Leden van de Commissie Ruimte en Milieu van de provincie Noord-Brabant Herten, 3 november 2004 inzake: verordening ontgrondingen en grondstoffenvoorziening Geachte heer/mevrouw, Op 12 november a.s. staat op uw vergadering geagendeerd de hiervoor vermelde verordening ontgrondingen en grondstoffenvoorziening. Onze onderneming zal wellicht bij u bekend zijn. Onze onderneming is van oudsher in de provincie Noord-Brabant betrokken geweest bij de uitvoering van ontgrondingen. We kunnen in dit verband melding maken van de industriezandprojecten Kraaijenbergse Plassen, Heeswijkse Kampen te Cuijk en het ophoogzandproject Berkendonk te Helmond. Wij hechten eraan bij enige elementen van het hiervoor vermelde voorstel stil te staan als volgt. 1. Allereerst sluiten wij ons aan bij datgene wat bij brief van 1 november 2004 door de NEVRIP aan de leden van uw commissie ter kennis is gebracht. In bedoelde brief is naar onze mening op een bijzondere heldere wijze uiteen gezet waarom de voorliggende verordening op het punt van het zogenaamde functioneel ontgronden niet deugt en strijdig moet worden geacht zowel met de Ontgrondingenwet als het vastgestelde rijksbeleid terzake van ontgronden. Wij vrezen dat de voorliggende verordening nodeloos zal leiden tot allerlei procedures die weliswaar door de provincie Noord-Brabant wegens strijdigheid met hogere regelgeving c.q. rijksbeleid verloren zullen worden, doch die voor de betrokken bedrijven wel voordien tot financiële schade zullen leiden in de vorm van extra administratieve lasten, tijdverlies en kosten. 2. De juridische vormgeving van zo’n concept-verordening ten spijt mag van bestuurders worden verwacht dat zij bij de vormgeving van het ontgrondingenbeleid oog blijven houden voor een aantal simpele uitgangspunten zoals: uitvoering van bouwwerkzaamheden vergt een voldoende en tijdige toevoer van daarvoor benodigde grondstoffen. Indien men dat laatste niet wenst, dan moet men niet bouwen. de provincie Noord-Brabant benut, gemiddeld genomen, meer industriezand dan het zelf produceert. Dat tekort zal dus van elders c.q. andere provincies - - 3. aangevoerd moeten worden. Als iedere overheid een zodanig beleid zou voeren, zou dat derhalve per definitie leiden tot een tekort. het is feitelijk onjuist dat ophoogzand in toereikende mate vanuit de zee aangevoerd kan worden. Bij bespreking van de Nota Ophoogzandvoorziening Zuid Oost Brabant is dat reeds door onze woordvoerder uiteen gezet. voor beoordeling van deze ontgrondingsactiviteiten is voorts van belang dat het ondenkbaar is dat er door de sector teveel zand wordt geproduceerd. Zand wordt immers eerst gewonnen (door het winwerktuig) als er daadwerkelijk zicht is op vermarkting. Aanbod en vraag is derhalve op ieder moment in de tijd per definitie gelijk. Zand wordt niet zomaar op voorraad geproduceerd. Er behoeft derhalve ook geen enkele vrees te zijn dat er onnodig veel zand geproduceerd wordt. Het enige risico dat terzake bestaat, is dat er te weinig geproduceerd kan worden, aangezien er wel vraag zou bestaan doch geen aanbod (in de vorm van vergunde winruimte). Dit laatste dreigt het zogenaamde leerstuk van functioneel ontgronden te veroorzaken. Zoals in de voormelde brief van NEVRIP aangegeven, schrijft de Ontgrondingenwet voor dat het college van Gedeputeerde Staten op ontgrondingsaanvragen beslist, na afweging van àlle betrokken belangen. Het is niet denkbaar dat het college van Gedeputeerde Staten eenzijdig zou kunnen besluiten het wettelijk stelsel terzijde te stellen door te besluiten uitsluitend nog positief te staan tegenover ontgrondingsprojecten indien daar niet dieper ontgrond wordt dan strikt noodzakelijk is gelet op het voorgenomen gebruik dat van de desbetreffende plas gemaakt wordt na voltooiing van de ontgrondingen. Dit immers miskent dat bij ontgrondingenprojecten zuinig omgesprongen moet worden met de beschikbare specie zodat in ieder geval de winruimte, beschikbaar binnen zo’n ontgrondingenproject, zo maximaal mogelijk benut wordt. Dat heeft immers twee grote voordelen. Bij efficiënte winning kunnen in verhoogde mate financiële bedragen beschikbaar komen voor ruimtelijke kwaliteit bij hergebruik en herbestemming van het desbetreffende project en de omgeving daarvan. Efficiënt gebruik van bestaande winruimte voorkomt voorts dat nodeloos elders nieuwe ontgrondingsprojecten tot ontwikkeling gebracht moeten worden. De stelling van het college dat het een ophoogzandbeleid, zoals verwoord in “Bouwen op zeezand”, zou passen binnen de uitgangspunten van de Nota Ruimte en de brief van de staatssecretaris is aantoonbaar onjuist. De staatssecretaris ziet dat in ieder geval anders. De brief van de staatssecretaris aan de Provincie Overijssel laat daarover geen onduidelijkheid bestaan. In de Nota Ruimte is aangegeven dat multifunctioneel ontgronden juist inhoudt dat dieper ontgrond kan worden dan functioneel noodzakelijk is, teneinde aldus het realiseren van maatschappelijk gewenste functies te combineren met de winning van de bouwgrondstoffen. Het door het college voorgestane beleid is juist gericht op het tegenovergestelde. Het college stelt daarmee “de maximale inzet van alternatieven te willen waarborgen”, doch dit laat onverlet dat die alternatieven ook tegen aanvaardbare kosten beschikbaar moeten kunnen komen. 4. Los van het vorenstaande is ons niet duidelijk geworden waarom in de voorliggende verordening in art. 1 het begrip ‘functionele ontgronding’ is geïntroduceerd. Dit begrip wordt nadien uitsluitend gehanteerd in art. 10 alsmede in art. 15. In art. 10 vervult dit begrip in feite geen enkele rol, aangezien het ondenkbaar is dat er ontgrondingsactiviteiten zouden plaatsvinden kleiner dan 2.000 m² en niet dieper dan 3 meter -derhalve zeer kleine activiteiten - die primair ingegeven zouden zijn door de wens van grondstoffenvoorziening. Met andere woorden, dat soort kleine ontgrondingen worden per definitie ingegeven door andere motieven dan grondstoffenwinning. Om dat veilig te stellen behoeft in art. 10 lid 1 niet het begrip ‘functioneel ontgronden’ benut te worden. Voorts wordt het begrip ‘functioneel ontgronden’ gehanteerd in art. 15 lid 2. Daar is echter niet van ontgrondingen sprake, aangezien de term ontgrondingen, blijkens het gestelde in art. 1, alleen betreft werkzaamheden die de onderwaterbodem permanent of tijdig verlagen, terwijl art. 15 juist handelt over het tegenover gestelde. Het verondiepen van ontgrondingslocaties heeft als zodanig niets met ontgronden van doen. 5. Op dezelfde grond dient in art. 10 lid 1 sub d “het aanleggen van een depot voor grondstoffen” geschrapt te worden. De Raad van State heeft immers in haar uitspraak van 2 januari 2002 beslist dat voor een zodanig onderwaterdepot geen ontgrondingsvergunning vereist is. Bij een depot gaat het immers om reeds gewonnen en/of bewerkte grondstoffen, derhalve roerende zaken, die op een bepaalde locatie op de bodem worden geplaatst en/of van die bodem worden verwijderd. De Ontgrondingswet en daarmee tevens de provinciale verordening ontgrondingen heeft uitsluitend betrekking op ontgrondingsactiviteiten, zijnde het permanent of tijdelijk verlagen van de bodem, kortom het aanbrengen van wijzigingen in een onroerende zaak. Het desbetreffende art. 10 lid 1 sub d is derhalve strijdig met de Ontgrondingenwet. Overigens ontbeert het desbetreffende artikellid ook logica. In de aanhef van dit artikel wordt het aanleggen van een depot voor grondstoffen immers aangemerkt als een vorm van ontgronden, zijnde derhalve een vorm van permanent of tijdelijk verlagen van de (onderwater)bodem. In art. 1 wordt een grondstoffendepot echter omschreven als een tijdelijke verblijfplaats op een (onderwater)bodem. Van een depot kan derhalve alleen maar gesproken worden indien er geen sprake is van werkzaamheden waardoor de bodem permanent of tijdelijk wordt verlaagd. 6. Het hiervoor onder 4 en 5 gestelde demonstreert dat er in feite sprake is van een breder probleem bij de voorliggende verordening. De Ontgrondingenwet heeft in art. 5 lid 2 de wettelijke basis gelegd voor het vaststellen van een provinciale verordening, waarbij nadere regels kunnen worden gesteld ter uitvoering van de Ontgrondingenwet. Het gaat hier in feite om een vorm van medebewind. Vanuit dit gezichtspunt bezien, is het bizar dat thans een verordening wordt voorgelegd die er juist op gericht is het provinciaal bestuur van een instrumentarium te voorzien dat erop gericht lijkt te zijn een adequate uitvoering van de Ontgrondingenwet binnen het grondgebied van de provincie Noord-Brabant tegen te gaan. Dit alles ook nog evident in strijd met terzake vastgesteld rijksbeleid. Tot zoverre enige opmerkingen onzerzijds. De voorliggende verordening dient in deze vorm niet vastgesteld te worden en/of bij onverhoopte vaststelling in deze vorm ter vernietiging aan de Kroon voorgedragen te worden. We mogen de leden van uw commissie verzoeken een en ander bij uw beschouwingen te betrekken. Hoogachtend, Directie Smals Bouwgrondstoffen B.V. Directie Berkendonk Projectontwikkeling B.V. …