Karel de Grote Inhoud Woord vooraf 9 Inleiding. Een bekende onbekende 13 HOOFDSTUK I. VAN KEIZER TOT KONING Val van het West-Romeinse imperium De invallen van de 5de eeuw Het rijk van Clovis De Merovingers De Pepiniden Een nieuw koninkrijk en een nieuw koningschap Een territoriale ommezwaai in de geschiedenis De oosterse en westerse Kerk Pepijn de Korte en de paus Een staatsgreep met allure Paus en koning winnen allebei Bouwstenen van een nieuwe politieke doctrine 29 29 30 34 36 37 41 42 45 48 49 54 56 HOOFDSTUK II. VAN KONING TOT KEIZER Het moeilijke begin van een koningschap De erfenis van Pepijn de Korte De ‘Italiaanse kwestie’ De uitbouw van een koninkrijk Een jarenlange strijd in het noorden Familieproblemen in Beieren Andere grenzen, andere buren, nieuwe vijanden De vraag van paus Hadrianus i De ijzeren koningskroon van de Longobarden De roerige Spaanse grens Gevaarlijke ‘medestanders’ Een koning wordt keizer Een aanslag op de paus Een samenkomst in Paderborn 23 december 800 De visie van Einhart Kerstmis 800 Constantinopel 59 60 60 62 68 68 73 79 83 86 89 90 95 95 96 98 101 103 104 HOOFDSTUK III. PORTRET VAN EEN FAMILIEVADER Een pijnlijke droom Een tolerante tijdgeest Ook voor leken staan de hemelpoorten open Waardering voor het huwelijk Echtgenoot en vader Hildegard, Fastrada, Liutgard en de anderen Van dochters en zonen Arnulf, Gideon, Jacob en Karel de Grote Lodewijk (de Vrome) en de anderen 109 109 112 113 113 115 115 118 122 123 HOOFDSTUK IV. SACRUM PALATIUM / HET HEILIGE PALEIS De schaduw van het Oude Testament Karel de Grote op een Bijbels voetstuk Een godsdienst als maatschappelijke regelgeving De geestelijkheid als maatschappelijke groep De leiders van de christenheid Liturgie als bindmiddel Het optreden van de koning-priester De behoeder van de Stad van God Het bestuur van een uitgestrekt rijk De koning en zijn aristocratie Een eed van trouw De algemene vergaderingen Het palatium Een communicatienetwerk: van capitularia en missi dominici 127 130 130 132 136 142 142 145 151 158 158 160 164 165 168 HOOFDSTUK V. EEN IMPERIUM MET EEN JANUSGEZICHT Op weg naar een oosters keizerrijk De verwereldlijking van een godsdienst De stad die de wereld overwon, is zelf overwonnen Rome of Constantinopel Wie heerst over de orbis Romanus? Het Oude of Nieuwe Rome? Een Frankische keizer Een sacraal keizerrijk als particulier bezit De Divisio regnorum (806): een Frankisch keizerrijk Het Frankische keizerrijk tussen verleden en toekomst 173 173 173 174 176 176 177 180 180 182 186 HOOFDSTUK VI. … EN TOEN BEGON DE LEGENDE Van geschiedenis naar verbeelding en omgekeerd Karel de Grote en het ‘Oosten’ Het verleden spreekt over de toekomst De Gouden Eeuw van Karel de Grote Twee sprekende verhalen De keizer wordt heilig Een keizersgraf De eindkeizer en de antichrist Karel de Grote als eindkeizer 189 190 190 191 194 194 196 197 199 201 HOOFDSTUK VII. DE KAROLINGISCHE RENAISSANCE OF DE GLORIE VAN HET BOEK Lezen met beelden Bladzijden in ivoor en goud Een boek in steen en kleur Polychrome vormen in afbeelding en woord Woorden die zingen en spreken ‘…een mooi uiterlijk, een zoete smaak, een aangename klank’ Het woord als behoeder van de geschiedenis 205 208 212 215 217 221 225 228 Epiloog. Europae Pater / Vader van Europa 235 Regarding this book Preface Europae Pater / Father of Europe 238 238 238 Noten 242 Bibliografie 260 Illustratieverantwoording 266 Register 270 8 Inleiding Een bekende onbekende naamde Paderborn-epos Karolus Magnus et Leo Papa, een panegyriek uit circa 800 waarin de ontmoeting tussen de Frank en de paus gememoreerd wordt. De keizer wordt door de auteur heel beeldrijk als de vuurtoren van Europa geroemd. De in de lente van 775 geschreven ‘brief ’ van de Angelsaksische klerk Cathwulf aan Karel de Grote, liegt er ook niet om. De manier waarop de auteur de Frankische koning op een ‘Europese’ pedestal plaatst, loopt verloren in de superlatieven.1 En hij was niet de enige. Heel wat 9de-eeuwse Karolingische auteurs zouden nu opgetogen reageren op het beeld van hun keizer dat via die hedendaagse Akense prijs verder leeft. 2 Eveneens is het duidelijk dat de befaamde Frank ook in de daaropvolgende eeuwen tot de verbeelding van velen sprak. Zowel in kronieken, heiligenverhalen, miniaturen en glasramen vind je exemplaren waar Karel de Grote centraal staat. Bekend is het verslag van monnik en bisschop Adhemar van Chabanes († 1034) over de jonge keizer Otto iii, die in het jaar 1000 het graf van Karel de Grote liet openen en zichzelf tooide met het daarin gevonden gouden kruis.3 Verder in dit boek blijf ik uitgebreid stilstaan bij wat de Amerikaanse historicus Matthew Gabriele An Empire of Memory (Rijk van de verbeelding/herinnering) noemt.4 In deze inleiding beperk ik mij, als illustratie van de manier waarop Karel de Grote voortleeft, tot enkele voorbeelden uit de literatuur, die in het raam van deze uitgave vooral uit de Nederlanden komt.5 Samen met koning Arthur en Godfried van Bouillon was Karel een van de meest bekende ridders. Verha- Karel de Grote lijkt op de een of andere manier altijd terug van weggeweest. Ofschoon zijn regeerperiode (768-814) eeuwen achter ons ligt, is de herinnering aan zijn figuur hoegenaamd niet verdwenen. En al zeker niet op ons continent waar, in de context van een groeiende Europese integratie, Karel de Grote als een ‘vader van Europa’ wordt opgevoerd. Zo riep in 1949 de oude keizersstad Aken een prestigieuze Prix international de Charlemagne/Internationaler Karlspreis in het leven die in 1950 voor de eerste maal werd toegekend. Centraal van bij de aanvang stond en staat de eenwording van Europa. In de stichtingsoorkonde geeft men aan dat de prijs, als een echte band tussen verleden en toekomst, de continuïteit wil tonen die de uitbouw van een modern Europa verbindt met de middeleeuwen. De aanpassingen aan het charter, doorgevoerd op het einde van de jaren tachtig van de vorige eeuw (Verklaring van 1990) om de oorkonde dichter bij de veranderde Europese en mondiale realiteit te brengen, willen op geen enkele manier het eigen, oorspronkelijke karakter van de prijs aantasten. Zelfs met doelstellingen die parallel met de tijdgeest heel erg ecologisch klinken, laat Aken haar geschiedenis niet los en blijft ze in de schaduw van de Frankische keizer. Dat de ‘Europese’ naam en faam van Karel de Grote al in zijn eigen tijd leefde, blijkt uit het zoge- ◀ Buste van Karel de Grote, in 1349 door de Roomse keizer Karel iv geschonken. Aken, Domschatkamer. 13 krijgt de Frank wanneer hij, zoals de oudtestamentische geweldenaar Josuë, de zon beveelt stil te staan. Hij heeft immers meer tijd nodig om de Saracenen uit te schakelen. En passant wijs ik al op een merkwaardig anachronisme in dit verhaal. Om de dood van zijn vriend te wreken – zo vertelt het Roelandslied – vernietigt Karel in Saragossa niet enkel de moskeeën maar ook de synagogen en dwingt hij de daar aanwezige gelovigen zich te bekeren… Dat verhaal behoort echter tot de wereld van de 11de eeuw en niet tot de tijd van Karel de Grote!9 Over dat fenomeen later meer. Eveneens bekend is Karel ende Elegast (begin 13de eeuw). Karel is hier niet de almachtige veldheer maar degene die dankzij de roofridder Elegast op het spoor komt van een complot tegen hem. Maar geen nood. De koning geniet de bescherming van God en het kwade wordt gestraft en het goede beloond. Verder is er het verhaal rond Reinout van Montalbaen, dat in verschillende versies de belevenissen van de vier heemskinde- len of liederen werden verteld of gezongen in adellijke kringen en geleidelijk smolten enkele ervan samen tot grotere gehelen. Zo ontstond in de 12de eeuw onder andere het oudste Franse epische gedicht, het Chanson de Roland 6, waarvan nog in dezelfde eeuw een Nederlandse versie uitkwam, het Roelandslied. Dat de belevenissen van Karel de Grote, die hier trouwens voor de eerste maal verscheen als ‘l’empereur à la barbe fleurie’ 7, en Roland/Roeland indruk maakten, blijkt uit de echo’s ervan die weerklinken bij grote Italiaanse renaissancetenoren als Matteo Maria Boiardo (14411494) en Ludovico Ariosto (1474-1533). De eerste geraakte bekend met onder meer Orlando innamurato (De verliefde Roeland 1482-1483), waar de tweede als het ware een vervolg op schreef in Orlando furioso (De razende Roeland, 1532). 8 Het oorspronkelijke Roelandsverhaal toont ons Karel de Grote die met Gods hulp de vijanden van de christenheid verslaat. Ronduit een Bijbelse dimensie 14 ren vertelt. In Dendermonde (de beroemde Ommegang) en in de Maasvallei (de rots Bayard in Dinant), leeft de legende nog steeds verder. Ofschoon Karel de Grote in Karel ende Elegast verschijnt als een wat naïeve vorst, en in de vier Heemskinderen als een harteloze, jaloerse despoot, komt hij door de bank toch naar voren als een dapper man, groots in zijn daden en edel in zijn optreden. Zo is het ook dat de meest bekende prins van de Middelnederlandse literatuur, Jacob van Maerlant, de Frankische koning-keizer met nadruk te boek stelt. Inderdaad, in zijn befaamde Spiegel Historiael schildert de auteur (circa 1225/30 (?)-circa 1300)10 Karel de Grote als de meest majestueuze figuur uit de geschiedenis. Verhalen als die van de vier Heemskinderen, waar de Frank zich niet van zijn beste kant laat zien, verwijst de dichter resoluut naar de prullenmand van de verzonnen vertellingen. Verder is Maerlant van mening dat Karel alle andere vorsten in de schaduw stelt. Dat is niet zomaar een uitspraak in het ijle. In de 13de eeuw leek er een heuse beeldvorming te bestaan rond de troon van het zogenaamde Heilige Roomse Rijk en Karel de Grote. ‘Het moet voor de Roomskoningen een sacrale wijding zijn geweest om in de kroningszaal en octogoon te Aken te worden versierd met de regalia van deze ontzagwekkende vorst’, schrijft Frits van Oostrom.11 Niet enkel de ‘Roomskoningen’ leefden blijkbaar in de ban van hun grote voorganger. In Vlaanderen zou Boudewijn van Avesnes († 1295), in volle verering voor Karel de Grote, hele bibliotheken laten onderzoeken om toch maar zijn held zo waarachtig mogelijk te leren kennen. Trouwens in datzelfde Brugge was in de 10de eeuw de Sint-Donaas gebouwd naar het voorbeeld van de Paltskapel in Aken! Dat het zeker geen eendagsvlieg was, bewijzen de pogingen van de vroeg-15deeeuwse Hollandse chroniqueur heraut Beieren om de 13de-eeuwse Roomse koning Willem ii († 1256) de allures te willen geven van Karel de Grote. Voor een goed begrip moeten we voor (onze hedendaagse) ogen houden dat Maerlant en anderen vóór en na hem schreven voor een publiek dat de Karelromans aanzag als betrouwbare gidsen om de historische Karel de Grote te ontmoeten! Ook in de beeldende kunsten is hij, zoals gezegd, voluit aanwezig. Zo schittert Karel de Grote op prach- Bronzen ruiterstandbeeldje dat ofwel Karel de Grote ofwel zijn kleinzoon Karel de Kale voorstelt, einde 9de eeuw. Afkomstig uit de kathedraal van Metz, staat nu in het Louvre. ◀ In de schaduw van de Notre-Dame in Parijs staat dit ruiterstandbeeld van Karel de Grote met links en rechts van zijn paard Olivier en Roeland, Louis en Charles Rochet, 1878. 15 16 27 28 Hoofd stuk I Van keizer tot koning ‘Tussen een wereld die sterft en een wereld die geboren wordt, schuift zich altijd een diepteperiode in die tegelijkertijd een graftombe en een wieg is…’ (Gonzague de Reynold, La fondation de l’Europe, 1941)30 Val van het West-Romeinse imperium In deze context van politieke onmacht trad een ambitieus triumviraat op de voorgrond. Gnaeus Pompeius Magnus was een succesvolle en daardoor populaire generaal. Marcus Licinius Crassus had de slavenopstand van Spartacus in bloed gesmoord en moest het voor de rest hebben van zijn onmetelijke rijkdom. Gaius Julius Caesar ten slotte, de veelzijdigste en voor de toekomst van het rijk de belangrijkste van de drie, zocht op dat moment nog naar een reële machtsbasis. Een tot de verbeelding sprekende overwinning en de verovering van nieuwe gebieden waren hiervoor de meest voor de hand liggende pijlers. Zij zouden hem roem en eer geven en tegelijk een aan hem verknocht leger. Om dit alles te realiseren trok hij het bestuur van de gebieden in Noord-Italië en Zuid-Frankrijk (Gallia Cisalpina en Transalpina) naar zich toe. Die leken hem ideale uitvalsbases om Romes macht daadwerkelijk uit te breiden naar het noorden. Alhoewel zijn zegebulletins, met veel verve neergeschreven in zijn Commentarii de bello Gallico, vaak meer getuigden van politiek opportunisme dan van een correcte voorstelling van zaken, slaagde hij erin om na de slag bij Alesia (52 v.C.) heel Gallia onder Romeinse invloed te brengen, waarbij de Rijn eventueel als een natuurlijke grens kon figureren. Pogingen om De pax Romana of Romeinse vrede mag dan al een begrip geworden zijn, Rome zelf heeft niet veel echt vredevolle periodes gekend. Zeker vanaf de laatste eeuw voor onze tijdrekening oogde de toestand diep donker. De plundertochten van de Germaanse stammen van de Kimbren en de Teutonen werden pas na enkele zware nederlagen gestopt, nadat de Romeinse generaal Marius de strijdmacht hervormd had tot een soort van huurleger. In twee veldslagen werden de invallers uiteindelijk uitgeroeid. Hiermee kwam de rust evenwel niet terug. Interne politieke spanningen leidden tot opeenvolgende burgeroorlogen, die zich tot overmaat van ramp afspeelden tegen een achtergrond van diverse opstanden in en buiten Italië. Duidelijk was de republiek in deze jaren een stuurloos schip geworden. ◀ Julius Caesar (100 v.C.-44 v.C.), Commentarii de bello Gallico (Notities over de Gallische oorlog) (in de eerste zin lees je dat Gallië is opgesplitst in drie delen…). Fleury of Auxerre, eerste kwart van de 9de eeuw. 29 waren geteld. Er was trouwens vanaf 395 niet één keizerrijk meer. West en Oost gingen definitief hun eigen weg, waarbij de eerste de slechtste papieren had. De kwetsbaarste grenzen, een door de schier permanente onveiligheid verzwakte economie en daarenboven een beunhaas als keizer beloofden voor het ‘West-Romeinse’ Rijk inderdaad weinig goeds.32 Uitgehold door interne tegenstellingen en belaagd door sterke vijanden, was de definitieve ineenstorting nabij. De Germaanse stammen die in het kader van de grote volksverhuizingen in het begin van de 5de eeuw over de Rijn trokken, vonden tegenover zich enkel nog een uitgeleefde staat. in noordelijke en oostelijke richting het gebied nog verder uit te breiden bleven vruchteloos. In 47 n.C. zou Rome zich bij de toestand neerleggen en overschakelen naar een meer voorzichtige behoudspolitiek. De Rijn werd nu effectief een natuurlijke grens die, bekeken vanuit het politieke Rome, het ‘geordende’ Romeinse gebied moest beschermen tegen de chaos daarbuiten. Aan deze voorstelling van zaken, waarbij de Rijn als een etnische grens werd omschreven, beantwoordt geen historische realiteit. Het beeld van de ‘Germaanse barbaren’ waartegen ‘beschaafde Romeinen’ zich moesten verdedigen, leek in de eerste plaats vooral nuttige fictie.31 Ondertussen was de politieke situatie in Rome drastisch veranderd. De moord in de senaat op Caesar (44 v.C.) deed een nieuwe reeks van burgeroorlogen ontbranden, waaruit uiteindelijk Octavianus, een volgeling van Caesar, als overwinnaar naar buiten kwam. Als keizer Augustus stond hij tegelijk aan de wieg van het keizerrijk én aan het graf van de republiek. Een duurzaam herstel bleef evenwel achterwege. Het degelijke bewind van enkele keizers kon niet verbergen dat de worm in het hout zat. Het hart van het imperium zelf bleek chronisch ziek te zijn. Sterke keizers – en dus min of meer stabiele periodes – wisselden af met jaren van interne crises. En die crises hadden duidelijk hun weerslag op de politieke en militaire stabiliteit in de veroverde gebieden: een storm in Rome deed telkens het hele net van veroveringen meetrillen. Duidelijk werd dat het imperiale bestuur niet steeds in staat was om de gevaarlijke Rijngrens onder controle te houden. Zo leidde de crisis ten tijde van de dood van keizer Nero (68) tot de omvangrijke revolte van Julius Civilis (69-70). Onder meer Tongeren werd toen verwoest en de Rijnstreek in haar geheel maakte een donkere periode door. Weliswaar volgden toen meer rustige jaren tot de ernstige en bloedige crisis van de 3de eeuw losbarstte. Ook nu liepen deze gebeurtenissen parallel met de politieke problemen in Rome, waar tijdens de periode van de zogenaamde soldatenkeizers de keizersfunctie de speelbal werd van rivaliserende generaals. Onder Diocletianus (284-305) kwam er opnieuw stabiliteit en met Constantijn de Grote (306-337) en Theodosius de Grote (379-395) kende Rome weer enkele belangrijke keizers. Evenwel, de dagen van Rome De invallen van de 5de eeuw Met enige zin voor ironie schrijft de Ierse mediëvist Edward James dat het voor de ‘barbaarse’ troepen die in het begin van de 5de eeuw het rijk onveilig maakten, moeilijk was om uit te maken of ze nu voor of tegen een Romeinse keizer aan het vechten waren.33 Eén ding staat inderdaad vast: de periode van de zogenaamde grote invasie van 406 was geen zaak van de Romeinse troepen en hun bondgenoten aan de ene kant en de ‘barbaarse’ invallers aan de andere. Germaanse stammen waren op dat moment al een kleine twee eeuwen aan het infiltreren in het rijk waar zij naargelang van de periode en de keizer van het moment, het Romeinse leger bevochten of erdoor ingelijfd werden. Of – als een variant op het vorige – een grensgebied als woonplaats toegewezen kregen op voorwaarde dat ze andere invallers zouden tegenhouden. Die ontwikkeling ▶ Sacramentarium van Gellone, bisdom Meaux of Kamerijk, circa 790. 1. Een merkwaardige voorstelling van Onze-Lieve-Vrouw. Zij draagt geen nimbus en is gekleed in een lang, recht, afhangend gewaad met geometrische motieven. In haar rechterhand draagt ze een wierookvat en in haar linker een kruis waaraan alfa en omega bevestigd zijn… 2. Voorstelling van de Heilige Agatha, ook zonder nimbus. 3. Beeld van Matteüs. 4. Detail: een engel houdt een serpent vast dat in zijn eigen staart bijt. 30 1. 3. 2. 4. 93 94 Hoofd stuk V II De Karolingische renaissance of de glorie van het boek ‘De ontluiking van het wijde domein van vormen dat opdoemt sinds de 8ste eeuw heeft te kampen met een machtige traditie. Men neemt gewoonlijk aan dat de middeleeuwse kunst diende om de Bijbelse geschiedenis te leren aan hen die niet konden lezen. Dat was vaak het geval, maar in beginsel toch niet, want deze kunst is juist ontloken in de boeken… Maar dat de sculptuur van de 12de eeuw binnen twintig jaar kon stijgen van de gestrengheid van Autun tot de barokke geestvervoering van Saint-Julien-de-Jonzy, dát was mogelijk omdat de kunstenaars zowel de soberheid als de vervoering kenden van de Karolingische handschriften.’ (Voorwoord van André Malraux in Les Manuscripts à Peintures en France du XIIIe au XVIe siècle, Parijs, Bibliothèque nationale, 1955.) los gezien worden van teksten.463 Dat doet zich voor in twee gedaanten. Vooreerst is er het boek in zijn letterlijke betekenis, waar het gezien wordt als een bij uitstek goede bron van kennis. Hoger werd al gesproken over de aandacht die de Frankische vorst had voor het correcte, geschreven woordgebruik. De zorg voor het oprichten van scholen, het stimuleren van filosofische en religieuze discussies, het bevorderen van de dichtkunst en de literatuur,… zijn zaken die verder voluit de aandacht zullen vragen. Je kunt nu al zeggen dat deze renovatio (pas in 1840 gebruikte Jean-Jacques Ampère de term Karolingische renaissance)464 in de eerste plaats een intellectuele beweging was waarin het geschreven woord centraal stond. Vervolgens moet je het boek ook in zijn overdrachtelijke betekenis zien. Inderdaad, de plastische kun- Ook voor de tijdgenoten van Karel de Grote was het duidelijk dat de stimulering die van hem uitging om kunsten en wetenschappen te bevorderen, leidde tot een renovatio, tot een daadwerkelijke en zichtbare opbloei van cultuur. Zoals Heiric van Auxerre († circa 876) het poëtisch beschrijft, is Karel de Grote diegene die de as weer heeft laten opvlammen.462 Niet toevallig beklemtoont André Malraux de centrale plaats die het boek inneemt in deze Karolingische periode. Kennis en kunst kunnen inderdaad niet ◀ Abdij van Anchin. Voorstelling uit 1175 van een gekruisigde Christus uit De laudibus sanctae crucis van Hrabanus Maurus. 205 206 207 Voor een goed begrip hiervan moet je voor ogen houden dat, zoals hoger al werd gesteld, het onderscheid tussen de ‘religieuze’ staat en de lekenstaat in de Karolingische samenleving niet bestond. Zeggen dat de laatste gedomineerd werd door de eerste of omgekeerd is totaal irrelevant daar beide begrippen, gezien als aparte realiteiten, toen volledig zinledig waren. ◀ Diptiek uit de kerk van Genoels-Elderen (bij Tongeren). Maasland, circa 770-800. Christus vertrapt de draak (p. 206), en het bezoek van Maria aan haar nicht Elisabeth (p. 207). sten en architectuur vertellen eveneens hun verhaal. De bezoeker bijvoorbeeld van het paleis en de kapel in Aken zag niet enkel een bouwwerk maar trad binnen in een wereld waar hij wellicht soms met open mond bewonderend, voelend begreep wat hij daar in vorm en kleur kon ‘lezen’. Verder is en blijft het christendom een ‘godsdienst van het boek’. Wat met zich meebrengt dat voor velen de Bijbel het hoogste gezag uitstraalt, de meest betrouwbare gids naar de werkelijkheid van het leven is. Het verbaast dan niet dat er sprake is van een boek van de schepping en dat men spreekt over het boek van het leven. Men heeft eerbied voor wat er geschreven staat. En dit beperkt zich niet tot de Bijbel alleen: het nadenken over wat dit oude boek zegt, steunt op commentaren van de kerkvaders en laat zich leiden door belangrijke auteurs en teksten.465 Daarbij worden de woorden en de zinnen zeer dikwijls ondersteund door beelden in kleur, in ivoor of goud of zilver. Het boek krijgt op die manier letterlijk en figuurlijk een onschatbare waarde. De Karolingische kunst en cultuur draagt in essentie het merkteken van Karels overtuiging dat hij als een goede herder zijn volk moest leiden naar de Stad Gods. Bij veel van wat hoger gezegd werd over zijn bestuur klinkt die bekommernis door. Zoals Einhart het vermeldt, is Augustinus met zijn De Civitate Dei voor de Frankische vorst een compagnon de route. Die gedrevenheid tref je ook aan in de wijze waarop hij kennis en kunst stimuleerde. Beide uitingen van de menselijke geest waren voor hem gewoon twee door elkaar gevlochten twijgen die groeien aan dezelfde ‘religieuze’ boom die reikt naar de hemel. Zelfs in die gevallen waar zijn bevordering van kunst en cultuur hem opvallend plaatst in de traditie van grote Romeinse voorgangers zoals Augustus, Theodosius en Justinianus,466 blijft bij nader toekijken zijn preoccupatie met zijn goddelijke zending toch veruit het belangrijkste. Lezen met beelden De Karolingische renaissance is een christelijke kunst. Twee punten vragen hier onmiddellijk de aandacht. Zo is er het hele probleem van de beeldenstrijd die ook ten noorden van de Alpen voor deining zorgde. Dat kwam al aan bod. In de Libri Carolini verdedigden de Karolingische theologen (en vooral Theodulfus) dat een adoratio van beelden verboden is maar dat voor de rest ze als versiering van kerken of als ondersteuning van de prediking toegelaten zijn.467 Bij de bespreking van de Libri Carolini werd onder meer verwezen naar de superioriteit van het woord tegenover het beeld. Dat impliceert evenwel niet dat je het beeld aan de kant moet schuiven. In dit verband zijn de carmina figurata of beeldgedichten interessante fenomenen. Alhoewel die tot in de 12de eeuw beoefend werden, waren ze vooral in de 9de eeuw populair. Een absoluut hoogtepunt hierin is het kruisgedicht van Alcuïnus’ leerling Hrabanus Maurus, De laudibus sanctae crucis. Centraal staat in deze gedichten de idee dat woorden als beelden functioneren terwijl beelden de inhoud van die woorden toelichten. Beide expressievormen verschijnen hier als signa, als tekens die in het geval van de kruisgedichten verwijzen naar een realiteit die niet afgebeeld kan worden.468 Dat brengt ons tot het tweede punt: het transcendente karakter van het christendom legt een centrale probleemstelling bloot. In hoeverre kan inderdaad de christelijke geloofsbelijdenis uitgebeeld worden? Het Rijk van God is niet van deze wereld.469 Met zijn beelden creëert de kunstenaar daarom een zichtbare wereld om een onzichtbare werkelijkheid op te roepen. ‘Hoc visibile imaginatum figurat illud invisibile verum’ (dit zichtbare beeld stelt de onzichtbare waarheid voor) zoals te lezen staat bij een miniatuur. Deze evocatie van een onzichtbare waarheid door een zichtbaar 208 beeld kan in een wereld waar het onderscheid tussen een seculiere en transcendente realiteit niet wordt gemaakt, perfect functioneren. Je zou hier ‘gewoon’ kunnen zeggen dat zoals een redenaar zijn woorden ondersteunt met zijn gebaren, de beeldentaal de zin van het geschreven woord verheldert en dat op twee manieren.470 Vooreerst kan het de ongeletterden471 helpen om datgene te begrijpen wat voor hen anders verborgen zou blijven. De religieus-educatieve waarde van de kunst had trouwens in de Kerk al een lange traditie. Zo berispte paus Gregorius i de Grote († 604) de bisschop Serenus van Marseille in een strenge brief omdat hij heiligenbeelden had vernietigd. ‘… wat de Schrift is voor de geletterden, zijn beelden voor de ongeletterden… zij lezen erin wat zij in een boek niet kunnen lezen…’472 Dat het de middeleeuwers hiermee blijvend ernst was, kun je terugvinden bij onder anderen Beda Venerabilis († 735) en later bij de encyclopedist Honorius van Autun († circa 1150). Zijn omschrijving van de schilderkunst quae est laicorum litteratura heeft naam gemaakt. Trouwens, deze functie van de kunst werd op de synode van Atrecht (1025) ook officieel door de Kerk bevestigd. Vervolgens kon het beeld ook de ‘geletterden’ een waardevolle exegetische en heuristieke hulp geven.473 Of het nu gaat over een fresco of over een miniatuur in een boek, duidelijk is dat beeld en woord elkaar ondersteunden. Een beeld zonder een achterliggend verhaal blijft inderdaad meestal ‘stom’ terwijl in een tekst het beeld vaak onderscheid en verschil aanbrengt.474 Wil die beeldentaal haar ondersteunende taak naar behoren vervullen, dan is het nodig dat zij ‘spreekt’ in cultuurgebonden woorden en begrippen. Inderdaad, precies zoals het geloof kan ook de kunst niet zuiver metafysisch zijn. Zij wortelt noodgedwongen in de geschiedenis of zoals Hannah Arendt het ook verwoordt, is in deze zin elke kunst seculier.475 Of het nu gaat om een miniatuur, een fresco, een beeldje in ivoor of brons, een gedicht of om een kerkarchitectuur, steeds zal de kunstenaar een taal moeten gebruiken die vertrekt vanuit zijn eigen tijd. In de 8ste en 9de eeuw hield dat een ontmoeting in tussen een Romeins-klassieke beschaving die vanuit het Middellandse-Zeegebied een eigen traditie wist op Doorsnede en plattegrond van de Paltskapel in Aken. ▶ Paltskapel in Aken, verdieping en koepel. 209 210 211 aan de Karolingische ivoorsnijders en goudsmeden. Dit tegelijk bewaren en scheppen is trouwens de karakteristiek bij uitstek van de hele zogenaamde Karolingische renaissance. De moeite waard is het te blijven stilstaan bij de ivoordiptiek van Genoels-Elderen. Dit kunstwerk wordt zo genoemd omdat ze een tijd in de Sint-Martinuskerk van Genoels-Elderen (bij Tongeren) aanwezig was. Het is hier niet de plaats om de discussie rond de herkomst uitgebreid te voeren.479 Overeenstemming bestaat er wel over dat de diptiek gemaakt is op het einde van de 8ste eeuw. Op het eerste paneel zie je een jeugdig uitziende Christus die in de linkerhand een bijbel draagt en met de rechter een soort van kruisstaf vasthoudt die hij laat steunen op zijn rechterschouder. Zijn hoofd zit gevat in een nimbus met kruis waarin duidelijk het woord rex (koning) gegrift staat. Links en rechts is hij geflankeerd door twee (bijna) jongensachtige engelen. Met zijn blote voeten vertrapt Hij de slang, de draak, de leeuw en de basilisk, kortom de symbolen van het kwaad. Boven- en onderaan lees je een inschrift480 waarin staat welke dieren Christus overwint. De buitenrand ten slotte is afgewerkt met een geometrische vlechtband. Het andere paneel is in twee helften verdeeld en als in een stripalbum vind je er twee opeenvolgende taferelen uit het leven van Onze-Lieve-Vrouw. De bovenste helft toont de Annunciatie. Maria, nog met een spinrok in de hand, krijgt het bezoek van de aartsengel Gabriël. In zijn linkerhand draagt hij een soort van boodschappersstaf en met de rechterhand raakt hij Maria’s voorhoofd aan. Een derde figuur schuift een gordijn open waardoor we op de achtergrond twee gebouwen zien met klassieke frontons en een Korinthisch kapiteel. Alle figuren hebben een jeugdig voorkomen. Strak kijken ze naar de toeschouwer waarbij het opvallend is dat de drie hoofden op dezelfde hoogte staan. Onderaan komt de Visitatie aan bod. Wang tegen wang omhelsen Maria en Elisabeth elkaar. Vanuit de hoofden die bijna in elkaar overvloeien, lopen de lij- te bouwen waarin de Byzantijnse vormgeving met haar transcendente symboliek een indrukwekkend deel van is aan de ene kant, en een autochtoon-‘barbaarse’ kunst van Keltische, Anglo-Saksische, Germaanse en Slavische volkeren aan de andere kant. Een antieke esthetica ontmoette hier een kunst die gericht was op een abstracte ornamentiek of op geometrische motieven zoals in de Ierse insulaire kunst.476 Een nieuwe synthese kwam pas met de romaanse kunst naar buiten. Nu bleef het nog bij een zoekend aftasten van de eigen mogelijkheden waaruit vaak naïef aandoende tot schitterende resultaten tevoorschijn kwamen. De oogst aan ambachtelijke en artistieke realisaties was heel wat groter dan je nu kunt ontmoeten. Zo gingen de beeldhouwers, nog te weinig ervaren in de moeilijke schepping in steen, zich richten op andere, meer ‘hanteerbare’ materialen: terracotta, brons en vooral edele metalen en ivoor. Vele kelken, kruisen, altaarversieringen, diptieken enzovoort. zijn wellicht door ijverige handen gemaakt maar vele zijn ook verdwenen: gestolen, gesmolten, gebroken… Wat evenwel bewaard bleef, toont een schitterend palmares.477 In de volgende bladzijden komen er enkele aan bod. ◆ Bladzijden in ivoor en goud ◆ Een monumentale beeldhouwkunst bleef onder Karel de Grote afwezig.478 Deze artistieke leegte kent wellicht verschillende oorzaken. Zo werkte het vroegchristelijke wantrouwen tegenover de volplastische beelden als idolen van een heidense cultus misschien nog door. Zeker was evenwel dat men hoe dan ook de techniek grotendeels verleerd had. Wat niet wil zeggen dat de 8ste- en 9de-eeuwse kunstenaars met lege handen stonden, dat de antieke vormentaal voor hen dode letter was geworden. De schitterende miniaturen die seffens aan bod komen, tonen inderdaad een prachtig vakmanschap. Bewondering en verwondering zijn hier op hun plaats. Dezelfde gevoelens ervaar je voor het snijwerk in ivoor en voor de goudsmeedkunst. De kunstenaarambachtsman die hier aan het werk was, realiseerde niet enkel een vaak intrigerend kunstwerk maar bewaarde in zijn werk ook de oude tradities. Wanneer in de 12de eeuw opnieuw een monumentale beeldhouwkunst openbloeit, is dat voor een deel ook te danken ▶ Ivoren paneel met centraal een madonna met kind. Codex Aureus van Lorsch, circa 810. 212 213 K arel de Grote Een keizer op de gr ens tussen t wee wer elden R aoul Bau ER De regeerperiode van Karel de Grote ligt al eeuwen achter ons, maar de herinnering aan hem is nog steeds levendig. Hij was koning der Franken, Frankisch keizer van de christelijke wereld en wordt vandaag gezien als de vader van EuBauer, Raoul ropa. Levend inkeizer een tijdperk waarin een oude wereld aftakelde en een nieuwe Karel de Grote. Een op de grens tussen twee werelden beschaving aarzelend haar eerste passen zette, is Karel de Grote een van de © 2013, Raoul Bauer en Davidsfonds Uitgeverij nv geworden. voornaamste erflaters van het huidige Europa Blijde Inkomststraat 79, 3000 Leuven www.davidsfondsuitgeverij.be Ook in zijn eigen tijd sprak Karel de Grote al tot de verbeelding. Na zijn dood www.twitter.com/davidsfonds in 814 leefde hij verder in talloze verhalen en kunstwerken. Maar het mythische www.facebook.com/davidsfondsuitgeverij beeld van de dappere, grootse vorst dat daarin gecreëerd wordt, dreigt de histoD/2013/0240/57 ISBN 978-90-6306-641-3 rische figuur te overschaduwen. Via een kritische lectuur van de nieuwe inzichNUR ten681, die684 historisch onderzoek de voorbije jaren opleverde, gaat Raoul Bauer in dit boek op zoek naar de historische waarheid en de betekenis van Karel de Grote. Exploitatierechten Nederland: Wbooks Het boek volgt hem op zijn veldtochten, ziet hem als bestuurder van een [email protected] mens rijk, bespreekt de betekenis van zijn keizerskroning in 800, beschrijft hem www.wbooks.com in zijn zoektocht naar kennis en schetst hem tenslotte als een bezorgde familievader. Bauer gaat ook dieper in op de Karolingische renaissance, waaraan ISBN 90 663 0707 0 als geen ander gestalte heeft gegeven. De waardering voor de978 Frankische vorst onderwijs en kennis als basis voor een goed bestuur en de bekommernis om binnen de eenheid van het rijk ruimte te geven aan de diversiteit van de regio’s Vormgeving: Bart Luijten maken van Karel de Grote een van de vaders van Europa. Prof. Raoul Bauer, hoogleraar cultuurgeschiedenis, schreef met Karel de Grote de eerste NeFotoem. cover: Aken, Domschatkamer derlandstalige synthese over deze periode. Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand en/of openbaar gemaakt in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen S B N 9manier 7 8 - 9 0zonder - 6 3 0 6voorafgaande -641-3 of op enigeI andere schriftelijke toestemming van de uitgever. 9 789063 066413