casuïstische mededelingen Histiocytaire necrotiserende lymfadenitis van Kikuchi: een benigne aandoening – niet te verwarren met maligne lymfoom M.van Gelder en F.J.Bot Bij een 26-jarige vrouw bij wie achteraf bleek dat zij de zeldzaam voorkomende, histiocytaire necrotiserende lymfadenitis van Kikuchi had, werd ten onrechte 2 maal de diagnose ‘maligne T-cellymfoom’ gesteld. Zij werd behandeld met standaardchemotherapie, terwijl de ziekte van Kikuchi een zelflimiterend beloop heeft. De angst voor recidieflymfoom beïnvloedde het leven van patiënte ingrijpend, tot uiteindelijk de juiste diagnose werd gesteld. Dit gebeurde nadat patiënte zelf in haar dossier had gezien dat destijds 2 pathologen van het geconsulteerde regionale lymfoompanel de ziekte van Kikuchi hadden geopperd, maar dat deze uiteindelijk was verworpen door het lymfoompanel na externe consultatie. Ned Tijdschr Geneeskd. 2006;150:2099-103 Histiocytaire necrotiserende lymfadenitis van Kikuchi is een zeldzame benigne aandoening, die voor het laatst door Muntendam en Balk in 1991 in het Tijdschrift werd beschreven.1 Ondanks de vrij specifieke histologische en klinische kenmerken wordt deze aandoening veelvuldig verward met een maligne T-cellymfoom. Bekendheid met de kenmerken van de ziekte van Kikuchi moet voorkómen dat ten onrechte de diagnose ‘maligne lymfoom’ wordt gesteld. Gebeurt dit toch, dan heeft dat verstrekkende gevolgen voor de patiënt, zoals de volgende casus illustreert. ziektegeschiedenis Patiënt A, een 26-jarige vrouw, werd begin jaren negentig van de vorige eeuw door haar huisarts verwezen naar een internist elders wegens een zwelling in de rechter mamma. Een histologisch biopt van de tumor toonde het beeld van een centraal geïnfarceerde lymfeklier met een grote haard van atypische lymfoïde cellen, vaak grootcellig van aard, met vrij veel cytoplasma en veel mitosefiguren. Immunohistochemisch kleurden de lymfoïde cellen aan voor de antigenen CD45 en CD30 en, deels zwak, voor CD3. Het vermoeden van een maligne T-cel-non-hodgkinlymfoom ontstond en deze diagnose werd door de meeste leden van het regionale lymfoompanel overgenomen. Twee pathologen opperden echter de mogelijkheid van histiocytaire necrotiserende lymfadenitis van Kikuchi. Omdat het lymfoompanel geen consensus bereikte, werd de casus voorgelegd aan een hematopatholoog in een onco- Academisch Ziekenhuis Maastricht, Postbus 5800, 6202 AZ Maastricht. Afd. Interne Geneeskunde, werkgroep Hematologie en Oncologie: hr.dr. M.van Gelder, internist-hematoloog. Laboratorium voor Pathologie: hr.dr.F.J.Bot, patholoog. Correspondentieadres: hr.dr.M.van Gelder ([email protected]). logisch centrum elders in het land, waarbij het achteraf niet duidelijk is of deze op de hoogte werd gesteld van de alternatieve diagnose. Ook hij kwam tot de diagnose ‘maligne T-cellymfoom’. Een classificerende diagnose werd niet gegeven, maar het lymfoompanel zal een perifeer T-cellymfoom ‘niet nader gespecificeerd’ en grootcellig van aard volgens de destijds gebruikte ‘Revised European-American lymphoma’(REAL)-classificatie hebben bedoeld. Intussen bleek bij patiënte ook een klier van 3 × 3 cm in de rechter oksel aanwezig. Stageringsonderzoek met CT en botbiopsie toonde geen andere lokalisaties van de ziekte. B-symptomen (koorts, nachtzweten of gewichtsverlies met meer dan 10%) waren afwezig; de serumactiviteit van lactaatdehydrogenase (LDH) bedroeg 726 U/l (referentiewaarden: 200500); IgM-antistoffen tegen epstein-barrvirus, Cytomegalovirus en Toxoplasma werden niet gevonden. Patiënte werd vervolgens behandeld met 6 polychemotherapiekuren bestaande uit cyclofosfamide, doxorubicine, vincristine en prednison (CHOP), waarop complete remissie ontstond. Twee jaar later constateerde patiënte enkele vergrote lymfeklieren van maximaal 2 × 2 cm, nu achter de linker M. sternocleidomastoideus. Histologisch onderzoek toonde een identiek beeld als in 1994, zodat werd geconcludeerd dat zij een recidief had van het T-cellymfoom. Besloten werd tot een expectatief beleid toen bleek dat de halsklieren gaandeweg spontaan in grootte afnamen. Daarop verzocht patiënte om een tweede beoordeling van haar casus in een ander oncologisch centrum. De daar werkzame hematopatholoog bevestigde de diagnose en het recidief van het maligne T-cellymfoom. In deze periode besloot patiënte de verdere controles in ons ziekenhuis te laten plaatsvinden. Sindsdien had zij recidiverende passagère lymfadenopathie in de hals. Ruim 10 jaar na de eerste presentatie had patiënte opnieuw een lymfoom in de linker oksel. Zij legde toen aan Ned Tijdschr Geneeskd. 2006 23 september;150(38) 2099 haar nieuwe polikliniekarts, na bestudering van het door haar opgevraagde dossier inclusief de lymfoompanelverslagen, de vraag voor of zij wellicht de ziekte van Kikuchi zou kunnen hebben. Deze ziekte was immers destijds door 2 van de pathologen van het lymfoompanel geopperd. Daarop werden de eerste biopten en de biopten van 2 jaar later gereviseerd (figuur a en b). Het eerste biopt bestond uit een omkapselde hoeveelheid lymfoïd materiaal, waaraan deels nog mammaweefsel zichtbaar was. Het beeld werd gedomineerd door necrose, omgeven door een wal van histiocyten en lymfoïde cellen met forse, onregelmatige kernen met nucleolus. Zeer opvallend was de grote hoeveelheid kernpuin en apoptotische elementen, met daarbij een zeer gering aantal granulocyten. De beschreven gebieden werden afgewisseld door gebieden waarin meer lymfoïde cellen te zien waren in de vorm van kleine, niet-atypische lymfocyten, afgewisseld door regelmatig voorkomende grote blasten met meerdere nucleoli. Bij immunohistochemisch onderzoek bleken de gebieden met necrose en de gebieden daaromheen grotendeels te bestaan uit CD68-positieve macrofagen en CD8-positieve lymfoïde cellen. Het aantal CD4-positieve cellen was sterk in de minderheid. In de niet-necrotische gebieden met de kleine lymfoïde cellen werden veel meer B-lymfocyten gezien. De klier van 2 jaar later toonde een identiek beeld. Bij onderzoek met PCR op het herschikkingspatroon van het T-celreceptor-γ-ketengen op het aanvankelijke weefsel en dat van 2 jaar later werd een beeld gezien dat paste bij dat van een polyklonale T-celpopulatie. Geconcludeerd werd dat patiënte zowel op grond van de klinische bevindingen als van het histopathologisch onderzoek leed aan histiocytaire necrotiserende lymfadenitis van Kikuchi. Wij bespraken deze uitslag met patiënte en haar partner alsmede de moeilijkheid van het diagnosticeren van deze zeldzame aandoening. Dat de onjuiste diagnose grote nadelige consequenties had gehad was duidelijk. Destijds was patiënte behandeld met chemotherapie, terwijl de aandoening ook spontaan zou zijn hersteld. Daarnaast had patiënte door de altijd bestaande vrees voor recidief zwangerschap al die tijd uitgesteld en kon zij verzekeringen alleen tegen fors hogere premies afsluiten. Patiënte en haar partner reageerden opgelucht. Binnen enkele maanden werd zij zwanger en later beviel zij van een gezonde dochter. beschouwing Kliniek. De histiocytaire necrotiserende lymfadenitis van Kikuchi werd voor het eerst in 1972 door Kikuchi2 en Fujimoto3 beschreven; recent verscheen een uitgebreid overzicht.4 De eerste publicaties betroffen vooral jonge Aziatische vrouwen, maar de aandoening blijkt wel degelijk ook bij niet-Aziaten voor te komen.5 In een groep van 25 naar Manchester, Verenigd Koninkrijk, verwezen patiënten ble- 2100 ken er 13 blank.6 De man-vrouwverhouding is ongeveer 1:4 en de gemiddelde leeftijd 30 jaar. In totaal zijn in de literatuur enkele honderden patiënten beschreven. De aandoening wordt gekenmerkt door unilaterale halskliervergroting, waarbij de klier of klieren tot wel 4 cm of meer in omvang kunnen toenemen. Mediastinale, abdominale of extranodale lokalisaties zijn ongebruikelijk, maar wel beschreven.5 Koorts en andere systemische verschijnselen kunnen voorkomen, alsmede een verscheidenheid van huidafwijkingen. Van de patiënten heeft 30-50% lichte temperatuurverhoging met tekenen van een bovensteluchtweginfectie. Geringe leukopenie komt bij 25-60% van de patiënten voor en bij 20-30% kunnen atypische lymfocyten in het bloeduitstrijkje worden aangetroffen. Stijging van de LDH-activiteit en van de leverenzymwaarden kan eveneens voorkomen. De verschijnselen kunnen maanden aanhouden en verdwijnen spontaan. Recidieven komen bij minder dan 5% van de patiënten voor, meestal kort na de eerste episode, maar soms vele jaren later.5-7 De oorzaak van de ziekte van Kikuchi is tot op heden niet opgehelderd. Histopathologische bevindingen. De histologische bevindingen zijn zeer kenmerkend,2 3 5 met name de paracorticale lymfekliernecrose, omgeven door grote aantallen histiocytaire cellen. De mate van necrose kan per individu aanzienlijk verschillen en soms zelfs afwezig zijn. Kleine en grote lymfocyten en immunoblasten omgeven en infiltreren de necrotische gebieden. Atypie in de immunoblastaire cellen is niet ongewoon en daarom kan men, zeker bij afwezigheid van necrose, denken aan maligne T-cellymfoom ‘niet nader gespecificeerd’. Ondanks de necrose zijn granulocyten opvallend afwezig. Bij circa 50% van de patiënten kunnen tevens reactieve lymfefollikels gevonden worden en bij 10% kan folliculaire hyperplasie aanwezig zijn. De infiltrerende lymfocyten zijn voor het overgrote deel CD3-positief, evenals de immunoblastaire component; het aantal CD8-positieve cellen is meestal groter of gelijk aan het aantal CD4-positieve.8 Het aantal B-cellen in de betrokken gebieden is zeer gering. Onderzoek naar herschikking in het T-celreceptorgen. Onderzoek op monoklonaliteit door middel van PCR op T-celreceptorgen-herschikking heeft een plaats bij het differentiëren tussen maligne lymfoom en reactieve aandoeningen. In grotere groepen patiënten blijkt, wanneer de status van de herschikking van het γ-ketengen wordt beschouwd met PCR of DNA-‘blotting’, voor het maligne T-cellymfoom de sensitiviteit te variëren tussen 65-98%,9-16 en de specificiteit tussen 71-91%.10 11 13 14 Dit is sterk afhankelijk van de aard van het oorspronkelijke materiaal en de gebruikte methode. De in ons en vele andere Nederlandse ziekenhuizen gebruikte PCR-techniek, waarbij van meerdere familiespecifieke primers gebruik wordt gemaakt, samen met detectie met behulp van hogeresolutie-gelelektroforese en frag- Ned Tijdschr Geneeskd. 2006 23 september;150(38) histiocytaire cellen, lymfocyten necrose en immunoblasten a immunoblasten b immunoblasten (a) Microscopisch preparaat van een lymfeklier van patiënt A; op deze overzichtsopname ligt centraal in de coupe een groot necrotisch gebied, direct omgeven door histiocytaire cellen waartussen en waaromheen een bonte verzameling van lymfocyten en immunoblasten zichtbaar is (HE-kleuring, circa 20 maal vergroot); (b) op een detailopname van een meer of minder necrotisch gebied zijn vele histiocytaire cellen te zien alsmede een lymfocytenrijk gebied inclusief atypische immunoblasten, bij een opvallende afwezigheid van granulocyten (HE-kleuring, circa 40 maal vergroot). mentanalyse, staat garant voor een hoge sensitiviteit, maar heeft een matige specificiteit.17 Dit betekent dat men bij afwezigheid van een monoklonale herschikking van het T-celreceptorgen met de genoemde techniek met voldoende mate van zekerheid maligne T-cellymfoom kan uitsluiten. In een groep van 55 patiënten met histiocytaire necrotiserende lymfadenitis van Kikuchi kon bij geen van de betrokkenen de bedoelde monoklonaliteit worden aangetoond.18 Differentiaaldiagnose. Wanneer zowel patiëntenkenmerken (leeftijd en lokalisatie van de lymfadenopathie) als de bovengenoemde kenmerkende histologische bevindingen samen beschouwd worden, wordt het aantal te overwegen diagnosen kleiner: ziekte van Kikuchi, met lupus erythematodes disseminatus (SLE) samenhangende lymfadenopathie en maligne T-cellymfoom. Zeker wanneer de mate van necrotisering beperkt is, kan verwarring ontstaan met ‘T-cellymfoom niet nader gespecificeerd’, met name de Ned Tijdschr Geneeskd. 2006 23 september;150(38) 2101 lymfo-epithelioïde celvariant (of ‘lennertlymfoom’), zoals die in de nieuwe WHO-classificatie is opgenomen; T-cellymfomen staan immers bekend om hun grote morfologische diversiteit.19 In een groep van 108 Amerikaanse patiënten met de ziekte van Kikuchi was door de verwijzend patholoog bij 35 maligne lymfoom gediagnosticeerd.5 In een Britse groep van 25 patiënten was bij 17 in eerste instantie de diagnose ‘maligne lymfoom’ gesteld.6 Discriminerend tussen maligne lymfoom en histiocytaire necrotiserende lymfadenitis van Kikuchi is de aanwezigheid van voornamelijk CD8-positieve T-cellen bij de ziekte van Kikuchi, terwijl bij het T-cellymfoom ‘niet nader gespecificeerd’ de maligne cellen voornamelijk CD4-positief zijn.19 Het angio-immunoblastair T-cellymfoom kent wel een mengeling van CD4- en CD8-positieve T-cellen, maar wordt gekenmerkt door een toename van folliculaire dendritische cellen en hoog-endotheliale venulen en door afwezigheid van necrose en toename van histiocytaire cellen.19 Derhalve moet de patholoog, indien CD8-positieve T-cellen in grote mate aanwezig zijn, en ook als er geringe of zelfs afwezige necrose is, naast een T-cellymfoom ‘niet nader gespecificeerd’ ook de ziekte van Kikuchi in de differentiaaldiagnose opnemen. Afwezigheid van monoklonaliteit bij gebruik van de bovengenoemde adequate techniek voor onderzoek van herschikking van het T-celreceptorgen sluit T-cellymfoom dan vrijwel zeker uit, gezien de hoge sensitiviteit voor T-cellymfoom.17 Monoklonaliteit komt bij de ziekte van Kikuchi niet voor.18 Andersom geldt aanwezigheid van monoklonaliteit, gezien de lagere specificiteit, niet als bewijs voor maligne T-cellymfoom. Op histologische gronden kan de histiocytaire necrotiserende lymfadenitis van Kikuchi soms moeilijk onderscheiden worden van aan SLE gerelateerde lymfadenopathie. Serologisch onderzoek kan dan nuttig zijn. Ondanks meerdere casuïstische mededelingen waarin het samen of opeenvolgend vóórkomen van de ziekte van Kikuchi en SLE wordt beschreven, is in de genoemde grote Amerikaanse patiëntengroep de incidentie van SLE bij patiënten met de ziekte van Kikuchi slechts 2/108.5 epicrise Bij de beschreven patiënte met histiocytaire necrotiserende lymfadenitis van Kikuchi werd bij herhaling de diagnose ‘maligne T-cellymfoom’ gesteld. Dit ondanks het beroep op regionale lymfoompanels, waarmee de kans op een onjuiste diagnose juist wordt verkleind.20 Deze lymfoompanels, die zijn samengesteld uit één of meerdere hematopathologen uit academische of grotere centra, alsmede uit regionale pathologen met affiniteit voor lymfomen, werken op basis van consensus; bij het ontbreken hiervan wordt een externe hematopatholoog gevraagd de casus mede te beoordelen. Natuurlijk kan deze zich een enkele maal vergissen; geen 2102 enkel diagnostisch traject kan immers volledig waterdicht zijn. De kans op vergissing is tegenwoordig door de mogelijkheid om met moleculaire technieken monoklonaliteit uit te sluiten aanmerkelijk kleiner geworden. Toen patiënte zich voor het eerst meldde, was deze techniek nog niet beschikbaar voor de standaard klinische praktijk. De casus illustreert ook dat geneeskundig handelen altijd dient te geschieden op basis van een goede oordeelsvorming door de behandelend arts. Destijds voerde deze bij het ‘recidief ’ terecht een expectatief beleid toen hij vaststelde dat de lymfadenopathie spontaan herstelde. Tenslotte is het opmerkelijk dat het patiënte zelf was die haar latere behandelaar op het goede spoor zette nadat zij inzage in haar medisch dossier had gevraagd. Daardoor kreeg zij weer de regie over haar leven. Een zo letterlijke invulling van het klinische aforisme ‘Luister, de patiënt vertelt je de diagnose’ komt maar zelden voor. Dr.D.de Jong, patholoog in het Antoni van Leeuwenhoek Ziekenhuis te Amsterdam, was medebeoordelaar van de beschreven casus. Belangenconflict: geen gemeld. Financiële ondersteuning: geen gemeld. Aanvaard op 3 juli 2006 Literatuur 1 Muntendam H, Balk AG. Histiocytaire necrotiserende lymfadenitis; de ziekte van Kikuchi. Ned Tijdschr Geneeskd. 1991;135:572-4. 2 Kikuchi M. Lymphadenitis showing focal reticulum cell hyperplasia with nuclear debris and phagocytes: a clinicopathological study. Acta Hematol Jpn. 1972;35:379-80. 3 Fujimoto Y, Kojima Y, Yamaguchi K. Cervical subacute necrotizing lymphadenitis. Nakai. 1972;30:920-7. 4 Bosch X, Guilabert A, Miquel R, Campo E. Enigmatic Kikuchi-Fujimoto disease: a comprehensive review. Am J Clin Pathol. 2004;122: 141-52. 5 Dorfman RF, Berry GJ. Kikuchi’s histiocytic necrotizing lymphadenitis: an analysis of 108 cases with emphasis on differential diagnosis. Semin Diagn Pathol. 1988;5:329-45. 6 Menasce LP, Banerjee SS, Edmondson D, Harris M. Histiocytic necrotizing lymphadenitis (Kikuchi-Fujimoto disease): continuing diagnostic difficulties. Histopathology. 1998;33:248-54. 7 Famularo G, Giustiniani MC, Marasco A, Minisola G, Nicotra GC, De Simone C. Kikuchi Fujimoto lymphadenitis: case report and literature review. Am J Hematol. 2003;74:60-3. 8 Kikuchi M, Takeshita M, Tashiro K, Mitsui T, Eimoto T, Okamura S. Immunohistological study of histiocytic necrotizing lymphadenitis. Virchows Arch A Pathol Anat Histopathol. 1986;409:299-311. 9 Garcia MJ, Martinez-Delgado B, Granizo JJ, Benitez J, Rivas C. IgH, TCR-gamma, and TCR-beta gene rearrangement in 80 B- and T-cell non-Hodgkin’s lymphomas: study of the association between proliferation and the so-called ‘aberrant’ patterns. Diagn Mol Pathol. 2001;10:69-77. 10 Sadek I, Greer W, Foyle A. Diagnosis of lymphoproliferative disorders: experience of a single institution in the long-term follow-up of discordant cases. Clin Invest Med. 2000;23:366-75. 11 Tai YC, Peh SC. Feasibility of T-cell receptor gamma (TCRgamma) gene rearrangement on formalin-fixed, paraffin-embedded tissues by PCR assays. Singapore Med J. 2003;44:250-5. Ned Tijdschr Geneeskd. 2006 23 september;150(38) 12 Luo V, Lessin SR, Wilson RB, Rennert H, Tozer C, Benoit B, et al. Detection of clonal T-cell receptor gamma gene rearrangements using fluorescent-based PCR and automated high-resolution capillary electrophoresis. Mol Diagn. 2001;6:169-79. 13 Arber DA, Braziel RM, Bagg A, Bijwaard KE. Evaluation of T cell receptor testing in lymphoid neoplasms: results of a multicenter study of 29 extracted DNA and paraffin-embedded samples. J Mol Diagn. 2001;3:133-40. 14 Vega F, Medeiros LJ, Jones D, Abruzzo LV, Lai R, Manning J, et al. A novel four-color PCR assay to assess T-cell receptor gamma gene rearrangements in lymphoproliferative lesions. Am J Clin Pathol. 2001; 116:17-24. 15 Theriault C, Galoin S, Valmary S, Selves J, Lamant L, Roda D, et al. PCR analysis of immunoglobulin heavy chain (IgH) and TcR-gamma chain gene rearrangements in the diagnosis of lymphoproliferative disorders: results of a study of 525 cases. Mod Pathol. 2000;13: 1269-79. 16 Assaf C, Hummel M, Dippel E, Goerdt S, Muller HH, Anagnostopoulos I, et al. High detection rate of T-cell receptor beta chain rearrangements in T-cell lymphoproliferations by family specific polymerase chain reaction in combination with the GeneScan technique and DNA sequencing. Blood. 2000;96:640-6. 17 Dongen JJM van, Langerak AW, Bruggemann M, Evans PAS, Hummel M, Lavender FL, et al. Design and standardization of PCR primers and protocols for detection of clonal immunoglobulin and T-cell receptor gene recombinations in suspect lymphoproliferations: report of the BIOMED-2 Concerted Action BMH4-CT98-3936. Leukemia. 2003;17: 2257-317. 18 Lin CW, Chang CL, Li CC, Chen YH, Lee VM, Hsu SM. Spontaneous regression of Kikuchi lymphadenopathy with oligoclonal T-cell populations favors a benign immune reaction over a T-cell lymphoma. Am J Clin Pathol. 2002;117:627-35. 19 Jaffe ES, Harris NL, Stein H, Vardiman JW. Tumours of haematopoietic and lymphoid tissues. World Health Organization of Tumours. Tumours & genetics. Lyon: IARC Press; 2001. 20 Lester JF, Dojcinov SD, Attanoos RL, O’Brien CJ, Maughan TS, Toy ET, et al. The clinical impact of expert pathological review on lymphoma management: a regional experience. Br J Haematol. 2003;123:463-8. Abstract Kikuchi’s histiocytic necrotising lymphadenitis: a benign disorder – not to be confused with malignant lymphoma. – A 26-year-old woman who later turned out to have the rarely seen histiocytic necrotising lymphadenitis of Kikuchi was twice diagnosed incorrectly with malignant T-cell lymphoma. She was treated with standard chemotherapy, whereas Kikuchi’s disease has a self-limiting course. Fear for recurrent lymphoma greatly affected the patient’s life until the proper diagnosis was ultimately made. This occurred after the patient herself had seen in her dossier that the diagnosis ‘Kikuchi’s histiocytic lymphadenitis’ had been proposed by two pathologists of the consulted regional lymphoma board in the past, but had been rejected by the board after external consultation. Ned Tijdschr Geneeskd. 2006;150:2099-103 Ned Tijdschr Geneeskd. 2006 23 september;150(38) 2103