de provincies in het Oosten. 3. Caesar: hoofdvijand van de conservatieven: 49-46: burgeroorlog tussen Caesar en de senaat + Pompeius >> zege voor Caesar, moord op Pompeius (Egypte). 45: Caesar terug in Rome en oefent alleenheerschappij uit door de bekleding van verscheidene ambten en magistraturen. Zijn hervormingsprogramma: - vermeerdering van het aantal senatoren tot 900. - vernieuwing v/d ambten en v/h gerechtswezen. - verzorging v/d hoofdstedelijke bevolking. - oplossing voor de financiële crisis. (schuldenverlichting en bescherming tegen te grote verliezen) 9 - door lex Julia municipalis: uniformisering v/h stedelijk bestuur in Italië. toekenning van burgerrecht aan provincialen. kolonisatieprogramma ter vestiging van zijn veteranen. bouwactiviteit te Rome. invoering v/d Juliaanse kalender. De ondergang van de republiek (44-27) Na de moord op Caesar in 44 was de senaat niet in staat te regeren. Marcus Antonius, rechterhand van Caesar, komt op het voorplan: hij maakt zich meester van Caesars geld, papieren en projecten. Daarna komt Octavius (adoptiefzoon van Caesar) de erfenis opeisen met steun van Cicero. Hij mocht van de senaat een leger lichten en verslaat Antonius in 43. Maar consulaat werd hem geweigerd >> trekt Rome binnen met leger en werd consul op zijn 19e. Tweede triumviraat, ontstaan in 43 met Octavianus, Antonius en Lepidus, is een ware militaire dictatuur: proscripties, confiscaties en oorlogen troef. Verdeling v/h rijk: Octavianus krijgt het westen, Antonius het oosten en Lepidus Afrika terwijl Italië een neutrale lichtingsplaats bleef. 41-40: Bellum Perusium: opstand geleid door Antonius’ ex Fulvia en broer L. Antonius waarna een verzoening komt Octavianus-Antonius. 39: Vrede van Misenum met Sex. Pompeius (leider Sicilië) 38: hernieuwing triumviraat 36: Agrippa overwint S. Pompeius; Lepidus eist Sicilië op en verliest Afrika >> Augustus wordt de enige heerser in het westen. Antonius valt in het oosten voor Cleopatra >> heropleving v/h Ptolemaïsch rijk. 34: Antonius maakt Cleopatra Koningin der koningen naast hem. 35-33: versteviging v/d positie van Octavianus in het westen + einde triumviraat wegens strijd tussen de 2. 32: Heel Italië zweert trouw aan Octavianus. 31: Agrippa (generaal van Octavianus) verslaat Antonius in de slag bij Actium >> Antonius vlucht naar Egypte en pleegt zelfmoord; daarna ook Cleopatra >> Egypte wordt ingelijfd als persoonlijk bezit. 29: Octavianus wordt in Rome begroet als redder v/h Romeinse Rijk. 10 7. GEEF UITLEG OVER DE GRACCHEN 1. Ti. Sempronius Gracchus: wetsvoorstel in 133: ager publicus zou beperkt worden mits schadeloosstelling en verdeling v/h landoverschot aan de armen zou worden verdeeld. DOEL: herstel v/d rekruteringsbasis v/h leger. Maar stuitte op hevig verzet van de conservatieven rond Scipio Aemilianus en volkstribuun die zwaait met veto >> deze wordt afgezet en wet gestemd. Gracchus sterft (samen met 300 aanhangers) als hij zich opnieuw als volkstribuun verkiesbaar stelt. 2. C. Gracchus: 123 : agrarische wetgeving: politiek en sociaal hervormingsprogramma twee opeenvolgende volkstribunaten; breidt wet van broer uit om aanhangers tegen de senaat te krijgen >> ridderstand gepolitiseerd: om onpartijdigheid te bevorderen in afpersingszaken werden senatoren( misbruiken goeverneurs worden veroordeeld) uit de jury vervangen door ridders (soms tegengesteld effect). Landwet uitgebreid met grotere bezitsbeperkingen, nieuwe kolonies en lex frumentaria (verkoop van goedkoop graan in Rome, basis v/d voorzieningsstaat), inning belasting voor de hoogst biedende(uitbuiting meest rijke provincies). C. stelde voor Latijnse socii Romeins burgerrecht en Italische socii Latijns burgerrecht te geven; maar L. Drusus (volkstribuun) verzet zich >> voorstel verworpen en C. gedood in burgeroorlog. Het optreden van de Gracchi zorgde voor blijvende tegenstelling bij de senatoren: Populares: nemen maatregelen via de volksvergadering, buiten de senaat. Optimates: nemen maatregelen via de senaat (= de oude methode van regeren: controlerend, feitelijk beleidsbepalend) Na de Gracchen komen er politieke spanningen en onrust in de provincies: Kimbren en Teutonen vallen binnen. 11 8. ECONOMISCHE, SOCIALE EN CULTURELE GEVOLGEN VAN DE KLASSIEKE REPUBLIEK VAN HET MIDDENLANDSE-ZEEGEBIED de economische en sociale ontwikkelingen SOCIAAL 1. Vanaf midden 2e eeuw komt de kleine boerenstand in verval: ze leverden soldaten van wie velen sneuvelden of vervreemd werden v/d landbouw >> stadsproletariaat. 2. Concentratie grootgrondbezit: verovering van nieuwe gebieden en oorlogen tegen Hannibal leidden tot verwoesting en ontvolking zodat ager romanus verpacht werd aan de rijken. Het grootgrondbezit bestond vooral uit veeteeltexploitaties en villa-economie. Latifundia enkel in Z.-Italië en Sicilië. 3. Uitbreiding slavernij: lag mede aan de basis v/h grootgrondbezit. Situatie van huispersoneel en staatsslaven was het best, die van latifundiaslaven en mijnslaven het slechtst >> slavenopstanden. ECONOMIE Minder agrarisch door opkomst van de grote bedrijven t.v.v. het leger en de landbouw. Er was scheepsbouw, wapenproductie, metallurgie en keramiekproductie. Er kwamen ook meer kleine bedrijven en winkels van ambachtslui die weinig sociaal aanzien hadden. Economie veranderde ook door de overzeese handel die in handen was v/d Italici. De import en export zorgden voor een groter geldverkeer en behoefte aan een eigen zilvermunt, de denarius. Maar ook het woekerkapitaal ontwikkelde zich; de staatsontvangsten, mijnbouw en opdrachten leidden tot een versterking v/d klasse v/d groothandelaars, redenaars en bankiers >> ontstaan v/d ordo equester (meeste leden behoorden, net zoals de senatoren, tot de Italische landadel). 129: senatoren (de oorspr. ruiterij, equites) moeten staatspaard inleveren >> aristocratie gesplitst in grondaristocratie (politieke macht maar sinds 218 geen handelsactiviteiten) en in een subklasse van equites (bestaande uit landadel zonder pol. loopbaan) en in geld- en handelsaristocratie. De toevloed van rijkdommen in Rome zorgde voor een verhoogde levensstandaard en leidde tot een grotere kloof tussen arm en rijk. Conservatieven reageerden tegen de verfijnde levenswijze bv. lex Oppinia (215) tegen vrouwelijke extravagantie in kledij. (stuitte op vrouwenprotest en werd in 195 ingetrokken). Toen beleefden de vrouwen uit de hogere klassen een vrouwenemancipatie. de cultuur van de 3e-2e eeuw Rome was in deze periode volledig in de ban van het Hellenisme zodat een Grieks-Romeinse cultuur ontstond: literatuur: sterke Griekse invloed; begint met Livius Andronicus, een Griekse vrijgelatene die vertalingen van een Gr. en Rom. komedie op scène bracht bij de ludi romani; ook het oudste Latijnse dichtwerk, Odyssea, staat op zijn naam. Cn. Naevius: drama’s en epos Bellum Poenicum. Ennius: Annales. Pacuvius: beste tragicus volgens Cicero. Plautus: voerde Hellenistische komedie in Rome in; platvloers. Terentius: verfijnder. Geschiedschrijving begint pas vanaf ca. 200 met Fabius Pictor en stond in het teken v/d politiek v/d opperlaag; kenmerkend is het romanocentrisme. Satire, een Latijns genre, geschapen door Lucilius (102), hekelt de mistoestanden. 12 filosofie: door Grieken in Rome gebracht. Soms botsen de Griekse filosofen met de Rom. gravitas, behalve de stoïcijnen. godsdienst: crisis tijdens de Punische oorlogen leidde tot herstel van de oude gebruiken en invoering van vreemde goden en spelen: ver sacrum, ludi saeculares (249), ludi Apollinares, godenmaaltijden (lectisternia), processies (pompae circenses). Vreemde goden: in 205 de cultus van Cybele, vereerd als Magna Mater, cultus van Dionysos. In 200 werden de 12 olympische goden erkend en gelijkgesteld met de overeenkomstige Romeinse (hier laat de Griekse invloed zich gelden). Typisch Romeins zijn de tempels gewijd aan echt Romeinse begrippen zoals Spes, Fides, ….Rome stond tolerant tgo. vreemde godsdiensten maar koesterde argwaan voor het gevaar ervan voor de staat, traditionele zeden en openbare orde (cf. vervolging Dionysos-vereerders in 186). jurisprudentie: weinig Griekse invloed; uit interpretatie van 12-tafelenwet ontstond een wetliteratuur. Als stichter ervan geldt Sex. Aelius Paetus, die een verzameling wetten vervaardigd had, ius Aelianum. kunst: door de massale Griekse-kunstroof ontwikkelde zich bij de Romeinen een kunstsmaak die bestond in het maken van kopieën van Griekse beelden. Slechts langzaam ontplooide zich een zelfstandige Rom. kunst. bouwkunst: vooral bestemd voor openbaar nut; nieuwe technieken zoals mortelbouw, bogen, laaggewelf werden aangewend. Kostbaarder materiaal werd gebruikt en de eerste marmeren tempel verscheen pas in 146 door Griek. schilderkunst: fragmentarisch bewaard (grafschilderingen), schilderijen van triomftochten: propaganda, allen verloren. sculptuur: nog niet echt Romeins, stamt uit de medio-italische kunst; één der vroegste Rom. reliëfs: fries van L. Aemilius Paullus. portretkunst: typisch Romeins, in 2e eeuw weinig sprake van; ontwikkelt zich later o.i.v. Hellenisme met als kenmerk een uitgesproken verisme. 13 9. SCHETS DE UITBOUW VAN HET KEIZERRIJK uitbouw en institutionalisering v/h principaat bouwde principaat uit, d.w.z. een monarchie verstopt achter een republikeinse façade (behoud van de traditionele instellingen). 27: legde zijn triumvirale bevoegdheden neer tgo. de senaat die hij hersamengesteld had; kreeg ze teruggeschonken voor 10 jaar. 23: dit ‘imperium proconsulare’ werd infinitum (militaire basis v/h imperium proconsulare), dus ook geldig te Rome en maius, geldig in de provincies. Aan dit imperium was ook de buitenlandse politiek verbonden. 27-24: politieke macht als consul, vanaf 23: op grond van tribunicia potestas (onschendbaarheid, vetorecht, wetgevende macht) vanaf 19: ‘imperium consulare’: meesterschap over de stad Rome verzekerd. GEVOLG: Augustus werd een alleenheerser en alle traditionele instellingen verloren hun politieke betekenis. De trouwste senatoren kregen de hoogste functies in Rome, legioencommando’s en het bestuur over de provincies. Anderen bezetten ambten die voor de senaat overbleven of werden provinciegouverneurs; de schijnbare samenwerking tussen keizer en senaat, die politiek machteloos werd, hypothekeerde het principaat. Beslissingen werden genomen in de private kroonraad v/d keizer, bezet door overwegend senatoren. Augustus reorganiseerde het bestuursapparaat en zette slaven, vrijgelatenen en ridders in >> ontstaan van de ordo equester als rijksbureaucratie en als eigen stand die voor nieuw bloed zorgde in de senaat. Financiën: creatie van de fiscus Caesaris (gespijsd met belastingen uit de keizerlijke provincies). Belastingswezen werd gerationaliseerd: controle op publicani, nieuwe kas (uit belastingen op erfenissen en erfwaren) voor militairen en hun pensioenen: aerarium militare. Principaatsideologie: ter wettiging van Augustus’ aanspraken. Verspreiding van sleutelbegrippen zoals auctoritas Augusti (afgestemd op de senaat), pater patriae (plebs), virtus en overwinningstitulaturen (leger). Augustus werd een soort heiland en begon de keizerscultus te institutionaliseren. Nieuw aan de augusteïsche ideologie was de intensiteit v/d propaganda (via kunst en muntslag). het principaat (14-192) Geschiedenis op 2 niveaus: een keizersgeschiedenis (dynastieën) en een rijksgeschiedenis (v/d provincies i.v.m. alg. structuren van staat, maatschappij, economie en cultuur). a. de keizerlijke dynastieën JULIO-CLAUDIERS (14-68) (augusteïsche patriciërs in Rome) Tiberius (14-37): slechte reputatie maar goed administrator. Raakte verbitterd en liet bestuur over aan praefectus praetorio Seianus. De lex maiestatis, die alles veroordeelde wat de keizerlijke waardigheid schaadde, werd een terreurinstrument. De provincies bloeiden echter door de pax romana. Gaius/ Caligula (37-41): wou van principaat een oosters getint despotisme maken; haalde staatskas leeg op één jaar tijd, maar kwam door afpersing en terreur aan nieuw geld; werd uiteindelijk vermoord. 14 Claudius (41-54): omwille van vermeende fysische en geestelijke gebreken buiten de politiek gehouden, maar was toch een goed bestuurder. Kreeg tegenstand v/d senaat wegens inkrimping van hun macht. Verdiensten: 1. Uitbouw administratie door ministeries o.l.v. vrijgelatenen 2. Groepering van de provinciekassen in de rijkskas 3. Humaner wetgeving 4. Hij was belangrijk in het integratieproces v/d provincialen door burgerrechtverlening, stichting van kolonies en opname in senaat 5. Bouw Ostia en verovering van Brittannië (43). Nero (54-68): was slechts 16 jaar bij de troonsbestijging zodat praefectus praetorio Afranius Burrus en Seneca bestuur in handen hadden. Daarna ontaardt de regering: executies en buitensporige uitgaven (o.a. domus aurea). Was filhelleen en voerde een oosterse politiek, had te kampen met interne opstanden waarvan de laatste hem fataal werd. VIERKEIZERSJAAR 68: tijd van hevige burgeroorlogen waarin het leger de keizer kon aanstellen.: Galba, Otho, Vitellius en Vespasianus. FLAVISCHE DYNASTIE (69-96) (Italische bourgeoisie) Vespasianus (69-79): nog meer monarchisch door lex de imperio (kreeg in één keer alle macht van zijn voorgangers). Was sober en efficiënt administrator: sanering financiën en verbetering rechtswezen; senaat beleefde grootste kwantitatieve provincialisering (vnl. Spanje en Narbonensis). Hij voerde een intense bouwpolitiek in Italië en een oosterse politiek. Titus (79-81): goede reputatie maar te kort geregeerd om de ware aard te onthullen wegens catastrofes (uitbarsting Vesuvius, pest, brand in Rome,...). Domitianus (81-96): “slechte” keizer wegens openlijk autocratische opvattingen (in conflict met de senaat). Was uitstekend administrator, voerde een strenge maar rechtvaardige wetgeving en een oosterse politiek; pacificeert Brittannië, organiseert Germaanse limes. Escalatie van wantrouwen tussen keizer en senaat leidde tot keizersmoord. ADOPTIEFKEIZERS (96-192) Nerva (96-98): patriciër, eerste en enige keizer door de senaat gekozen, gerontocratisch bewind, kon crisis vermijden door adoptie van een militair. Vanaf nu aan werd de opvolging geregeld door het adoptiesysteem. Traianus (98-117): eerste provinciaal, regeerde als Domitianus maar wel tactvoller >> optimus princeps. In Italië organiseert hij de alimenta (controle op de municipale financies door curatores rei publicae), stelt orde op zaken in de provincies en legt wegen aan. Voerde expansieve grenspolitiek die leidde tot de grootste uitbreiding v/h rijk. Hadrianus (117-138): terug een defensieve politiek, geen veroveringen meer; door vele reizen heeft hij besef van eigen aard v/d rijksdelen; was filhelleen >> Gr. renaissance in de literatuur. Ontplooide grote bouwactiviteit, hield zijn rechtspraak 15 zakelijk en humaan (verlicht despoot); voortdurende spanningen met de senaat; adopteerde Antoninus Pius (139-161): vredestijd, bestuur i.s.m. senaat. Vele sociale voorzieningen, maar voerde een spaarzame financiële politiek; bouwde bestuurssysteem uit, humaniseerde het slavenrecht en verstevigde de rijksgrenzen. M. Aurelius (161-180): zijn regering is een aaneenschakeling van oorlogen die de schatkist uitputten. Deze keizer-filosoof had een zwakke gezondheid maar een sterke wil; in 165 zege behaald op de Parthen, in 162 en 170 vallen de Germanen binnen, van 165 tot 175 vallen de Goten binnen >> militaire steunpunten gebouwd langs de Donau. Commodus (180-192): zoon van M. Aurelius, voerde absolutistische monarchie met oosterse ideeën. In de provincies heerste een goed beleid door degelijke administratoren en vrede door slagvaardig leger. Liet bestuur over aan praefecti praetorio en gunstelingen; zijn gunstelingenpolitiek en teugelloos leven leidden tot oppositie en moord. 16 10.GEEF UITLEG OVER DE CULTUS VAN HET PRINCIPAAT EN DE GODSDIENSTIGE ONTWIKKELING IN HET PRINCIPAAT Ondanks de regionale verschillen was er een hellenistisch- Romeinse eenheidsculttur. Deze culturele eenheid resulteerde uit de retorische aard v/h opvoedingssysteem van Quintilianus. Doel v/d retorische vorming is zich weten uit te drukken op een elegante en logische wijze en om de zedelijkheid te ontwikkelen. Vooral de Griekse en ook enkele Latijnse auteurs werden gelezen, maar de te grote nadruk op retoriek en ethiek leidde tot levensvervreemding en geestessteriliteit. literatuur: sterk in de ban v/d retoriek maar door consolidatie v/h staatssysteem kwam er een polarisering: hofpoëzie en onafhankelijke literatuur. Na het augusteïsch tijdperk komt het zilveren tijdperk: met fabels van Phaedrus werd de invoer van Griekse genres afgesloten. Belangrijkste naam was Seneca: politicus, stoïcijns filosoof, dichter, leraar van Nero; schrijft 9 tragedies, dialogen en brieven met ethische vragen… retoriek: vooral Quintilianus: Institutiones Oratoriae; Plinius Minor: Panegyricus (lof op Trajanus); hoogtepunt v/d retoriek in 2e sofistiek met Dio Chrysostomos, Herodes Atticus, Aelius Aristides en Fronto. geschiedschrijving: gericht op de keizer. Biografische geschiedschrijving verdringt de annalengeschiedschrijving en Grieksschrijvende auteurs winnen aan belang. Belangrijkste namen: Suetonius: De vita caesarium (van Caesar tot Domitianus); Plutarchus: belangrijkste biografieënverzameling; zijn Moralia zijn ethisch-filosofisch. Wat betreft de annalengeschiedschrijving: bijna volledig verloren. Tacitus was het hoogtepunt die kritiek uitte op de keizers; zijn werken: De vita Iulii Agricolae, Germanicus, Dialogus de oratoribus, Historiae (Flavische tijd), Annales (14-68); streeft naar objectiviteit maar is literair beter dan historisch; heeft een gebalde zeggingskracht en een dramatisch voorstellingsvermogen. Grieksschrijvende historici: Flavius Josephus: Bellum Iudaicum (joodse opstand onder Nero), Antiquitates Iudaicae (joodse gesch.). Arrianus van Nicomedia: Anabasis (veldslagen van Alexander de Grote). Appanius van Alexandrië: Romaica (Romeinse geschiedenis van Gracchi tot 36 v.C.). Pausanias: belangrijk voor kunst- en cultuurgeschiedenis. vakliteratuur: veel wetenschappelijke werken, weinig origineel, vooral eclectische verzamelingen, voorgangers van middeleeuwse scholastiek. rechtswezen: vooral onder Hadrianus: verzameling van geldige wetten en voorschriften wat de basis was v/h latere Corpus Iuris. In de 2e eeuw zijn er de Institutiones van Gaius. filosofie: grote belangstelling vooral voor stoa. kunst: na het idealiserend classicisme v/d augusteïsche tijd komt er een fusie van hellenisme en medio-italische artistieke kunsten. Onder Traianus wordt die een authentieke volwaardige Romeinse kunst. In de provincie leidde deze kunst, vermengd met eigen traditie vanaf de 2e eeuw tot de “provinciale kunst”. architectuur: utilitaire gebouwen met Grieks element voor versiering. Originele ontwikkeling van een Rom. architectuur ontstond in Rome zelf zonder strikt utilitaire doeleinden. Door experimenten werd de basis gelegd voor architectuur v/d late oudheid en de middeleeuwen. 17 Nero: revolutionaire vernieuwing door de brand van Rome; Rome werd heropgebouwd volgens progressieve stadsplanning. Flaviërs: colosseum; Domitianus: domus Augusta: interieur verrijpt, grotere formele coherenties, grootse afmetingen die keizerlijke waardigheid vertolken. Vespasianus: sober-realistische gebouwen. Titus: triomfboog Traianus: architectuur is de drager en het zinnebeeld v/h politieke programma v/d nieuwe staatsvorm en machtswil van Rome: triomfbogen, basilica Ulpia, zijn kolom. De architectuur is een originele bewerking van de hellenistische en Romeinse principes. Hadrianus: enkel overtroffen door Augustus; ondanks zijn Filhellenistische classicisme bracht hij gedurfde innovaties aan die de voltooiing waren v/d evoluties van Nero (vb. Pantheon). Ook was er een innovatie v/h woningtype v/d gegoede burgerij: bakstenen constructie met grote koer en pijlers. Antoninus Pius: verderzetting v/d trends van Nero, weinig bouwwerken, vallum Hadriani, drukke privé-bouwactiviteit. Marcus Aurelius en Commodus: onder hen niets belangrijks opgericht in Rome; in de provincies daarentegen romanisering en grote bouwbedrijvigheid (vooral privé), wegen en bruggen. Steden werden uitgebouwd naar Rom. model: forum en tempel erop, stadspoorten, triomfen erebogen, amfitheater, theater, thermen. Ook militaire architectuur. (legerkampen). beeldhouwkunst: ontwikkeling nieuwe Rom. kunst: optische illusie door chiaroscuro, streven naar beweging en verdiepte ruimte. Iulio-Claudiërs: neo-Attisch realisme (vooral portretten). Een der vreemdste monumenten is de onderaardse basilica v/d Porta Maggiore met op het gewelf versieringen in witte stucco. Flaviërs: nog geen eenheid van stijl; onder Domitianus augusteïsch classicisme; onder Titus 1e echte uiting van Rom. impressionisme. Traianus: fusie hellenisme- Rom. plebeïsche kunst leidde tot een nieuwe stijl in dienst van de keizerlijke propaganda; zakelijk realisme, objectiviteit, sobere maiestas. Hadrianus: korte renaissance v/h classicisme; innovaties bij de portretten: opvallende baard, plastische weergave van iris en oogpupil, gebruik van draaiboor, contrast gladde vleesoppervlakten-haarbehandeling. De toenemende inhumatie bij de rijken zorgde voor een verspreiding van marmeren sarcofagen met reliëfs. Antoninus Pius: zoeken naar contrasten benadrukt door diepe omtreklijnen. Reliëfs combineren academische hofstijl en spontane plebeïsche stijl; hevig clair-obscur. Marcus Aurelius: belangrijk is het ruiterstandbeeld op het Capitool; het fries van Pergamon: figuren hebben een schuine houding, ceremoniële scènes frontalistisch, streven naar kleureffecten. Ontstaan van nieuwe conceptie die zich afkeert van objectief naturalisme en organische cohesie. Commodus: deze conceptie zit in het vergevorderd stadium: lompe en slecht geproportioneerde uitbeelding v/h menselijk lichaam, abstracte expressie die geestelijke onrust verraadt, monotone dispositie v/d figuren 18 en frontale voorstelling ervan; dezelfde evolutie vinden we ook in de sarcofagen. schilderkunst: de ornamentale en elegante “3e stijl” van Augustus verspreidde zich: ingewikkelder versieringen, streng symmetrisch decoratieve schema’s, grote vlakken met zuivere kleuren, grote verfijning. Vanaf ca. 60: 4e Pompeiaanse of fantastische stijl: synthese van 2e en 3e stijl (streven naar ruimte en illusie): wanden doorbroken met valse architectuur, gezichten geïnspireerd op theaterdecors, in elkaar vloeiende vormen; deze stijl werd bij de Flaviërs voortgezet; Traianus: beperkter en eenvoudiger versieringen, schilderkunst minder belangrijk t.v.v. marmer en mozaïek. Hadrianus: vereenvoudiging ornamentale motieven, technische onhandigheid. Commodus: decorschema’s teruggebracht tot systeem van abstracte lijnen, scènes op groter formaat. mozaïekkunst: Romeinen erfden hellenistische traditie: bodem in opus tesselatum, mythologische thema’s, 3-dimensionele voorstelling. De mozaïekkunst verspreidde zich van de bodem tot in de hoge gewelven – was zeer geliefd. Uitgangspunt van Rom. mozaïekkunst is Antiocië (hellenistisch, naturalistische voorstelling). Er ontwikkelde zich een originele Rom. zwartwit stijl, 2-dimensioneel, die verspreid werd naar de westelijke provincies. b. de godsdienst Ondanks zeker succes van de restauratiepogingen van Augustus was de verering van de oude goden slechts conventioneel. Overal was er scepticisme, agnosticisme en zelfs fatalisme. Belangrijker werden astrologie, magie en orakels. In de provincies: interpretatio romana en syncretisme: Gr. en Oosterse godheden werden geïdentificeerd met de eigen godheden, waarbij Rom. namen werden overgenomen. Syncretisme dat wortelt in de eenheid van alle goden, mondde echter uit in monotheïsme. De keizercultus werd ingevoerd en uitgebouwd. Het meest vitaal waren de oosterse mysteriegodsdiensten: ontmoeting met godheid was direct, voorstelling van zuivering en loutering, nieuwe religieuze beleving; zinnenbedwelmende liturgieën, kleine exclusieve gemeenschappen (vb. Kybele, Isis, Mithra werden in hoge mate vereerd). Daarnaast kwam het christendom op: had wortels in het late judaïsme, knoopte aan bij lang vertrouwde ideeën; eerst vooral te vinden bij de joden, daarna verspreid naar oostelijke provincies, vooral door missioneringswerk van Paulus. In de 2e eeuw ook in het westen met als centra Jeruzalem, Epheze, Alexandrië, Antiochië en ook Rome dat echter een tweederangsrol speelde; na de brand van Rome werden de Christenen uitgeroeid; er kwam een confrontatie tussen Christendom en de Rom. overheid wegens het monotheïsme, afwijzing van de keizercultus; christenen leefden afzijdig zodat heel wat vervolgingen plaatsgrepen: in de 1e eeuwen nog lokaal en incidenteel maar vanaf de 3e eeuw systematisch en van hogerhand. Naarmate de rijkscrisis groter werd, nam ook het christendom toe door zijn universeel karakter. Tegelijkertijd ontwikkelden de gnostici zich: ze wilden geloven in weten omzetten, ontwikkelden speculatieve systemen om oosterse godsdiensten en christendom tot hellenistisch-oosterse vormen te verweven. De gnosis verwierp de verrijzenis en de opvatting van lijden en kruisdood; was streng dualistisch: goede tgo. kwade, de mens wordt enkel verlost door kennis en inzicht dat de ziel na de dood het licht (goede) bereikt en het aardse (kwade) ontvlucht. De gnosis was een enorme rivaal v/h christendom en bereikte haar hoogtepunt in de 3e eeuw met het Manicheïsme maar werd door de Romeinen en de Sassanieden fel bestreden. 19 11. GEEF UITLEG OVER HET AUGUSTEISCH REGIME uitbouw en institutionalisering v/h principaat bouwde principaat uit, d.w.z. een monarchie verstopt achter een republikeinse façade (behoud van de traditionele instellingen). 27: legde zijn triumvirale bevoegdheden neer tgo. de senaat die hij hersamengesteld had; kreeg ze teruggeschonken voor 10 jaar. 23: dit ‘imperium proconsulare’ werd infinitum (militaire basis v/h imperium proconsulare), dus ook geldig te Rome en maius, geldig in de provincies. Aan dit imperium was ook de buitenlandse politiek verbonden. 27-24: politieke macht als consul, vanaf 23: op grond van tribunicia potestas (onschendbaarheid, vetorecht, wetgevende macht) vanaf 19: ‘imperium consulare’: meesterschap over de stad Rome verzekerd. GEVOLG: Augustus werd een alleenheerser en alle traditionele instellingen verloren hun politieke betekenis. De trouwste senatoren kregen de hoogste functies in Rome, legioencommando’s en het bestuur over de provincies. Anderen bezetten ambten die voor de senaat overbleven of werden provinciegouverneurs; de schijnbare samenwerking tussen keizer en senaat, die politiek machteloos werd, hypothekeerde het principaat. Beslissingen werden genomen in de private kroonraad v/d keizer, bezet door overwegend senatoren. Augustus reorganiseerde het bestuursapparaat en zette slaven, vrijgelatenen en ridders in >> ontstaan van de ordo equester als rijksbureaucratie en als eigen stand die voor nieuw bloed zorgde in de senaat. Financiën: creatie van de fiscus Caesaris (gespijsd met belastingen uit de keizerlijke provincies). Belastingswezen werd gerationaliseerd: controle op publicani, nieuwe kas (uit belastingen op erfenissen en erfwaren) voor militairen en hun pensioenen: aerarium militare. Principaatsideologie: ter wettiging van Augustus’ aanspraken. Verspreiding van sleutelbegrippen zoals auctoritas Augusti (afgestemd op de senaat), pater patriae (plebs), virtus en overwinningstitulaturen (leger). Augustus werd een soort heiland en begon de keizerscultus te institutionaliseren. Nieuw aan de augusteïsche ideologie was de intensiteit v/d propaganda (via kunst en muntslag). de buitenlandse politiek DOEL: inwendige stabilisering en consolidatie van de rijksgrenzen; onderwerping van heel Iberië en het gebied tussen Donau en Alpen (door Drusus en Tiberius). In het oosten vormde hij cliënteelkoninkrijken. Toch vertegenwoordigde dit een enorme gebiedsuitbreiding. geestelijk en godsdientig renouveau - geestelijk: als reactie tegen de oosterse luxe, geldzucht en moreel verval is er een terugkeer naar de oud-Rom. waarden. Er kwam een strenge wetgeving (lex Iulia de adulteriis, lex Papia Poppae) en propaganda van zijn idealen via literatuur en plastische kunsten. - religieus: heropleving v/d vergeten priesterfuncties, herstel v/d eredienst van Vesta en van het geloof in volksgodheden (Lares en Penaten), herstel van oude feesten, oprichting v/d godsdienstige kalender in elke stad, vergeefs verzet tegen de verspreiding van oosterse godsdiensten, bouw van tempels en voorzichtige oprichting v/d keizercultus dat het 20 cement werd v/d eenheid v/h rijk. Na zijn dood werd hij vergoddelijkt, de traditionele religie werd in stand gehouden en de oosterse godsdiensten kenden een groeiend succes. cultuurgeschiedenis Augustus drukte zijn stempel op de cultuur die zijn politiek programma verspreidde. letterkunde: kende een gouden eeuw, harmonie tussen vorm (Grieks) en inhoud (imperiaal-Romeins); literatuur was in vele opzichten propagandistisch; Horatius (Rom. oden met patriottistische oorsprong) en Vergilius (Georgica en Aeneis) leunden dichtst bij princeps aan; Tibullus (liefdeselegieën met pastorale charmes), Propertius (liefdespoëzie en verwoording van Romes grootheid) en Ovidius (elegantie en amoraliteit van de hogere kringen). Op prozaïsch vlak was er Titus Livius met Ab Urbe Condita: ophemeling van Rom. volk en zijn deugden. Typisch voor deze periode is de systematisering van kennis met o.a. Res Gestae van Augustus. architectuur: werd de drager en het zinnebeeld v/d nieuwe stadsvorm; grote bouwbedrijvigheid (meeste echter verdwenen): Forum Augusteum, tempel van Mars Ultor, voltooiing van het Forum van Caesar,… Ook was er een enorme bouwactiviteit buiten Rome, in Z.-Fr. (Maison Carrée in Nîmes), Joegoslavië, Kl.-Azië, N.-Afr. plastische kunsten: stijl en techniek overwegend Grieks, inhoud en geest Rom. met augusteïsche motieven; stijl is neo-attisch (klaarheid, orde en harmonie): d.i. het augusteïsch classicisme. beeldhouwkunst: groot aantal beelden v/d keizer en van leden v/h keizerlijke huis met neiging naar idealisatie. Drie fasen: 1. stroeve gelaatsuitdrukking 2. verfijndere en edelere trekken 3. lichte veroudering (vb. beeld v/d Prima Porta) kleinkunst: in dienst van de staatsideologie, vooral in zilver gedreven reliëfs en gemma’s. fresco’s: eerst verdere ontwikkeling naar de illusionistische 3-dimensionale stijl, dan overgang naar vlakkere, meer abstracte stijl met landschappen, een typisch Rom. creatie. 21 12. GEEF DE POLITIEKE GEBEURTENISSEN VAN HET LAAT-KEIZERRIJK de crisis van de derde eeuw De derde eeuw is een overgang van principaat naar een nieuwe bestuursvorm. Onder de Severi (193-235) heerste een periode van relatieve stabiliteit waarna onder de soldatenkeizers (235-284) een ongelofelijke crisis heerst. Op politiek vlak is de crisis tweevoudig: uitwendig zijn er de aanvallen van georganiseerde stammen op de limes >> het politiek beslissingscentrum verplaatst zich naar de steden in de grenszone. Inwendig heerst een verbrokkeling v/h rijk door de instelling van afzonderlijke rijken ter verdediging van de limes; er is geen stabiel en continu centraal gezag. De keizer is afhankelijk v/h leger >> militaire anarchie bij de soldatenkeizers; de lokale rekrutering naast de inlijving v/d barbaren, hetgeen leidde naar de regionalisatie en barbarisering van het leger, die het rijk innerlijk verzwakte wegens de kleinere verbondenheid met Rome. Op economisch vlak is er een geldontwaarding door de oorlogen en onproductieve uitgavenpolitiek v/d keizers >> belastingverhogingen >> belastingontduiking >> ondermijning van economische moraal >> noodmaatregelen die basis zijn van nieuwe structuren. Op geestelijk vlak is de eenheid verbroken: conflict christenen-staat; traditionele godencultus heeft geen aantrekkingskracht meer, heidenen zochten toevlucht in het wereldvreemd neoplatonisme terwijl het christendom zich over het ganse rijk verspreidt met systematische vervolgingen (onder Decius en Valeriaan) tot gevolg. Aurelianus voert de Sol Invictus (nieuwe universele monotheïstische zonnecultus van Helios) in waarmee hij de keizerscultus verbond (voorbode v/h dominaat). Gallienus (260-268) is scharnier in de overgang van oud naar nieuw: hervormt de administratie en het leger. Herstel v/h rijk komt er met de Donaukeizers (268-284). Diocletianus (284-305) redt uiteindelijk het rijk. Crisis is het gevolg van op elkaar inwerkende factoren die een kettingreactie uitlokken. politieke geschiedenis 1. DE DYNASTIE VAN DE SEVERI (193-235) A. de gebeurtenissen - 192: moord op Commodus >> heruitgave van 68. - 193: Pertinax-Iulianus-Niger-Sept. Severus Sept. Severus (192-211): van geromaniseerde Punisch-Syrische familie; strijdt tegen Niger nadat hij Clodius Albinus tot mederegent had gemaakt. In 195 lijdt Niger een nederlaag en Sept. voert tegelijkertijd oorlog tegen de Parthen die Niger hadden gesteund. Clodius Albinus wordt meer zelfstandig, wordt dan afgezet en Sept.’ 8-jarige zoon Caracalla wordt mederegent. In 197 lijdt Cl. Alb. nederlaag en er komt een nieuwe oorlog tegen de Parthen. In 211 sterft Sept. Severus in een oorlog tegen de Caledoniërs. Caracalla (211-217): voert politieke moorden op broer (die ook mederegent was) en o.a. jurist Papianus, is megalomaan despoot, heeft aandacht voor soldaten; zijn bewind werd feitelijk gevoerd door zijn moeder Iulia Domna en haar familie. 212: constitutio Antoniniana. 213: succesrijke strijd tegen de Alamannen. 217: vermoord door Macrinus tijdens oorlog tegen de Parthen. 22 Macrinus (217-218): 1e ridderkeizer, nederlaag tegen de Parthen en zwaar afgekochte vrede, Iulia Moesa (zus van Iulia Domna) buit misnoegen v/h leger uit en Macrinus wordt vermoord. Elagabal (218-222): 14-jarige zoon van Iulia Soemias en Syrische senator, hogepriester van zonnegod van Emesa, die hij uitriep tot hoogste god. Bewind was in handen van zijn moeder (Iulia Soemias) en zijn grootmoeder (Iulia Domna), zijn neef werd mederegent maar wegens schandalig gedrag en toenemende onpopulariteit werden Elagabal en zijn moeder vermoord. Alexander Severus (222-235): op 17 jaar al keizer maar bewind was in handen van Syrische prinsessen en juristen; periode gekenmerkt door militaire opstanden en voortdurende onrust. Hij stichtte het Sassaniedenrijk; aanval op Perzië mislukte maar grens werd hersteld. Zijn terugkeer werd versneld door een inval van de Alamannen (233), bood hen geld aan maar werd vermoord door ontevreden soldaten die Maximinus tot keizer uitriepen. Na de Severi komt er een einde aan de continuïteit v/h Rom. keizerschap. Met Maximinus krijgen we de start van snel opeenvolgende keizers. De vroegere periodieke druk op de grenzen wordt nu permanent, zowel in O. als in W. B. het beleid Beantwoordde a/d nieuwe noden v/h rijk: militaire, legistische, egalitaire monarchie wordt aanzet tot bureaucratische en totalitaire staat. Versterking en verabsolutering v/h keizerlijk gezag naar het dominaat toe. Het heilig karakter v/d keizer (dominus et deus) wordt onderlijnd, de keizercultus wordt uitgebreid tot heel de keizerlijke familie. Een dynastische politiek verzekerde de continuïteit v/h gezag; ook de rol v/d vrouwen werd groter. Concentratie administratie, wetgeving en jurisdictie in handen v/d princeps t.n.v. senaat en t.v.v. ridders en militairen. Traditionele senatorentaken werden overgenomen door ridders (vb. administratie); de praefectus praetorio werd belangrijker: werd senator nog tijdens zijn functie, zorgde voor transport v/d graanbevoorrading, oppercommando in afwezigheid v/d princeps, voorzitter van rechterlijke raden, jurisdictie over burgers in Italië (in Rome praefectus urbi!); deze praefecti zetelden in consilium princeps: wetgevend lichaam i.p.v. senaat, leidde transformatie v/h rijk en unificeerde gewoonterechten tot universeel Rom. recht. De princeps kreeg onafhankelijke wetgeving d.m.v. keizerlijke constitutie. Door dit alles werd de keizer almachtig wat het fundament werd voor het absolutisme. Senaat werd machteloos, had enkel nog invloed door traditie en individuele standing maar onder Alex. Severus werd de senaat zogenaamd hersteld maar het gaat eerder om een senatoriale reactie na tyranniek geweld van Caracalla en Sept. Severus. In de senaat hadden oriëntalen naast Afrikanen overwicht op de Itali; het was nog enkel bevoegd over de vergoddelijking v/d keizer. Het leger was nu de bron van autoriteit: zij riepen iemand tot keizer uit, wat dan door de senaat bevestigd werd. Omvorming principaat tot militaire monarchie Het militair karakter werd versterkt door Pertinax en Syrische prinsessen. Basis v/d macht was een niet-Italisch leger dat door allerlei maatregelen begunstigd werd. 23 Egalitair karakter van het regime Beantwoordde aan de tijdsgeest: achteruitgang slavernij en doorbraak v/d oosterse stromingen. a. Nivellering van It. provincies: weerspiegelt zich in de veranderde samenstelling v/d senaat en de rekrutering van praetores cohorti. b. Nivellering westen-oosten: toename oosterse senatoren en ius Italicum voor oosterse steden. c. Vervaging van traditionele scheiding senatoriële en ridderlijke carrière. d. Grotere sociale rechtvaardigheid: grotere belastingen voor rijken, bescherming pachters t.o.v. grootgrondbezitters. e. Eindpunt romaniseringsproces door constitutio Antoniniana (212, Caracalla): volledig Rom. burgerrecht aan alle vrije inwoners v/h rijk onder het mom van religieuze motieven terwijl eigenlijk fiscale motieven a/d grondslag lagen, nl. verdubbeling v/d erfenistaksen. Toch werd juridisch nog met twee maten gemeten. Financieel en fiscaal beleid Groei staatsuitgaven door oorlogen, grensbewaking, giften toen inkomsten verminderden door econ. recessie. Evenwicht inkomsten-uitgaven hersteld door confiscaties, inflatie en verhoogde fiscale druk. Opbrengsten werden gebruikt voor staatsdoeleinden, kroongoederen vielen onder het patrimonium en administratie van de fisci werd geconcentreerd in 1 schatkist. Traditionele directe en indirecte belastingen werden verhoogd en nieuwe werden ingevoerd (in natura en arbeid). Het goud v/d senatoren en decurionen werd opgevraagd via “offeranden”. Door de annona-belasting (jaarlijkse ~) moest elk die opbrengst haalde uit zijn grondbezit, leveranties geven voor het leger. Munera (diensten verplicht a/d staat) werden meer verplicht en omschreven door juristen >> staatstussenkomst in de municipia >> verlies autonomie en controle over de financiën. In die optiek kwam er een versnelde municipalisering; een commissie van de 10 rijkste leden, waren persoonlijk verantwoordelijk voor de inning v/d belastingen. Verlies van municipale autonomie was een aanslag op de vrijheid v/d vrijwillige beroepsverenigingen: ze werden verplicht staatsdienst uit te oefenen. 2. DE MILITAIRE ANARCHIE EN DE ILLYRISCHE RESTAURATIE (235-284) Deze periode werd beheerst door twee op elkaar inwerkende factoren: invallen en anarchie in het gezag. Het rijk overleefde dankzij Gallienus: hij had de hervormingen van de Severi overgenomen en nieuwe, aangepast aan de tijdsnoden. Het doel v/d soldatenkeizers was vooral het rijk verdedigen, wat de basis was voor vernieuwing onder Diocletianus en Constantinus. Maximus Thrax (235-238): Thrakische boer, later ridder; was een uitstekend soldaat zonder scrupules t.o.v. de senaat en de grootgrondbezitters wiens bezit aangeslagen werd. Hij begunstigde het leger, streed tegen de Alamannen en verloor zijn leven bij een opstand v/d grootgrondbezitters. Gordianus III (238-244): slechts 14 jaar, regering was in feite in handen van zijn schoonvader Timesitheus. Eerste grote inval v/d Goten die slechts bedwongen werd door jaarlijkse betaling; succesvolle strijd tegen de Sassanieden, werd vermoord door Philippus Arabus. Philippus Arabus (244-249): vrede met de Sassanieden voor grote geldsom, uitzuivering Dacië v/d Goten. Vierde in 248 het 1000-jarige bestaan van Rome. Nieuwe inval v/d 24 Goten, Karpen en Vandalen die door Decius verslagen werden. Philippus Arabus sterft hierbij. Decius (249-251): 1ste Pannonische keizer, vertrouwde de burgerlijke administratie toe a/d senaat en de supervisie v/d binnenlandse aangelegenheden aan de consularis Valerianus. Volgens hem kon het rijk slechts gered worden door herstel v/d traditionele waarden: christenvervolgingen. De Goten vormden een steeds grotere dreiging en in 251 sneuvelde hij in de strijd tegen hen. Valerianus (253-260): heerste in het Oosten, maakte zijn zoon Gallienus tot co-regent in het Westen. In Noord en West strijd tegen de Franken, Alemannen, Marcomannen en Goten; in Zuid en Oost tegen de Sassanieden en de Berbers; Valerianus werd gevangen genomen door Shapur. Gallienus (260-268): hoogtepunt v/d desintegratie door het ontstaan van 2 onafhankelijke rijken (O. en W.). Door de triarchie kon Gallienus maatregelen nemen die beslissend waren voor het herstel v/h rijk. In 260 stichtte Postumus een “Gallisch” rijk (Gallië, Spanje en Britt.) en het Oosten werd verdedigd door S. Odinathus. Gallienus zelf heerste over het centrale gedeelte en versloeg de Alemannen en de Goten; werd vermoord in Italië. Zijn hervormingen: 1. legerhervormingen: versterking ruiterij, vorming mobiel reserveleger in troependepots die ook bestuursdepots werden; keizer omringde zich met een generale staf “protectores”. 2. administratief: ridders kregen het bevel over legioenen en provinciebestuur t.n.v. de senatoren. (nood aan ervaren militairen) 3. geestelijk: renouveau en versterking v/d imperiale ideologie: intrekking christenvervolgingen, was ingewijd in Eleusismysteries, begunstigde neoplatonicus Plotinus en Gr.- Oosterse renaissance; poogde keizerspersoon te verbinden met zonnegod. 268-284: Donaukeizers: energieke keizers uit de Donauprovincie; herstelden het rijk op empirische wijze, eerder dan met weloverwogen hervormingen. Claudius II Gothicus (268-270): herovert Gallia Narbonensis en Spanje op het Gallische rijk; zegeviert op de Goten en bezweek aan de pest in 270. Aurelianus (270-275): herstelt politieke eenheid en centraal gezag door hervormingen. Haalt zeges op Juthungi, Vandalen en Sarmaten; verliest daarna tegen Juthungi en Alamannen; Palmyra dat zich had afgescheurd, wordt heroverd; in 275 wordt de vermaarde Aureliaanse muur gebouwd en hijzelf krijgt de titel van Restitutor/Pacator Orbis. Zijn hervomingen: 1. verderzetting legerhervormingen van Gallienus: versterking v/d gepantserde ruiterij, Germaanse troepencontingenten worden ingelijfd >> niet-Rom. leger. 2. wederopbouw economie: Barbaren geïnstalleerd in verwoeste streken van It. en Pannonië. Verbetering v/d voedselvoorziening te Rome door toezicht op prijs van brood en vervolmaking systeem van kosteloze voedseluitdeling. Verhoging van financiële stabiliteit door afschaffing schulden, strijd tegen geldverduistering en munthervorming. 25 3. versteviging staat: uniformisering v/h rijk door verdeling It. onder correctores, zonnecultus (Sol Invictus) werd universele rijksgodsdienst en was de voorbode v/h autocratische dominaat. - Tacitus (275-276): senator, vocht tegen Germanen en Goten. Florianus (276) Probus (276-282): even krachtdadig herstel als Aurelianus, talrijke zeges, neemt Germanen op in het leger of als boeren. Carus (282-283): 1ste niet door de senaat geratificeerde keizer, maakt zijn zonen tot coregenten: Carinus krijgt Westen en met Numerianus voert hij een succesrijke campagne tegen de Sassanieden. Beide laatsten worden vermoord door Aper, praefectus praetorio >> Diocles (later Diocletianus) wordt keizer en is grondlegger v/h dominaat. GEVOLGEN V/D INVALLEN: 1. Verdwijning van vrije samenleving: vervangen door staatsabsolutisme en staatsdirigisme. 2. Stedelijke maatschappij wordt landelijk, materiële ondergang v/d steden. In het Oosten hield de stedelijke beschaving beter stand. 3. Verschuiving zwaartepunt van mediterrane-as naar Rijn-Donau-as.