ICW – Colleges + Baran&Davis Contents Hoorcollege 1 Inleiding 1 september 2015 ....................................................................................... 2 Hoorcollege 2 Almachtige media 4 september 2015........................................................................ 3 Hoorcollege 3 Propaganda 8 september 2015 ................................................................................. 4 Hoorcollege 4 Theorieën 11 september 2015 .................................................................................. 6 1. Postpositivistisch: ........................................................................................................................ 6 2. Normatief: ................................................................................................................................... 6 3. Kritische Theorie:......................................................................................................................... 6 4. Hermeneutische / interpretatieve theorie .................................................................................. 6 Overeenkomsten en verschillen kritisch en culturele theorieën .................................................... 7 Verder met theorieën en trends ..................................................................................................... 7 Hoorcollege 5 Media invloed 15 september 2015............................................................................ 9 Klapper (1960) – LIMITED EFFECTS THEORY ................................................................................... 9 Paul Lazarsfeld (1901 – 1976) – TWO STEP FLOW THEORY .......................................................... 10 Carl Hovland (1912 – 1961) : ATTITUDE CHANGE THEORY ........................................................... 11 Leon Festinger (1919 – 1989) : DISSONANTIE THEORIE / SELECTIEVE PROCESSEN ...................... 12 Laatste paar theorieën (Wright en Mendelsohn).......................................................................... 12 Hoorcollege 6 Kinderen en media 18 september 2015 ................................................................. 13 Social learning en social cognitive theory ..................................................................................... 14 Cognitief neo-associationisme ...................................................................................................... 15 Hoorcollege 7 Gastspreekster kijkwijzer/NICAM 22 september 2015 ............................................. 16 Hoorcollege 8 De actieve kijker 25 september 2015 ...................................................................... 16 Hoorcollege 9 Addy Wijers 29 september 2015 ............................................................................. 18 Korte lijstjesherhaling............................................................................................................................ 19 Hoorcollege 11 Addy Wijers #2 29 september 2015 .................................................................... 20 Hoorcollege 12 Persuasieve communicatie 9 oktober 2015 ........................................................ 21 Information processing theories ................................................................................................... 21 Duale procesmodellen................................................................................................................... 22 Elaboration likelihood model (ELM) .............................................................................................. 22 Social marketing theory................................................................................................................. 23 Hoorcollege 13 Persuasieve communicatie zoom out 13 oktober 2015 ............................................. 24 Hoorcollege 14 Media en informatie 16 oktober 2015 ............................................................... 26 Knowledge gap .............................................................................................................................. 26 1 Agenda setting............................................................................................................................... 27 Zwijgspiraal .................................................................................................................................... 29 TENTAMENTIPS ............................................................................................................................. 29 Hoorcollege 15 Mariska Kleemans 20 oktober 2015 .................................................................... 30 Tweede deel college : Kinderen .................................................................................................... 32 Hoorcollege 16 Framing 23 oktober 2015 .................................................................................... 33 Overige informatie uit het boek ............................................................................................................ 34 Hoorcollege 1 Inleiding 1 september 2015 Theoriecategorieën in de communicatiewetenschap: 1. Postpositivistische theorieën Observeren 2. Culturele interpretatieve theorieën Begrijpen 3. Kritische theorieën Om (politiek) te verbeteren 4. Normatieve theorieën Ideale situatie Volgens Baran & Davis: 1. Kritisch 2. Cultureel 3. Normatief De theorieën verschillen in hun: - Ontologie: o Wat je kan en wil weten o Kale kennis - Epistemologie o Manier van onderzoeken o De kijk op hoe je de kennis kan uitbreiden of creëren - Axiologie o Kijk op de rol van normen en waarden in de theorie Uit Baran & Davis: Wat sociale wetenschap moeilijk maakt: - Meetbaarheid - Complexiteit van het menselijk gedrag - Mensen hebben doelen - Mensen zijn zelf reflecterend - Causaliteit is moeilijk te onderscheiden van correlatie als het over onszelf (de mens) gaat (third person effect) Er komen veel nieuwe soorten media op, die allemaal met elkaar moeten concurreren, maar ook met nieuwe media. Meestal wint de nieuwe media: functional displacement. 2 Hoorcollege 2 Almachtige media 4 september 2015 Valt onder het tijdperk van de machtige media Begin 20e eeuw (1900) was een roerige tijd met veel uitvindingen, ontdekkingen en nieuwe theorieën: - Mass society / mass culture theorieën o Tönnies: Gemeinschaft Gesellschaft Sterke relaties worden onpersoonlijker, mede door industrialisatie o Durkheim Mechanische vs. Organische solidariteit Mechanische solidariteit: Duidelijke en niet-overlappende functies. Ieder onderdeel van een machine heeft een functie, dus ook ieder mens binnen een samenleving heeft een functie. Organische solidariteit: Een organisme heeft verschillende organen die het organisme laten werken. Elk mens in de samenleving is een soort orgaan en samen laten wij de samenleving werken. - Theorieën over gedragsperspectief / de mens (jaren 30) o John B. Watsons behaviorisme Alle menselijke activiteit is een geconditioneerd respons op externe stimuli Bewustzijn is puur rationalisering achteraf Propaganda maakt hier gebruik van: Negatieve beelden geven negatieve reacties o Sigmund Freuds freudianisme De mens bestaat uit een id en een superego wat samen vormt tot een “ego” Id: ·Zoekt het plezier en voeldoening: egocentrisch en oerdriften Superego: ·Geïnternaliseerde (eigen gemaakte) set van culturele waarden en normen De nazi’s spelen heel erg in op het id met hun propaganda Het symbolisch interactionisme is een reactie op het behaviorisme van Watson met ideeën van het pragmatisme, dat meent dat kennis een instrument is om de realiteit te controleren. Het is ontstaan met een analyse van topsporters: 1. Culturele symbolen worden aangeleerd door een reactie en mediëren die reactie dan 2. Als je een cultuur leert kun je ook het gedrag van anderen in die cultuur leren 3. Je wordt gevormd door je omgeving 4. Hoe meer betrokken bij een groep hoe meer invloed die groep op je heeft Beweringen over symbolische interactie/communicatie 1. Interpretaties en percepties van de omgeving hangen af van communicatie 2. Het gebruik van communicatie in verschillende situaties hangt af van onszelf en anderen in die situaties 3. Communicatie bestaat uit complexe interacties. Er bestaan - Natural signs o Bijvoorbeeld je ziet dat de bladeren kleuren o dan weet je dat het herfst wordt - artificial signs o bijvoorbeeld de handdruk 3 o staat voor groeten Lasswell’s 5 W’s: 1. Who says 2. What to 3. Whom on 4. Which channel with 5. What effect Vanaf eind jaren 50: “Boodschappen komen altijd indirect aan, áls ze al aankomen, en er is feedback vanuit de ontvangers waardoor feedbackloops ontstaan. Men dacht in die tijd dat de media almachtig was: de Mass Society theorie volgens hoorcollege en Baran & Davis 1. Bereikt iedereen 2. Kan normen en waarden veranderen 3. Beïnvloedingsproces is éénrichtingsverkeer 4. Direct verband tussen inhoud en invloed (directe invloed) 5. Ontvanger neemt alle boodschappen passief en kritiekloos over 6. Er wordt uitgegaan van een negatieve invloed van de media 7. Geen filter tussen zender en ontvanger 8. Massamens is beïnvloedbaarder dan de elite Uit samenvatting van blackdyes – stuvia ; de zes aannames over mass society theory 1. -De media zijn een sterke kracht binnen de samenleving die essentiële normen en waarden kan veranderen en daarmee de sociale controle kan ondermijnen. Daarom moeten media onder controle van de elite worden gesteld; 2. -Media hebben de mogelijkheid om directe invloed uit te oefenen op de gedachten van gemiddelde personen. Waardoor hun kijk op de wereld wordt veranderd; 3. -Wanneer het denken van mensen door de media is veranderd, kunnen allerlei slechte langetermijn consequenties gebeuren. Hierdoor kunnen individuele levens in puin komen, maar kunnen ook sociale problemen op grote schaal voorkomen; 4. -Gemiddelde personen zijn kwetsbaar voor media omdat ze in de massa maatschappij afgesneden en geïsoleerd zijn van traditionele instituties die hen daarvoor bescherming bood tegen de manipulatie. 5. -De sociale chaos, ontstaan door media, zal worden gevolgd door de opbouw van een totalitaire sociale orde. 6. -Massa media ondermijnen hogere vormen van cultuur, waardoor een algemene daling in beschaving komt. Andere veelgebruikte namen voor de almacht theorie - Injectienaaldtheorie - Magic bullet o Media zijn een externe stimuli die een bepaald gedrag triggeren - Lont in kruidvat - Directe effecten theorie Hoorcollege 3 Propaganda 8 september 2015 Het doel van propaganda: 4 Ideeën veranderen terwijl men denkt dat het de eigen keus is. Propaganda is dus pas echt geslaagd wanneer men niet bewust is van de propaganda (komt dicht bij de almacht theorie) Definitie van propaganda: - Lasswell: Het managen van collectieve houdingen door middel van significante symbolen - Institute for propaganda analysis: Het uitdragen van ideeën en meningen en acties met het idee te beïnvloeden met bepaalde doelen op het oog door psychologische manipulatie Lasswells propaganda theory: Propaganda is succesvol door de kwetsbare staat van mensen. Wanneer gemiddelde mensen dagelijks geconfronteerd worden door krachtige bedreigingen op hun persoonlijke levens, zullen ze propaganda geloven voor zekerheid, en een manier om die bedreiging te boven te komen. Symbolen moeten worden bedacht zodat mensen daar hun emoties aan kunnen koppelen Kenmerken van propaganda: 1. Versimpelen 2. Herhalen 3. Gebruik massaal georkestreerde massamedia: D.w.z. krant én radio én tv én internet etc. 4. Eigen interpretaties ontmoedigen (tricky language) 5. Gebruik van (collectieve) symbolen Propaganda is algemeen: WAT je denkt Reclame is voor het commerciële gebied Educatie gaat over HOE je denkt Propaganda technieken 1. Name-calling: a. negatieve namen gebruiken; 2. Glittering generalities: a. het gebruik van vage en wijde uitspraken zonder ondersteunend bewijs te leveren. Vooral in de vorm van slogans; 3. Transfer: a. goedkeuring van iemand of iets en hopen dat het publiek naar deze persoon of dit iets luistert; 4. Testimonial; a. gerespecteerde mensen gebruiken om ideéen te ondersteunen; 5. Plain folks: a. de propagandist is altijd ‘iemand van het volk’. Mensen kunnen hem dus ‘vertrouwen’. 6. Bandwagon: a. propagandisten zeggen wijdverspreide steun te hebben voor hun ideëen, zodat mensen makkelijker zijn ideéen aannemen; 7. Card-stacking: a. de beste situatie schetsen voor henzelf en de slechtste elk alternatief. Zij stapelen de kaarten, zodat het publiek een ‘geïnformeerde’ beslissing maakt. 5 Hoorcollege 4 Theorieën 11 september 2015 Categorieën voor CW theorieën (herhaling hoorcollege 1) 1. Postpositivistische theorieën a. Effecten 2. Normatief a. Ideaal 3. Kritische theorieën a. verbeteren 4. Culturele / hermeneutische/interpretatieve theorieën a. Verandering op niveau van de samenleving (Hoorcollege 9) 1. Postpositivistisch: - Bijvoorbeeld mediapsychologie Ontologie: Wat is werkelijkheid en wat is waarheid? Epistemologie: Hoe wordt kennis gecreëerd en uitgebreid? Axiologie: Onderzoek is waarden-loos (er zijn geen waarden verbonden aan het onderzoek) 2. Normatief: - - Ontstaan vanuit het almacht denken en vanuit het grote effect van propaganda. Het idee hierachter was om propaganda te gebruiken om alles in een ideale richting te leiden: o white propaganda: strategie die propagandatechnieken gebruikt om slechte propaganda aan te vechten en om statements te promoten die door de elite werden goedgekeurd. o Er zijn ook Grey propaganda : geen moeite doen om feiten te controleren Black propaganda: leugens worden verspreid en feiten worden onthouden Ontologie: Gaat alleen over specifieke lokale werkelijkheid Epistemologie: Kennis vergaren uit de vergelijking van mediasystemen met het ideaal Axiologie: Onderzoek bestaat bij de gratie van (ideale) waarden 3. Kritische Theorie: - Samenleving zit niet goed in elkaar en de massamedia houdt dit in stand Het beeld van de werkelijkheid wordt gemaakt in communicatieprocessen Mediaboodschappen leveren slechts een interpretatie van de werkelijkheid Ideologisch effect 4. Hermeneutische / interpretatieve theorie - - Bijvoorbeeld de cultural studies Communicatie heeft indirect effect door de twee volgende processen Encodering o De zender plaatst feiten in een altijd subjectieve context waarin de gemaakte werkelijkheid in stand blijft Decodering: het interpreteren van de boodschap op drie mogelijke manieren o Oppositional reading 6 o o De boodschap wordt als ideologisch gezien en de ontvanger laat zich niet neppen Dominant reading De groep leest de ideologische boodschap en neemt hem over Negociated reading De middenklasse relativeert de mediaboodschap maar accepteert de ideologie in grote lijnen Binnen het interpretatief paradigma: British cultural studies (Stuart Hall) werden opgericht omdat de neo-marxisten na de oorlog bang waren voor de invloed van de VS. De neomarxisten begonnen met de aanname dat media een krachtig en direct effect hebben (Grote maatschappelijke gevolgen dus) en rond de jaren 70 werd het cultural criticism belangrijker, als alternatief voor de limited effects. McLuhanisme is de amerikaanse versie van de britiscsh cultural studies. In de tijd van McLuhan was het beperkte effecten perspectief populair. Hij was voornamelijk een macroscopisch onderzoeker. McLuhan had pakkende slogans om zijn visie uit te leggen: - The medium is the message (and massage) : technologie bepaalt de ervaring - Global village: de wereld is één groot sociaal politiek en cultureel systeem Overeenkomsten en verschillen kritisch en culturele theorieën Overeenkomsten tussen kritisch en cultureel: - Normatieve wetenschapsopvatting - Zetten zich af tegen de traditionele wetenschapsbenadering - Houden rekening met sociale, culturele en economische samenhang - Gaan uit van een lange termijn werking van de media - Zien de media als ideologisch Verschillen: Cultural studies Medium ideologisch maar geen eenduidige mening Heterogene invloed op publiek Actief publiek Analyse van zowel media-inhoud als publiek Niet-elitair Cultuur optimistisch Kritische theorie Medium ideologisch maar wel eenduidige mening Homogene invloed op publiek Passief publiek Analyse van alleen de media inhoud Elitair Cultuurpessimistisch Verder met theorieën en trends De media-effects trend laat zien dat media effecten op individuen steeds belangrijker gevonden worden, vooral door postpositivisten omdat hun methodes het best hiervoor gebruikt konden worden. Het ontstaan van de media-effects trend komt mede door: 1. De acceptatie en ontwikkeling van empirisch-sociaal onderzoek 2. Empirisch-sociale onderzoekers schilderden voorstanders van de mass-society en propaganda ideeën met succes als onwetenschappelijk af 3. Social researchers kregen met hun nieuwe onderzoeksmethode (meer) steun van de private industrie 4. De (ontwikkelingen van de) empirisch-sociale wetenschap werd financieel (beter) gesteund 5. Mediabedrijven gingen zelf onderzoek verrichten en onderzoekers inhuren 7 6. De methodes die uit werden gevonden waren binnen verschillende disciplines bruikbaar, zoals politiek, geschiedenis, sociologie en economie. Er ontstaat discussie in de samenleving en het radicaal liberalisme pleit voor: - Onbeperkte vrijheid - Vrije pers - Absolute vrijheid van meningsuiting - Tegen wet- en regelgeving op gebied van media Maar technocratische controle is nodig want - De media is niet te vertrouwen - Professionele experts die toezien zijn hard nodig Marketplace of ideas Zelfregulerend Alle ideeën voorleggen aan het publiek Het publiek kiest zelf van de “marktplaats” wat hen het beste lijkt Laissez-faire (laat het allemaal maar gebeuren) Overheidsdenken Overheid is noodzakelijk Wet- en regelgeving Professioneel toezicht en controle Overheersende stroming in Nederland Men was bang dat the marketplace of ideas alleen zou voldoen aan de interesses van de grotere dominante bevolkingsgroep. Social responsibility theorie (blz 137) werd gevormd n.a.v. de maatschappelijke discussie, als een soort compromis tussen beide argumenten: - Media hebben verplichtingen en verantwoordelijkheden naar de maatschappij - Ze kunnen daaraan voldoen d.m.v. professionele standaarden over: o Informatie o Juistheid o Objectiviteit o Evenwichtigheid - De media moet er zelf voor zorgen dat zij deze verplichtingen accepteren en toepassen binnen het kader van de wet en de gevestigde instituties - De media moet alles vermeiden wat leidt tot ongewenst gedrag en/of reactie - In Nederland heel belangrijk: De media moet pluralistisch zijn en een afspiegeling geven van de diversiteit: o Verschillende standpunten o Recht op wederwoord - We mogen hoge standaarden verwachten De social responsibility theory is een typisch normatieve theorie: het is een ideaal van eisen die nageleefd dienen te worden. Uit Baran & Davis: Er zijn verschillende problemen bij limietstelling van media: - Professionals in welk werkveld dan ook hebben er moeite mee om collega’s te identificeren en censureren die de professionele standaarden overtreden. - Professionele standaarden zijn vaak heel abstract en niet haalbaar - Media heeft geen standaard voor professionele trainingen of bepaalde certificaten; iedereen kan het praktisch doen 8 - Journalisten en mensen werkzaam in het mediaveld zijn minder onafhankelijk over / in hun werk Het overtreden van de professionele standaard in de media heeft weinig (directe) gevolgen. Hoorcollege 5 Media invloed 15 september 2015 De denkbeelden over de invloed van de media: De theorieën uit de machtige media en mass society gaan uit van de zender. De theorieën uit de beperkte effecten verschuift deze aandacht naar de ontvanger. Vanaf de jaren 40 (maatschappelijke gevolgen) gaat het meer over het actieve publiek. Machtige media Beperkte effecten Media heeft grote maatschappelijke gevolgen Actief publiek: Media/publiek creëren betekenis zelf Over onderzoeksmethodes en variabelen B C A A = Onafhankelijke variabele B = Mediërende variabele D C = Afhankelijke variabele (D = Modererende variabele) d.w.z. het geeft bijv. alleen effect bij meisjes De hypothese onderzoek je door middel van operationalisering. Tussen de onafhankelijke variabele en de afhankelijke variabele kan een correlatie (samenhang) zitten of een causaal verband (het een is daadwerkelijk oorzaak-gevolg van het ander) We zitten nu in het “beperkte effecten” tijdperk: rond de jaren 50. Er werd verondersteld dat mensen de invloed van media enigszins konden weerstaan. De volgende drie theorieën vallen dan ook binnen deze era. Klapper (1960) – LIMITED EFFECTS THEORY Uitgangspunten van…: - Media heeft indirect effect - Media heeft beperkt effect - De invloed van de media is afhankelijk van allerlei factoren, zoals bijvoorbeeld volwassenheid - Wanneer er media-effecten zijn, zijn deze bescheiden en geïsoleerd. Onder de limited-effects theorieën werd ook persuasief onderzoek uitgevoerd. Hieruit bleken twee theorieën (die dus onder de limited effects vallen) 1. Individual differences theorie Verschillende psychologische uitrustingen van mensen zorgen ervoor dat de invloed van de media per persoon verschilt. Hoe je bent heeft dus invloed op hoe (en of) je beïnvloed wordt 2. Social categories theorie Leden van een bepaalde groep zullen in zekere mate hetzelfde reageren op mediainvloeden en media-stimuli dan andere leden uit diezelfde groep. Ontwikkelingen die aanleiding gaven tot de limited effects theory: - Survey onderzoek werd steeds vaker op steeds grotere schaal toegepast - Er werd experimenteel onderzoek gedaan naar persuasieve boodschappen - Dissonantietheorieën (tegenstrijdigheid binnen een individu) kwamen op Deze ontwikkelingen (zie boven) leidden nog tot drie andere theorieën 9 1. 2 step flow theory van Lazarsfeld 2. Hooland en zijn Attitudeveranderingstheorie 3. Selectieve processentheorie van Festinger Deze drie theorieën hebben alle drie een inductieve benadering toegepast Het beperkte effect perspectief verdrong met succes de mass society theory en de propagandatheorieën Paul Lazarsfeld (1901 – 1976) – TWO STEP FLOW THEORY Deze theorie begon met de Peoples Choice enquête, waarin vragen werden gesteld over de politieke voorkeur, mediagebruik en de sociale achtergrond van de deelnemers. Het was een van de eerste daadwerkelijke onderzoeken naar de Almacht van de Media theorie, daarvoor werd deze theorie als gesneden koek beschouwd. Uitkomst: Er zijn verschillende typen stemmers (Early deciders, crystallizers, etc) én: GEEN relatie tussen het switchen van politieke voorkeur en het mediagebruik SHOCK! De Early Deciders - Veelgebruikers van media - Sophisticated gebruikers van media - Kozen zelf hun informatie uit de media - De media bevestigden hun voorkeur - Hun voorkeur kwam vooral voort uit sociale en psychologische factoren - Functioneren als gatekeepers en hun contacten zijn opinievolgers Gatekeepers: Ze kiezen hun informatie uit de media en geven dit door aan hun opinievolgers = de kern van de two step flow theorie Wie is dan zo’n opinieleider? 1. Te vinden in alle lagen van de samenleving 2. Nieuwsgierig karakter 3. Sociaal actief 4. Grote mediagebruiker Kritiek op de two step flow theory 1. Surveys kunnen niet meten hoe mensen daadwerkelijk media gebruiken van dag tot dag; ze meten alleen wat de personen zeggen over hun mediagebruik; 2. Surveys zijn een dure en lastige manier om het specifieke mediagebruik van mensen te bestuderen (zoals het lezen van bepaald nieuws, of de mening over programma’s); 3. Het onderzoeksontwerp en de data-analyse procesures die Lazarsfeld ontwierp zijn conservatief in het beoordelen van de kracht van media; 4. Herhaaldelijk onderzoek naar de two-stepflow leverde tegenstrijdige resultaten op: men praat liever over multi-stepflows. Hierbij veranderen de informatiestromen constant (bij een krachtige boodschap gaat de stroom van de media direct naar de opinion followers bijv); 5. Surveys kunnen nuttig zijn voor het bestuderen van veranderingen door de tijd heen, maar het is een grove techniek: bij een lange tijdsinterval onthouden respondenten niet alles wat zij in de media zagen als er in een survey naar wordt gevraagd (tijdseffect); 6. Surveys focussen op zaken die makkelijk en betrouwbaar zijn te meten door bestaande technieken te gebruiken. Potentieel belangrijke variabelen worden dan weggelaten; 7. In de periode waarin Lazarsfeld zijn onderzoek deed, was het onwaarschijnlijk dat hij meette wat hij wilde meten: de Nazi troepen veroverden West-Europa en dit had invloed op de verandering in stemgedrag. Lazarsfeld hield hier geen rekening mee. KERN van de two step flow theorie : 10 Mediaboodschappen stromen vanuit de media via opinieleiders naar opinievolgers. Carl Hovland (1912 – 1961) : ATTITUDE CHANGE THEORY Attitude = houding / evaluatie van verschillende aspecten van de sociale wereld (bijvoorbeeld bevolkingsgroep, ideeën, politieke partij, etc.) Achtergrond van ontstaan: 1. Het (opvallende) succes van nazipropaganda 2. Voor oorlogsdoeleinden werd het belangrijk te weten hoe soldaten dachten (en dus ook hoe je dat kon beïnvloeden) 3. TOEVAL: Soldaten bleken perfecte proefpersonen, omdat hun achtergrondinformatie al was verzameld (dus maakte het makkelijk) Attitude heeft te maken met - Cognitiviteit - Affectiviteit - Gedragsintentie (denken) (voelen) (neiging tot gedrag) Onderzoek met controlled variation (het gelijk houden van alle variabelen op één na) zorgt ervoor dat het veel makkelijker is om een causaal verband vast te stellen, veel makkelijker dan bij enquêtes. Modererende variabelen: Media effect afhankelijk van zender, media afhankelijk van de boodschap en afhankelijk van de ontvanger. (Dus het ene effect treedt bijvoorbeeld wel op bij iemand die heel gevoelig is voor klassieke muziek en juist weer niet bij iemand die van Rock houdt) ?????????????????? Uitkomst van Hovlands onderzoek: - Effecten van de media zijn zelden direct o Er is bijna altijd invloed van individuele of sociale verschillen - Individuele en sociale factoren kunnen effect veranderen o Versterken o verzachten KERN van attitude change theorie: Media effect kan afhankelijk zijn van kenmerken van de zender, de boodschap en de ontvanger. 11 Leon Festinger (1919 – 1989) : DISSONANTIE THEORIE / SELECTIEVE PROCESSEN Als de bestaande attitude / het bestaande zelfbeeld bedreigd wordt wil men het evenwicht herstellen: Er wordt dan gestreefd naar interne consistentie (cognitieve consonantie, consonantie = dat het wél samenvalt). Dissonantie reductie vindt plaats door middel van selectieve processen 1. Selectieve blootstelling 2. Selectieve retentie (onthouden) 3. Selectieve perceptie (waarnemen) Eigen overtuiging Tegenstrijdige informatie Cognitieve dissonantie Dissonantie reductie door middel van selectieve blootstelling, retentie en/of perceptie KERN van dissonantie theorie: Als de bestaande attitude wordt bedreigd door tegenstrijdige informatie streeft men naar interne consistentie, wat weer leidt tot selectieve processen in de mediablootstelling en media verwerking. Laatste paar theorieën (Wright en Mendelsohn) Na deze beperkte effecten theorieën ontstond het functionalisme (jaren 50 en 60): Samenleving als een organisme met massamedia als een van de organen. Functionalisme: klassieke functies van media volgens Wright en Merton 1. Surveillance toezicht 2. Correlation duiding op verhoudingen in de maatschappij 3. Transmission het doorgeven van sociaal cultureel erfgoed 4. Entertainment vermaak - - / informeren / socialiseren Functiebenaming uit Hoorcollege 8 Latente functies: o Onbedoeld o Moeilijk te herkennen gevolgen van mediagebruik Manifeste functies o Bedoeld o Makkelijk waar te nemen gevolgen van mediagebruik Mendelsohn’s Mass Entertainment(function) theory: De vermakende functie van media moet serieus genomen worden. Mensen hebben volgens hem twee motivatie’s: 1. Hedonistische motivatie Media-inhoud wordt gekozen om genot en blijdschap te behouden en maximaliseren, en om pijn te minimaliseren en te verbannen 12 2. Eudaimonische motivatie Media-inhoud wordt gekozen omdat het mogelijkheden voor persoonlijk inzicht, zelfreflectie en beschouwing biedt. Belangrijk is wel dat media functioneel én disfunctioneel kan zijn! Systeemtheorie o Verschillende componenten zijn aan elkaar gelinkt en beïnvloeden elkaar o Gaat verder dan het lineaire effect model van communicatie (zender – boodschap – ontvanger) o Betrekt feedback in de loop. De middle range theories zijn een manier van onderzoeken: theorie zou worden gebruikt om losstaande verschijnselen te interpreteren. Er werd namelijk opgemerkt dat veel empirisch onderzoek niet gebaseerd werd op theorie, of theorieën konden niet empirisch onderzocht worden, of er was moeite met interpretatie. Merton leerde met zijn middle range theories onderzoekers omgaan met inductie en deductie. Uitgangspunten : 1. Ze bestaan uit een beperkte set van aannames waaruit hypotheses worden gehaald en getoetst door empirisch onderzoek 2. Theorieën staan niet op zichzelf maar horen bij een netwerk van theorieën 3. Theorieën zijn abstract zodat ze op meerdere aspecten kunnen worden toegepast. Kritiek op de theorieën hierboven beschreven: 1. Experimenten werden uitgevoerd in laboratoria of andere kunstmatige settings om externe variabelen te controleren en onafhankelijke variabelen te manipuleren 2. Experimenten hebben het tegenovergestelde probleem van surveys wanneer onderzoekers de directe effecten van specifieke mediaboodschappen bestuderen: met experimenten kun je wel de directe effecten van specifieke media meten, maar dit meet je bij een kleine groep en kun je niet generaliseren 3. Bij zowel lazarsfeld als hovland is het niet geheel geoorloofd om uitspraken te doen over media-invloed: zo konden extreme variabelen door hovland worden uitgesloten en in het echte leven kan dit niet (en dus zal het effect anders zijn) 4. Zowel surveys als experimenten zijn een ruwe manier van onderzoeken naar de invloed van media op lange termijn: er kan een leereffect optreden en het steeds overdoen van een experiment door proefpersonen kan hun mening beïnvloeden 5. Zowel experimenten als surveys hebben veel niet-onderzochte variabelen (te kunstmatig) Hoorcollege 6 Kinderen en media 18 september 2015 Terug naar het vorige hoorcollege: Machtige media Beperkte effecten Media heeft grote maatschappelijke gevolgen Actief publiek: Media/publiek creëren betekenis zelf Tijdens de twee laatste denkblokken ontstond er een splitsing: 1. Interpretatief paradigma (De Cultural Studies benaderingen) Er is geen echte waarheid 2. Postpositivistisch paradigma (Mediapsychologische benadering) Er is wel een echte waarheid 13 Als achtergrondinformatie is het handig om te weten hoe er in de geschiedenis op kinderen werd gekeken: Tot de 18e eeuw 18e - 19e eeuw Begin 20e eeuw Jaren '60 Vanaf jaren '80 •Het kind is een miniatuurvolwassene. Kind zijn is dus geen aparte fase. •Er ontstaan kinderliteratuur en kinderkledinglijnen, maar 'kindertijd' is een klasseverschijnsel. •De kindertijd is voor iedereen. Leerplicht wordt ingevoerd en het paradigma van het kwetsbare kind ontstaat. •Het idee ontstaat dat je kinderen juist moet blootstellen aan de volwassen wereld. Mondigheid wordt aangemoedigd en het paradigma van het mondige kind ontstaat. •De twee paradigma's gaan door elkaar en langs elkaar heen lopen, er ontstaan ook mengvormen. In wetenschappelijk onderzoek blijft het paradigma van het kwetsbare kind echter zeer dominant: Kinderen zijn broze wezentjes waar je heel voorzichtig mee moet zijn! Social learning en social cognitive theory Catharsis (ook wel sublimation) is het idee dat “mediated agression”, dus agressie die je afkijkt van anderen of van de media, de natuurlijke drive tot agressie kan vergroten of verkleinen. Het idee van catharsis gaat voor aan de social learning theorieën en de sociale cognitieve theorie. Alfred Bandoura met de bobo doll (expiriment) vormt de theorie van sociaal leren (social learning theory): Men leert door observatie en beloning: o Imitatie o Vooral bij kinderen o Vooral bij gedrag dat wordt beloond o Vooral bij gedrag dat niet bestraft wordt - Identificatie o Proberen te zijn zoals de andere persoon Sociaal cognitieve theorie (vooral om het effect van geweld te verklaren) 1. Kinderen leren niet alleen gedrag af of aan via eigen ervaring maar ook door observationeel te leren 2. Het geen van wie ze afkijken wordt een model genoemd a. Hoeft niet een echt persoon te zijn b. Ook media / virtueel 3. Deze theorie geeft verklaring voor korte én lange termijn Modelling = het leren van gedrag door observatie, ook zonder beloning Leren via de media kan d.m.v.: 1. Observatie 2. Inhibitory effects gedrag zit 3. Disinhibitory effect (observationeel leren) zorgt voor inhouden: wanneer er een straf/consequentie aan het inhouden wordt weggenomen d.m.v. een bv. beloning Bij inhibitory en disinhibitory effects kan er vicarious reinforcement of reinforcement contingencies optreden: - Vicarious reinforcement : je hoeft de beloning of straf niet zelf te voelen/ondergaan, als je model het voelt is het ook al goed - Reinforcement contingencies : Als je je model (persoonlijk) kent is het effect sterker 14 Social prompting : Wanneer er een situatie voordoet waarin bijvoorbeeld gewelddadig gedrag wordt goedgekeurd na een situatie waarbij het wordt afgekeurd wordt het alsnog gedaan. Contextuele variabelen in de social cognitive theory, dus de context van het agressieve gedrag (in de media) geïdentificeerd door Potter: - Beloning of straf - Gevolgen van het gedrag - Motief van het gedrag - Realisme van het gedrag - Humor (verkleint de serieusheid dus vergroot modelling) - Identificatie met (media)karakters - “arousal” / “emotional appeal” Downward spiral model: Mensen die toch al agressief zijn kiezen media die consonant is met hun gewelddadige neigingen. GAM: General Aggression Model is een theorie die zijn roots in de social cognitive theory heeft. Was een poging om alle kleine theorieën over agressie in één schema te krijgen. KERN van de social cognitive theory : Kinderen leren (gewelddadig) gedrag aan of af door observationeel leren van (media)modellen. Dat modelleren kan versterkt of verzwakt worden door beloningen of straffen en door goed of afkeuring. Cognitief neo-associationisme Cognitief neo-associationisme is een voortvloeisel uit de sociale cognitieve theorie: - Er wordt uitgegaan van agressive cues : Een soort reden om geweld te plegen o Geweld wordt dus in de context geplaatst o Niet alleen een lege pop in een ruimte zo van doe maar na maar er is echt een verhaal achter (bv je vriend wordt aangevallen) o Elementen zorgen voor het omringen van het geweld - Priming o Als je een van de agressieve cues ziet wordt het netwerk van “excuusjes” geactiveerd. o Deel van observationeel leren o Bijvoorbeeld: Je ziet in de media hoe er wordt gereageerd wordt op bijvoorbeeld een scheldpartij of een klap in je gezicht. Als je dan écht een keer in je gezicht wordt geslagen treedt dus die priming op: Het netwerkje van hoe je zou moeten reageren en waarom wordt geactiveerd en vervolgens reageer je ook zo. - Netwerk geheugen : o Zie plaatje naast 15 o De prime is de eerste schakel die de reactie op gang brengt De socialisatietheorie meent dat kinderen worden omringd door systemen: 1. Microsysteem a. Ouders b. Vriendjes c. Etc 2. Exosysteem (tussen) a. Media 3. Macrosysteem a. Cultuur Leeftijdsfasen mediagebruik: 1. 0 – 2 jaar sensomotorische periode 2. 2 – 5 jaar pre-operationele periode 1 3. 5 – 8 jaar Pre-operationele periode 2 4. 8 – 12 jaar Concreet operationele periode Hoorcollege 7 Gastspreekster kijkwijzer/NICAM 22 september 2015 Hier heb ik niet zoveel opgeschreven. Als iemand aanvullende info heeft hoor ik het graag Hoorcollege 8 De actieve kijker 25 september 2015 Verschillende betekenissen achter het begrip “activiteit” in de users & gratifications benadering: - Utility / bruikbaarheid: media hebben verschillende nutten die de mensen zelf toekennen - Intentie - Selectiviteit: het gebruik van media kan interesses en voorkeuren reflecteren - Ondoordringbaar voor invloeden: mensen willen bewust niet gestuurd worden door media en vermeiden daarom die types van media-invloed. Voor het eerst ontstond het idee dat het publiek niet zomaar een passieve kijker was : de users and gratifications theory kwam op: 1. Mensen (users) gebruiken media om bepaalde behoeften (gratifications) te bevredigen 2. Onder de voorwaarde dat het publiek actief is en de media doelgericht worden gebruikt 3. Media strijdt met andere bronnen van behoeftenbevrediging (bijv. boek lezen, sporten, etc) 4. Het initiatief om gratifications te linken aan mediakeuze ligt bij het publiek 5. Mediagebruik kan een wijd spectrum aan behoeften bevredigen, met verschillende motieven voor gebruik: a. Uitdaging b. Opwinding c. Fantasie d. Afleiding e. Sociaal f. Competitie 16 6. De gratificatie kan voortvloeien uit de media inhoud zelf of uit de blootstellingssituatie daarvan (bijv. wanneer je voetbal kijkt met vrienden kan de wedstrijd wel kut zijn maar het is toch gezellig en dus wordt je behoefte toch bevredigd) 7. Behoeften zijn niet af te leiden uit de media-inhoud zelf; je kijkt immers naar de kijkers. Je kan niet aan de media inhoud zelf zien wat de gebruiker er uit haalt. 8. De gebruiker is bewust van eigen gebruik en motieven a. Dat maakt onderzoek accurater 9. Er wordt nooit een waarde-oordeel over de koppeling van behoeften aan gebruik door publiek gedaan (bijv als jij een heavy metal nummer luistert om te ontspannen?) Levy & Windahl: De eerste rij van de tabel over selectiviteit past goed bij de cognitieve dissonantietheorie, alleen gaat het in dit schema niet om het oplossen van de dissonantie d.m.v. deze selectiviteit, maar om het vervullen van behoeften (de tabel is immers gemaakt vanuit de users en gratifications theorie) Anticiperen op de blootstelling = bijvoorbeeld ergens zin in hebben, je erop verheugen, etc Planning/stemmingsregulatie = bijvoorbeeld als een film om 20:30 begint, zorg je dat je dan klaar zit voor de tv Bepaalde sociale situaties kunnen betrokken zijn bij het ontstaan van media-gerelateerde behoeften: - Spannning en conflict zorgen voor de behoefte om geruststellende media te gebruiken - Informatie over belangrijke problemen kan in de media gevonden worden - Bepaalde situaties maken real-life behoeftebevrediging onmogelijk, in die situaties kan de media bijspringen of vervangen - Er kunnen bepaalde waarden worden waargenomen die bevestigd/versterkt kunnen worden door gerelateerde media (bijvoorbeeld facebookfeestjes) - Sommige situaties verwachten bekendheid met bepaalde mediafenomenen om er bij te horen (bv series) Kritiek op de users & gratifications benadering: 1. Het publiek is niet 100% autonoom 2. De keuzes van het individu zijn niet zo vrij en zo “random” als verondersteld wordt: 3. Er hangt veel meer af van de sociale structuur 4. Niet elke media(vorm) kan elke behoefte bevredigen KERN users & gratifications theory : Mensen selecteren en gebruiken bepaalde media (inhoud) actief om bepaalde behoeften te bevredigen 17 Doel Ontologie Axiologie Epistemologie Postpositivistisch (o.a. Mediapsychologie) Verklaren / voorspellen / beheersen Werkelijkheid bestaat Waardevrij en objectief onderzoek Systematische waarneming van patronen en relaties Kwantitatief onderzoek (harde cijfers en feiten) Hermeneutisch (o.a. Cultural Studies) Begrijpen Geen echte meetbare werkelijkheid Accepteren en omarmen van de waarden van de wetenschapper Subjectieve interactie tussen wetenschapper en de omgeving Kwalitatief onderzoek (diepgang en achterliggende aspecten) Een subtheorie van de Users&Gratifications theorie is de mood management theory. Deze theorie gaat uit van vier relevante media-attributen 1. Excitatory potential Het opwekken of kalmeren van emotie 2. Absorption potential Het sturen van de “mood” in een positieve richting 3. Semantic affinity Bevat dingen die “bad mood” opwekken 4. Hedonic valence Media-inhoud moet een positief gevoel opwekken Deze theorie verklaart bijvoorbeeld waarom horrorfilms vermaak kunnen zijn en cabaretshows ons emotioneel kunnen raken: dan bevatten ze dus meerdere van deze attributen. Reception Studies valt ook onder de Users & Gratifications theorie. Deze studies geven aan dat mensen zelf wel iets belangrijks maken voor wat ze ook maar binnen krijgen. Hoorcollege 9 Addy Wijers 29 september 2015 Hoofdstuk 5, 9 en 10 in Baran & Davis gaan over de cultural studies. Deze gaan uit van het volgende scenario: Je ziet een reclame, en je kijkt niet naar het effect van de reclame (ga ik het product kopen of niet) maar naar de inhoud van de reclame, dus bijvoorbeeld hoe de relaties tussen de personen in het spotje zijn, of er onderliggende gedachten zijn, etc. DUS geen focus op het effect / de invloed MAAR op de veranderingen op het niveau van de samenleving of cultuur: - “wat gebeurt er ondertussen?” - Wat delen we in een cultuur? - Wat zijn onze definities van de realiteit? Cultural studies focussen niet op het effect of de invloed maar op de veranderingen op niveau van de samenleving of cultuur : wat gebeurt er ondertussen nog meer (wanneer je bv een reclame kijkt)? Wat delen we in een cultuur? Wat zijn onze definities van de realiteit? Geen echte waarheid! 18 Kwalitatief onderzoek binnen de cultural studies draait om - De wijze waarop we in cultuur een specifiek cultureel werkelijkheidsbeeld construeren, - Hoe we onszelf daarin plaatsen (identiteitsconstructie) en - De rol van de media daarin. - Kortom: Representatie van de werkelijkheid van media-inhouden De werkelijkheid is een reconstructie door de deelnemers aan de cultuur. Basisidee discourstheorie: er is een (empirische) werkelijkheid maar ons begrip ervan, de betekenis die wij het geven, wordt altijd bemiddeld door onze symbolische representatiesystemen (discourses) Semiotische traditie = de media is de drager van die representatie van de werkelijkheid In de cultural studies staat communicatie voor: Communicatie community common iets in common hebben, iets gemeen hebben Reclame verkoopt geen product maar een wereldbeeld: geen information maar conformation. Kijken naar die realiteit en verhoudingen in die realiteit door middel van: Semiothiek (discourstheorie) : Tekens en symbolen representeren wat afwezig is, en doen dat niet neutraal (denk aan taal) Kritische theorie (hegemonie) : Wiens belangen worden met een specifieke representatie (bijvoorbeeld taal) gediend? Macroscopic structural theory (kritische theorie) focust op media industrie Microscopic interpretations focust op hoe mensen die media gebruiken Mediarepresentaties zijn uitdrukking van en tegelijkertijd producent van een ‘cultural world view’ Het model in Baran en Davis op blz 393 is belangrijk! Beeldt het framingproces uit. Commodificatie van cultuur is een perspectief ontstaan uit de cultural studies. Je kan cultuur massaproduceren en distributeren naar een andere (lokale) cultuur, maar wat gebeurt er dan? Denk bijvoorbeeld aan Amerikaanse waarden en normen 1. Wanneer je elementen uit alledaagse cultuur wil gaan “herpakken” om door te sturen naar andere culturen, pak je maar een klein deel van de cultuurelementen en andere (misschien wel belangrijkere) elementen worden over het hoofd gezien of simpelweg genegeerd 2. Bij herpakking treedt dramatisering van de elementen op 3. Het is aannemelijk dat de culturele “gewoonten” (die dus net herpakt zijn) ons dagelijks leven binnen zullen dringen en misschien zelfs veranderen 4. De elite die in deze culturele industrie werken zijn ongeïnteresseerd in, en onbekend met de gevolgen van hun werk 5. Onderbreking of verandering van het dagelijks leven heeft veel vormen, bv lange-korte termijn, subtiel-duidelijk, etc. Korte lijstjesherhaling Kenmerken almachtstheorie 1. Massamedia bereikt iedereen 2. Beïnvloedingsproces is éenrichtingsverkeer 3. Direct verband inhoud – invloed 19 4. 5. 6. 7. 8. Ontvanger neemt alle boodschappen op Ontvanger neemt inhoud passief/kritiekloos over Negativiteitsdenken Geen filter tussen zender – ontvanger Massamens beïnvloedbaarder dan elite Ontologie = kale kennis Epistemologie = manier van onderzoeken Axiologie = rol van waarden en normen in het desbetreffende onderzoek Manieren van propaganda: 1. Name-calling 2. Glittering generalities 3. Transffer 4. Testimonial 5. Plain folks 6. Bandwagon 7. Card-stacking Hoorcollege 11 Addy Wijers #2 29 september 2015 Media als storyteller: TV cultieert een beeld van de werkelijkheid, met name voor veelkijkers. Deze invloed treedt geleidelijk en op lange termijn op Vanaf de jaren ’60 meer geweld op tv. Gerbners onderzoek: Violence index & Violence profile werden ontwikkeld tot het Cultural Indicators Project. De cultivatie analyse was deel van het cultural studies project. MSA (Message system analisys) - Hoe zien culturele indicatoren eruit? - Culturele indicatoren geven antwoord op de vraag over hoe onze cultuur eruit ziet. Elementen in de mediaboodschappen die onze cultuur weerspiegelen. 1. Aandacht (wat is er) 2. Nadruk (wat is belangrijk) 3. Tendentie (wat is goed / kwaad) 4. Structuur (wat hangt waarmee samen) IPA (Institutional process analisys) - Hoe komen culturele indicatoren tot stand? CA (Cultuvation analisys) - Welke uitwerking hebben culturele indicatoren op de maatschappij? o Lange termijn effecten o Cultivation differential o Als je een zware kijker bent verwar je de tv-werkelijkheid met real life o Mean-world syndrome o Veel tv kijken geeft angst door het vele geweld o “How do we measure no change?” Cultivatie effecten: 1e orde : Inschattingen over de wereld, vooral over aantallen: Als je veel politie op TV ziet dan denk je dat er in het echt ook veel politie is 20 2e orde: Attitudes gevormd door die inschatting: Als je veel misdaad ziet denk je dat dat er veel is en dus vorm je een angst voor die misdaad, de angst is de attitude, het feit dat je denkt dat er veel misdaad is is de inschatting. Kritiek op de cultivatie theorieën gaat vooral over - Definities - Onduidelijkheid over hoe het effect optreedt - Het feit dat ontvangst selectiever zal zijn dan in deze theorie wordt verondersteld - Het media-aanbod is niet zo homogeen als verondersteld Mainstreaming: - Ideeën over de samenleving hangen samen met onder andere geslacht, leeftijd etc. - Bij veelkijkers valt die samenhang weg: - Het maakt dus niet uit of een jongere van 18 of een mid-40’er een veelkijker is, ze zijn geneigd naar hetzelfde antwoord over bijvoorbeeld die inschattingen van politieagenten Resonance: - Als je wat je op TV ziet in de werkelijkheid ook ziet, wordt het beeld sterker gecultiveerd - Dit geld lichter voor lichte kijkers - Dus als jij op tv veel politie ziet, en je ziet heel soms ineens veel politie op straat (door bv een evenement) wordt de aanname dat er heel veel politieagenten zijn versterkt. Hoorcollege 12 Persuasieve communicatie 9 oktober 2015 Persuasieve communicatie : Alles om te beïnvloeden. Kijken naar: - Effecten o Bedoeld o Cognitieve effecten (leren en weten) o Affectieve effecten (leuk vinden) o Gedragseffecten (kopen en consumeren) o Onbedoeld o Materialisme o Levenstevredenheid (kan afnemen) o (slecht) eetgedrag (en overgewicht) o Gezinsconflicten (bv kinderen zeuren) Information processing theories Het brein is een soort computer waarin informatie wordt verwerkt. Gaat uit van dezelfde soort achtergronden als de systeemtheorie. HET SCHEMA UITGELEGD: Tussen zintuigelijke waarneming en KTG zit een barrière van aandacht: Als je ergens je aandacht niet op vestigt zal je het niet (op de korte termijn) kunnen herinneren. Wanneer je iets wat je hebt gezien en waar je je aandacht op hebt gevestigd (en dus wat in je KTG zit) wil 21 opslaan kost dit energie, niet iedereen heeft er zin in of tijd voor om iets (actief) op te slaan, dus dit is ook een barrière. Wanneer je dan eindelijk iets in je LTG hebt zitten, kan het zijn dat je het af en toe wil terugvragen (retrieval). Dit kost natuurlijk ook energie. Deze theorie houdt rekening met het feit dat de cognitieve resources beperkt zijn. Hersencapaciteit is niet oneindig en men is kieskeurig waar men de aandacht op vestigt. Zie ook blz 22 – De Information Processing theories is overkoepelend, de LCM is specifiek voor audiovisuele media. Information processing theories geven inzicht in: - Routine handelingen van het informatieverwerken - De limieten van bewuste oplettendheid - Objectief perspectief op leren De schematheory valt binnen de information processing theory: Mensen “bouwen” schema’s om hun ervaringen te organiseren. De functies van die schema’s zijn 1. Bepalen welke info wordt waargenomen, verwerkt en opgeslagen 2. Passen van informatie in de “al bestaande” waarnemingen 3. Helpen met het aanvullen van zogenaamde ontbrekende informatie 4. Kunnen fungeren als “script”: het helpt met bij hoe te reageren Manieren van schema’s zijn: - Simple situation sequences - Cause-and-effects sequences - Person judgement - Institution judgement - Cultural norms and american interests - Humn interest and empathy Er bestaat zoiets als schema inconsistente reclame, denk bijvoorbeeld aan het filmpje over de lange vrouw en de kleine man: dat is iets wat volgens onze schema’s niet overeenkomt en dus maakt het impact op ons. Een mogelijk effect op de schema’s is het Hostile Media Effect (HME): 1. Mensen die sterk met een boodschap meevoelen hebben het idee dat de media tegen hen en hun ideeën is 2. Onthouden meer negatieve elementen uit een bericht 3. Neutrale groepen over dat onderwerp zouden zo volgens hen naar de tegenstander getrokken worden HME is een gevolg van cognitieve verwerking en dus van selectieve perceptie en systematische verwerking (even heel basaal gezegd: je hoort wat je wil horen) Duale procesmodellen Elaboration likelihood model (ELM) Van Petty en Cacioppo Information processing theories kunnen gaan over nieuws en reclame, het ELM gaat met name over persuasieve boodschappen. Zij stellen dat er twee routes naar persuasion zijn. 22 Persuasieve boodschap Attitude verandering De groene pijl geeft de centrale route aan: - bewust nadenken, voor- en tegens afwegen, de “correcte manier” tot verandering. - Hoge elaboratie - Om deze route te volgen moet men gemotiveerd (motivation) zijn en het ook kunnen (ability) De blauwe pijl geeft de perifere route aan: - Lage elaboratie - Geen motivatie en ability: mensen zijn spaarzaam in resources waardoor ze niet de centrale route kunnen of willen volgen en dus vindt er onderbewuste verwerking plaats. Er kunnen cues in een boodschap zitten die een bepaalde route aannemelijker maken. Een voorbeeld van centrale cues zijn goede argumenten. Deze zorgen sneller voor centrale verwerking want je kan actief tegenargumenten gaan bedenken. Een perifere cue kan bijvoorbeeld de witte jas zijn: “dat zal wel goed zijn” Het Extended-ELM : Wanneer je wordt meegenomen in een verhaal en er bijvoorbeeld ook op moet reageren (dora?) versterkt dit de persuasieve effecten. Dit onderdrukt namelijk de neiging om tegenargumenten voor de persuasieve boodschap te gaan bedenken. Heuristisch systematisch model lijkt op het andere model: ?? Is bijna hetzelfde Het verschil tussen ELM en het heuristisch systematisch model is dat het ELM niet uitgaat van een samenhang / samenwerking tussen de perifere en de centrale route Motivation en ability zijn afhankelijk van 1. Boodschapsfactoren 2. Individuele factoren 3. Omgevingsfactoren Brand placement = sluikreclame, verborgen reclame in bijvoorbeeld films Processing of commercial media content (PCMC) geeft drie routes naar persuasion: 1. Systematisch 2. Heuristisch 3. Automatish o Niet zelf in de gaten dat je wordt beïnvloed, bijvoorbeeld door sluikreclame De route is afhankelijk van integratie van de boodschap: Naar aanleiding van het Hilton onderzoekje (met het merk in het midden). Als de boodschap heel duidelijk als reclame wordt aangeboden, verwerk je dat heel anders dan dat er bijvoorbeeld een merknaam op de achtergrond staat. Dat is dus de context. Social marketing theory Promotie van maatschappelijke relevante informatie zoals ideeën en gedragingen. Bijvoorbeeld over gezondheid, sociaal gedrag en goed burgerschap. De theorie is zendergericht / beleidsgericht. 23 Sociale marketing gebruikt inzichten uit de commerciële marketing. Key features: - Methodes om aandacht van het publiek te trekken bij campagneonderwerpen - Targetingmethodes om een boodschap naar een specifieke doelgroep te sturen - Methodes om die boodschap te versterken en mensen aan te zetten tot één op één communicatie - Methodes om beelden/indrukken van mensen, producten, cetera te cultiveren - Stimulerende methodes voor interesse en informatie zoekend gedrag - Methodes voor aanzet tot keuzes of “positioning” - Activatiemethodes voor het genoemde (getargete) publiek Stappen in sociale marketing: 1. Targeting o Identificeren specifieke publieksgroep 2. Diffusion o Onderlinge beïnvloeding stimuleren 3. Cultiveren van imago van gewenste ideeën o Gedragingen en producten Character marketing: - Parasociale relatie: o Het karakter is het vriendje en die willen ze zoveel mogelijk bij zich houden. o Het karakter geeft een positief gevoel - Processing fluency o Als je het karakter niet kent maar het past bij het product (bv aap bij banaan) o Informatie die bij elkaar past roept ook positieve gevoelens op Door mensen een band te laten vormen met een verhaal of karakter is attitudeverandering makkelijker en wordt weerstand hiertoe kleiner. Entertainment overcoming resistance model Door middel van 1. Identificeren 2. “wishful” identificeren Graag willen zijn zoals iemand 3. Gelijkenis 4. Parasociale interactie 5. Leuk vinden Backfire effect: Bij tegenstrijdige informatie wordt het eigen idee sterker vastgehouden Hoorcollege 13 Persuasieve communicatie zoom out 13 oktober 2015 Socialisators bij consumentengedrag: - Social characters - Ouders / gezin / familie - Leeftijdsgenootjes (peers) - Trends in de samenleving - Wetten en regelgeving - Producenten / adverteerders 24 Media systems dependency theorie (DeFleur) heeft een heel hoofdstuk in Baran & Davis. - Systeem: Er zijn verschillende relaties en elementen in de maatschappij die elkaar allemaal beïnvloeden - Gaat uit van een organische structuur van de samenleving. - Is een Systeemtheorie a. Gaat uit van de organische structuur van de maatschappij - Relaties tussen media en andere onderdelen van de maatschappij zijn afhankelijkheidsrelaties - Iedereen heeft elkaar nodig - Gaat uit van een actiefpubliek: o Ontwikkelt doelgericht afhankelijkheidsrelaties o Construeert eigen mediasysteem - Benadrukt driehoeksrelatie tussen media, publiek en maatschappij. - Media-invloed: Hoe sterker de afhankelijkheidsrelatie, hoe groter de betrokkenheid van het publiek bij de boodschap en hoe groter de kans op beïnvloeding. - Benadering op verschillende niveaus o Individu o Macro o Etc. UIT BARAN & DAVIS: Effecten niet door almachtige media of publieksrelaties o Maar doordat de media op een bepaalde manier in een bepaald sociaal systeem met een bepaald publiek opereert om behoeften te bevredigen Het gebruik van de media bepaalt de invloed Media helpt bij o Begrijpen van sociale wereld o Betekenisvol en effectief handelen in de maatschappij o Fantasie en ontsnapping Hoe groter de behoefte hoe groter de afhankelijkheid van media hoe groter de effecten van media Gezinscommunicatie over reclame: Vier strategieën van ouders. Twee soorten stijlen: veel ouders zitten er tussen in 1. Controle en restrictie a. Als het gaat om blootstelling aan reclame zeggen ouders dat je alleen naar publieke omroepen mag kijken b. Als het gaat om consumentengedrag geven ouders regels over snoepen of nemen hun kinderen niet mee op boodschappen doen etc etc 2. Instructie en overleg a. Als het gaat om blootstelling aan reclame zullen ouders bijvoorbeeld meekijken met hun kinderen naar reclame en het uitleggen b. Als het gaat om consumentengedrag kan het bijvoorbeeld gaan over Weblecture terugkijken Vorm van sociale beïnvloeding - Bespreken mediaboodschappen en uitkomsten - Mondeling, imitatie - Sociale norm o Descriptief 25 o Wat jij denkt dat goed is / geaccepteerd wordt980][]’; Injunctief o Wat anderen goed / acceptabel vinden Diffusion theory / diffusion of information/innovation / multistep flow Basisaanname: Boodschap heeft invloed op opinieleider die invloed hebben op hun followers, maar de opinieleiders hebben ook invloed op elkaar en de followers ook, etc. Vijf stadia van diffusie: 1. Bewustwording a. Innovators : mensen die het product of de informatie o.i.d. als eerst heeft 2. Kleine groep mensen begint het product of de informatie te accepteren a. Early adopters 3. Acceptatie door opinion leaders 4. De opinileiders overtuigen hun followers 5. De achterblijvers volgen a. Laggards, late adopters - Theorie is zendergericht - Focus op change agents: Dat zijn […] o Hoorcollege 14 Media en informatie 16 oktober 2015 1. In conventionele massamedia loopt informatie vanaf een centraal punt (bijvoorbeeld Hilversum of een kanaal) naar de ontvangers. 2. Informatie kan bijdragen aan kennis of attitudes of meningen van ontvangers Knowledge gap Gaat vooral over voorlichting en campagnes De kennis – kloof hypothese gaat over een onbedoeld effect. Informatie komt niet zo aan als wij het gepland hebben. Heeft een normatieve achtergrond: Doet iets anders dan wij willen – doet iets anders dan goed is voor de samenleving Omschrijving: - Groepen met een - Hogere opleiding - Zullen met meer informatie - Meer kennis verwerven - Dan groepen met een lagere opleiding - Waardoor de kloof in de kennis tussen groepen groter wordt Dus meer informatie zorgt voor een grotere kloof van kennis. De kenniskloof is niet absoluut en afhankelijk van - Sociaal-economische status / opleiding - Contacten - Toegang tot informatie - Motivatie - Relevantie - Onderwerp Omdat de kenniskloof niet absoluut is zijn er nuanceringen op aangebracht. - Een van die nuanceringen is het absolute plafond: 26 o - - Op een gegeven moment is de kennis “op”, bijvoorbeeld als jij alles weet over de ministers en de staatssecretarissen, daar is maar een bepaalde hoeveelheid kennis. De kenniskloof zal dus op den duur weer verkleinen. Trickling through o Op een gegeven moment sijpelt informatie door tussen de klassen: Bijvoorbeeld zelfs als je niet van voetbal houdt kom je toch te weten dat Nederland niet naar het EK gaat Self imposed ceiling o Hoger opgeleiden hebben op een gegeven moment zo van “Mwah, laat maar”. o Je laat dus informatie liggen, die mensen die tot dan toe minder toegang hebben gehad etc. wel opnemen o TEKENING OP DIA KLOPT NIET Kritiek op de kenniskloof - Het gaat heel vaak over voorlichting(scampagne) o Die zijn gericht op iedereen maar slaan eigenlijk alleen maar aan op mensen die het niet / minder nodig hebben - Televisie zou leiden tot een kleinere o Bij krant moet je zelf zoeken naar informatie o Bij tv komt die informatie gewoon ‘naar je toe’ - Internet is moeilijk o Bevat heel veel informatie voor iedereen o Maar ook foutieve informatie - Effecten alleen op macroniveau, maar hoe komt het tot stand op microniveau? Agenda setting Gaat vooral over nieuws. Sluit aan bij de gedachte van de samenlevingsverandering van Gemeinschaft naar Gesellschaft. Bernard Cohen: “De media vertelt niet wat we moeten denken maar waarover we moeten denken” Wat er in de media – agenda staat, bepaalt voor een groot deel de publieksagenda. Drie verschillende agenda’s: 1. Intrapersoonlijke agenda a. Wat je zelf belangrijk vindt 2. Interpersoonlijke agenda a. Waar je het met anderen over hebt 3. Perceived community agenda a. Wat (je denkt dat) anderen belangrijk vinden Haken en ogen aan de agendasetting: - Categorieën zijn breed - Kan ook andersom zijn o NIET de media noemt het dus mensen praten o MAAR mensen praten erover dus de media noemt het - Er wordt geen rekening gehouden met het “media menu” o Wat je dagelijks kijkt Voorwaarden van causaliteit 1. Positieve associatie / correlatie a. Meer van dit is meer van dat 2. Tijdsverloop 27 a. Eerst (is het in media geweest) daarna (vindt men het belangrijk) 3. Controle verstorende variabele 4. Theoretisch verband Agendasetting bestaat alleen in sommige gevallen. Dit is afhankelijk van: - Het type medium o Geloofwaardigheid verschilt - Type boodschap o Bijvoorbeeld foto’s o Indringendheid - Kenmerken van de gebeurtenis o Sailliecence = het objectieve belang van iets o Obtrusiveness = dingen die dicht op je staan, daar heb je de media helemaal niet voor nodig (bv het leenstelsel, de benzineprijzen, etc) o De unobtrusive hebben juist wel media aandacht nodig om belangrijk gevonden te worden. Kenmerken van de ontvanger o Need for orientation o Hoe belangrijk vind je het o Media dependency In de ideale democratie bepaalt de publieksagenda zowel de media-agenda als de beleidsagenda. In de mediacratie bepaalt de media de publieke agenda en de beleidsagenda. Wanneer de spin doctors aan de macht zijn bepaalt de beleidsagenda de media-agenda, in de hoop dat de publieksagenda dan ook wordt beïnvloed. Problemen in de agenda setting - Alternatieve verklaringen voor agenda setting o Bijvoorbeeld het gaat vervelen - Conceptuele problemen o Wat is een issue? o Wat is obtrusive? o Onduidelijke begrippen - Problemen bij aggregatie o Hoe abstract neem je het? o Wanneer iets valt onder een bepaalde categorie en waarom? Second level agenda setting met priming (komt later terug bij Framing) - Framing is ook een second level, niet alleen de thema’s zijn belangrijk maar ook de kenmerken van die thema’s zijn belangrijk - Bij verkiezingen worden politici het meest beoordeeld op het meest voorkomende punt op de agenda. o Bijvoorbeeld milieuproblemen = groenlinks, vluchtelingen = pvv Wanneer je agendasetting combineert met hierarchy of effects model (onderdeel van de social marketing theory) kom je uit bij het CAB model: C ognitieve effecten Leiden tot A ffectieve effecten Leiden tot B ehavioral effecten (gedragseffecten) 28 Zwijgspiraal Van Noelle-Neumann. Gaat vooral over nieuws. De achtergrond: - Mensen hebben angst voor isolatie - Isolatie dreigt bij het uiten van een niet-geaccepteerde mening - Mensen monitoren het opinieklimaat om te weten of hun mening geaccepteerd wordt - DUS men zwijgt over hun mening.. o Als de eigen mening in de minderheid is o Als de eigen mening verliezend is De media vertegenwoordigen het opinieklimaat. Wij kunnen zien wat andere mensen denken via de media. De media bepalen dus op die manier wat de publieke opinie is: de mening die je zonder gevaar van isolatie openbaar kan maken. Eigen waarneming + mediawaarneming = verhindering selectieve perceptie Kenmerken van media(waarneming) 1. Ubiquitous a. Alomtegenwoordig b. Je kunt je er niet aan onttrekken 2. Cumulatief a. (onderwerpen) komt(/komen) altijd terug 3. Consonant a. Media klinken met elkaar mee b. Wat je leest in de krant zie je ook op televisie Voorwaarden voor het ontstaan van een zwijgspiraal - Er moet een meerderheids- en een minderheidsopinie zijn - Het gaat over een moreel geladen onderwerp - De media speelt een aanwezige rol Het einde van de zwijgspiraal treedt op wanneer de harde kern van de vergeten mening zich laat horen. Kritiek op de zwijgspiraaltheorie - Hebben mensen wel echt zo’n angst voor isolatie? - Kunnen we het opinieklimaat wel inschatten? o Quasi statistical sense - Beperkte theorie o Is er maar één minderheid? o Zwijgspiraal gaat niet over veranderende mening TENTAMENTIPS Academisch lezen : Het nut van eerste zinnen Lees niet alles van voor naar achteren Begin bijvoorbeeld bij de inhoudsopgave Niet alles proberen te begrijpen, niet alles is even belangrijk Lees de belangrijke dingen drie keer. Lees actief - Vraag af wat je wil weten - Ontdek de structuur - Stukken met grote informatiedichtheid 29 - De eerste zinnen Inhoudsopgave is Bijbel! 3 x lezen 1. Alleen eerste zinnen 2. Intensief 3. Samenvattend Hoorcollege 15 Mariska Kleemans 20 oktober 2015 Belang van nieuws in de samenleving - Stemmen - Op de hoogte zijn van gevaren - Etc. Centrale vraag: Hoe moet nieuws geproduceerd worden om te zorgen dat burgers geïnformeerd worden? Dilemma van journalisten: - Hoofddoel: informeren - Maar ze willen ook vermaken - Je kan alleen informeren als mensen ervoor kiezen om geïnformeerd te worden - Je moet nieuws aantrekkelijk maken We zijn het allemaal eens over het belang van nieuws alleen het nieuws bereikt niet altijd de bevolking (want geen tijd, geen medium, etc.), dus dat is een probleem, vooral onder jongeren. Daarom proberen journalisten de entertainmentfunctie uit te breiden, om meer jongeren te trekken. Aan de ene kant gaat het over wat je wel en niet vertelt, aan de andere kant over hoe je het brengt. Sensatie in het nieuws - Publieke opvatting over sensatie o Popularisering, aandacht voor minder belangrijke beurtenissen, human interest, schokkende beelden, steeds sneller en sneller - Wetenschappelijke definitie o Theorietisch concept dat eigenschappen van journalistieke producten omvat (kenmerken van nieuwsberichten) die in staat zijn om de aandacht te trekken én te prikkelen (arousing) (dus een reactie oproepen) - Volgens plaatje op powerpoint o Inhoud o Beelden o Wie aan het woord - (steeds meer burgers, want die geven domme argumenten) o Celeb-nieuws en berichten over seks o Vormgeving o Toeters en bellen o Schreeuwerige koppen o Geluidseffecten / muziekjes o Snelheid van het nieuws Oorzaken van sensatie zijn o.a. de druk op journalisten - Alles moet sneller en goedkoper o Vroeger had je de hele dag om de krant te maken 30 - Toenemende concurrentie o Meer mediavormen o Meer zenders - Dalende interesse van publiek Dus gaan ze strategieën bedenken, zoals sensatie. Limited capacity model richt zich specifiek op de werking van audiovisuele media (TV): Hoe verwerken mensen deze audiovisuele informatie? Ontwikkeld door Anny Lang. Basisprincipes: - Mensen zijn informatieverwerkers - Mensen hebben een beperkte capaciteit om informatie te verwerken Je kan niet alles wat er gebeurt waar te nemen, op te slaan en terug te halen, en je kan niet sturen waar je je aandacht op richt en wat je in je hersenen verwerkt. Het limited capacity model beschrijft twee …: 1. Informatieverwerking verloopt gecontroleerd of automatisch 2. Gecontroleerd: o Relevantie voor ontvanger, gestuurd door een opdracht 3. Automatish: o onverwachte gebeurtenissen, zaken die gevaar opleveren (evolutionaire basis) o denk bijvoorbeeld aan sirene’s Sommige kenmerken in nieuws geven een orienting response: Er gebeurt iets met je maar gebeurt vaak onbewust. - Automatische fysiologishe en gedragsmatige reactie o Inzet van resources (bronnen) - Zintuigen worden geactiveerd, leidt tot (onbewuste) fysiologische reacties o Hartritme o Huidgeleiding (zweet) o Lichaamstemperatuur - Orienting response bepaalt welke informatie er wordt verwerkt Je hebt maar een beperkte hersenfunctie, en zowel de gecontroleerde als de automatische processen doen een beroep op je hersencapaciteit. - Dit kan de informatieverwerking ten goede komen o Wanneer er genoeg bronnen beschikbaar zijn o Kan dus goede manier zijn om te zorgen dat mensen meer opsteken van nieuws - Kan ook leiden tot overload o Er zijn meer bronnen nodig dan beschikbaar Het grootste probleem volgens de theorie is dus als je te veel gaat doen kan het schadend zijn PLUS de inhoudelijke discussie dat niet alles nieuws is en dat sensatienieuws de aanwezigheid van echt nieuws bedwingt. Samenvattinkje Limited Capacity Model: - LCM voorspelt dat bepaalde inhouds- en vormgevingskenmerken de aandacht trekken en mensen kunnen prikkelen (via orienting reponse) - Die kenmerken vatten we voor een groot deel samen onder de term sensatie Nieuwsberichten variëren in - Inhoudskenmerken o Wel of geen sensationele inhoud 31 - Vormgevingskenmerken o Wel of geen vlotte vormgeving Respondenten (bv. Studenten, ouderen, medewerkers, etC) hebben een aantal nieuwsberichten bekeken en vragen over beantwoord: Jongeren vallen op sensatienieuws en ouderen juist niet. Voorlopige conclusies: 1. Bepaalde doelgroepen (met name jongeren) kunnen het wel waarderen 2. Kan tot op zekere hoogte positief effect hebben op informatieverwerking 3. Sensatie vormt wel een bedreiging voor bijvoorbeeld geloofwaardigheid, betrouwbaarheid van nieuws Tweede deel college : Kinderen Kinderen vanaf 8 jaar - Beseffen zich pas echt dat nieuws echt is en iets anders is dan tekenfilms - Zijn minder op zichzelf gericht - Kunnen zich inleven in anderen - Angst voor realistische zaken (dus niet meer voor monsters onder je bed) die wordt gevoed voor dingen in het nieuws Deze specifieke doelgroep behoeft dus specifieke media. Als kinderen zich op jonge leeftijd al eigen maken dat ze veel nieuws consumeren dan zetten ze die routine door. Onderzoek naar (negatief) nieuws voor kinderen - Ze worden bang / verdrietig - Krijgen fysieke klachten (buikpijn) - Gaan slechter slapen (nachmerries) Strategieën om het op te lossen - Active mediation (praten over) - Restrictive mediation (weghouden van nieuws) Geruststellingsstrategieën met als achtergrondartikel eentje van Walma van der Molen & De Vries (2003); je moet het nieuws zodanig produceren dat het kinderen geruststelt 1. Aanpassingen in programmaniveau: o In een nieuwsuitzending voor kinderen moet je positieve en negatieve berichten afwisselen 2. Aanpassingen op nieuws itemniveau o Bijvoorbeeld een deskundige aan het woord laten (volwassenen kijken ze tegenop) o Of JUIST kinderen aan het woord laten (brengt het nieuws dichterbij) o Kinderen inzetten om hun emotie te vertellen (het gevoel uitleggen) 3. Aanpassing op shotniveau (wat je in een camerabeeld laat zien) o Heftige beelden vermijden o Van afstand laten zien o Beperken van geluiden Geruststellingsstrategieën in de praktijk (in het kort) 1. Sandwichformule (afwisselen) 2. Vermijden gewelddadige onderwerpen 3. Deskundigen aan het woord 4. Kinderen aan het woord 5. Reacties van kinderen tonen 32 6. 7. 8. 9. Weinig schokkende beelden Geen herhaling schokkende beelden Afstandelijke camerapositie Vermijden angstige geluiden Blik op de toekomst: onderzoeken naar de (positieve) effecten van nieuws op kinderen, zoals bijvoorbeeld prosociaal gedrag, dus nieuws over kinderen die iets goeds doen, dat heeft een goede invloed. Ook is er het plan om onderzoek te doen naar effecten van geruststellingsstrategieën Hoorcollege 16 Framing 23 oktober 2015 Framing: het gaat over de attributies, de kenmerken van een bepaalde boodschap vooral in nieuws De crux van framing: je gebruikt bepaalde facetten en een verband tussen die facetten om een bepaalde interpretatie uit te drukken. Framing wordt ook wel Second level agendasetting genoemd (hoorcollege 14) want er wordt niet alleen bepaald waarover je moet denken maar ook hoe je moet denken. Slides gaan heel snel en staan op blackboard! Inductief: je hebt een tekst en kijkt welke frames erin zitten Deductief: je hebt van tevoren een lijst met mogelijke kenmerken, dus bepaalde frames, die in een tekst voorkomen. Categorieën kunnen zijn: - Criminaliteit - Luxe - Uitspraken / gezegden - Verdachte - Dader - Juridisch - Misdaadframe - “het valt wel mee” - Falen Schema op de powerpoint: Op mediaboodschappen zit druk: financieel, redactioneel, etc. Bij het schrijven gebruikt een journalist frames Via het proces van frame setting worden die frames in contact gebracht met onze audience frames. Sommige frames haken aan met ideeën die wij ook hebben. Mensen die iets lezen gaan die betekenissen decoderen (denken van wat moet ik hier nou mee) en dat kan hun attitude bevestigen of veranderen. De verandering van gedragingen komt terug bij de redactie/de journalisten: “oh hier werd de vorige keer heftig op gereageerd, dit frame ga ik nog een keer gebruiken” (soort feedbackmomentje) Wanneer een boodschap aansluit bij jouw mening / publieksframes denk je dat het de waarheid is, dus een objectieve boodschap 33 Mediaframes die niet aansluiten verwerpt men. Postpositivisten Identificeren van frames Meten van frames Effecten van frames Cultural studies Elite heeft controle over de frames Kijken naar hoe ze worden gebruikt Hoe mensen de wereld door frames (gaan) begrijpen Beide studies zijn negatief over nieuws! Overige informatie uit het boek Media literacy haalt bronnen uit - Users & gratifications o Actief maar onbewust publiek - Critical cultural studies o Toegang tot media - Impliciet en expliciete actie-handleiding o Volgens veel theorieën - Cultural theory o Interactie met media - Information-processing & knowledge gap o Verschil in cognitieve processing ability Vijf elementen van mediageletterdheid volgens silverblatt 1. Bewustzijn van de impact van media op individu en samenleving 2. Begrijpen van massacommunicatieproces 3. Strategieontwikkeling waarmee je mediaboodschappen kan analyseren en begrijpen 4. Mediacontext zien als een context voor inzicht in de huidige cultuur en in onszelf 5. Cultivatie van meer genot, begrip en waardering van media(inhoud) Basisideeën die mediageletterdheid ondersteunen volgens potter 1. Mediageletterdheid is een continuum, geen categorie 2. Mediageletterdheid moet ontwikkeld worden 3. Mediageletterdheid is multidimensionaal o Cognitief o Emotioneel o Aestetisch o Moreel 4. Doel van mediageletterdheid is om meer controle over interpretaties te krijgen Dus: Hoe meer je weet, hoe minder je beïnvloed kan worden 34