Originele artikelen Osteomyelitis en septische arthritis bij kinderen Een overzicht uit de praktijk P. Bot, kinderarts i.o., I.H. Liem, nucleair geneeskundige en M.J.K. de Kleine, kinderarts-neonatoloog Inleiding Osteomyelitis en septische arthritis zijn relatief zeldzame aandoeningen in de algemene pediatrische praktijk. De geschatte incidentie per jaar van osteomyelitis varieert tussen de 0,07 en 0,2 per 1000 kinderen tot 13 jaar1,2. Jongens zijn hierbij 2,5 keer vaker aangedaan dan meisjes1. Er wordt onderscheid gemaakt in zes soorten infecties van botten en gewrichten: - acute of hematogene osteomyelitis, - subacute of focale osteomyelitis, - chronische osteomyelitis, - postoperatieve osteomyelitis, - neonatale osteomyelitis en - septische arthritis3. Hematogene osteomyelitis is de meest voorkomende vorm en komt vooral voor bij kinderen jonger dan vijf jaar. De reden dat juist jonge kinderen het meest zijn aangedaan ligt in de anatomie van de botvascularisatie. Osteomyelitis is meestal gelokaliseerd in de metafyse van de lange pijpbeenderen. Bij kinderen bevinden zich in de metafyse boogvormige capillairen waarin de bloedstroom traag is. Hierdoor hebben micro-organismen de kans de bloedstroom te verlaten. Daarbij zijn er weinig macrofagen en andere afweercellen in deze regio. Tenslotte bevat de metafyse een adherentiereceptor voor fibronectine waaraan de Staphylococcus aureus, de meest voorkomende verwekker van osteomyelitis, zich kan binden. Bij pasgeborenen bestaan er vaatverbindingen tussen de metafyse en epifyse, waardoor het risico dat de infectie zich verspreidt en een arthritis optreedt groot is3. Er bestaat veel discussie over de diagnostiek en therapie van osteomyelitis. De waarde van verschillende infectieparameters blijkt niet altijd zo duidelijk als verwacht. Ook over de keuze van beeldvorming om de diagnose osteomyelitis of septische arthritis te bevestigen verschillen de meningen. Er lijkt hierbij geen duidelijke 'gouden standaard' te bestaan om een osteomyelitis of septische arthritis aan te tonen. Met het isoleren van een verwekker uit een kweek van punctiemateriaal kan de diagnose met zekerheid worden gesteld, maar in de praktijk wordt het afnemen van dergelijk materiaal onvoldoende vaak verricht. Bij het vermoeden op een osteomyelitis of arthritis dient zo spoedig mogelijk gestart te worden met intraveneuze, antibiotische therapie. Over de duur van deze therapie en over de vraag of en wanneer mag worden overgegaan op orale antibiotische therapie bestaat al jaren discussie. Gezien de ernstige compli100 caties van een onvoldoende behandelde osteomyelitis of arthritis heeft een te korte therapieduur grote consequenties voor een kind. Echter gezien de grote belasting voor een kind en diens ouders van langdurige, intraveneuze, antibiotische therapie moet worden gezocht naar een zo kort mogelijke therapieduur waarbij de effectiviteit hiervan gewaarborgd blijft. Om meer duidelijkheid te verkrijgen in de diagnostische en therapeutische dilemma's van infecties van botten en gewrichten analyseerden wij retrospectief de dossiers van alle kinderen met osteomyelitis en septische arthritis in onze praktijk. Patiënten en methoden De dossiers van alle patiënten die in de periode van 1 januari 1993 tot en met 31 december 2003 op de kinderafdeling van Máxima Medisch Centrum, locatie Veldhoven werden opgenomen met de diagnose osteomyelitis of septische arthritis werden retrospectief bekeken. Gegevens betreffende leeftijd, geslacht, klachten bij presentatie, uitslagen van klinisch chemische en microbiologische bepalingen, beeldvorming en therapie werden verzameld. Resultaten In de periode 1993 t/m 2003 werden 29 patiënten opgenomen; 27 van hen hadden een osteomyelitis, één had een septische arthritis en één had een gecombineerd beeld. De patiëntenpopulatie bestond voor 59% uit jongens. De gemiddelde leeftijd bedroeg 54 maanden (range 1-154 maanden). Pijn, functieverlies en koorts waren de meest voorkomende klachten bij presentatie (tabel 1); bij 69% van de patiënten bestonden de klachten korter dan één week. Bij twee kinderen (7%) was er anamnestisch een trauma in de voorgeschiedenis. De infectie was het meest frequent gelokaliseerd in femur en tibia (tabel 2). De twee beschreven artritiden bevonden zich beiden in een heupgewricht. Tabel 3 geeft een overzicht van de diagnostiek die bij deze groep kinderen werd verricht. Bij alle kinderen werden bij presentatie CRP, leukocytenaantal en leukocytendifferentiatie bepaald. Bij 93% van de patiënten was het CRP verhoogd (> 8mg/L). Bij 72% van de kinderen bestond een leukocytose (leukocyten > 9 x 109/L); een linksverschuiving werd slechts bij 38% gezien. Bij 72% van de kinderen werd een bezinking bepaald; deze was bij 65% verhoogd (> 10 mm/u). AST, anti-DNAse (antistafylokokken antistoffen) en ASTT (antistreptokokken antistoffen) kunnen bij een Medisch Journaal, jaargang 33, no. 3 Tabel 1. Klachten bij presentatie van 29 patiënten met osteomyelitis/arthritis opgenomen in Máxima Medisch Centrum, locatie Veldhoven in de periode 1993 t/m 2003. Tabel 2. Lokalisatie bij 29 patiënten met osteomyelitis/arthritis, opgenomen in Máxima Medisch Centrum, locatie Veldhoven in de periode 1993 t/m 2003. Klacht % Lokalisatie Pijn Functieverlies Koorts Warmte Zwelling Roodheid 90 79 76 52 52 28 Voet Enkel Tibia Knie Femur Heup SI gewricht Sternum Humerus Onderarm/hand Tabel 3. Aanvullend onderzoek verricht bij 29 patiënten met de diagnose osteomyelitis/arthritis, opgenomen in Máxima Medisch Centrum, locatie Veldhoven in de periode 1993 t/m 2003. Soort onderzoek CRP BSE Leukocyten Linksverschuiving leukocytendifferentiatie AST Anti DNAse ASTT Röntgen Botscintigrafie MRI CT 3 Bloedkweek Kweek punctiemateriaal Aantal % 3 1 8 1 9 2 1 1 3 1 10 3 28 3 31 7 3 3 10 3 % verricht % afwijkend bij bepaling 100 72 100 93 90 72 100 34 31 17 83 97 17 0 90 17 38 40 56 0 8 93 80 Antibiotica Amoxicilline/clavulaanzuur + gentamicine Flucloxacilline + gentamicine Amoxicilline + gentamicine Flucloxacilline Amoxicilline/clavulaanzuur Penicilline aantal % 15 6 4 2 1 1 52 21 14 7 3 3 30 60 osteomyelitis of arthritis worden bepaald om een verwekker aan te tonen. Deze bepalingen werden slechts bij een minderheid van de patiënten verricht, respectievelijk bij 34, 31 en 17% van de patiënten. Hierbij leek het anti-DNAse het meest gevoelig, in 56 % van de patiënten waarin het werd bepaald was deze waarde afwijkend. Wat beeldvorming betreft werd meestal direct overgegaan tot het verrichten van een botscintigrafie (bij 97% van de patiënten). Bij 93% van de patiënten bij wie een botscintigrafie werd verricht, werden afwijkingen gezien. Bij 83% werd een röntgenopname van de aangedane extremiteit verricht, deze was slechts bij 8% van de opnames afwijkend. Bij een selecte groep patiënten (17%) werd een MRI verricht. In deze geselecteerde groep was de MRI in 80% van de gevallen afwijkend. Een CT-scan werd slechts bij één patiënt (3%) verricht, deze was niet afwijkend. Een bloedkweek werd bij 90% van de kinderen afgenomen; 30% van de bloedkweken liet significante bacteriële groei zien. Het ging hier om acht bloedkweken waarvan in zes een Staphylococcus aureus groeide, in één een Staphylococcus epidermidis en in één bacteriën passend bij contaminatie. Bij slechts 17% werd punctiemateriaal afgenomen en gekweekt; 60% van deze kweken liet groei van een Staphylococcus aureus zien. Bij 59% van de patiënten werd de diagnose binnen Medisch Journaal, jaargang 33, no. 3 Tabel 4. Antibiotische therapie bij 29 patiënten met osteomyelitis/arthritis, opgenomen in Máxima Medisch Centrum, locatie Veldhoven in de periode 1993 t/m 2003. drie dagen gesteld, bij 28% duurde dit tussen de drie en zeven dagen en bij 10% duurde het langer dan één week. Bij twee kinderen (3%) was niet te achterhalen wanneer de diagnose precies werd gesteld. Antibiotische therapie werd bij 62% van de kinderen gestart op de dag van opname. Bij 83% gebeurde dit binnen drie dagen. Bij 7% van de patiënten werd na drie tot zeven dagen gestart en bij 7% pas na één week. Van één patiënt (3%) was niet te achterhalen wanneer met antibiotica was gestart. Verschillende antibiotische regimes werden voorgeschreven (tabel 4). De combinaties amoxicilline/clavulaanzuur met gentamicine en flucloxacilline met gentamicine werden het meest frequent gebruikt. De eerste combinatie werd vooral bij jongere kinderen gebruikt (leeftijd maximaal vier jaar), de tweede vooral bij oudere kinderen (leeftijd minimaal zes jaar). De totale duur van antibiotische therapie was in 76% van de kinderen 42 dagen. Bij één kind (3%) was dit om onduidelijke redenen korter, namelijk 29 dagen. Van de overige kinderen was de therapieduur bij twee kinderen onbekend, de rest kreeg een langere behandeling. Het gedeelte van de therapie dat intraveneus werd toegediend varieerde van vijf tot eenentwintig dagen; het merendeel van de patiënten (55%) kreeg zeven dagen intraveneus antibiotische therapie. Discussie Wij zagen in de afgelopen elf jaar 29 kinderen met een infectieus proces van de botten of gewrichten. Bij 101 het merendeel van de patiënten betrof het een acute hematogene osteomyelitis. De onderzoeksgroep bestond voor 59% uit jongens, de man:vrouw verhouding was daarmee 1,4:1. Dich et al. beschreven in de Verenigde Staten een man:vrouw verhouding van 2,5:11. In een Deens onderzoek waarin over tien jaar een groep van 73 kinderen werd beschreven bleek de man:vrouw verhouding 1,1:1. In een studie in Noorwegen waarin 86 kinderen werden geïncludeerd in een periode van dertig jaar bleek de man:vrouw verhouding echter 1:1,52. De meest voorkomende klachten bij presentatie waren pijn (90%), functieverlies (79%) en koorts (76%). Dahl et al. toonden in 1998 vergelijkbare percentages voor deze klachten2. In hun onderzoek varieerde de duur van klachten bij presentatie van 0 tot 180 dagen (gemiddeld vier dagen). In ons onderzoek was de duur van de klachten vergelijkbaar met een spreiding van 0-50 dagen en een gemiddelde van drie dagen. Over de definitie van de diagnose van osteomyelitis en septische arthritis bestaat geen éénduidigheid. In de literatuur worden criteria genoemd waaraan een patiënt moet voldoen. De meest voorkomende criteria zijn: - pusvorming in bot of gewricht, - positieve bloed-, gewrichts- of botkweek, - gelokaliseerde pijn, roodheid, zwelling of bewegingsbeperking en - positieve beeldvorming4. Wanneer een patiënt aan twee van de bovengenoemde criteria voldoet, zou de diagnose osteomyelitis of septische arthritis mogen worden gesteld. Hierover bestaat echter veel discussie. Deze criteria hanterend zou bij 27 van de 29 patiënten in onze populatie de diagnose gesteld zijn. Ook de waarde van aanvullende diagnostiek is niet altijd duidelijk, zowel wat betreft het bepalen van infectieparameters als het verrichten van beeldvormend onderzoek. Unkila-Kallio et al. onderzochten in een prospectief multi-center onderzoek de waarde van CRP, bezinking en leukocytenaantal bij kinderen met een microbiologisch bevestigde acute hematogene osteomyelitis5. Afwijkende waarden van het CRP (> 19 mg/L), BSE (≥ 20 mm/h) en leukocytenaantal (> 12 x 109/L) werden bij respectievelijk 98%, 92% en 35% van de patiënten gevonden. Het leukocytenaantal blijkt dus een weinig betrouwbare waarde bij het stellen van de diagnose. Uit het beloop van deze parameters blijkt dat bij een adequate antibiotische therapie het CRP de maximale waarde bereikt op de tweede dag na opname en binnen zeven dagen normaliseert, terwijl de bezinking maximaal is na drie tot vijf dagen en geleidelijk normaliseert in ongeveer drie weken. Geconcludeerd werd dat het CRP de effectiviteit van de therapie en het eventueel optreden van complicaties beter reflecteert dan de bezinking. In onze populatie vonden wij bij presentatie een afwijkende waarde voor CRP (> 8 mg/L), BSE (> 10 mm/u) en leukocytenaantal (> 9 x 109/L) in respectievelijk 93%, 65% en 72% van de patiënten. De waarde van het leukocytenaantal kan hier derhalve niet genegeerd worden. Wel bleek de waarde van een afwijkende leukocytendifferentiatie gering, in slechts 38% van de gevallen werd een linksverschuiving ge102 zien. Bovendien lijkt juist de waarde van de bezinking in onze studie gering. In slechts 65% van de patiënten was deze waarde afwijkend bij presentatie en bij de overige 35% had de bezinking geen toegevoegde waarde in het stellen van de diagnose. Ook uit de studie van Unkila-Kallio blijkt de bezinking geen goede parameter te zijn voor de effectiviteit van de therapie. Het lijkt daarom gerechtvaardigd om de bezinking bij patiënten met osteomyelitis niet te bepalen. Bij kinderen met verdenking op osteomyelitis of septische arthritis wordt in ons ziekenhuis protocollair een standaard röntgenopname gemaakt. Gezien het geringe percentage gevallen waarbij dit onderzoek afwijkend is (2%) is dit voor het bevestigen van de diagnose niet zinvol. In de literatuur wordt echter geadviseerd wel röntgenopnamen te laten verrichten om andere oorzaken van pijn en functieverlies aan een extremiteit, zoals bijvoorbeeld een fractuur, uit te sluiten6. Botscintigrafie lijkt een sensitief diagnosticum om een osteomyelitis of arthritis aan te tonen, 93% van de verrichte opnames liet afwijkingen zien. Gold noemt een sensitiviteit van botscintigrafie van 90% bij kinderen met ongecompliceerde acute osteomyelitis7, bij zuigelingen onder de vier maanden wordt een sensitiviteit van 84% gevonden8. Het nadeel van botscintigrafie schuilt echter in de lage specificiteit, soms slechts 60-70%7. Bij literatuuronderzoek wordt een positief voorspellende waarde van botscintigrafie gevonden van 79% en 82%8,9. Chronische botinfectie, trauma, septische arthritis en in het bijzonder weke-deleninfectie kunnen een fout-positieve botscan geven7,9. De sensitiviteit en specificiteit voor het aantonen van een osteomyelitis of arthritis van MRI zijn groter dan die van botscintigrafie10. Echter gezien praktische overwegingen (noodzaak tot sedatie en hogere kosten van MRI) wordt meestal botscintigrafie verricht als beeldvorming naast standaardröntgenopnamen. Het verrichten van serologisch onderzoek naar antistoffen, zoals de AST, anti-DNAse en ASTT, werd slechts in een minderheid van de patiënten gedaan. Gezien de lage percentages waarbij deze bepalingen afwijkend waren, kan men vraagtekens zetten bij het verrichten hiervan. Bij slechts 30% van de bloedkweken werd bacteriële groei gezien. Het merendeel van de bloedkweken bleef dus steriel. Gezien de geringe aanvullende waarde van bloedkweken in onze studie adviseren wij aanvullend serologisch onderzoek naar antibacteriële antistoffen te laten verrichten, aangezien dit een aanwijzing kan geven voor de verwekker, en daarmee dus consequenties kan hebben voor de te volgen antibiotische therapie. Kweken van verkregen punctiemateriaal lieten in 60% van de gevallen een Staphylococcus aureus zien, de overige bleven steriel. De waarde van het kweken van punctiemateriaal lijkt dus groter dan die van een bloedkweek. Echter, slechts bij vijf patiënten werd dergelijk materiaal afgenomen. Hieruit kan worden geconcludeerd dat bij deze groep patiënten onvoldoende punctiemateriaal afgenomen wordt. In onze groep patiënten werd uit 11 van de 31 kweken een bacterie geïsoleerd, bij één van deze kweken was er mogelijk contaminatie. In de tien resterende Medisch Journaal, jaargang 33, no. 3 kweken werd negen keer een Staphylococcus aureus en éénmaal een Staphylococcus epidermidis gevonden. In eerdere studies wordt Staphylococcus aureus beschreven als verreweg de meest frequent voorkomende verwekker, namelijk in 50% bij kinderen tot vijf jaar en zelfs tot 80% bij oudere kinderen11. Neonatale osteomyelitiden en artritiden worden meestal veroorzaakt door de bekende neonatale verwekkers, zoals groep B hemolytische streptokokken, S. aureus en E. coli. Vanwege de verschillen in voorkomende verwekkers wordt bij kinderen onder de zes maanden een ander antibioticabeleid geadviseerd dan bij kinderen ouder dan zes maanden. De 'Blauwdruk pediatrische antibiotische therapie' van de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde adviseert bij de eerste groep amoxicilline/clavulaanzuur of cefuroxim, gecombineerd met een aminoglycoside als eerste keus. Bij de tweede groep is flucloxacilline of cefuroxim de therapie van eerste keus12. In het protocol van Máxima Medisch Centrum wordt bij kinderen onder de drie maanden de combinatie Amoxicilline/clavulaanzuur en gentamicine, en bij kinderen ouder dan drie maanden de combinatie flucloxacilline en gentamicine geadviseerd. Deze protocollaire adviezen werden slechts deels teruggevonden in onze studiegroep. Hieruit blijkt dat in 30% van de patiënten van het protocol werd afgeweken. Over de duur van antibiotische therapie bestaat geen overeenstemming. Gezien de ernstige complicaties van een inadequate therapie, zoals recidieven, pathologische fracturen, ernstige misvormingen, groeistoornissen, artrose en bewegingsbeperking van gewrichten, werd in het verleden langdurig intraveneus behandeld. Peltola et al. lieten echter goede resultaten zien in een groep kinderen met osteomyelitis en septische arthritis van wie 85% slechts drie tot vier dagen intraveneus antibiotica kregen13. De totale behandelingsduur in de gehele groep was drie à vier weken. Bij de follow-up, die bij 100% tot één jaar na opname was, bij 30% tot twee jaar en bij 22% tot drie jaar na opname, werden geen recidieven of complicaties gezien. De prognose van osteomyelitis en septische arthritis is over het algemeen goed; bij een adequate therapie worden slechts bij 4% van de patiënten complicaties gezien. Petersen et al. bestudeerden 73 kinderen na een doorgemaakte osteomyelitis of septische arthritis, die waren behandeld met immobilisatie, antibiotische therapie en zo nodig drainage4. De duur van de antibiotische therapie was langer dan drie weken in 84% van de gevallen, in 47% zelfs langer dan zes weken. De follow-upduur varieerde van één tot elf jaar. Bij slechts twee kinderen werd na een osteomyelitis een gering beenlengteverschil gezien. Bij twee kinderen die een arthritis hadden doorgemaakt werd een geringe bewegingsbeperking van het gewricht gezien. Geen van de onderzochte patiënten had subjectieve klachten of invaliditeit. Conclusie Osteomyelitis en septische arthritis zijn relatief weinig voorkomende ziektebeelden. Patiënten presenteren zich meestal met pijn, functieverlies en koorts. Medisch Journaal, jaargang 33, no. 3 De diagnostiek bij deze beelden berust op klinische verschijnselen, het bepalen van infectieparameters, het verrichten van microbiologisch onderzoek en beeldvorming. Naar aanleiding van bovengenoemde gegevens adviseren wij bij alle kinderen met een verdenking op osteomyelitis of septische arthritis een CRP en een leukocytenaantal te laten bepalen. Het bepalen van een bezinking lijkt geen aanvullende waarde te hebben en mag daarom achterwege gelaten worden. Bij alle kinderen dient een bloedkweek en meer dan tot nu gebruikelijk een botkweek of een kweek van punctiemateriaal te worden verricht. In alle gevallen wordt de orthopedisch chirurg in medebehandeling gevraagd. Ter ondersteuning bij het bepalen van een verwekker kan eventueel serologisch onderzoek (AST, anti-DNAse B en ASTT) worden verricht. Het verrichten van een röntgenopname dient standaard te gebeuren ter uitsluiting van andere diagnosen. Wanneer hier geen afwijkingen op worden gezien wordt een botscintigrafie verricht. Geadviseerd wordt na afname van kweken zo snel mogelijk te starten met intraveneus antibiotische therapie volgens de richtlijnen van de 'Blauwdruk pediatrische antibiotische therapie'. Wanneer het klinisch beeld verbetert en het CRP is gedaald tot ongeveer één derde van de oorspronkelijke waarde adviseren wij de intraveneuze therapie te vervangen door orale antibiotica. Eventueel kan op geleide van de kweken worden overgegaan op een meer gerichte antibiotische therapie. Het CRP wordt gebruikt om de effectiviteit van de therapie te vervolgen. Wanneer een patiënt goed opknapt kunnen de antibiotica na vier weken worden gestaakt. Poliklinisch worden patiënten vervolgd om eventuele late complicaties vroegtijdig op te sporen. Literatuur 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. Dich P, Nelson J, Haltali K. Osteomyelitis in infants and children: A review of 163 cases. Am J Dis Child 1975; 129: 1273-1279. Dahl LB, Hoyland A, Dramsdahl H, Kaaresen PI. Acute osteomyelitis in children: A population-based retrospective study 1965 to1994. Scand J Infect Dis 1998; 30: 573-577. Hartwig NG, Sakkers RJB. Infecties van bot en/of gewricht. Tijdschr Kindergeneeskd 2003; 71: 2-7. Petersen S, Knudsen FU, Andersen EA, Egeblad M. Acute hematogenous osteomyelitis and septic arthritis in childhood. Acta orthop.scand 1980; 51: 451-457. Unkila-Kallio L, Kallio MJT, Eskola J, Peltola H. Serum C-reactive protein, erythrocyte sedimentation rate and white blood cell count in acute hematogenous osteomyelitis of childhood. Pediatrics 1994; 93: 59-62. Sonnen GM, Henry NK. Pedatric bone and joint infections. Ped Clin North Am 1996; 43: 933-947. Gold R. Radiographic diagnosis of osteomyelitis. Ped Inf Dis J 1995; 14: 555. Wong M, Isaacs D, Howman-Giles R, Uren R. Clinical and diagnostic features of osteomyelitis occurring in the first three months of life. Ped Inf Dis J 1995; 14: 1047-1053. Tuson CE, Hoffman EB, Mann MD. Isotope bone scanning for acute osteomyelitis and septic arthritis in children. J Bone Joint Surg 1994; 76B: 306-310. Kaiser S, Jorulf H, Hirsch G. Clinical value of imaging techniques in childhood osteomyelitis. Acta Radiologica 1998; 39: 523-531. Highland R, Lamont R. Osteomyelitis of the pelvis in children. J Bone Joint Surg Am 1983; 65: 230-234. Blauwdruk Pediatrische Antimicrobiële Therapie. Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde. 2001. Peltola H, Unkila-Kallio L, Kallio MJT and Finnish Study Group. Simplified treatment of acute staphylococcal osteomyelitis of childhood. Pediatrics 1997; 99: 846-850. 103