Het oog bestaat uit vele verschillende structuren, die

advertisement
Fysiologie van het oog
Het oog bestaat uit vele verschillende structuren, die elk op zichzelf of in combinatie
met andere structuren, een bepaalde taak hebben: regelen van de druk in het oog; ervoor
zorgen dat het beeld wordt scherp gesteld; voorkomen dat teveel licht in het oog komt;
afvalstoffen afvoeren en voedingsstoffen aanvoeren; enz. Al deze verschillende functies staan
in een normaal oog in een evenwicht met elkaar. Zodra een functie verstoord raakt, raakt dit
evenwicht ook verstoord en wordt het zicht in meer of mindere mate belemmerd (snel of
traag).
De fysiologie is het gemakkelijkste uit te leggen naar gelang de route die het licht
aflegt: cornea, voorkamer, pupil, lens, glasvocht, netvlies en tenslotte de oogzenuw.
Fysiologie
1
Traanvocht
De cornea (of ook wel hoornvlies) moet perfect helder zijn. Daarvoor moet o.a. het
buitenste oppervlak goed bevochtigd zijn.
De oppervlakkige bevochtiging wordt geregeld door de tranen. De traanfilm is
opgebouwd uit 3 lagen. Van buiten naar binnen: een lipiden laag, een waterlaag en een mucus
laag.
De lipidenlaag voorkomt dat de tranen te snel
verdampen en bevochtigt ook het ooglid. Ze wordt
gevormd door de ~ 30 Meiboom klieren (gelegen
aan de binnenzijde van het ooglid).
De waterlaag vormt 90% van de dikte van
de traanfilm. Ze levert zuurstof en voedingsstoffen
voor de oppervlakkige cornea. Daarnaast heeft deze
laag ook belangrijke anti-bacteriele eigenschappen
en het spoelt kleine deeltjes weg als er iets in het
oog komt.
De secretie vindt plaats door 2 soorten
traanklieren. De hoofdtraanklier (“glandula
lacrimalis”, gelegen in het anterolaterale deel in de
dak van de orbita) zorgt vooral voor een reflectoire
traansecretie (bijv. emotie of door prikkelende
gassen), maar in beperkte mate zorgt ze ook deels
voor de basale traansecretie. Het grootste deel van de basale traansecretie wordt echter
verricht door de accessoire traanklieren van Krause and Wolfring (hoofdzakelijk gelegen in
de fornix superior).
De mucuslaag zorgt ervoor dat de tranen mooi op het hoornvlies blijven plakken. Deze
laag wordt gesecreteerd door de zogenaamde Cornea
Cornea
goblet cellen (= slijmbekercellen). Deze
bevinden zich verspreid over de bulbaire en Buitenzijde convex (+49 D)
Binnenzijde concaaf (-6 D)
palpebrale conjunctiva. De laag is opgebouwd Totaal: +43 D
uit gehydrateerde glycoproteinen en maakt
dus het corneaal oppervlak hydrofiel, zodat Opgebouwd uit keratine, chondroitine en chondroitine
sulfaat.
water op het oog blijft “plakken”. Zonder deze
mucuslaag zou het water dus niet op de Bestaat uit 5 lagen:
1. Epitheel
cornea kunnen blijven.
2.
Cornea
De voorzijde van de cornea is voor het
licht een bol oppervlak en werkt als een
positive lens van +49 dioptrie. De achterzijde
van de cornea is hol en werkt als een
negatieve lens van –6 dioptrie.
Fysiologie
3.
4.
5.
Bowman = Lamina limitans anterior:
Geen regeneratie
Stroma
Descemet = Lamina limitans posterior
Wel regeneratie.
Gevormd door endotheel.
Stopt aan lijn van Schwalbe.
Endotheel
Normale gemiddelde dikte = 550 um
Oculaire hypertensie: gemiddelde dikte = 577 um
Normotensie glaucoom: gemiddelde dikte = 515 um
2
De cornea werkt dus eigenlijk als een sterke positieve lens van ongeveer 49–6 = +43
dioptrie. Daardoor valt het beeld van waarnaar je kijkt ongeveer in de buurt van het netvlies.
Om het beeld fijn te stellen voor een scherp zicht, kan de lens van vorm veranderen, zodanig
dat het beeld mooi op het netvlies valt en niet ervoor of erachter.
Het hoornvlies bestaat uit 5 lagen. Het epitheel werkt als als een barriere en beschermt
ook tegen infecties. De epitheellaag is echter heel fragiel en er raken gemakkelijk defecten in.
Het is dan gemakkelijker voor bacterien om binnen te dringen en een ulcus of abces te
veroorzaken. Een onderbreking in enkel de epithellaag noemt men een erosie. Er worden dan
preventief antibiotica gegeven, totdat het de defct gesloten is. Een erosie sluit vrij vlug, vaak
nog binnen 24-48 uur.
De laag van Bowman werkt als een steunlaag (basale membraan) voor het epitheel.
Het stroma vormt het grootste deel van het hoornvlies. Hier bestaat er een speciale
rangschikking van de collageenvezels, zodanig dat de cornea helder is. Zodra deze
rangschikking verstoord raakt, wordt de cornea troebel
Endotheel
Endotheel
en verdwijnt dus het heldere aspect.
De “membraan” van Descemet vormt een Leeftijd
Aantal cellen (/mm2)
Geboorte
3000 – 4000
steunlaag voor het endotheel.
Middelbaar
2500
De endotheelcellen hebben een belangrijke
Bejaard
2000
functie. Voor een heldere cornea, moet er een bepaalde
hoeveelheid water in het stroma zijn. Als er teveel Als < 800, dan vlug oedeem en zwelling.
water in is, wordt het hoornvlies troebel en lijkt het Donorcornea moet >= 1500 hebben, anders
voor de patient alsof hij door een mist moet zien. In te weinig voor transplantatie.
normale omstandigheden lekt er water (het vocht dat zich in de voorkamer bevindt) in het
corneaal stroma. Dit wordt deels weer weggepompt door de endotheelcellen die zich aan de
binnenzijde van de cornea bevinden. Zou dit water niet weggepompt worden, dan raakt de
interne structuur (speciale rangschikking van collageenvezels) verstoord, en kan het licht niet
meer goed passeren. Het aantal
endotheelcellen vermindert met de
leeftijd.
De
overblijvende
endotheelcellen proberen dan te
compenseren voor de verloren gegane
cellen.
Voorkamerwater
Tussen de cornea en de iris / pupil
bevindt zich de voorkamer. Deze is
gevuld met een vocht dat geproduceerd
wordt door de ciliaire processen van
het corpus ciliare. Dit kamerwater
wordt aangemaakt
met 2 tot 3
microliter per minuut. Het stroomt dan
vrij tussen de achterzijde van de iris en
de voorzijde van de lens door de
pupilopening heen van de achter- naar
de voorkamer. Het verlaat de
Fysiologie
3
voorkamer via het trabeculair netwerk (trabeculum), gelegen in de hoek tussen iris en cornea
in de voorkamer.
Het trabeculum is een soort zeef. Het vocht ondervindt hier een zekere weerstand,
waardoor een bepaalde druk ontstaat. Dit is de oogdruk (intra-oculaire druk). Vanuit dit
trabeculum verlaat het kamerwater het oog via het kanaal van Schlemm. Dit is een vene met
een dunne wand, die gezien zijn functie, geen bloed maar dus kamerwater bevat.
Het vocht dringt het corneaal stroma binnen en voert zo ook voedingsstoffen aan voor
de diepere corneale lagen. Om te voorkomen dat er teveel water in het stroma van de cornea
komt, pompen de endotheelcellen het water deels weer uit de cornea.
De druk wordt gemeten met een tonometer en bedraagt normaal minder dan 20
mmHg. De druk is niet constant en kan in de loop van de dag varieren. De schommelingen
bedragen meestal normaal niet meer dan ongeveer 3 mmHg. Grotere schommelingen zijn
verdacht voor een aandoening waarbij de druk in het oog te hoog wordt (glaucoom). De druk
is dan vaak ook meer dan 20 mmHg. Bij drukken die langdurig te hoog zijn, treedt er schade
op aan de oogzenuw. Dit kenmerkt zich door afwijkingen in het gezichtsveld.
De dikte van de cornea speelt een rol in de meting van de oogdruk. Een cornea die
dunner is dan gemiddeld, levert een vals lage drukmeting op.Omgekeerd levert een cornea die
dikker is dan “nortmaal” een vals hoge drukmeting op. Gemiddeld is de cornea ongeveer 550
micrometer dik.
Pupil
De pupil is de centrale opening in de iris. De pupil regelt de hoeveelheid licht die het
oog binnenkomt en deze is evenredig met de oppervlakte van de pupilopening. In het donker
wordt de pupil groter (mydriase) om meer licht binnen te laten. Bij fel licht wordt de pupil
weer heel klein (miose), anders komt er teveel licht binnen en word je verblind.
De m. dilatator, waarvan de spiervezels een radiale richting hebben (zoals de spaken
van een wiel), vergroot de pupil en zorgt dus voor de mydriase.
De m. constrictor, waarvan de spiervezels een concentrisch verloop hebben (dus
ringvormig, rondom de pupilopening) maakt de pupil kleiner en zorgt dus voor de miose.
Normaal is er een evenwicht tussen deze spieren. De pupilgrootte wordt onwillekeurig
geregeld door het autonoom zenuwstelsel: het orthosympatisch zenuwstelsel geeft mydriase
en het parasympatisch zenuwstelsel geeft miose.
De pupilopening kan varieren van 1,5 tot 8 mm, zodat de hoeveelheid licht die het oog
binnenkomt met een factor 30 kan varieren.
Aan de achterzijde van de iris bevindt zich overigens een laag pigment, die voorkomt
dat het licht binnen in het oog gaat rondstrooien. Soms kan er pigment losraken en zo
geleidelijk aan het trabeculair netwerk (zie verder) doen verstoppen, waardoor de druk stijgt
met schade aan de oogzenuw als gevolg (glaucoom).
Fysiologie
4
Lens
De lens zorgt samen met de cornea voor het focusseren van het beeld op de retina. Een
normale lens is in staat om van vorm te veranderen. De lens kan boller worden om naar een
meer dichtbij gelegen voorwerp te kijken en hij wordt vlakker voor een meer veraf gelegen
object.
Deze vormverandering vindt plaats door een spier, namelijk de ciliaire spier. Deze
spier bevindt zich 360 graden rondom de lens en is aan de lens verbonden door fijne radiair
gerichte (zoals de spaken van een wiel) vezels (de zonula, of zonulaire vezels). Als de ciliaire
spier zich ontspant (en dus een ring vormt met een grotere diameter), staan alle vezels
gespannen en wordt de lens vlak getrokken. Dit gebeurt als we in de verte zien. Als de ciliaire
spier zich samentrekt (en dus een ring vormt met een kleinere diameter), trekken de zonulaire
vezels niet meer aan de lens, maar hangen ze er “slap” aan vast. De spier komt immers 360
graden rond dichter bij de lens, dus is er ook geen tractie meer op de vezels. De lens ontspant
zich dan en wordt dan boller. Dit is nodig om dichtbij te zien.
Het samentrekken van de ciliaire spier en boller worden van de lens en tegelijkertijd
verkleinen van de pupil, wordt ook wel accommodatie genoemd. Dit gebeurt automatisch als
we iets van dichtbij willen zien.
Glasvocht
Tussen de achterzijde van de lens en het netvlies bevindt zich het glasvocht (of ook
wel vitreum). Het zou nodig zijn in de ontwikkeling van het oog (grootte van oog). Bij de
volwassene is het niet meer noodzakelijk. Het is een gelatineuze massa, dankzij een
collageennetwerk en proteoglycaanmoleculen (trekken water aan). Het vitreum zit op
verschillende plaatsen vast: achterkapsel van de lens; met de glasvochtbasis aan de perifere
retina en pars plana; papilrand (de papil is het uiteinde van de oogzenuw); en aan bloedvaatjes
(maar dit kan bij iedereen varieren, dus niet steeds dezelfde bloedvaten). Stoffen kunnen
doorheen het vitreum diffunderen, maar het glasvocht zelf verplaatst zich niet.
Het glasvocht heeft de neiging om op bepaalde plaatsen in te krimpen (condenseren)
in de loop der tijd, omdat het zijn capaciteit verliest om water vast te houden. Op deze plekjes
kan het licht niet meer mooi passeren en dit geeft een schaduw op het netvlies. De mensen
ervaren dit als bewegende draadjes, spinnetjes, … Dit worden ook wel floaters of mouches
volantes genoemd. Als het vitreum trekt aan het netvlies ziet men lichtflitsen. Als het blijft
trekken, komt het ofwel zonder problemen los van de retina, ofwel blijft het vastzitten en trekt
het de retina mee los van de oogbol en komt er een scheur in het netvlies met een
netvliesloslating als direct risico.
Fysiologie
5
Floaters
Het oog is normaal dus gevuld met een gel (= glasvocht = vitreum). Dit vitreum zit op verschillende
plaatsen vast gekleefd aan het netvlies. Bij iedereen gaat het vitreum (kan al vanaf 20 jaar) op
bepaalde plaatsen inkrimpen, omdat het water verliest. Op de plaatsen waar het glasvocht is
ingekrompen, kan het licht niet meer mooi passeren en wordt er een schaduw geworpen op het
netvlies. Dit kan de vorm van een cirkel hebben, maar ook van een draadje of een willekeurige andere
vorm. Het zijn de zogenaamde "floaters". Ze vallen extra op als er veel licht is, of op een witte
achtergrond. Als je ernaar probeert te kijken bewegen ze weg. Hoe meer je erop let, hoe vervelender ze
zijn.
Deze floaters doen op zich geen kwaad, maar ze zijn wel een teken dat het glasvocht is ingekrompen.
En dan moet je goed naar het netvlies kijken, want als het glasvocht inkrimpt, gaat het trekken aan het
netvlies. Er kunnen dan twee dingen gebeuren. Meestal komt het glasvocht zonder problemen los van
het netvlies. Soms zit het helaas zo vast aan het netvlies, dat het glasvocht het netvlies kapotscheurt.
Er ontstaat dan een klein gaatje of scheur(tje) langs waar het water dat het glasvocht heeft verloren kan
achter dringen. Dit water zakt echter door de zwaartekracht omlaag. Het water zal dan door zijn gewicht
het netvlies verder "afpellen".
Een scheur boven aan het netvlies is dus gevaarlijker dan onderaan het netvlies. Bij een
netvliesloslating verlies je meteen het zicht. Je ziet dan ook een zwarte vlek die zich van onderen naar
boven uitbreidt (scheur zit meestal boven en temporaal).
In geval van nieuwe floaters, plotse vermindering van gezichtsscherpte, grote zwarte vlekken of
lichtflitsen, zou je eigenlijk in spoed naar een oogarts moeten gaan. Om 3 uur 's nachts gaan ze
waarschijnlijk inderdaad niet in spoed opereren, maar als er een beginnende netvliesloslating te zien is,
kan wel een bepaalde houding in bed aangeraden worden (in afwachting van de operatie de dag erna)
om te voorkomen, dat het vocht achter het netvlies door de zwaartekracht nog meer netvlies doet
loskomen.
Dus als het inderdaad om een zuivere vitreumloslating gaat, hoeft men zich geen zorgen te maken. Het
glasvocht is zonder problemen losgekomen waarschijnlijk.
Wel moet je in spoed op controle komen in geval van nieuwe floaters of lichtflitsen (= teken dat iets aan
het netvlies trekt), dus reeds bovenop eventueel reeds bestaande floaters.
In geval van floaters, moet de oogarts met een "drie-spiegel" kijken. Er wordt een verdovende druppel
in het oog gedaan. Daarna wordt er een lens waar wat gel op zit, op het oog zelf geplaatst. Dit is de
enige manier om naar de uiterste randen van het netvlies te kijken. Soms zijn er aan de randen
verdunde plekjes in het netvlies die later eventueel kunnen overgaan in echte gaatjes. Daar wordt dan
preventief rond gelaserd om het netvlies goed vast te plakken tegen de wand van het oog.
Natuurlijk moet ook het andere oog onderzocht worden.
Fysiologie
6
Retina
10 lagen
1. RPE
2. Fotoreceptors (buiten- en
binnensegment)
3. Membrana limitans externa
4. Outer nuclear layer (= laag met
cellichamen van staafjes en kegels)
5. Outer plexiform layer (= synaps
tussen foto-R’s en bipolaire cellen)
6. Inner nuclear layer
7. Inner plexiform layer (= synaps
tussen bipolaire en ganglion cellen)
8. Ganglioncellen
9. Laag van ganglioncelvezels
10. Membrana limitans interna
Fovea
Fovea: 0,3 mm in diameter
115 miljoen staafjes = 30000 / mm2
6,5 miljoen kegels = 150000 / mm2
1,2 miljoen ganglioncellen
Tien lagen
De retina bestaat uit 10 lagen, behalve ter hoogte van de macula: daar vermindert het
aantal lagen tot slechts 1 enkele laag in de fovea, namelijk de fotoreceptors met eronder nog
het retinaal pigment epitheel. Op dwarsdoorsnede is dit terug te herkennen als een uitholling
of putje in het netvlies. In de fovea zijn alle bovenliggende lagen verdwenen om geen signaal
te hoeven verliezen en zo een optimale gezichtsscherpte te kunnen geven. De fovea is
ongeveer 1 mm2 groot. Het centrale deel van de fovea (0,3 mm) bestaat uit slechts 1 type
fotoreceptors, namelijk de kegeltjes (zie verder).
Buiten de fovea moet het licht inderdaad nog door 8 andere lagen passeren, voordat
het de fotoreceptors bereikt. De fotoreceptors veroorzaken dan een chemische reactie die
wordt omgezet in een electrisch signaal en die wordt doorgegeven naar de bovenliggende
lagen om zo via de n. opticus de hersenen te bereiken.
Fysiologie
7
Fotoreceptors
Er zijn twee soorten fotoreceptors, namelijk de kegeltjes en de staafjes.
De kegeltjes zorgen voor de kleuren, scherp zicht en zicht bij daglicht. Kegeltjes zijn
relatief minder gevoelig aan licht. Ze zijn vooral geconcentreerd in de macula. Ze zijn er dicht
opeen gepakt (hoge densiteit, dus groot aantal kegeltjes per mm2). Elk kegeltje heeft zijn
“eigen” zenuwcel waaraan het een signaal kan doorgeven. Al deze factoren zorgen ervoor dat
je beter en scherper ziet met kegeltjes.
Er zijn 3 soorten kegeltjes. Afhankelijk van het soort stof (pigment) dat zij bevatten zijn zij
meer gespecialiseerd in het zien van rood, groen of blauw. Een rood-kegeltje kan ook blauw
en groen zien, maar wordt het meest gestimuleerd door rood. Hetzelfde geldt voor de blauwen groen-kegeltjes.
Naast de kegeltjes, bestaan er ook de staafjes. Deze zorgen voor zicht in het donker of
schemerlicht. Ze zien alleen in grijstinten en kunnen ook geen scherp zicht geven. Ze zijn zeer
gevoelig voor licht. De staafjes bevinden zich vooral buiten de macula en nemen in aantal toe
naar de periferie van het netvlies. Ze zijn minder dicht op elkaar gepakt dan de kegeltjes.
Bovendien heeft niet elk staafje zijn eigen zenuwcel. Verschillende staafjes geven hun
informatie door aan een en dezelfde zenuwcel. Er gaat op deze manier dus inderdaad wat
informatie verloren.
Als men in het donker rechtstreeks naar iets wil kijken, bijvoorbeeld een zwakke ster,
dan lukt dat niet altijd zo goed, maar als je er een beetje naast kijkt, dan zie je het opeens wel
(toch iets beter). Dat komt omdat je dan met de staafjes kijkt, ipv met de kegeltjes die in het
donker nauwelijks zien.
Omzetting van licht in een electrisch signaal
Zowel de staafjes als de kegeltjes bevatten een stof die verandert van structuur en
vorm als zij in contact komen met licht. In de staafjes heet deze stof rhodopsine. Rhodopsine
is zelf opgebouwd uit 2 afzonderlijke stoffen die zich aan elkaar verbinden, namelijk
scotopsine en 11-cis-retinal (een stof afgeleid van vitamine A).
Als er licht valt op het rhodopsine, verandert het 11-cis-retinal van vorm. Het wordt
dan niet langer 11-cis-retinal genoemd, maar wel all-trans-retinal. Deze nieuwe vorm is niet
langer in staat om zich te verbinden aan het scotopsine. De 2 componenten laten elkaar dan
los. Onder invloed van een enzym (retinal isomerase) kan het all-trans-retinal weer worden
omgezet in 11-cis-retinal, zodat het met scotopsine weer opnieuw een rhodopsine-verbinding
kan vormen.
De omzetting van 11-cis naar all-trans retinal verloopt niet in 1 keer, maar er worden
verschillende tusen-producten gevormd. Het laatst gevormde tussen-product is het
metarhodopsine II (wordt ook wel geactiveerd rhodopsine genoemd). Het is deze stof die
uiteindelijk het electrisch signaal opwekt, dat naar de hersenen gaat. Het is overigens ook
metharhodopsine II dat zich splitst in scotopsine en all-trans-retinal.
Fysiologie
8
Voor kegeltjes gebeurt er een analoog proces. Zij zijn echter gevoelig voor bepaalde
kleuren. Zij verschillen in het opsine dat zij bevatten, waardoor zij meer gevoelig voor rood,
groen of blauw zijn.
Zenuwcellen in de retina
De fotoreceptors geven hun informatie door aan zenuwcellen die men de bipolaire
cellen noemt. De bipolaire cellen geven het signaal op hun beurt weer door aan andere
zenuwcellen, namelijk de ganglioncellen. De ganglioncellen vormen dan het begin van de
oogzenuw.
Er zijn in de retina nog andere Neurotransmitters
Neurotransmitters
speciale cellen, namelijk de horizontale
cellen en de amacriene cellen. Ze Exciterend: Glutamaat, acetylcholine
GABA (gamma-amino butyric acid), Glycine
beinvloeden de bipolaire en de ganglion- Inhiberend:
Neuromodulator: Dopamine
cellen, zodanig dat hun informatie wat
sterker of juist wat minder sterk wordt Glutamaat is de belangrijkste NT in de synaps tussen
en bipolaire/horizontale cellen. Er zijn 4
doorgegeven. Deze beinvloeding gebeurt fotoreceptor
verschillende soorten Glu-receptors.
door middel van stoffen die men
Horizontale cellen kunnen exciterende (Glu) en inhiberende
neurotransmitters noemt.
(GABA) NT vrijstellen.
Amacriene cellen stellen ook exciterende (ACh) en
inhiberende NT (GABA en Gly) vrij.
Deze 2 soorten cellen beinvloeden de frequentie waarmee
bipolaire cellen afvuren.
Amacriene cellen spelen een belangrijke rol in het bepalen
van de grootte van het receptieve veld van de individuele
ganglioncellen.
Voeding van het netvlies
Als je in een oogfundus kijkt, zie je allemaal bloedvaten. Deze voeden de binnenste
lagen van het netvlies, maar dus niet de fotoreceptors. Deze bloedvaten zijn allemaal
aftakkingen van de arteria centralis retinae.
De voeding van de fotoreceptors is afkomstig van het onderliggend retinaal pigment
epitheel (RPE) en choroid. De voedingsstoffen verplaatsen zich via diffusie naar de
fotoreceptors. Deze afstand is heel klein, maar als deze afstand groter wordt om een bepaalde
reden (netvliesloslating, oedeem, bloed, …) kunnen de fotoreceptors niet meer overleven,
omdat de voedingstoffen dan te laat of niet meer aankomen.
Soms gebeurt het dat er een embool terecht komt in de arteria centralis retinae. Het
netvlies krijgt dan een bleek grijsachtig aspect door oedeem. Ter hoogte van de macula blijft
het netvlies echter zijn normale rode kleur behouden (het wordt dan wel beschreven als een
“cherry-red spot”). Dit komt omdat in deze streek de bevloeiing van het netvlies door het RPE
en choroid gebeurt en dus onafhankelijk is van de a. centralis retinae.
Fysiologie
9
Visus
Als op een of andere manier het “evenwicht” in het oog wordt verstoord, zal ook de visus
verstoord kunnen zijn als gevolg daarvan.
Afname visus
Kinderen
Fluo-bak, Lichtje volgen, Cycli, Kay, E-afzonderlijk, E-op lijn, cijfers, letters
Volwassenen
Ver: Handbewegingen, vingerstellen, lichtperceptie in de 4 quadranten, Snellen, pin-hole
Dicht: Leesadditie
Oorzaken van verstoorde visus
Elke afwijking in het oog kan problemen geven voor de visus of het gezichtsveld.
Enkele voorbeelden:
Cornea
• Corneaal oedeem: opstapeling van water (= oedeem) in het corneaal stroma
• Litteken door infectie (bijv. Herpes of na een bacterieel ulcus bij gebruikers van zachte
contactlenzen) of trauma. Het litteken hoeft niet alleen in de weg te zitten, maar het kan
ook de vorm aantasten en daarmee de functie van de cornea (licht samen bundelen). Een
klein litteken aan de rand van de cornea hoeft niet noodzakelijk problemen te geven.
• Keratoconus: abnormale vorm van het hoornvlies, waarbij deze in de vorm van een punt
uitloopt.
Voorkamer
• Hyphaema: bloed in de voorkamer. Het bloed kan “in de weg” zitten, maar – als er
genoeg bloed is – kan daarnaast ook de druk verhogen door obstructie van het
trabeculum. Een lichte kortdurende drukstijging geeft in principe geen problemen. Een
langdurig verhoogde druk of een sterk verhoogde druk geeft wel problemen.
• Uveïtis anterior: ontsteking in de voorste helft van het oog. Als reactie op de onsteking,
komen er producten in het kamerwater terecht, waardoor de visus ook belemmerd kan
worden, omdat het vocht niet meer mooi helder is.
• Glaucoom: als het trabeculum verstopt raakt door bijv. een uveitis of pigment (afkomstig
van het achterblad van de iris), of door afvalproducten die zijn blijven steken in de loop
van de jaren, kan het kamerwater niet meer goed uit het oog weglopen en zal de druk
stijgen. Als de druk te lang te hoog is, zullen er oogzenuwvezels afsterven, waardoor er
verlies van het gezichtsveld optreedt.
Fysiologie
10
Lens
• Cataract: De lens is troebel geworden. Voor de patiënt lijkt het alsof hij door een beslagen
ruit naar buiten moet kijken.
• Luxatie: De lens is verplaatst en de pt kijkt niet meer door het centrum van de lens, maar
door de periferie ervan of zelfs ernaast.
Vitreum
• Glasvochtbloeding: Bloed in het glasvocht door a) ruptuur van een bloedvat als het
glasvocht trekt aan een bloedvat; b) occlusie van een bloedvat door bijv. thrombose; c)
neovascularisatie: er hebben zich nieuwe vaten gevormd (bijv. in het kader van diabetes
mellitus of na een veneuze obstructie). Deze nieuwe vaten zijn echter steeds van slechte
kwaliteit en lekken vocht of gaan bloeden.
• Uveitis kan ook een vertroebeling van het glasvocht geven.
Retina
• Retinitis pigmentosa
• Aandoening van de staafjes of kegels (rod-cone dystrofie)
• Netvliesloslating
• Age related macular degeneration (ARMD): slijtage van het netvlies door opstapeling van
afsvalstoffen van de fotoreceptors, waardoor de toevoer van voedingsstoffen en afvoer
van afvalstoffen door diffusie in het gedrang komt
• Eigenlijk elke aandoening van het netvlies
Fysiologie
11
Download