HET BROODHUIS - Brussels City Museum

advertisement
HET BROODHUIS — De geschiedenis van het museumgebouw
NL
2
Het Broodhuis (Maison du Roi in het
Frans), dat vandaag het Museum van de
Stad Brussel huisvest, is een gebouw met
wortels in het verre verleden van de Grote
Markt. Dit marktplein was al heel vroeg in
de geschiedenis van de Stad Brussel het
economische centrum. De handelsactiviteiten concentreerden zich rond een reeks
hallen of overdekte markten gelegen aan
de noordoostelijke kant van het plein.
Daar bevonden zich in de 13de eeuw, op
een terrein dat aan de hertog van Brabant
toebehoorde, de vleeshal, de wolhal, de
lakenhal en de broodhal. Deze hallen
waren eenvoudige houten constructies die
de handelaars en hun kraampjes beschutting boden tegen het weer.
Hoewel het hallencomplex verdween in het
begin van de 15de eeuw, bleef men in het
Nederlands de opeenvolgende gebouwen
op de plaats van de vroegere broodhal
meestal Broodhuys noemen. Maar eerst
bouwde de hertog er ‘s Hertogenhuys
waarin hij kantoren onderbracht met een
financieel karakter, belast met het verdedigen van zijn belangen in de stad en meer
bepaald het innen van belastingen. Later
kwamen daar nog bijzondere gerechtshoven bij die van zijn gezag afhingen en
bevoegd waren voor overtredingen op het
bos- en het jachtrecht in onder andere het
Zoniënwoud.
Toen het gebouw in het begin van de 16de
eeuw in het bezit kwam van de toekomstige
keizer Karel V was het erg vervallen.
Vandaar dat hij besliste om ’s Coninckshuys
(Maison du Roi), nu zo genoemd omdat
Karel naast hertog van Brabant ook koning
van Spanje was, te vervangen door een
nieuwe, grotere constructie. De plannen
waren het werk van de Mechelse hofarchitect Antoon Keldermans, terwijl Lodewijk
van Bodegem het interieur ontwierp en
stadsarchitect Hendrik van Pede het project voltooide in 1536. Het bouwsel met
zijn laatgotische voorgevel en zijgevels in
vroege renaissancestijl leek erg op het
voorgebouw van huidige Broodhuis, maar
de toren en de galerijen ontbraken.
In 1625 liet infante Isabella, Karels kleindochter, de voorgevel verfraaien met onder
meer een Mariabeeld en een opschrift dat
het gebouw onder de bescherming van
O.L.Vrouw van de Vrede plaatste (afb.1).
4
Het Broodhuis werd zwaar beschadigd
tijdens het bombardement in 1695
(afb.2). Bij de daarop volgende heropbouw van de Grote Markt onderging het
een summiere restauratie. Een grondiger
restauratie, die het uitzicht van het
gebouw ingrijpend wijzigde, had plaats in
1767: het kreeg een mansardedak en de
twee zijgevels werden verstopt achter metselwerk in classicistische stijl. Bovendien
voegde men klassieke elementen aan de
voorgevel toe en moesten de heiligenbeelden links en rechts van het eveneens vernieuwde Mariabeeld plaats maken voor
een keizerlijke adelaar en een heraldische
leeuw (afb.3).
1
3
Door de eeuwen heen behield het
Broodhuis zijn functie als symbool voor de
aanwezigheid van de macht van de vorst
in de stad. De rechtbanken van diens
domeinen hadden er hun zittingen en het
was de plaats waar staatsgevangen werden opgesloten. Zo brachten de graven
van Egmond en Hoorne, slachtoffers van
de Spaanse politieke repressie, er hun
laatste nacht door voor ze op 5 juli 1568
op de Grote Markt werden onthoofd
(afb.4). Sommige zalen op de verdiepingen waren echter verhuurd aan de militaire
gilden die daar vergaderden, terwijl op de
gelijkvloerse verdieping handelszaken
waren gevestigd.
NL
6
Tijdens de Franse bezetting op het einde
van de 18de eeuw werd het Broodhuis
nationaal bezit. De revolutionairen veranderden de naam in ‘Volkshuis’, maar het
gebouw bleef net als in het verleden zijn
polyvalente bestemming behouden. De
Stad die in het begin van de 19de eeuw
het pand verwierf, verkocht het in 1811
aan Paul Arconati-Visconti, kasteelheer
van Gaasbeek. Hoewel het daarna nog
een paar keer van privé-eigenaar zou wisselen, werden de lokalen van het
Broodhuis verder verhuurd aan allerlei verenigingen en bevonden zich op de benedenverdieping nog altijd winkels en café’s
(afb.5).
Het Brusselse stadsbestuur koesterde echter plannen om openbare diensten in het
Broodhuis onder te brengen. Na de aankoop ervan in 1860 belastte men stadsarchitect Pierre-Victor Jamaer, een groot
bewonderaar van Viollet-Le-Duc, met het
opstellen van een restauratieplan. Omdat
men een waarheidsgetrouwe restauratie
voor ogen had, moesten alle beschikbare
bronnen grondig worden bestudeerd. Het
oude gebouw werd nauwkeurig opgemeten
en van alle interessante details werden
afdrukken gemaakt. Stadsarchivaris en historicus Alphonse Wauters nam het historische onderzoek voor zijn rekening en ging
op zoek naar afbeeldingen, plannen en
beschrijvingen van het 16de-eeuwse
gebouw, terwijl Jamaer het Oudenaardse
stadhuis, eveneens een werk van architect
Hendrik van Pede, analyseerde.
Door de erg slechte toestand van het
gebouw zou de restauratie uitdraaien op
een reconstructie waarbij de gevels tot aan
de funderingen werden afgebroken en na
versteviging daarvan terug opgetrokken
(afb.6).
Ondertussen was de Stad ook eigenaar
geworden van alle huizen tussen de Vleesen-Broodstraat, de Haring- en de
Peperstraat, waarvan sommige in de loop
van de tijd als bijgebouw deel waren gaan
uitmaken van het oude Broodhuis. Dit liet
Jamaer toe een bakstenen achterhuis toe
te voegen aan de nieuwe arduinen constructie, waarin hij naast de traphal ook
allerlei dienstlokalen kon onderbrengen.
Het neogotische Broodhuis kreeg ten slotte de toren en galerijen die in de 16de
eeuw waarschijnlijk wel waren voorzien,
maar nooit gerealiseerd en werd overvloedig versierd met glasramen en vergulde
bronzen beelden. Ook het interieur, waarvoor Jamaer zich moest baseren op andere gotische voorbeelden omdat de binnenarchitectuur van het oude Broodhuis te
veel veranderingen had ondergaan, kreeg
een afwerking met veel aandacht voor historische details en de beste materialen.
De werken die in 1873 waren aangevat
duurden meer dan twintig jaar en kostten
bijna twee miljoen frank, een voor die tijd
fabelachtig bedrag.
Van het 16de-eeuwse Broodhuis zijn maar
weinig materiële getuigen overgebleven. Tot
in de jaren 1970 werden op de binnenkoer van de Brusselse Academie stukken
van twee geveltraveeën bewaard, maar die
zijn sindsdien spoorloos. De enige andere
resten bevinden zich in het Museum.
7
De van wapenschilden voorziene hoekvullingen in vroege renaissancestijl die in
deze zaal net onder de gewelven werden
opgehangen, zijn afkomstig van de twee
zijgevels van het oude Broodhuis. Ze kwamen terug te voorschijn van onder het
18de-eeuwse metselwerk toen men de
gevels in 1873 voor onderzoek vrijmaakte.
(afb.7).
Daarnaast hebben ook de in 1767 op de
voorgevel geplaatste vergulde stenen
arend en leeuw met wapenschild de
bewogen geschiedenis van het Broodhuis
overleefd. Ze werden samen met het
Mariabeeld tijdens de Franse bezetting
weggenomen, maar Paul Arconeti-Visconti
liet ze terugzetten en ze versierden het
gebouw tot op de vooravond van de restauratie. Vandaag zijn ze respectievelijk
achteraan in de hal (boven de arduinen
omlijsting van een inrijpoort) en op de
trap naar de tweede verdieping tentoongesteld (afb.8).
5
8
Download