Jebron – Liturgie Viering van 3 januari 2004 ONDERWEG… EEN HEEL JAAR LANG Welkom (Judtih leest) Aan jullie allen, deze avond hierheen gekomen: welkom. Welkom in deze eerste viering van het nieuwe kalenderjaar. We zullen na deze viering de tijd en de ruimte nemen om elkaar een deugddoend nieuw jaar 2004 toe te wensen, maar nu reeds zeggen wij met de woorden van Franciscus : voor ieder van jullie in 2004: “vrede en alle goeds”. Zo is deze viering in de dubbele betekenis een overgangsviering: Er is eerst de overgang van het oude naar het nieuwe jaar reeks van zes vieringen rond Maar op de tweede plaats is deze viering ook een intermezzo tussen de zes samenkomsten rond De Kleine Prins en de reeks van zeven vieringen rond de zeven hoofdzonden. Vandaag dus een viering – en dit naar aanleiding van het verhaal uit het tweede hoofdstuk van het evangelie naar Matteüs over De Wijzen uit het Oosten - onder de titel: Onderweg. Want wat zijn we als mensen anders dan “altijd onderweg”. En als christenen spreken we dan de hoop uit dat we in ons onderweg zijn bij en in elkaar de Aanwezigheid mogen ervaren – al was het maar even hier en daar – van de Eeuwige die wij God noemen: Vader-Moeder, Zoon en Broeder en heilige Geest in ons midden. Lied: Midden in de wintertijd (los blad) De kinderen gaan met Judith naar de nevendienst Inleiding (Paul leest) Nadat we tijdens de Kerstviering ons lieten inspireren door het geboorteverhaal van Jezus, opgetekend door Lucas, laten we ons nu wat op weg zetten door een tekst van Matteüs. In dit fragment uit het verwekkingsverhaal van Jezus (Mt schrijft geen geboorteverhaal, maar wel een verwekkingsverhaal) trekt de evangelist volop alle registers open van zijn verbondenheid met wat wij het Oud Testament noemen. Meer dan de andere evangelisten plaats Mt Jezus in de lijn van de grootste van Israëls profetische leiders: namelijk Mozes. Mt doet dat door op uiterst creatieve wijze de oorsprong van Jezus’ bestaan op aarde in de lijn te leggen van het begin van Mozes’leven: zoals Mozes is ontkomen aan de moordende ingreep van de faraö, die erop uit was alle pasgeboren jongetjes van Israël te doden, zo laat Mt Jezus op zijn beurt ontkomen aan de kindermoordenaar Herodes. In beide gevallen gaat het om een machthebber die de voortgang van de op gang gekomen bevrijding in de kiem wil smoren. En zoals Mozes zijn slavenvolk heeft weggeleid uit Egypte, zo laat Mt de pasgeboren Jezus wegvluchten naar datzelfde Egypte, om er dan later als eerste uit terug te keren naar zijn eigen land. Zo vertelt Mt ons dit verwekkingsverhaal van Jezus om ons te latzen aanvoelen waar het Jezus om te doen is: wegtrekken uit alle mogelijke Egyptische slavenhuizen om van daaruit op weg gaan naar een land van belofte, dat ons als te volbrengen wordt voorgehouden. In heel dit proces spelen de Wijzen uit het Oosten – de heidenen, deze buitenstaanders van Israël een belangrijke bemiddelingsdrol: dank zij hen verneemt Herodes iets over de op handen zijnde geboorte van een “andere” koning; dank zij hen wordt die potentaat hevig verontrust, stel je voor: een machtige koning verontrust door een pasgeborene; dank zij hen laat Mt ons zien hoe het heil van de Tora dat uit Israël is, toch ook een weg is voor alle andere volkeren op deze aarde. Dank zij hen horen we ook: wanneer mensen eens tot in hun diepste wezen zijn aangeraakt door de goddelijke weg van Jezus, dan kunnen ze niet anders dan “langs een andere weg” naar huis terug te keren. Gebed (Mia schrijft uit en leest voor) Schriftlezing: Matteüs 2:1-12 (Patrick leest) Lied: Gij zijt voorbijgegaan (ZNB 13) Gedicht van T.S Eliot: De reis van de drie koningen (Guy leest) Het was een koude tocht, en de slechtste tijd van het jaar voor een reis, voor zulk een verre reis. De wegen modderig, het weer guur, de winter op zijn strengst. De kamelen, die hun knieën ontvelden, hun hoeven bezeerden, werden onhandelbaar en legden zich neer in de smeltende sneeuw. Menigmaal dachten we met spijt terug aan onze zomerpaleizen op bloeiende berghellingen, aan meisjes, in zijde gehuld, die gekoelde wijn ronddienden. Onze kameeldrijvers vloekten, kankerden, weigerden dienst, riepen om brandewijn en vrouwen. Onze kampvuren wilden niet branden, onderdak was moeilijk te vinden, de steden waren vijandig, de dorpen stug de gehuchten smerig en verschrikkelijk duur: het was een ellendige tocht. Tenslotte reisden wij de gehele nacht door, sliepen zo nu en dan langs de wegkant en hoorden gedurig in onze oren zingende stemmen, zeggend: jullie onderneming is waanzin. Eindelijk, toen het licht werd, daalden we neer in een luw dal, vochtig, onder de sneeuwlijn, geurend naar groeizaamheid; een beek snelde voort, een watermolen karnde de duisternis, er waren drie bomen onder een bewolkte lucht, en een oud wit paard galoppeerde door een weiland. Wij kwamen bij een herberg met wijngaardranken boven de stoep. Zes handwerkslieden dobbelden bij de open deur om zilverlingen en zes voetknechten schopten lege wijnzakken over de vloer. Maar niemand kon ons inlichtingen verschaften, en zo gingen we verder, en bereikten des avonds, geen uur te vroeg, de plaats van bestemming; het was (dat mag ik wel zeggen) de moeite waard. Dit alles is lang geleden, ik heb het onthouden en zou het over willen doen, maar ik stel, dit vooropgesteld, één vraag : was het doel dat ons dreef geboorte of dood? Wij waren getuigen van een geboorte, zeker, daar is geen twijfel aan. Maar als ik vroeger geboorte of dood zag, dacht ik dat ze tegenstellingen waren.Deze geboorte echter was een onverbiddelijk einde voor ons, een dood, onze dood. We keerden terug naar ons land, onze koninkrijken, maar voelden ons niet meer thuis in de oude orde tussen vreemde mensen die hun goden omklemmen. Ik zal blij zijn als ik andermaal sterf. Moment van stilte en wat instrumentale muziek Overdenking (Paul) Wie met open ogen kijkt naar onze wereld, die kan zich herkennen in de woorden waarmee D.H. Lawrence zijn roman, Lady Chatterley’s lover, opent: “Ons tijdperk is in wezen tragisch, dus weigeren we het tragisch op te vatten. Het cataclysme heeft plaatsgegrepen, we zitten tussen de puinhopen, we beginnen nieuwe kleine woonplaatsen te bouwen, nieuwe kleine verwachtingen te koesteren. ’t Is nogal zwaar werk, er is geen effen weg naar de toekomst: maar we lappen het hem, of struikelen over hinderpalen. We moeten leven, hoeveel hemels er ook gevallen zijn.” Ik kan mij voorstellen dat velen van onze tijdgenoten de wezenlijke tragiek van onze tijd weigeren te onderkennen. Deze tragiek kan vele gezichten aannemen. Laat ik er een paar noemen. In het rijke land België blijft het aantal arme mensen toenemen. In het Oosten van Kongo gaat het moorden verder. We weten het en er wordt nauwelijks wat aan gedaan. Patrick vraagt zich in zijn Kerstbrief af: wat is er toch in onze samenleving aan de hand, dat de zorg om de stervende mens ondergeschikt gemaakt dreigt te worden aan harde economische en dus individualistische wetmatigheden. We worden zo door tragiek overweldigd dat we uit zelfbehoud weigeren om die tragiek als tragisch op te vatten. Maar komen we daarmee wel een stap vooruit? Worden we daardoor wel gelukkiger? Vrijer? Opener? Ik kan mij voorstellen dat de Wijzen uit het Oosten de tragiek wél onderkenden. En wat deden ze? Laat ik uit het verhaal enkele stappen opdelven, die ons in dit nieuwe jaar 2004 wat verder op de been kunnen houden en vooruithelpen. Eerste stap. Ze vluchten niet weg in een of andere al dan niet religieuze drug, maar ze gingen op weg en lieten alles achter zich. Volgens de dichter Eliot: hun zomerpaleizen, de overvloedige wijnen en de mooiste meisjes die hen zomaar ter beschikking stonden. Wat dreef hen? Het bijbelverhaal zegt: ze hebben een ster gezien. Laten we dat vertalen met: een droom, een visioen, een groot verlangen. Groot in de zin van: een verlangen dat hun eigen kleine zelfbetrokken verlangens te boven ging. Dat maakte hun verlangen groot. Groter dan ons hart. Geconfronteerd met het cataclysme, de grote ramp, is er dus maar één weg, en dat is: op weg gaan, zomaar te gaan met een stok in de hand, altijd maar hopen. Dat brengt ons bij een tweede stap. En ze gaan samen, niet alleen. En al gaande de weg “beginnen ze nieuwe kleine woonplaatsen te bouwen en nieuwe kleine verwachtingen te koesteren”. Van ontmoetingen mogen we veel verwachten. Daar valt veel te ontvangen, vaak gratis en voor niets. Andere mensen worden ons gegeven. Maar willen wij dat gegeven worden zien en ervaren, dan moeten we onze angsten afleren. Niet vrezen voor de ander, wie die vreemde of zelfs nabije ander ook moge zijn: vader, moeder, zoon of dochter, partner, vriend, voorganger of bisschop. Uit die aan de vrees ontworstelde ontmoetingen kan vertrouwen groeien, waardoor we die nieuwe kleine verwachtingen mogen koesteren. Een klein economisch voorbeeld: door de volgehouden inzet van vele mensen heeft de Europese fruitsappen federatie beslist om voortaan geen appelsiensap meer aan te kopen in landen waar kinderen in de pluk tewerkgesteld worden. En zo worden kleine nieuwe woonplaatsen gebouwd, ook voor de kleinen der aarde. In het prachtige gedicht van T.S. Eliot wordt de geboorte van het kind niet uitdrukkelijk genoemd, alsof de dichter ons wil uitnodigen om verder te kijken dan die geboorte van Jezus uit een ver verleden. Hij daagt ons uit om die geboorte hier en nu te zien geschieden: overal dus waar ook vandaag nieuwe kleine woonplaatsen worden gebouwd en nieuwe kleine verwachtingen worden gekoesterd. Want ook onze God is klein begonnen. Met name in een weerloos mensenkind. Zo komen we aan de derde stap. En die heeft te maken met ons antwoord. Er wil ook gegeven worden, liefst het beste van onszelf: goud, wierook en mirre. Ontvangen nodigt ons uit om zelf ook te geven. De gemeenschap kan niet zonder mij, zonder ons. En dat kan soms “nogal zwaar werk zijn, want er is geen effen weg naar de toekomst”. We denken allemaal wel eens op moeilijke momenten: och was ik maar bij moeder thuis gebleven. Maar dan sta je daar toch, omdat je het niet laten kunt. Omdat er diep in jou iets als een heilig, ja misschien wel goddelijk moeten is: ik moet erbij zijn, ook al is de weg naar morgen oneffen. Er wordt op mij, op ons gerekend. En daarover zegt Eliot in zijn gedicht: “was het doel dat ons dreef geboorte of dood? Wij waren getuigen van een geboorte, zeker, daar is geen twijfel aan. Maar als ik vroeger geboorte of dood zag, dacht ik dat ze tegenstellingen waren. Deze geboorte echter was een onverbiddelijk einde voor ons, een dood, onze dood. Vat de dichter hier niet de kern samen van wat christelijk geloven is: als de graankorrel niet in de aarde sterft kan hij geen vruchten voortbrengen. Anders gezegd: als ik in de stroom ga staan van dit tegendraads verhaal, dan wordt ik boven mijzelf uitgetild, zodat ik in staat ben mij met de tragiek van deze wereld te confronteren en toch stand te houden en rechtop te blijven. En dan te zeggen: “we lappen het hem, ook al struikelen we over hinderpalen. En we moeten en zullen leven, hoeveel hemels er ook gevallen zijn.” Dat doet mij voor een laatste maal terugkeren naar het gedicht van Eliot: We keerden terug naar ons land, onze koninkrijken, maar voelden ons niet meer thuis in de oude orde tussen vreemde mensen die hun goden omklemmen. Geloven speelt zich niet af in de goed beschermde ruimte van kerkgebouw of bezinningshuis. Maar wel op de straten en pleinen en huizen waar de mensen vertoeven. Daar keren ze naar terug. Geloven moet gebeuren midden in de oude orde van vreemd geworden mensen die hun goden omklemmen. De vraag die op ons als christelijke gemeenschap af komt is dan ook: hoe gaan wij om met die oude orde, rondom ons, maar misschien meer nog in ons eigen vege lijf en leden? Ik besluit: laten we het hem dit jaar maar lappen. En doorgaan dus. Samen onderweg. Elkaar niet loslaten. Een hart onder de riem. Geen zilveren sleeën, geen goud in de grond, enkel een hart op mijn hart en een mond op mijn mond. Anders gezegd: Jezus achterna, uit Egypte vandaan. Het moge zo zijn. Lied: Uit uw hemel zonder grenzen (blad) Uit uw hemel zonder grenzen komt Gij tastend aan het licht met een naam en een gezicht even weerloos als wij mensen. Als een kind zijt Gij gekomen als een schaduw die verblindt onnaspeurbaar als de wind die voorbijgaat in de bomen. Als een vuur zijt Gij verschenen als een ster gaat Gij ons voor in den vreemde wijst uw spoor in de dood zijt Gij verdwenen. Als een bron zijt Gij begraven als een mens in de woestijn. Zal er ooit een ander zijn ooit nog vrede hier op aarde? Als een woord zijt Gij gegeven als een nacht van hoop en vrees als een pijn die ons geneest als een nieuw begin van leven. Collecte – kinderen terug - praktische punten Tafelgebed: Toen was er de macht (T 20) Delen van Brood en Wijn – Onze Vader Vrije voorbeden met als acclamatie: Ga tot de einden der aarde Slotbezinning: Soms even is er licht in deze stad Tijdens de korte decemberdagen. In deze stad waar consumptiedrang Elke ochtend kraait: Iedereen op de weg van “Ik heb méér dan jij” en niemand zegt: Sta stil en wandel even mee. In deze stad toetert af en toe een stoet van auto’s 'Vreugde' want iemand trouwt met iemand. Deze stad hunkert elk weekend Naar een plek waar even maar de tijd wordt stilgezet Voor de geboorte van een kind. En omwille van dit kind zou deze stad - met véél lawaai een proces moeten aangaan ten gunste van “Gerechtigheid en Vrede” (een tekst van Guido De Schrijver en Monique Batavia) Lied: Licht in onze ogen (blad) Elkaar tot zegen en vredesvolle wensen voor een gelukkig nieuwjaar