Cultuurgeschiedenis van vier Europese metropolen Brussel | Belle Epoque I. België in de vaart der volkeren In 1830 wordt België een onafhankelijk land, al zal het nog even duren (tot 1839) tot de Nederlandse koning Willem I het bestaan van deze nieuwe natie erkent. Het kleine België zal optimaal gebruik gaan maken van de voordelen die het land biedt: de gunstige ligging aan de zee en de Schelde (Antwerpen als havenstad), grote kolenbekkens, ijzererts en andere grondstoffen. België is het eerste land op het Europese vasteland dat de industrialisatie van Engeland afkijkt en overneemt. Om de productie en handel te stimuleren worden rivieren bevaarbaar gemaakt, wordt er een stelsel van kanalen aangelegd en bovendien een zeer fijnmazig spoornetwerk gecreëerd. Bovendien heeft België een koning die enthousiast de handel, industrie en nijverheid zal stimuleren en die bovendien over een groot netwerk beschikt – Leopold I had tenslotte een belangrijke rol gespeeld bij het Congres van Wenen, waar de Europese kaarten na Napoleons woeste pokerspel grondig werden herschikt. Zijn opvolger, Leopold II, is uit hetzelfde ondernemende hout gesneden. Net als zijn vader houdt hij van reizen en zal hij de vooruitgang en techniek omarmen. Zijn schaduwkant – een eufemisme – is gemeenzaam bekend: als heerser over de ‘Kongo-Vrijstaat’ zal hij niet alleen een fortuin vergaren met de winning van en handel in rubber en ivoor, maar vooral de geschiedenis ingaan als degene die verantwoordelijk is voor de dood van naar schatting tien miljoen mensen als gevolg van verminking, executie, uithongering, ziekte en ontbering. Officieel is zijn bemoeienis met Congo slechts ‘in het belang der beschaving en voor het welzijn van België’ – in de praktijk is het genocide. Een deel van het zo ‘verdiende’ fortuin zet Leopold II in voor de realisatie van een aantal bouwprojecten, vaak geïnspireerd op beroemde bouwwerken die hij op zijn reizen heeft kunnen bewonderen. Vooral Brussel en Oostende zullen rijk worden bedeeld met zijn (steden)bouwkundige bemoeizucht – er zijn jaren dat hij bijna dagelijks tussen beide steden heenen-weer treint om de vorderingen van zijn bouwkundige projecten op de voet te volgen en te begeleiden. Onder de meest beroemde gebouwen, parken en stedenbouwkundige projecten vallen onder andere (in Brussel) het Koninklijk Paleis, het Kasteel van Laken met de Koninklijke Serres, de Basiliek van Koekelberg – hoog uittorenend boven de stad – het Justitiepaleis (idem), de Tervurenlaan en de Louizalaan, het Jubelpark (t.g.v. het vijftigjarig jubileum van België), het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika en de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België en (in Oostende) tal van projecten voor koninklijk vermaak (de gaanderijen, een jachtclub, paardenstallingen, een tennisbaan en een golfclub). In Antwerpen herinneren het Centraal Station, de Zoo en het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten aan zijn ontwikkelingsijver. Toch zijn deze projecten bescheiden te noemen in vergelijking met zijn eerdere ambities. Als kroonprins had hij grootse plannen met zijn land: ‘België moet de hoofdstad worden van het keizerrijk België, dat met de hulp van God zal bestaan uit Borneo, eilanden in de Stille Oceaan, enkele plaatsen in Afrika en Amerika en eveneens gebieden van China en Japan. Ik ben voorlopig de enige die dit nastreeft, maar door de nationale koorts over te belichten, zal ik steun vinden en apostelen creëren’. II. Het Belle Epoque Wanneer Leopold II in 1865 zijn vader opvolgt, breekt er een periode aan die in grote delen van Europa, en zeker in Frankrijk en België, later te boek zal komen te staan als het Belle Epoque – de mooie, glanzende periode van vóór de Grote Oorlog die Europa in één smeulende ruïne zal veranderen. De industrialisatie en globalisering zorgen voor economische voorspoed, de ‘sociale kwestie’ (de omstandigheden waaronder de arbeiders moeten leven en werken) zal gaandeweg verbeteren en tal van uitvindingen en vernieuwingen maken het leven voor velen makkelijker en aangenamer. Professor Hervé Hasquin, secretaris van de Koninklijke Academie van België, kwalificeerde deze periode een paar jaar geleden in een rede als volgt: ‘Een levendig, voorspoedig, uitvindingrijk en dynamisch tijdperk. België is op dat moment de tweede wereldmogendheid op het gebied van rijkdom per inwoner. Een wind van ‘moderniteit’ bevordert het ontstaan van nieuwe communicatiemiddelen en de verspreiding van kennis...’ III. Art Nouveau Naast deze economische voorspoed hangt er ook nog iets anders in de lucht: een verwachtingsvolle geest die zich meester maakt van een hele generatie kunstenaars, geleerden, architecten en andere personen die samen de intellectuele, artistieke en culturele elite van België vormen. Eén van hen, de architect Victor Horta, zal de stijl uitvinden waarin dit verlangen naar en geloof in een nieuwe toekomst – een toekomst waarin iedereen gelijk is en de wantoestanden zijn verdwenen – haar uitdrukking vindt: de art nouveau. Deze Nieuwe Kunst moet afrekenen met het terugblikken en met de imitatiestijlen, de neo-stijlen die de achttiende en negentiende eeuw domineerden. De stijl moet recht doen aan de nieuwe tijd en gebruik maken van haar technische mogelijkheden en materialen: beton, glas, ijzer en staal. Het optimisme van de art nouveau wordt uitgedrukt in haar zwierigheid en in het gebruik van het vele glas dat de gebouwen transparant maakt en het licht – symbool van wetenschappelijke, technologische en geestelijke vooruitgang – overal doorheen doet stromen. Weg met het bombast van de neo-stijlen; eenvoud en helderheid is het devies. De nieuwe stijl geldt ook als een daad van bevrijding, van loskomen van de gevestigde kunstpraktijk en kunstonderricht zowel in artistiek als in sociaal, filosofisch, cultureel opzicht. Zo nieuw is deze stijl dan toch niet of zij bouwt voort op de ideeën die zijn gegrondvest in de Engelse Arts & Crafts-beweging. Deze beweging, een reactie op enerzijds de industrialisatie en massaproductie en anderzijds het bombast en de overdadigheid van de kunsten van het Victoriaanse tijdperk, is op een merkwaardige manier conservatief én modern: terug naar oude productiewijzen (ambachten, handwerk) en organisatie (de middeleeuwse kunstenaarsateliers met de meester en zijn gezellen als voorbeeld en ideaal), maar tegelijkertijd vooruit naar een rechtvaardige toekomst waarin de kunst en nijverheid het geluk van de mensen dienen. De architecten van de Arts & Crafts en de art nouveau – en vooral deze laatsten – zullen daarbij enthousiast gebruikmaken van de mogelijkheden die nieuwe materialen en technieken bieden: het heil van de mensheid staat voorop!! Paul Hankar, Victor Horta en Henry van de Velde zijn de bekendste van deze vormgevers van de nieuwe wereld; ambacht, authenticiteit en waarachtigheid zijn hun mantra’s. IV. Het Maison du Peuple Eén van de grootste art nouveau-projecten is zonder enige twijfel het Volkshuis geweest, dat Victor Horta heeft ontworpen in opdracht van de Belgische Werkliedenpartij. Nergens anders is de Brusselse zweepslaglijn méér het gebaar van moderniteit dan in het arbeiderspaleis. Niets zal de nieuwe mens – en de architect die zijn wereld vormgeeft – nog beletten om zich vrij door de ruimte te bewegen – geen strak grondplan, geen conventie, geen materie. Wat Horta en zijn collega’s in het laatste decennium van de negentiende eeuw uitvinden, is niets minder dan een libertair manifest in ijzer, steen en glas. Door de glaspartijen van het Volkshuis stroomt het zonlicht naar binnen: zoals warmte, voedsel en schoonheid zal het voortaan een mensenrecht zijn, een basisbehoefte. Onderweg naar de stralende dageraad van de vooruitgang en het socialisme is alles eindelijk voor iedereen. Victor Horta zal ijzer, elektriciteit, vensterglas, arduin en beton tot huizen buigen en smeden. De kunsten met elkaar laten versmelten. Plannen tekenen voor gebouwen waarvan de structuur gezien mag en zelfs moet worden, zoals de rede de geheimen van het denken ontsluiert en de wetenschap de verborgen mechanismen in de natuur blootlegt.