Opleiding Architectuur Cultuurgeschiedenis UNIT 9 Paper Art Nouveau De klassenmaatschappij Pieter Vercampt 1 Het jaar 1850 is een jaar van economische groei, de industrialisatie viert hoogtij. De art nouveau ontstaat als reactie en als voedingsbodem uit de mechanisatie. De kunst is, langs de ene kant, zo ambachtelijk verfijnt dat het enkele betaalbaar is voor de elite, en langs de andere kant, zo populair, dat het in de mechanisatie van de industrie terecht komt voor massaproductie en hierdoor verkocht wordt aan lage prijzen. Hierin spreekt de art nouveau zichzelf tegen, maar dit is ongewild, een handeling van industriëlen die geld willen verdienen met het produceren van goedkope kunstproducten. Hieruit ontstaat niets minder dan kitsch, wat we in de pop art ook nog veel gaan tegenkomen, maar deze stijl nam kitsch als streefdoel. In de architectuur was de art nouveau bij woningbouw enkel weggelegd voor de rijken, maar ook de minder goed gestelde klasse kon genieten van deze architectuur, maar dan in de vorm van openbare gebouwen, pleinen en volkshuizen. 2 Inleiding 4 Industrie en maatschappij 5 De art nouveau 6 Een maatschappij redden uit de nood 7 Nieuwe architectuur 9 Art Nouveau als mode 11 William Morris, de inspiratie 12 Brussel 14 Horta verschijnt op het toneel 15 Besluit 17 Bibliografie 18 3 Art nouveau klinkt voor velen als muziek in de oren, het is droomarchitectuur die velen als groot voorbeeld nemen, een hoogtepunt in de geschiedenis van de architectuur. Vanuit vele opzichten hebben deze meningen geen ongelijk, maar er is nog altijd een heel ander standpunt van waaruit de art nouveau kan benaderd worden. Dit standpunt interesseerde mij het meest bij het maken van deze paper, namelijk het feit dat niet iedereen uit de toenmalige maatschappij gediend was met deze sierlijke pracht en praal. Deze wereld die huisde in de fantasie en het diepste onderbewustzijn van fantasierijke ontwerpers die bouwen en knutselen met de nieuwste technologie en intensief ambachtswerk dat doorgedreven werd tot er peperdure sierobjecten ontstonden die enkel de elite kon betalen. We weten dat in deze periode de mensheid nog sterk opgesplitst was door de klassenmaatschappij. Deze paper focust op deze klassenmaatschappijkwestie. Misschien moeilijk om het voor te stellen want in de voorbije 100 jaar is er heel wat verandert in onze maatschappij. Heel veel al tijdens deze periode. De tekens die deze periode nagelaten heeft zijn nog steeds te zien in onze omgeving, vooral in Brussel, de stad van de art nouveau. Als hoofdvraag wordt gesteld: “In welke mate was elke klasse van de bevolking betrokken met deze “revolutionaire” art nouveau?”. Het onderzoek start in de industriële revolutie. 4 Toen de Engelsman James Watt in 1764 de stoommachine uitvond, kon hij niet vermoeden dat zijn uitvinding de hele maatschappij op haar kop zou zetten. Door zijn uitvinding kwam de 'industriële revolutie' op gang. Machines namen het werk over van de mensen. Op deze manier kon men allerlei dingen sneller en goedkoper gaan produceren. De eerste machines waren zo groot en duur dat ze thuis niet gebruikt konden worden. Daarom bouwde men fabrieken (voorheen was er vooral huisnijverheid). Deze werden vooral in de nabijheid van rivieren gebouwd omdat de machines op waterkracht en stoom werkten. De industriële revolutie kwam het eerst op gang in de textielindustrie. Al snel stak Engeland alle concurrenten voorbij. België haalde echter zeer snel zijn achterstand in. In ons land schoten de textielfabrieken als paddenstoelen uit de grond. Door de vooruitgang in de staal- en kolenindustrie ontwikkelde zich een nieuw transportmiddel: de trein. Dankzij deze uitvinding konden goederen en mensen snel van de ene naar de andere plek reizen. De eerste trein op het Europese vasteland reed in ons land. In 1835 werd de spoorlijn Mechelen-Brussel plechtig ingehuldigd. In de hoop werk te vinden trokken veel plattelandsbewoners naar de steden, daar was immers werk genoeg. Alleen diende er voor een hongerloon zeer hard gewerkt te worden. Bovendien werd elke overtreding zeer streng gestraft. Vijf minuten te laat komen kostte de helft van je dagloon. Kinderen van zeven jaar werden aan het werk gezet, ze werkten 12 tot 16 uren per dag. Uiteindelijk kwamen de arbeiders tegen deze mensonwaardige toestanden in opstand. Ze vochten voor een algemeen kiesrecht en richtten vakbonden op die de belangen van de arbeiders bij hun bazen verdedigden. (Lorenz O., Jugendstil in Europa, 1984, Alphen aan den Rijn: ATRIUM) “Coalbrookdale by Night” een Schilderij uit 1801 van Philip James de Loutherburg (1740-1812). Dit schilderij symboliseert de industriële revolutie. De één ziet hierin de kleurenpracht van de vooruitgang en de ander een duister duivelshol. Het schilderij hangt in het Science Museum in Londen. 5 Door de industriële revolutie hechtte men in Engeland rond 1850 erg veel waarde aan alles wat met mechanisatie te maken had. Alles wat met de hand gemaakt was kreeg geen aandacht meer. De industriële revolutie vierde hoogtij. De industriëlen verdiende veel in die tijd want de productie was goedkoper geworden. Hun nieuwe rijkdom wilden ze ook kunnen tonen, men wou luxeobjecten hebben. De vraag naar deze versieringsobjecten waren zo groot dat men een enorme en snelle productie nodig had die praktisch geen nieuwe creativiteit toeliet. Daarom werden vroegere stijlen geïmiteerd en snel en slordig gemaakt om aan de vraag te voldoen. Maar er waren mensen die zich wilden afzetten van dit imiteren en terug met de hand wilden gaan werken. Men vond dat men zelf moest kunnen waarnemen hoe een product tot stand was gekomen. Het gevoel van iets wat met de hand is gemaakt moest voelbaar zijn in het product. Zo ontstond de ‘Arts en Crafts’-beweging. Deze beweging ligt aan de basis van de art nouveau en blijft de grootste inspiratiebron voor vele ontwerpers. Art nouveau is dus een naam die wordt gegeven aan de stijlen werkvernieuwing in Europa tussen ca. 1890 en 1910. Het heeft als "zuivere stijl" maar een jaar of 20 bestaan, nochtans het tot de dag van vandaag nog steeds grote invloed uitoefent op enorm veel ontwerpers. De term, die in de eerste plaats geldt voor de decoratieve kunsten maar zich vrijwel in alle kunstuitingen manifesteerde, heeft verschillende namen: Modern Style of Liberty Style (Engeland), Glasgowstijl (Schotland), Stile Liberty of Stile Floreale (Italië), Sezessionstil (Oostenrijk) en Nieuwe Stijl (Nederland). Art nouveau blijft over het algemeen voorbehouden aan België en Frankrijk, terwijl Jugendstil wordt gekoppeld aan Oostenrijk en Duitsland. In de namen komen de woorden "nieuw" en "jeugd" voor en daarmee hoor je al de bedoeling van art nouveau en jugendstil, namelijk zich onderscheiden van de oude (neo)stijlen. Het jugendstilornament, zoals dit voorkomt op meubels, sieraden, lampen, bedrukte stoffen enz. is samengesteld uit motieven die gewoonlijk asymmetrische composities vormen met een tweedimensionaal karakter. De belangrijkste inspiratiebron is de natuur. De motieven zijn vaak lange steel bevattende en gestileerde planten en bloemen. Vogels, libellen, de eivorm, wolkenwater- en rotspartijen, vaak gecombineerd met slanke vrouwengestalten komen ook veel voor. De bewogen lijnen waren een middel om emoties uit te drukken. Het zielenleven werd belangrijk in die tijd. We zien deze vormen ook bij de boekdrukkunst en bij de decoratieve vormen van bijvoorbeeld trapleuningen, balkons en gevels. IJzer was zeer geschikt om verwerkt te worden tot sierlijke gebogen vormen. Meestal komt het voor in de vorm van gietijzer, wat een legering is en beter toepasbaar voor deze architectuur en kunst. Dat het in zoveel kunstvormen werd toegepast, kwam omdat het heel gebruikelijk was dat een architect ook meubels, zilver, glaswerken, wandversieringen en affiches ontwierp. 6 Dit doet denken aan het totaalkunstwerk, wat we later ook nog gaan tegenkomen bij Adolf Loos en Frank Lloyd Wright bijvoorbeeld. De Jugendstilkenmerken kwamen het meest tot uiting in de grafische kunst want in dit vakgebied is de lijn het belangrijkste element. De illustraties en de letters werden als één geheel ontworpen. Er ontstond een combinatie van beeld en tekst en dit is nu nog een bron van inspiratie voor kalligrafen. Jugendstilproducten hebben ook vaak Japanse kenmerken zoals lege ruimten en de waaiervorm. Dat kunstenaars met de Japanse kunst in aanraking kwamen kwam o.a. door de kunsthandelaar Siegfried Bing. Hij was erg onder de indruk van de Japanse cultuur die vanaf 1854 op de Europese en Amerikaanse markt kwam. Bing specialiseerde zich dan ook in deze kunst en heeft veel Japanse kunst in zijn atelier tentoongesteld. (Ook Frank Lloyd Wright zal sterk beïnvloed worden door de Japanse architectuur in zijn Prairie Houses, waarmee hij zijn roem een aanzet gaf. Wright kan ook nog steeds een van de beroemdste architecten genoemd worden van de Art Nouveau, niet te vergeten ook nog in latere stijlperiodes) De letters werden in de jugendstilperiode zo min mogelijk geassocieerd met de drukkunst en de mechanische productie, men herinnerde nog steeds aan de ambacht met de handen. In één tekst kon men meerdere letterhoogten aantreffen doordat enkele of meerdere letters vergroot of verkleind werden. De art nouveau hing dus echt wel vast aan enkele vormen, materialen en denkwijzen. Gewijzigde sociale en economische omstandigheden en de toepassing van nieuwe materialen zoals beton, brachten na de Eerste Wereldoorlog het einde van de jugendstil. In het midden van de jaren zestig van de 20ste eeuw beleefde de jugendstil, vooral in ontwerpen voor affiches en textiel, een nieuwe bloei. Lorenz O., Jugendstil in Europa, 1984, Alphen aan den Rijn: ATRIUM. Zoals eerder al vermeld was de tijd na 1850 een periode van explosieve economische groei en onbegrensd kapitalisme. Een nieuwe bevolkingsklasse ontstond uit een kleine burgerij afkomstige mensen die met een onbekende snelheid veel geld konden verdienen. Kapitaalbezit en geldgewin werden belangrijke activiteiten. Rijk worden werd een doel op zich. Deze rijkdom kon alleen maar gewonnen worden over de slavenruggen van de industriële arbeiders. Rijken werden rijker en armen werden uitgebuit. Dit alles stuurde aan op een sociale crisis die meerderen wel zagen aankomen. De gegoede burgerij trok zich terug in een pompeuze wereld. Er moest en zou een maatschappij ontstaan die aan hun status beantwoorde, rijkdom moest getoond kunnen worden. Dit gebeurde met elegante versieringen van voorafgaande stijlperiodes die meer en meer opgesmukt werden tot het echt overdreven werd. Deze ruimtes werden voor de burgers het zinnebeeld van de verheven, goddeloze sferen van het kunstenaarsschap. Zo veranderde de 7 interesse voor schilderijen in de interieurs, de overdadige pracht van de kostuums en de enscenering werd belangrijker dan de proza, het echte of het onvervalste. Dit maakte symbolisch de jacht op geld duidelijk, de mens was mentaal anders. De decadentie was groter dan ooit tevoren. Opdat de kunst de vaderlandsliefde en de trouw aan het vorstenhuis zou behouden, gaven de autoriteiten toestemming aan orthodoxe kunstenaars om de academies te leiden. Hieruit zouden meerdere nieuwe kunstenaars ontstaan die hiertegen ingaan met nieuwe creativiteit. Deze gingen in de richting van dromerige siermotieven en symbolisme, wat uiteindelijk zou leiden tot de beelden van art nouveau. William Morris kwam bij enkele leermeesters van deze nieuwe creativiteit terecht en zou later zelf werk creëren in de richting van de Modern Style, de nieuwe stijl. Zijn werk kreeg al snel een grote populariteit door zijn maatschappelijke ideeën. Hij zette zich namelijk in voor een lotsverbetering van de uitgebuite fabrieksarbeiders en zag het gevaar opdoemen van een geestelijke verarming van gigantische omvang indien men geen vormgevende kunstenaars zou inschakelen bij de almaar groeiende industriële revolutie. Anders zou het uitmonden in een smakeloze wereld vol vieze ornamentiek en kakofonische taferelen. Dit is gedeeltelijk gebeurd, maar deze schrikbeelden zijn niet bewaard gebleven en dus ook niet gekend bij de meesten mensen de dag van vandaag. William Morris (1834 - 1896) zette zich in voor het lot van de uitgebuite arbeiders. Volgens hem moest elke klasse evenveel van kunst kunnen genieten. De machine zou dit maatschappelijk minpunt volgens hem niet verbeteren. 8 De machine was een handig middel, maar het verdrong het handwerk en ontzielde de creatieve, pure vorm. Deze vorm moest terugkomen en dat idee was revolutionair. Het was NU dat men aan de beginperiode van de Jugendstil stond. Het was gedaan met het klakkeloos herhalen van vormgeving uit al gepasseerde kunststijlen door machinale productie. Het idee voor na te streven was het scheppen van een eenheid van kunst en leven die de complexiteit van alle kunstvormen zou omvatten en waaraan alle mensen zouden deel hebben. Dit moest onder andere gebeuren door ambachtelijke zuiverheid in elke vorm van arbeid. Zelf bracht William Morris dit in praktijk door het ontwikkelen van gemeenschappelijke werkplaatsen voor bekwame handwerkers. Men dacht hier dus aan de lagere klasse, maar als men gaat kijken naar de echte Jugendstil nam men in de kunstwerken dit niet altijd als voorbeeld. Men hoeft uitbeeldingen van realistische arbeiders niet te verwachten in de Jugendstil. In dat geval ook is niet de bezigheid, maar het uiterlijk van de personages het belangrijkste. Dit is nog steeds een overlevering van de verkeerde instelling van de vorige kunststijlen, die niet zo breeddenkend waren. 40 jaar later zijn deze feiten weg gefilterd en worden enkel nog de goede momenten uit deze periode herinnerd. Dus toch had deze stijl een inspiratievolle overdracht naar de toekomst. Maar in hoe ver werd deze inspiratie voortgezet? (Lorenz O., Jugendstil in Europa, 1984, Alphen aan den Rijn: ATRIUM) De ontwikkelingen van de metaalindustrie liggen aan de basis van de nieuwe technieken in de architectuur van die periode. Metaal vervangt in de industriële gebouwen het hout omwille van zijn onbrandbaarheid. Dit leidt wel tot hoge kostprijzen waardoor het tot in het midden van de 19de eeuw redelijk weinig gebruikt werd. Zoals nu nog steeds is het een herhalend feit, splinternieuwe producten zijn nu eenmaal modern en duur. Door de klinknagelassemblagetechniek wordt het mogelijk gebouwen op te trekken die grotendeels gedragen worden door gietijzeren pilaren. Deze zijn stevig genoeg en oefenen geen druk uit op ijzer en glas. De transparantie van deze nieuwe architectuur komt van pas in de nieuwe soort gebouwen zoals stations, overdekte markten,… Zoals eerder vermeld werd er in Brussel in de 19de eeuw veel vernieuwd en uitgebreid. Ook werd daar dus het heel stadsmeubilair uitgevoerd uit gietijzer. Stadsmeubilair werd gebruikt door iedereen in de stad, of je nu arm of rijk was. Ook glas bracht nieuwe technieken met zich mee. Zo werden stukken glas in lood verwerkt, half afgeslepen zodat ze een andere soort transparantie met zich mee brachten. Er werden figuren in het glas geslepen en speciale kleuren in verwerkt met oxides. Het populairste glas moest geïmporteerd worden vanuit de Verenigde Staten. Door het verre transport steeg de 9 kostprijs van zulke decoratieve elementen nog meer, zeker al niet betaalbaar voor iedereen. Kan je jezelf inbeelden dat de prijs laag ligt van glas met speciale slijpvlakken in die de kleur doen veranderen als de hoek verandert van waar je het bekijkt of van waar het ligt invalt? Zoiets is ondenkelijk. Het gaat hier over peperdure technieken moest het ambachtelijk gedaan zijn, maar dat is het niet. Deze producten werden ook machinaal vervaardigt wat de prijs net iets onderdrukte, maar steeds nog enkel voor de rijkere klasse bedoelt. Reeds in 1820 werden de huizen uitgerust met gas voor de verlichting. Dit was vuil en giftig. Bij de uitvinding van de gloeilamp en elektriciteit zullen deze al rap intrede doen in de nieuwe woningen. Gas en elektriciteit zullen een tijdje samen gebruikt worden waarna overal elektriciteit de bovenhand nam. Men begon ook aandacht te schenken aan hygiëne nadat Louis Pasteur ontdekt had hoe tyfus en cholera zich verspreiden. Steden zoals Parijs werden aangepast door afvalwater en regenwater te scheiden, rioleringen worden in 1894 pas verplicht. Ook drinkwaterleidingen worden aangelegd. De eerste leidingen zijn uit lood vervaardigd, maar door vergiftigingen worden deze al snel vervangen door gietijzeren leidingen die door de industriële productie in prijs zeer goed meevallen en voor een groot deel van de bevolking dus aanspreekbaar zijn. Men moet weten dat de welstellende burgerij meestal ook een conservatieve burgerij was die niet aan vernieuwing toe was, zeker niet op sociaal gebied. Toch wou de art nouveau vernieuwing binnenbrengen die totaal brak met deze traditionele architectuur en die bedoelt was voor iedereen. (In de ethiek is conservatisme het standpunt dat iets goed is omdat het tot de traditie behoort. De term wordt ook gebruikt wanneer verandering van een bestaande situatie om andere redenen wordt afgewezen) (Aubry, Vandenbreeden F., Jos, Horta: Van art nouveau tot modernisme, 1996, LUDION) 10 De Jugendstil kan onderscheden worden van andere kunstrichtingen op verschillende vlakken. De stijl was ten eerste toch razend snel tot het bewustzijn van de bevolking doorgedrongen en nog wel voor een breed publiek (voornamelijk mensen uit de hogere klassen konden profiteren van deze nieuwe kunsten). De kunst is ten 2de ook nauw verbonden geweest met de toegepaste kunsten, in het bijzonder de kunstnijverheid. Door de positieve reacties van de Jugendstil in alle kringen (voornamelijk de hogere klassen) van de bevolking, werden nieuwe bouwprojecten bij voorkeur opgedragen aan aanhangers van de nieuwe stijl, de Modern Style. Zo werd er in Parijs een nieuw metronetwerk aangelegd, ontworpen door architect Hector Guimard. Hector Guimard (1867 – 1942) ontwierp het hele metrostelsel in Parijs. Dit voerde hij uit in een art nouveau-tint. Er werd een miljoenenpubliek dagelijks voorbijgetrokken aan de art nouveau objecten en werd ook in het privéleven van het individu de aandacht voor deze nieuwe stijl groter. Men zag en werd geïnspireerd. Guimard beantwoordde met de metro aan een uitgangspunt van de Art Nouveau-kunstenaars die stelden dat hun creatieve arbeid de hele gemeenschap ten goede moest komen. Er moest een vernieuwing komen van het leefklimaat, zodat de mensen zich in een harmonische omgeving minder op het materiële en meer op het geestelijke zouden gaan richten. Een moraal wat we bij meerdere kunstenaars en architecten gaan tegenkomen in deze periode. Ook de reeds vernoemde William Morris pakte dit probleem daadkrachtig aan en wist hiermee een breed publiek te bereiken. In Duitsland vonden de nieuwe denkbeelden enkel weerklank bij een kleine kring van welgestelde 11 burgers, die aan de kunstenaars enkel ontplooiing verleende in hun privésferen, wat wel jammer is. Later kwamen uit deze kringen enkelen naar voren die opdrachten verleenden waarvan het grote publiek kon profiteren. Toch mag men niet vergeten dat de art nouveau plaatsvond tijdens de industriële revolutie, waar de financiële toestand onder de bevolking zeer verdeeld was. De art nouveau pleitte tegen de consumptiemaatschappij, maar langs de andere kant voedde hij de bodem ongewild. De art nouveau was zo populair dat ook de gezinnen met een minder hoog kapitaal van deze stijl wilden profiteren, maar zich niet konden veroorloven van zich ambachtelijk geproduceerde kunstwerken eigen te maken. Hiervoor ontstond er via de industriële productie een soort “plan B” voor dit deel van de bevolking. De industrie stelde dat als deze kunstwerken konden gemaakt worden met een machine in grote hoeveelheden, die uiterlijk bijna even kwaliteitsvol ‘lijken’, maar wel veel goedkoper zijn, zouden dan de mensen die minder geld kunnen geven aan zulke kunstwerken zich richten tot een zulke namaak-kunst? Wel het antwoord was “ja”. De interieurs werden hierdoor schrikbeelden van kitsch en overdaad. Waartegen de art nouveau eigenlijk streefde. Maar de zakken van de industriëlen werden gevuld. (Frampton K., Moderne architectuur, 2001, Nijmegen: SUN) William Morris was van het oordeel dat de omgeving fel te lijden had onder de industrialisering. De mens was volgens hem ondergeschikt gemaakt aan de machine. Hij ondernam zoals in de Middeleeuwen een kruistocht voor de herwaardering van de ambachtelijkheid. Hij vond dat men terug met de handen moest gaan werken. De computer van toen mocht niet al het werk op zichzelf doen want dan zouden er heel onpersoonlijke objecten ontstaan die niks bij zouden brengen aan de cultuur en maatschappij. William was absoluut tegen de minderwaardige industrieel vervaardigde producten. Aangezien Morris voorstander was van een volksgerichte kunst, richtte hij zijn aandacht uitsluitend op de toegepaste kunsten. Het vervaardigen van dagelijkse gebruiksvoorwerpen was immers veel minder elitair dan de schilderkunst, die uitsluitend voor de rijke upper class interessant was. De vorm van een voorwerp moest voor Morris verbonden zijn met de functie ervan. Hij pleitte voor kwalitatieve producten en richtte daarom verscheidene organisaties op, waarvan de Arts & Craft Exhibition Society ongetwijfeld de belangrijkste was. Het feit dat zijn ambachtelijk gecreëerde voorwerpen te duur waren voor het gewone volk, bezorgde hem dan ook veel frustraties. Hiervoor stichtte William Morris in 1861 een atelier waar veel vormen van kunstnijverheid werden beoefend. Hij wordt, hoewel zijn stijl zich niet ontwikkelde tot de bekende zweepslag, door zijn denkwijze gezien als de grondlegger van de 12 jugendstil/art nouveau. Maar hoe verklaart men dan dat de meeste handgemaakte kunstwerken te duur waren voor in gewone winkels te koop te stellen? Er waren echter speciaal gebouwde kunstgaleries nodig voor deze werken tentoon te stellen. Volgens Morris was kalligrafie te beschouwen als ware kunst en zo propageerde hij het ook. Mensen die kalligrafeerden konden zich verder gaan ontplooien en zich kalligraaf noemen. Kalligrafie werd weer een gerespecteerde kunstvorm en kalligrafen werden weer als kunstenaars gezien. Morris en zijn leerlingen hielden zich bezig met het kalligraferen en illustreren van boeken, met het ontwerpen van glas-in-loodramen, met het ontwerpen van behangmotieven, met houtsnijkunst en met het ontwerpen en borduren van wandtapijten. De invloed van Morris was snel in andere landen van Europa, en zelfs in de Verenigde Staten van Amerika, merkbaar. Morris ging helemaal terug naar de oorspronkelijke manier van kalligraferen. Kalligrafische letters mochten volgens zijn beginselen, alleen maar geschreven worden met de ganzenveer of met het penseel. De drukletters die de kalligrafische lettervormen (zoals de gotische letters) hadden vervangen, moesten van Morris verdwijnen. Hij stichtte ook de Kelmscott Press (1890) waar sierlijke vrouwengestalten en bogen van plantenstengels etc. bij boekillustraties veel gebruikt werden. Een andere bekende, jong gestorven, Engelse kunstenaar was Aubrey Beardsley (1872-1898). Hij maakte affiches in een persoonlijke art nouveaustijl. Hij gebruikte veel ononderbroken, asymmetrische slingerlijnen en eenvoudige zwart-wit vlakken. Hij liet zich, net als andere jugendstil-/art nouveaukunstenaars inspireren door het Oosten, de Middeleeuwen, het Keltisch vlechtwerk, de 18e eeuw en de ornamiek in de renaissance. Hoewel er sprake was van een nieuwe stroming, waren er grote verschillen in de diverse landen. Morris' negatieve visie op de industrialisering vertaalde zich ook in politiek engagement. Hij creëerde een socialistisch systeem ter vervanging van het kapitalisme. Dit systeem was voornamelijk op kunst gericht. Morris verlangde naar een kunst die voor en door het volk gemaakt werd. Hij was echter realistisch genoeg om in te zien dat het gewone volk zich geen ambachtelijk gecreëerde voorwerpen kon veroorloven. Hij probeerde dit gedeeltelijk te compenseren door goede werkomstandigheden te voorzien voor de arbeiders in zijn ambachtelijke atelier. Zijn ideaal was echter een maatschappij zonder klassenonderscheid. Hij was in dat opzicht een marxist, hoewel hij meer aandacht had voor de geschiedkundige visies van Marx, dan voor diens politiek-economische principes. (Lorenz O., Jugendstil in Europa, 1984, Alphen aan den Rijn: ATRIUM) 13 België bevond zich in 1850-1872 in een tijdperk van industriële expansie. Hier hoort bij dat er een uitbreiding was van communicatie- en transportmogelijkheden. België beschikt nu over het dichtste spoorwegennet ter wereld. Er komen grootschalige projecten door een doorgedreven politiek die ook Brussel hierdoor zeer sterk wijzigt. De bevolking groeit snel aan en er is een nood aan nieuwe wijken, buiten de versterkingsgordel van de stad. Koning Leopold II laat brede avenues aanleggen, maar ook parken en monumenten komen tevoorschijn. De stad onderging wel degelijk een grote uitbreiding. De katholieke partij regeerde het land van 1884-1914. Kerk en staat maken voortdurend ruzie, ook door de uitbreiding van de wetenschap die meer en meer inspraak kreeg. Zo word er ook een Université Libre opgericht die grotendeels een reactie was op de Université Catholique die in Mechelen gevestigd was. De arbeidersgezinnen, mannen, vrouwen en jonge kinderen werden in mijnen en fabrieken op mensonwaardige wijze uitgebuit. Kerk en maatschappij bekommerden zich doorgaans weinig om de erbarmelijke toestand waarin de lagere bevolkingsklassen leefden. In 1880 zijn er als gevolg hier op veel stakingen in ons land. Het is duidelijk dat de sociale wetgeving niet langer op zich kan laten wachten. De katholieken vormen meerdere keren een coalitie met de socialisten en de vooruitstreven liberalen. Deze coalitie keurt verschillende wetsonderwerpen goed, onder andere die van vrouwen- en kinderarbeid, plus die van zondagsrust. Er ontstond geleidelijk aan een eerlijkere politiek. Ook wordt er in 1885 een Belgische Werklieden Partij opgericht, die opkomt voor het algemene stemrecht en leerplicht. Een jaar later doet deze partij haar intrede in het parlement. Overal in ons land werden er volkhuizen opgericht waar de vakbonden van deze partij in gehuisvest werden. In 1898 werd er in België eindelijk 2 officiële landstalen erkent: het Frans en het Nederlands. Henry Van de Velde formuleerde dat deze kunst zich niet tot één van ons moest richten, maar tot iedereen. Schoonheid moest aangeboden kunnen worden aan iedereen. Er moest een bondgenootschap ontstaan tussen kunstenaars, intellectuelen en de Belgische Werklieden Partij. De laatste stelde Victor Horta aan als architect van hun volkhuizen. Liefhebbers van de art nouveau zijn er vooral vanuit de kringen van de vooruitstrevende burgerij. Industriëlen, politici, kunstenaars en intellectuelen die ontvangen worden bij alles wat modern is. Brussel is een stad, waar vele soorten kunststijlen voorkomen in de straten. Deze weerspiegelen mooi de verschillende politieke en filosofische overtuigingen die de verschillende burgers van Brussel hadden. (Bruxelles-art-nouveau. Geraadpleegd op 30 februari 2007 op het World Wide Web: http://www.bruxelles-art-nouveau.be) “Deze kunst moet zich niet tot één van ons richten, maar tot iedereen” Henry Van de Velde 14 Men schakelde met de Art Nouveau in de architectuur over naar een glasarchitectuur, omdat men de woningen zo wou maken dat ze verhelderend waren en niet afgescheiden waren van de buitenwereld. Men wou tonen wat er in gebeurde. Hier slaagden ze niet helemaal in hun opzet omdat de woningen nog omarmd werden door serres en wintertuinen en alle soorten van luxe en versiering. Het ornament was nog steeds een groot obstakel. Architectuur en meubilair gaven de indruk dat je liep in een droomwereld, onder water, verstrengeld tussen wortels van de mooiste planten, een wereld zonder zorgen. Nog steeds enkel maar een droomwereld die als drugs je gedachten van de realiteit trachtte af te houden. De luxe en versiering in deze huizen was natuurlijk niet betaalbaar voor iedereen, om niet te zeggen enkel voor de hoogste klassen. Er werd zeker ook aandacht besteed aan het openbare leven waar iedere klasse mee te maken had. Zo ontwierp Horta openbare gebouwen en pleinen die machtige perspectieven schiepen in binnenstad van Brussel. Maar wou men ook hier streven naar een bepaald ideaal waar nog steeds de hogere klassen meer mee gemoeid was? De Art Nouveau die we kennen bij Horta komt vooral tot uiting in de zweeplijn-motieven in het ijzerwerk, muurschilderingen, raamafwerkingen en dergelijke. Het gaat hier dan wel degelijk over ambachtelijke kunsten die tot in het extreme zijn doorgevoerd, niet om massaproductiematerialen. De opmetingen voor de verschillende constructiedelen konden soms maanden tot een jaar duren eer ze met de bouw konden starten. Wie had er nu zo veel tijd en hoe kon al dit werk betaald worden door iemand uit de lagere klasse of zelfs middenklasse? Wie kan er met een gewone simpele baan zich een totaalkunstwerk als die van Horta veroorloven? En in het achterhoofd hebben we nog steeds voor ogen dat de financiële verschillen in deze periode maar groter en groter werden tussen de economische klassen. Zo revolutionair was deze art nouveau niet voor de lagere klasse, laat staan dat ze het economische verschil enkel versterkte. Hier was wel degelijk niet iedereen mee gemoeid. De opdrachtgevende groep van Horta beperkte zich dan ook enkel tot burgerlijke intellectuelen en zakenmensen. Het woord welstellend zat altijd wel ergens in dezelfde zin. De opdrachtgevers verlangden dat Horta woningen ontwierp die ingericht waren naar hun leefgewoontes, maar de woningen moesten hier ook een afspiegeling van zijn. Het was dus duidelijk dat de meesten hun status wilden laten duidelijk worden in het innerlijke en uiterlijke van de woning. Toch had Horta ook opdrachten voor handelaars en projecten voor arbeidersbewegingen, zoals voor de Belgische Werklieden Partij. In 1885 werd de Belgische Werkliedenpartij opgericht, deze hadden als hoofddoel het algemeen kiesrecht in te voeren en de sociale wantoestanden van die periode recht te trekken. Horta werd door deze partij als architect aangeduid om het Volkshuis in Brussel te ontwerpen. Horta schrijft zelf dat 15 ze hem aangeduid hadden voor zijn esthetische uitwerkingen en niet voor zijn politieke meningen. Horta wordt nog steeds de architect van de Haute Bourgeoisie genoemd. Wou je een huis door hem laten ontwerpen, dan mocht je veel geld bovenhalen. Hij was bijna onbetaalbaar, zijn ontwerp en uitvoering was van enorme omvang en zijn technieken waren modern en duur. (Ook ontwierp hij nog enkele projecten voor mensen uit de lagere klasse, maar deze waren voor mensen die hij vriendschappelijk kende) (Aubry, Vandenbreeden F., Jos, Horta: Van art nouveau tot modernisme, 1996, LUDION) Horta werd door deze partij als architect aangeduid om het Volkshuis in Brussel te ontwerpen. Horta schrijft zelf dat ze hem aangeduid hadden voor zijn esthetische uitwerkingen en niet voor zijn politieke meningen. 16 De art nouveau had dus wel degelijk idealen die streefden naar een maatschappij waarin iedereen gelijk was voor de wet, maar in praktijk kon dit nog niet helemaal uitgevoerd worden. De klassenkwestie liep verder, maar er werd al wat meer hulp geschonken aan de arbeiders die voorheen uitgebuit waren. Er waren vakbonden opgericht en deze werden gehuisvest in ‘art nouveau’-architectuur. Niet alleen de maatschappelijke toestand heeft zich kunnen aanpassen, de kunsten waren bij deze ook sterk verandert. Er was een overgang van klakkeloos kopiëren naar het uiten van nieuwe creativiteit. Een heel nieuw tijdperk in de kunst was gestart en had de kans gegeven aan nieuwe stijlen om te ontplooien uit deze dromerige sferen. Nog steeds de dag van vandaag bewonderen miljoenen mensen deze art nouveau kunst en architectuur, en terecht. Ook al kon deze kunst zijn maatschappelijke ideeën niet helemaal toepassen, het resultaat blijft verbluffend. Een kunst om bij stil te staan. 17 Boeken: o Lorenz O., Jugendstil in Europa, 1984, Alphen aan den Rijn: ATRIUM. o Frampton K., Moderne architectuur, 2001, Nijmegen: SUN. o Aubry, Vandenbreeden F., Jos, Horta: Van art nouveau tot modernisme, 1996, LUDION. Website: o Wikipedia (2007, 21 maart). Geraadpleegd op 15 december 2006 op het World Wide Web: http://nl.wikipedia.org/wiki/Jugendstil o Wikipedia (2007, 23 februari). Geraadpleegd op 30 februari 2007 op het World Wide Web: http://nl.wikipedia.org/wiki/William_Morris o Bruxelles-art-nouveau. Geraadpleegd op 30 februari 2007 op het World Wide Web: http://www.bruxelles-art-nouveau.be Artikel: o Puissant J., ‘La Belgique 1830-1914.’ Art et Société en Belgique 1814-1914, Palais des Beaux-Arts de Charleroi, 1980. 18