75/01 D Memorie van Antwoord ‘s-Hertogenbosch DIS-nummer afdeling bijlage(n) onderwerp 27 november 2001 - Voorgestelde behandeling: RLG/PMI PS-vergadering : 7 december 2001 1 Verordening Plattelandsontwikkeling Provincie Noord-Brabant 2001 Aan Provinciale Staten van Noord-Brabant, In de gecombineerde vergadering van de Commissie voor revitalisering landelijk gebied en de Commissie voor financiën, d.d. 16 november 2001, is uw voorstel met betrekking tot de Verordening Plattelandsontwikkeling Provincie Noord-Brabant 2001 aan de orde geweest. De commissie heeft uw college positief geadviseerd over het betreffende voorstel. Zij verzoekt uw college aanvullende informatie te verstrekken over: 1) de samenhang van deze verordening met andere provinciale subsidieregelingen die betrekking hebben op plattelandsvernieuwing; 2) de beroepsmogelijkheden op grond van deze verordening; 3) de mogelijkheden om te komen tot het verschuiven van posten; 4) de status van de bijlage (hoe is raming tot stand gekomen); 5) het begrip ‘economische levensvatbaarheid’ (art. 8, lid 1 onder a). Ad 1 Zoals uw Staten bekend vereist de Algemene wet bestuursrecht in artikel 4:23, dat slechts subsidie kan worden verstrekt op grond van een wettelijk voorschrift dat regelt voor welke activiteiten subsidie kan worden verstrekt. Op 30 maart 2001 is door uw Staten vastgesteld de ‘Verordening subsidies kwaliteits- en structuurverbetering Landelijk Gebied provincie Noord-Brabant 2001’. Onder de reikwijdte van deze verordening vallen alle activiteiten die passen binnen het beleid gericht op behoud, herstel, innovatie en verbetering van de kwaliteit en de structuur van het landelijk gebied waar het gaat om de aspecten milieu, water, ruimtelijke ordening, natuur, bos en landschap, landbouw, recreatie en toerisme. In beginsel is deze verordening de juridische basis om te kunnen beschikken op subsidieaanvragen in het kader van reconstructie. De reikwijdte is derhalve, mede in het licht van de veelzijdigheid en integraliteit van reconstructie zo ruim mogelijk gehouden. De onderhavige aan uw Staten voorgelegde Verordening Plattelandsontwikkeling provincie Noord-Brabant 2001 is de provinciale ‘vertaling’ van een aantal Europese regelingen zoals genoemd in de aanhef van de verordening. De reikwijdte van de Verordening Plattelandsontwikkeling is in beginsel conform de reikwijdte van voornoemde ‘Verordening subsidies kwaliteits- en structuurverbetering Landelijk Gebied provincie Noord-Brabant 2001’. In concreto, de activiteiten die door beide verordeningen kunnen worden gesubsidieerd zijn dezelfde, daarmee lijkt een zekere doublure op te treden. Echter, in het stelsel van het Europese recht eist de EG-wetgever dat de implementatie van Europese subsidieregelingen en aparte, specifieke juridische grondslag verkrijgt in het nationale recht, in casu in een Provinciale subsidieverordening. Het is immers de Provincie die de Europese subsidie verstrekt. Op instigatie van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij is één, uniforme modelverordening met toelichting aan alle provincies voorgelegd. Deze Verordening Memorie van Antwoord vervolg 2 Plattelandsontwikkeling provincie Noord-Brabant 2001 is daarmee de juridische grondslag voor alle subsidiebeschikkingen die aangevraagd worden inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europese Oriëntatie- en garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL). Materieel bestrijken beide verordeningen dezelfde te subsidiëren activiteiten. Formeel is er een verschil in grondslag. Voor het beschikken van Europese (POP-subsidies) is de onderhavige verordening derhalve noodzakelijk. Ad 2 In de Verordening Plattelandsontwikkeling Provincie Noord-Brabant 2001 ontbreekt een rechtsbeschermingsparagraaf. Daarmee komt automatisch de rechtsbeschermingsprocedure van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in beeld. De rechtsbeschermingsprocedure van de Awb voorziet in bezwaar bij het beschikkend orgaan, artikel 1:5, jo. 7:1, Awb. Daarna kan op grond van artikel 7:1, jo. 8:1, Awb beroep worden ingesteld bij de administratieve rechter. De subsidiebeschikkingen op grond van de onderhavige verordening worden genomen door de Dienst Landelijk Gebied (DLG), daartoe gemandateerd door Gedeputeerde Staten. Bezwaar moet worden gemaakt bij Gedeputeerde Staten. Artikel 10:3, derde lid, Awb verbiedt namelijk tot het beslissen op bezwaar door degene die krachtens mandaat het litigieuze besluit heeft genomen. Na beslissing op bezwaar staat de mogelijk open van beroep bij de administratieve rechter. Ad 3 Na de vaststelling van het Nederlandse POP op 28 september 2000, is uitgegaan van een jaarlijks budget, onderverdeeld naar diverse thema’s . Ons college heeft daartoe op 13 februari 2001 ingestemd met een financiële planning zoals aangegeven in bijlage 1. Inmiddels is er landelijk en provinciaal meer inzicht gekomen in de thema’s waar wel en waar geen belangstelling bestaat voor EU-cofinanciering. Dit heeft er onlangs toe geleid dat de provincies nogmaals mogen schuiven met de budgetten per letter. Deze herziening zal worden voorgelegd aan de EU. Naar verwachting zal het daarna niet meer mogelijk zijn om te veranderen. Ad 4 De eerder genoemde bijlage is – zoals eerder vermeld - op 13 februari 2001 door ons college vastgesteld en per brief kenbaar gemaakt aan het Regiebureau POP (als intermediair tussen provincies en “Brussel”). De procentuele verdeling van het jaarlijkse budget is tot stand gekomen aan de hand van landelijke ervaringen en eigen ambities. De ambities ten aanzien van de revitalisering zijn op hoofdlijnen betrokken bij de verdeling, omdat enerzijds de planvorming per gebied nog niet is afgerond en anderzijds de beschikbare middelen via het POP slechts een bescheiden aandeel in de totale kostenramingen heeft. Ad 5 Bij de aanvraag voor cofinanciering dient de aanvrager vooraf aan te tonen dat de financiering rond is, bijvoorbeeld in de vorm van een ondernemersplan of projectplan dat de ondernemer heeft opgesteld ten behoeve van de eigen investering. Tevens verlangt de EU altijd een private investering van minimaal 60% in het project en een publieke investering van maximaal 40%. Aangezien ook een publieke investering deel uitmaakt van de financiering zijn er ook garanties te verwachten dat daarmee de economische levensvatbaarheid van de ondernemer of ondernemers als ook van de locatie van het project is aangetoond. Memorie van Antwoord vervolg 3 Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant, De griffier De voorzitter M. Bruinsma mr. F.J.M. Houben Auteurs: drs. J. Aarts en ing. J. Bron, tst. 8581 en 8669. Bijgaand treft u de volgende bijlage aan: 1. Financiële planning POP 2000 – 2006 75/01 D