VRAGEN MET BETREKKING TOT HET EXAMEN GESCHIEDENIS Les 1 Wie was Thomas Szasz (1920-2012), waarom herinnert men zich hem doorgaans en waarom herinneren wij ons hem? Szasz was een Hongaarse psychiater die “anti-psychiatrie” was: hij vond dat men moest stoppen met het waanidee van ‘normaliteit’ te koesteren van waaruit sommige mensen als abnormaal beschouwd worden en dus opgesloten moeten worden in de psychiatrie. Hij vond dat alles overgereguleerd was en dat men daarom de interesse in dingen verloor: “als je het verlangen om te leren wil vermoorden, begin dat met het te verplichten”. Wat is een casus? Casus is de methodologische term voor een gevalsstudie. Dit is een kwalitatief onderzoek waarbij 1 studieobject (persoon) heel uitgebreid onder de loep wordt genomen. Wat betekent de uitspraak “Men have mattered much”, uitspraak die Edwin Boring hanteert in zijn klassieke geschiedschrijving van de experimentele psychologie? Boring vond dat je, als je iets wilt snappen uit de psyschologie, de auteur ervan moet bestuderen. Je weet pas hoe je een werk kan interpreteren als je het leven van de auteur kent. (Dit is niet zo in bijvoorbeeld wiskunde.) Dit is ook de bestaansreden van een casus in de geschiedenis: het uitgebreid bestuderen van het werk én leven van 1 auteur zorgt dat we volledige kennis zo dicht mogelijk benaderen (maar nooit bereiken, want dat is onmogelijk) Vraag van student: waarom precies Freud gekozen als casus? Freud is echt het vakgebied van de prof. Het is de bekendste psycholoog allertijden. Hij heeft nog steeds een grote impact, al is het dan meer op de cultuur en niet op de strikt wetenschappelijke psychologie. Hoewel hij veel kritiek heeft gekregen, kon hij het ook toegeven als hij zich vergist heeft en vermeld hij ook vaak zelf niet zeker te zijn of te speculeren. Bovendien zijn er naast het officieel oevre van Freud ook veel ego-documenten beschikbaar, vooral briefwisselingen, waarin we zien hoe hij zijn theorie tot stand liet komen. Wat is de focus van het eerste deel van het boek Freuds psychologie van het oordeel? De tijdsperiode tussen 1885 tot 1895. In 1885 moest Freud de universiteit van Wenen verlaten en begon hij een privépraktijk als “zenuwarts”. Hij maakte een grote verandering van neurowetenschapper die in een laboratorium met een microscoop werkt, naar psycholoog die met patienten omgaat. Het eerste deel van het boek bespreekt zijn parcours van neurologie naar psychoanalyse. Waarop slaat het woord “oordeel” in de titel van Freuds psychologie van het oordeel? Het gaat niet over een moreel oordeel, maar over “urteilen”: uitspreken. Freuds psychologie is gebaseerd op het spreken als behandelingswijze. Door (vrij) te spreken kan men het onderbewustzijn verkennen en zo psychologische trauma’s verwerken. Ook bij hypnose, dat Freud veel gebruikt, ligt de nadruk weer op spreken, maar dan door therapeut in plaats van door patient. Les 2 Wat is het Great Man model? (cf. p 4) Wat is het Zeitgeist model? (cf. p 4) Hoe beargumenteert Brennan dat de fysicus & wetenschapsfilosoof Thomas Kuhn een aanhanger is van het Zeitgeist model? Wat betekent de uitspraak “Psychology has a long past, but only a short history” voor Ebbinghaus/Boring/Brennan? Opdracht: bestudeer aandachtig de paragrafen gewijd aan Ebbinghaus, op p. 105 van de reader. Hoe kwam Ebbinghaus ertoe om het geheugen te bestuderen? En hoe deed hij dat? Wat hebben we met betrekking tot het geheugen o.m. te danken aan Ebbinghaus? Situeer op een tijdslijn de volgende auteurs en bijhorende werken (voor de eerste drie auteurs en hun werken volstaat het dat je de eeuw aangeeft): Homeros, Plato, Aristoteles, Augustinus, Thomas van Aquino, Hermann Ebbinghaus. Ilias & Odyssee, Phaedo, De anima, De memoria et reminiscentia, Confessiones, Summa Theologica, Über das Gedächtnis. Wat zijn de Ilias en de Odyssee van Homeros? En waarover gaan beide werken? Wat is de Phaedo van Plato? Waarover gaat dit werk? Wat is De anima van Aristoteles? En diens De memoria et reminiscentia? En waarover gaan deze werken? Wat zijn de Confessiones van Augustinus? Waarover gaat dit werk? Waarover handelt het werk Ueber das Gedächtnis van Ebbinghaus? Les 3 Thomas Kuhn (1962), De structuur van wetenschappelijke revoluties, Boom, Meppel/Amsterdam, 1979. Te onthouden In De structuur van wetenschappelijke revoluties (1962) doorprikt fysicus en wetenschapsfilosoof Thomas Kuhn de illusie als zouden wetenschappen (zoals fysica, scheikunde, biologie) geleidelijk ontwikkelen, of, met andere woorden, een kennisgeheel vormen dat een begin kent en dat doorheen de tijd, naarmate nieuwe ontdekkingen worden gedaan, aangroeit. Tegenover dit accumulatiemodel plaatst hij zijn noties van “wetenschappelijk paradigma” en “wetenschappelijke revolutie”. Hierbij formuleren we twee bedenkingen: (1) In de psychologie gebruikt men vaak, in veel engere zin, de term ‘onderzoeksparadigma’ als synoniem voor ‘methode’. Dit is echter niet de betekenis die Kuhn geeft aan het begrip paradigma. Zo ontwaar ik in de recente geschiedenis van de psychologie (vanaf het einde van de negentiende eeuw) slechts twee paradigma’s in de betekenis die Kuhn hieraan geeft, paradigma’s die bovendien van bij hun oorsprong tot op de dag van vandaag naast elkaar bestaan: het experimenteel psychologisch paradigma, en het psychoanalytisch paradigma, waarbij het eerstgenoemde paradigma gekarakteriseerd wordt door de poging tot objectivering (via een hele reeks verschillende onderzoeksmethoden), het tweede door de poging om een ethiek van het particuliere te vrijwaren. (2) Denkbeelden verwant met deze van Kuhn vinden we terug in het werk van Alexandre Koyré en Gaston Bachelard, bv. het begrip “epistemologisch breukvlak”. Opdracht: geef twee voorbeelden van wetenschappelijke revoluties, in de betekenis die Kuhn geeft aan dit begrip, in andere disciplines dan de psychologie. Opdracht Situeer op een tijdlijn de opbouw van Brennans boek. Bestudeer, in het eerste deel van de reader, hiernavolgende passages. Eerste periode: 17de eeuw: Filosofische bestaansvoorwaarden: (cf. hoofdstuk 5, met bijzondere aandacht voor: inleiding, summary plus de paragrafen over Descartes en Spinoza) Tweede periode: 2de helft 17de – eerste helft 19de eeuw: Filosofische tradities: Franse (cf. hoofdstuk 6, met bijzondere aandacht voor: inleiding, summary, plus de paragrafen over de Condillac, de La Mettrie, August Comte) Britse (cf. hoofdstuk 7, met bijzondere aandacht voor: inleiding, summary, plus de paragrafen over John Locke, James Mill, John Stuart Mill) Duitse (cf. hoofdstuk 8, met bijzondere aandacht voor: inleiding, summary, plus de paragraaf over Johann Friedrich Herbart; plus, wat Kant betreft: “Beantwoording van de vraag: Wat is verlichting?” cf: deel IV van de reader) Derde periode: 19de eeuws Sciëntisme: (cf. hoofdstuk 10, met bijzondere aandacht voor: inleiding, summary) Fysiologie Evolutieleer (met bijzondere aandacht voor de paragraaf over Darwin) Psychofysica (met bijzondere aandacht voor de paragrafen over Weber, Fechner, Helmholtz) + Psychiatrie (met bijzondere aandacht vanuit & Freuds psychologie van het oordeel : Theodor Meynert, Charcot/Bernheim) -Ontstaan van de psychologie in de moderne zin van het woord (cf. hoofdstuk 11, met bijzondere aandacht voor: inleiding, summary plus geheel de paragraaf over “Structural, or Content Psychology”; plus paragraaf over Ebbinghaus) Vierde periode: Einde 19de eeuw – eind 20e eeuw: Actuele diversiteit, bij Brennan gereduceerd tot 5 “systems”, nl.: 1)Amerikaans functionalisme (cf. hoofdstuk 12, met bijzondere aandacht voor inleiding, summary, plus de paragraaf over William James) 2)Gestaltpsychologie (cf. hoofdstuk 13, met bijzondere aandacht voor inleiding, summary, plus de paragrafen over Wertheimer, Köhler, Koffka, plus de paragraaf “Basic principles of Gestalt Psychology”) 3)Psychoanalyse (cf. zelfstudie van Freuds psychologie van het oordeel) 4)Behaviorisme (cf. hoofdstuk 15, met bijzondere aandacht voor inleiding, summary en de paragrafen over Pavlov, Watson, Skinner) 5)Humanistische psychologie (cf. hoofdstuk 16, met bijzondere aandacht voor inleiding en summary) Les 4 Waarom is een psychoanalyticus een logische aanhanger van een dynamische opvatting van de geschiedschrijving? Waarom is Augustinus een logische aanhanger van een dynamische opvatting van de historiografie? Opdracht bestudeer met bijzondere aandacht de tekst over dit werk van Patrick Geary in de reader, deel IV, pp 349-364, en beantwoord volgende vragen (examen!): 1.Waarom is Patrick Geary een logische aanhanger van een dynamische opvatting van de historiografie? 2.Bespreek kort Geary’s casestudies en geef aan wat hij daarmee aantoont. 3.Waarvoor staan de concepten memorabilia en memoranda? Opdracht Bestudeer met bijzondere aandacht de tekst “Thanks for the memories!” (1975) van Elisabeth Loftus uit deel III van de reader, pp 281-289, en beantwoord volgende vragen (examen!): 1.Waarom geloven mensen dat in strafzaken ooggetuigenverslagen sterk bewijsmateriaal vormen? 2.Wat gebeurt er volgens Elisabeth Loftus wanneer we ons een gebeurtenis herinneren? 3.Waarvan vormt wat zij “reconstructive memory” noemt het resultaat? 4.Geef de onderzoekshypothese, de onderzoeksmethode en de resultaten weer van elk van de vier experimenten die in de tekst worden besproken. 5.Vergelijk de traditionele visie op de werking van het geheugen en de herinnering met de visie van Elisabeth Loftus. 6.Waarom is Elisabeth Loftus een logische aanhanger van een dynamische opvatting van de historiografie? Beargumenteer dat Descartes’ lijfspreuk “larvatus prodeo” van toepassing is op zijn geschrift “Discours de la méthode.” Wat is Descartes’ drijfveer in zijn Discours de la méthode (1637)? Hoe dacht Socrates dit zelfde verlangen te kunnen realiseren, althans, zoals voorgesteld in Plato’s Phaedo? Les 5 Wat is het thema van Descartes’ Discours de la méthode? Hoe legitimeert Descartes het opschorten van het eigen weten? • 1. duidelijkheid: nooit iets voor waar aan te nemen dat ik niet duidelijk als zodanig had ingezien (geen overhaasting, geen vooroordeel, niets aanvaarden wat ik in twijfel trek); • • • 2. elk van de problemen die ik wilde onderzoeken in zoveel delen te verdelen als mogelijk en vereist was om ze beter op te lossen; 3. mijn gedachten in een vaste volgorde te leiden, door te beginnen bij de eenvoudigste en de gemakkelijkst te kennen voorwerpen, om dan trapsgewijze op te klimmen tot de kennis van de meer samengestelde en zelfs een ordelijke samenhang te veronderstellen tussen die welke niet van nature aan elkaar voorafgaan; 4. overal zo volledige opsommingen te maken en zo algemene overzichten dat ik er zeker van was niets over te slaan. Les 6 Wat is er van de vrije wil bij Descartes? Beantwoord deze vraag vanuit diens Discours de la méthode. In welke zin had Comte gelijk wanneer hij stelde dat de psychologie een volstrekt overbodige discipline is? Les 7 Wat betekent emergentie? Aan welk werk van welke auteur werd deze term ontleend? Wat is de kracht van dit begrip? Belangrijk hierbij is het onderscheid dat hij maakte tussen de psychische functies zoals gevoelens, herinneringen en gewaarwordingen enerzijds en de hogere psychische processen zoals perceptie, rede en intuïtieve kennis anderzijds. Hoe omschreef Spinoza het onderscheid tussen beide? Wat is het wezen van de ziel volgens Spinoza? Een * geeft aan dat betreffende zijn doctoraat maakte bij Wundt. James Cattell (Am., 1860-1944), ‘eerste’ prof. Psychologie in de VS, (reactietijden, individuele verschillen, begin intelligentieonderzoek…) Stanley Hall (Am., 1844-1924), eerste president APA, ontwikkelingspsychologie (o.a.), inviteerde Freud in 1909 aan de Clark University Edward Titchener (Brit, 1867-1927), introduceerde de psychologie van Wundt (als natuurwetenschap) in de VS onder de benaming van ‘structuralistische psychologie) Emil Kraepelin (Duitsland, 1856-1926), Psychiater, één van de grondleggers van de wetenschappelijke psychiatrie Oswald Külpe (Duitsland, 1862-1915), Cognitieve processen Hugo Münsterberg (Duitsland, 1863-1916), Toegepaste psychologie Vladimir Beckhterev (Rusland, 1857-1927), Neuroloog Charles Spearman (Brit, 1863-1945), intelligentieonderzoek, statistiek (factoranalyse) Wat was Wundts opvatting van de psychologie als natuurwetenschap? • • • • 1.Psychologie moet gebaseerd zijn op empirische gegevens; 2.Wundt verwierp het materialisme & dualisme van (de receptie) van Descartes; 3.Hij was aanhanger van het zogenaamde psychofysisch parallellisme. Dit laatste gaat ervan uit dat a) aan ieder mentaal fenomeen fysiologische processen ten grondslag liggen en b) het mentale en het fysiologische zo verschillend zijn dat we ze niet direct met elkaar kunnen verbinden: de mentale en de fysiologische processen verlopen als het ware parallel; 4. Wundt benadrukt het belang van het betrekken van de psychologie op de filosofie. Een epistemologische stelling luidt: “Het studieobject wordt mede gevormd door de onderzoeksmethode die men hanteert.” Gegeven deze aanname, en gegeven de door Wundt gehanteerde methode van de introspectie, hoe definieerde Wundt bijgevolg het studieobject van de psychologie als natuurwetenschap? Hij definieerde bijgevolg het studieobject van de psychologie als het bewustzijn, i.e. de niet gemedieerde of onmiddellijke ervaring hier en nu. De psychologie omvatte dus de studie van de basiselementen of inhouden van het bewustzijn, van hun combinaties en van hun samenhang met het centraal zenuwstelsel. Voor Kant kon de psychologie 1.nooit wiskundig onderbouwd worden en 2.nooit een experimentele wetenschap worden. Bijgevolg kon de psychologie ook nooit een natuurwetenschap worden (Cf. fysica). Geef Wundts tegenargumenten. • • 1.Psychische processen zijn wel degelijk kwantificeerbaar want ze hebben naast hun uitgebreidheid in de tijd ook een intensiteit. Gegeven deze twee dimensies kunnen psychische processen tot op zekere hoogte gekwantificeerd worden en kunnen hun wetmatigheden dus wiskundig onderbouwd worden. 2.Psychologie kan inderdaad geen experimentele wetenschap worden, tenzij men de innerlijke ervaring reduceert tot de meetbare effecten van meetbare uiterlijke inwerkingen.