KERN van dissonantie theorie: Als de bestaande attitude

advertisement
ICW – Colleges + Baran&Davis
Contents
Hoorcollege 1
Inleiding 1 september 2015 ....................................................................................... 2
Hoorcollege 2
Almachtige media 4 september 2015........................................................................ 3
Hoorcollege 3
Propaganda 8 september 2015 ................................................................................. 4
Hoorcollege 4
Theorieën 11 september 2015 .................................................................................. 6
1. Postpositivistisch: ........................................................................................................................ 6
2. Normatief: ................................................................................................................................... 6
3. Kritische Theorie:......................................................................................................................... 6
4. Hermeneutische / interpretatieve theorie .................................................................................. 6
Overeenkomsten en verschillen kritisch en culturele theorieën .................................................... 7
Verder met theorieën en trends ..................................................................................................... 7
Hoorcollege 5
Media invloed 15 september 2015............................................................................ 9
Klapper (1960) – LIMITED EFFECTS THEORY ................................................................................... 9
Paul Lazarsfeld (1901 – 1976) – TWO STEP FLOW THEORY .......................................................... 10
Carl Hovland (1912 – 1961) : ATTITUDE CHANGE THEORY ........................................................... 11
Leon Festinger (1919 – 1989) : DISSONANTIE THEORIE / SELECTIEVE PROCESSEN ...................... 12
Laatste paar theorieën (Wright en Mendelsohn).......................................................................... 12
Hoorcollege 6
Kinderen en media 18 september 2015 ................................................................. 13
Social learning en social cognitive theory ..................................................................................... 14
Cognitief neo-associationisme ...................................................................................................... 15
Hoorcollege 7
Gastspreekster kijkwijzer/NICAM 22 september 2015 ............................................. 16
Hoorcollege 8
De actieve kijker 25 september 2015 ...................................................................... 16
Hoorcollege 9
Addy Wijers 29 september 2015 ............................................................................. 18
Korte lijstjesherhaling............................................................................................................................ 19
Hoorcollege 11
Addy Wijers #2 29 september 2015 .................................................................... 20
Hoorcollege 12
Persuasieve communicatie 9 oktober 2015 ........................................................ 21
Information processing theories ................................................................................................... 21
Duale procesmodellen................................................................................................................... 22
Elaboration likelihood model (ELM) .............................................................................................. 22
Social marketing theory................................................................................................................. 23
Hoorcollege 13 Persuasieve communicatie zoom out 13 oktober 2015 ............................................. 24
Hoorcollege 14
Media en informatie 16 oktober 2015 ............................................................... 26
Knowledge gap .............................................................................................................................. 26
1
Agenda setting............................................................................................................................... 27
Zwijgspiraal .................................................................................................................................... 29
TENTAMENTIPS ............................................................................................................................. 29
Hoorcollege 15
Mariska Kleemans 20 oktober 2015 .................................................................... 30
Tweede deel college : Kinderen .................................................................................................... 32
Hoorcollege 16
Framing 23 oktober 2015 .................................................................................... 33
Overige informatie uit het boek ............................................................................................................ 34
Hoorcollege 1
Inleiding
1 september 2015
Theoriecategorieën in de communicatiewetenschap:
1. Postpositivistische theorieën
Observeren
2. Culturele interpretatieve theorieën Begrijpen
3. Kritische theorieën
Om (politiek) te verbeteren
4. Normatieve theorieën
Ideale situatie
Volgens Baran & Davis:
1. Kritisch
2. Cultureel
3. Normatief
De theorieën verschillen in hun:
- Ontologie:
o Wat je kan en wil weten
o Kale kennis
- Epistemologie
o Manier van onderzoeken
o De kijk op hoe je de kennis kan uitbreiden of creëren
- Axiologie
o Kijk op de rol van normen en waarden in de theorie
Uit Baran & Davis:
Wat sociale wetenschap moeilijk maakt:
- Meetbaarheid
- Complexiteit van het menselijk gedrag
- Mensen hebben doelen
- Mensen zijn zelf reflecterend
- Causaliteit is moeilijk te onderscheiden van correlatie als het over onszelf (de mens) gaat
(third person effect)
Er komen veel nieuwe soorten media op, die allemaal met elkaar moeten concurreren, maar ook met
nieuwe media. Meestal wint de nieuwe media: functional displacement.
2
Hoorcollege 2
Almachtige media
4 september 2015
Valt onder het tijdperk van de machtige media
Begin 20e eeuw (1900) was een roerige tijd met veel uitvindingen, ontdekkingen en nieuwe
theorieën:
- Mass society / mass culture theorieën
o Tönnies:
 Gemeinschaft  Gesellschaft
 Sterke relaties worden onpersoonlijker, mede door industrialisatie
o Durkheim
 Mechanische vs. Organische solidariteit
 Mechanische solidariteit:
Duidelijke en niet-overlappende functies. Ieder onderdeel van een machine
heeft een functie, dus ook ieder mens binnen een samenleving heeft een
functie.
 Organische solidariteit:
Een organisme heeft verschillende organen die het organisme laten werken.
Elk mens in de samenleving is een soort orgaan en samen laten wij de
samenleving werken.
- Theorieën over gedragsperspectief / de mens (jaren 30)
o John B. Watsons behaviorisme
 Alle menselijke activiteit is een geconditioneerd respons op externe stimuli
 Bewustzijn is puur rationalisering achteraf
 Propaganda maakt hier gebruik van: Negatieve beelden geven negatieve
reacties
o Sigmund Freuds freudianisme
 De mens bestaat uit een id en een superego wat samen vormt tot een “ego”
 Id: ·Zoekt het plezier en voeldoening: egocentrisch en oerdriften
 Superego: ·Geïnternaliseerde (eigen gemaakte) set van culturele waarden en
normen
 De nazi’s spelen heel erg in op het id met hun propaganda
Het symbolisch interactionisme is een reactie op het behaviorisme van Watson met ideeën van het
pragmatisme, dat meent dat kennis een instrument is om de realiteit te controleren. Het is ontstaan
met een analyse van topsporters:
1. Culturele symbolen worden aangeleerd door een reactie en mediëren die reactie dan
2. Als je een cultuur leert kun je ook het gedrag van anderen in die cultuur leren
3. Je wordt gevormd door je omgeving
4. Hoe meer betrokken bij een groep hoe meer invloed die groep op je heeft
Beweringen over symbolische interactie/communicatie
1. Interpretaties en percepties van de omgeving hangen af van communicatie
2. Het gebruik van communicatie in verschillende situaties hangt af van onszelf en anderen in
die situaties
3. Communicatie bestaat uit complexe interacties.
Er bestaan
- Natural signs
o Bijvoorbeeld je ziet dat de bladeren kleuren
o dan weet je dat het herfst wordt
- artificial signs
o bijvoorbeeld de handdruk
3
o
staat voor groeten
Lasswell’s 5 W’s:
1. Who says
2. What to
3. Whom on
4. Which channel with
5. What effect
Vanaf eind jaren 50: “Boodschappen komen altijd indirect aan, áls ze al aankomen, en er is feedback
vanuit de ontvangers waardoor feedbackloops ontstaan.
Men dacht in die tijd dat de media almachtig was: de Mass Society theorie volgens hoorcollege en
Baran & Davis
1. Bereikt iedereen
2. Kan normen en waarden veranderen
3. Beïnvloedingsproces is éénrichtingsverkeer
4. Direct verband tussen inhoud en invloed (directe invloed)
5. Ontvanger neemt alle boodschappen passief en kritiekloos over
6. Er wordt uitgegaan van een negatieve invloed van de media
7. Geen filter tussen zender en ontvanger
8. Massamens is beïnvloedbaarder dan de elite
Uit samenvatting van blackdyes – stuvia ; de zes aannames over mass society theory
1. -De media zijn een sterke kracht binnen de samenleving die essentiële normen en waarden
kan veranderen en daarmee de sociale controle kan ondermijnen. Daarom moeten media
onder controle van de elite worden gesteld;
2. -Media hebben de mogelijkheid om directe invloed uit te oefenen op de gedachten van
gemiddelde personen. Waardoor hun kijk op de wereld wordt veranderd;
3. -Wanneer het denken van mensen door de media is veranderd, kunnen allerlei slechte
langetermijn consequenties gebeuren. Hierdoor kunnen individuele levens in puin komen,
maar kunnen ook sociale problemen op grote schaal voorkomen;
4. -Gemiddelde personen zijn kwetsbaar voor media omdat ze in de massa maatschappij
afgesneden en geïsoleerd zijn van traditionele instituties die hen daarvoor bescherming bood
tegen de manipulatie.
5. -De sociale chaos, ontstaan door media, zal worden gevolgd door de opbouw van een
totalitaire sociale orde.
6. -Massa media ondermijnen hogere vormen van cultuur, waardoor een algemene daling in
beschaving komt.
Andere veelgebruikte namen voor de almacht theorie
- Injectienaaldtheorie
- Magic bullet
o Media zijn een externe stimuli die een bepaald gedrag triggeren
- Lont in kruidvat
- Directe effecten theorie
Hoorcollege 3
Propaganda
8 september 2015
Het doel van propaganda:
4
 Ideeën veranderen terwijl men denkt dat het de eigen keus is. Propaganda is dus pas
echt geslaagd wanneer men niet bewust is van de propaganda (komt dicht bij de almacht
theorie)
Definitie van propaganda:
- Lasswell:
Het managen van collectieve houdingen door middel van significante symbolen
- Institute for propaganda analysis:
Het uitdragen van ideeën en meningen en acties met het idee te beïnvloeden met
bepaalde doelen op het oog door psychologische manipulatie
Lasswells propaganda theory:
Propaganda is succesvol door de kwetsbare staat van mensen. Wanneer gemiddelde mensen
dagelijks geconfronteerd worden door krachtige bedreigingen op hun persoonlijke levens, zullen ze
propaganda geloven voor zekerheid, en een manier om die bedreiging te boven te komen. Symbolen
moeten worden bedacht zodat mensen daar hun emoties aan kunnen koppelen
Kenmerken van propaganda:
1. Versimpelen
2. Herhalen
3. Gebruik massaal georkestreerde massamedia:
D.w.z. krant én radio én tv én internet etc.
4. Eigen interpretaties ontmoedigen (tricky language)
5. Gebruik van (collectieve) symbolen
Propaganda is algemeen: WAT je denkt
Reclame is voor het commerciële gebied
Educatie gaat over HOE je denkt
Propaganda technieken
1. Name-calling:
a. negatieve namen gebruiken;
2. Glittering generalities:
a. het gebruik van vage en wijde uitspraken zonder ondersteunend bewijs te leveren.
Vooral in de vorm van slogans;
3. Transfer:
a. goedkeuring van iemand of iets en hopen dat het publiek naar deze persoon of dit
iets luistert;
4. Testimonial;
a. gerespecteerde mensen gebruiken om ideéen te ondersteunen;
5. Plain folks:
a. de propagandist is altijd ‘iemand van het volk’. Mensen kunnen hem dus
‘vertrouwen’.
6. Bandwagon:
a. propagandisten zeggen wijdverspreide steun te hebben voor hun ideëen, zodat
mensen makkelijker zijn ideéen aannemen;
7. Card-stacking:
a. de beste situatie schetsen voor henzelf en de slechtste elk alternatief. Zij stapelen de
kaarten, zodat het publiek een ‘geïnformeerde’ beslissing maakt.
5
Hoorcollege 4
Theorieën
11 september 2015
Categorieën voor CW theorieën (herhaling hoorcollege 1)
1. Postpositivistische theorieën
a. Effecten
2. Normatief
a. Ideaal
3. Kritische theorieën
a. verbeteren
4. Culturele / hermeneutische/interpretatieve theorieën
a. Verandering op niveau van de samenleving (Hoorcollege 9)
1. Postpositivistisch:
-
Bijvoorbeeld mediapsychologie
Ontologie:
Wat is werkelijkheid en wat is waarheid?
Epistemologie:
Hoe wordt kennis gecreëerd en uitgebreid?
Axiologie:
Onderzoek is waarden-loos (er zijn geen waarden verbonden aan het onderzoek)
2. Normatief:
-
-
Ontstaan vanuit het almacht denken en vanuit het grote effect van propaganda. Het idee
hierachter was om propaganda te gebruiken om alles in een ideale richting te leiden:
o white propaganda: strategie die propagandatechnieken gebruikt om slechte
propaganda aan te vechten en om statements te promoten die door de elite werden
goedgekeurd.
o Er zijn ook
 Grey propaganda : geen moeite doen om feiten te controleren
 Black propaganda: leugens worden verspreid en feiten worden onthouden
Ontologie:
Gaat alleen over specifieke lokale werkelijkheid
Epistemologie:
Kennis vergaren uit de vergelijking van mediasystemen met het ideaal
Axiologie:
Onderzoek bestaat bij de gratie van (ideale) waarden
3. Kritische Theorie:
-
Samenleving zit niet goed in elkaar en de massamedia houdt dit in stand
Het beeld van de werkelijkheid wordt gemaakt in communicatieprocessen
Mediaboodschappen leveren slechts een interpretatie van de werkelijkheid
Ideologisch effect
4. Hermeneutische / interpretatieve theorie
-
-
Bijvoorbeeld de cultural studies
Communicatie heeft indirect effect door de twee volgende processen
Encodering
o De zender plaatst feiten in een altijd subjectieve context waarin de gemaakte
werkelijkheid in stand blijft
Decodering: het interpreteren van de boodschap op drie mogelijke manieren
o Oppositional reading
6

o
o
De boodschap wordt als ideologisch gezien en de ontvanger laat zich niet
neppen
Dominant reading
 De groep leest de ideologische boodschap en neemt hem over
Negociated reading
 De middenklasse relativeert de mediaboodschap maar accepteert de
ideologie in grote lijnen
Binnen het interpretatief paradigma:
British cultural studies (Stuart Hall) werden opgericht omdat de neo-marxisten na de oorlog bang
waren voor de invloed van de VS. De neomarxisten begonnen met de aanname dat media een
krachtig en direct effect hebben (Grote maatschappelijke gevolgen dus) en rond de jaren 70 werd het
cultural criticism belangrijker, als alternatief voor de limited effects.
McLuhanisme is de amerikaanse versie van de britiscsh cultural studies. In de tijd van McLuhan was
het beperkte effecten perspectief populair. Hij was voornamelijk een macroscopisch onderzoeker.
McLuhan had pakkende slogans om zijn visie uit te leggen:
- The medium is the message (and massage) : technologie bepaalt de ervaring
- Global village: de wereld is één groot sociaal politiek en cultureel systeem
Overeenkomsten en verschillen kritisch en culturele theorieën
Overeenkomsten tussen kritisch en cultureel:
- Normatieve wetenschapsopvatting
- Zetten zich af tegen de traditionele wetenschapsbenadering
- Houden rekening met sociale, culturele en economische samenhang
- Gaan uit van een lange termijn werking van de media
- Zien de media als ideologisch
Verschillen:
Cultural studies
Medium ideologisch maar geen eenduidige
mening
Heterogene invloed op publiek
Actief publiek
Analyse van zowel media-inhoud als publiek
Niet-elitair
Cultuur optimistisch
Kritische theorie
Medium ideologisch maar wel eenduidige
mening
Homogene invloed op publiek
Passief publiek
Analyse van alleen de media inhoud
Elitair
Cultuurpessimistisch
Verder met theorieën en trends
De media-effects trend laat zien dat media effecten op individuen steeds belangrijker gevonden
worden, vooral door postpositivisten omdat hun methodes het best hiervoor gebruikt konden
worden. Het ontstaan van de media-effects trend komt mede door:
1. De acceptatie en ontwikkeling van empirisch-sociaal onderzoek
2. Empirisch-sociale onderzoekers schilderden voorstanders van de mass-society en
propaganda ideeën met succes als onwetenschappelijk af
3. Social researchers kregen met hun nieuwe onderzoeksmethode (meer) steun van de private
industrie
4. De (ontwikkelingen van de) empirisch-sociale wetenschap werd financieel (beter) gesteund
5. Mediabedrijven gingen zelf onderzoek verrichten en onderzoekers inhuren
7
6. De methodes die uit werden gevonden waren binnen verschillende disciplines bruikbaar,
zoals politiek, geschiedenis, sociologie en economie.
Er ontstaat discussie in de samenleving en het radicaal liberalisme pleit voor:
- Onbeperkte vrijheid
- Vrije pers
- Absolute vrijheid van meningsuiting
- Tegen wet- en regelgeving op gebied van media
Maar technocratische controle is nodig want
- De media is niet te vertrouwen
- Professionele experts die toezien zijn hard nodig
Marketplace of ideas
Zelfregulerend
Alle ideeën voorleggen aan het
publiek
Het publiek kiest zelf van de
“marktplaats” wat hen het
beste lijkt
Laissez-faire (laat het allemaal
maar gebeuren)
Overheidsdenken
Overheid is noodzakelijk
Wet- en regelgeving
Professioneel toezicht en
controle
Overheersende stroming in
Nederland
Men was bang dat the marketplace of ideas alleen zou voldoen aan de interesses van de grotere
dominante bevolkingsgroep.
Social responsibility theorie (blz 137) werd gevormd n.a.v. de maatschappelijke discussie, als een
soort compromis tussen beide argumenten:
- Media hebben verplichtingen en verantwoordelijkheden naar de maatschappij
- Ze kunnen daaraan voldoen d.m.v. professionele standaarden over:
o Informatie
o Juistheid
o Objectiviteit
o Evenwichtigheid
- De media moet er zelf voor zorgen dat zij deze verplichtingen accepteren en toepassen
binnen het kader van de wet en de gevestigde instituties
- De media moet alles vermeiden wat leidt tot ongewenst gedrag en/of reactie
- In Nederland heel belangrijk: De media moet pluralistisch zijn en een afspiegeling geven van
de diversiteit:
o Verschillende standpunten
o Recht op wederwoord
- We mogen hoge standaarden verwachten
De social responsibility theory is een typisch normatieve theorie: het is een ideaal van eisen die
nageleefd dienen te worden.
Uit Baran & Davis:
Er zijn verschillende problemen bij limietstelling van media:
- Professionals in welk werkveld dan ook hebben er moeite mee om collega’s te identificeren en
censureren die de professionele standaarden overtreden.
- Professionele standaarden zijn vaak heel abstract en niet haalbaar
- Media heeft geen standaard voor professionele trainingen of bepaalde certificaten; iedereen
kan het praktisch doen
8
-
Journalisten en mensen werkzaam in het mediaveld zijn minder onafhankelijk over / in hun
werk
Het overtreden van de professionele standaard in de media heeft weinig (directe) gevolgen.
Hoorcollege 5
Media invloed
15 september 2015
De denkbeelden over de invloed van de media:
De theorieën uit de machtige media en mass society gaan uit van de zender.
De theorieën uit de beperkte effecten verschuift deze aandacht naar de ontvanger.
Vanaf de jaren 40 (maatschappelijke gevolgen) gaat het meer over het actieve publiek.
Machtige media
Beperkte effecten
Media heeft
grote
maatschappelijke
gevolgen
Actief publiek:
Media/publiek
creëren betekenis
zelf
Over onderzoeksmethodes en variabelen
B
C
A
A = Onafhankelijke variabele
B = Mediërende variabele
D
C = Afhankelijke variabele
(D = Modererende variabele)
d.w.z. het geeft bijv. alleen effect bij meisjes
De hypothese onderzoek je door middel van operationalisering.
Tussen de onafhankelijke variabele en de afhankelijke variabele kan een correlatie (samenhang)
zitten of een causaal verband (het een is daadwerkelijk oorzaak-gevolg van het ander)
We zitten nu in het “beperkte effecten” tijdperk: rond de jaren 50. Er werd verondersteld dat mensen
de invloed van media enigszins konden weerstaan. De volgende drie theorieën vallen dan ook binnen
deze era.
Klapper (1960) – LIMITED EFFECTS THEORY
Uitgangspunten van…:
- Media heeft indirect effect
- Media heeft beperkt effect
- De invloed van de media is afhankelijk van allerlei factoren, zoals bijvoorbeeld volwassenheid
- Wanneer er media-effecten zijn, zijn deze bescheiden en geïsoleerd.
Onder de limited-effects theorieën werd ook persuasief onderzoek uitgevoerd. Hieruit bleken twee
theorieën (die dus onder de limited effects vallen)
1. Individual differences theorie
Verschillende psychologische uitrustingen van mensen zorgen ervoor dat de invloed
van de media per persoon verschilt. Hoe je bent heeft dus invloed op hoe (en of) je
beïnvloed wordt
2. Social categories theorie
Leden van een bepaalde groep zullen in zekere mate hetzelfde reageren op mediainvloeden en media-stimuli dan andere leden uit diezelfde groep.
Ontwikkelingen die aanleiding gaven tot de limited effects theory:
- Survey onderzoek werd steeds vaker op steeds grotere schaal toegepast
- Er werd experimenteel onderzoek gedaan naar persuasieve boodschappen
- Dissonantietheorieën (tegenstrijdigheid binnen een individu) kwamen op
Deze ontwikkelingen (zie boven) leidden nog tot drie andere theorieën
9
1. 2 step flow theory van Lazarsfeld
2. Hooland en zijn Attitudeveranderingstheorie
3. Selectieve processentheorie van Festinger
Deze drie theorieën hebben alle drie een inductieve benadering toegepast
Het beperkte effect perspectief verdrong met succes de mass society theory en de
propagandatheorieën
Paul Lazarsfeld (1901 – 1976) – TWO STEP FLOW THEORY
Deze theorie begon met de Peoples Choice enquête, waarin vragen werden gesteld over de politieke
voorkeur, mediagebruik en de sociale achtergrond van de deelnemers. Het was een van de eerste
daadwerkelijke onderzoeken naar de Almacht van de Media theorie, daarvoor werd deze theorie als
gesneden koek beschouwd.
 Uitkomst: Er zijn verschillende typen stemmers (Early deciders, crystallizers, etc) én:
GEEN relatie tussen het switchen van politieke voorkeur en het mediagebruik
SHOCK!
De Early Deciders
- Veelgebruikers van media
- Sophisticated gebruikers van media
- Kozen zelf hun informatie uit de media
- De media bevestigden hun voorkeur
- Hun voorkeur kwam vooral voort uit sociale en psychologische factoren
- Functioneren als gatekeepers en hun contacten zijn opinievolgers
Gatekeepers: Ze kiezen hun informatie uit de media en geven dit door aan hun opinievolgers = de
kern van de two step flow theorie
Wie is dan zo’n opinieleider?
1. Te vinden in alle lagen van de samenleving
2. Nieuwsgierig karakter
3. Sociaal actief
4. Grote mediagebruiker
Kritiek op de two step flow theory
1. Surveys kunnen niet meten hoe mensen daadwerkelijk media gebruiken van dag tot dag; ze
meten alleen wat de personen zeggen over hun mediagebruik;
2. Surveys zijn een dure en lastige manier om het specifieke mediagebruik van mensen te
bestuderen (zoals het lezen van bepaald nieuws, of de mening over programma’s);
3. Het onderzoeksontwerp en de data-analyse procesures die Lazarsfeld ontwierp zijn
conservatief in het beoordelen van de kracht van media;
4. Herhaaldelijk onderzoek naar de two-stepflow leverde tegenstrijdige resultaten op: men
praat liever over multi-stepflows. Hierbij veranderen de informatiestromen constant (bij een
krachtige boodschap gaat de stroom van de media direct naar de opinion followers bijv);
5. Surveys kunnen nuttig zijn voor het bestuderen van veranderingen door de tijd heen, maar
het is een grove techniek: bij een lange tijdsinterval onthouden respondenten niet alles wat
zij in de media zagen als er in een survey naar wordt gevraagd (tijdseffect);
6. Surveys focussen op zaken die makkelijk en betrouwbaar zijn te meten door bestaande
technieken te gebruiken. Potentieel belangrijke variabelen worden dan weggelaten;
7. In de periode waarin Lazarsfeld zijn onderzoek deed, was het onwaarschijnlijk dat hij meette
wat hij wilde meten: de Nazi troepen veroverden West-Europa en dit had invloed op de
verandering in stemgedrag. Lazarsfeld hield hier geen rekening mee.
KERN van de two step flow theorie :
10
Mediaboodschappen stromen vanuit de media via opinieleiders naar opinievolgers.
Carl Hovland (1912 – 1961) : ATTITUDE CHANGE THEORY
Attitude = houding / evaluatie van verschillende aspecten van de sociale wereld (bijvoorbeeld
bevolkingsgroep, ideeën, politieke partij, etc.)
Achtergrond van ontstaan:
1. Het (opvallende) succes van nazipropaganda
2. Voor oorlogsdoeleinden werd het belangrijk te weten hoe soldaten dachten (en dus ook hoe
je dat kon beïnvloeden)
3. TOEVAL: Soldaten bleken perfecte proefpersonen, omdat hun achtergrondinformatie al was
verzameld (dus maakte het makkelijk)
Attitude heeft te maken met
- Cognitiviteit
- Affectiviteit
- Gedragsintentie
(denken)
(voelen)
(neiging tot gedrag)
Onderzoek met controlled variation (het gelijk houden van alle variabelen op één na) zorgt ervoor
dat het veel makkelijker is om een causaal verband vast te stellen, veel makkelijker dan bij enquêtes.
Modererende variabelen: Media effect afhankelijk van zender, media afhankelijk van de boodschap
en afhankelijk van de ontvanger. (Dus het ene effect treedt bijvoorbeeld wel op bij iemand die heel
gevoelig is voor klassieke muziek en juist weer niet bij iemand die van Rock houdt)
??????????????????
Uitkomst van Hovlands onderzoek:
- Effecten van de media zijn zelden direct
o Er is bijna altijd invloed van individuele of sociale verschillen
- Individuele en sociale factoren kunnen effect veranderen
o Versterken
o verzachten
KERN van attitude change theorie: Media effect kan afhankelijk zijn van kenmerken van de zender,
de boodschap en de ontvanger.
11
Leon Festinger (1919 – 1989) : DISSONANTIE THEORIE / SELECTIEVE PROCESSEN
Als de bestaande attitude / het bestaande zelfbeeld bedreigd wordt wil men het evenwicht
herstellen: Er wordt dan gestreefd naar interne consistentie (cognitieve consonantie, consonantie =
dat het wél samenvalt). Dissonantie reductie vindt plaats door middel van selectieve processen
1. Selectieve blootstelling
2. Selectieve retentie
(onthouden)
3. Selectieve perceptie
(waarnemen)
Eigen overtuiging
Tegenstrijdige informatie
Cognitieve dissonantie
Dissonantie reductie door
middel van selectieve
blootstelling, retentie en/of
perceptie
KERN van dissonantie theorie: Als de bestaande attitude wordt bedreigd door tegenstrijdige
informatie streeft men naar interne consistentie, wat weer leidt tot selectieve processen in de
mediablootstelling en media verwerking.
Laatste paar theorieën (Wright en Mendelsohn)
Na deze beperkte effecten theorieën ontstond het functionalisme (jaren 50 en 60): Samenleving als
een organisme met massamedia als een van de organen.
Functionalisme: klassieke functies van media volgens Wright en Merton
1. Surveillance
toezicht
2. Correlation
duiding op verhoudingen in de maatschappij
3. Transmission
het doorgeven van sociaal cultureel erfgoed
4. Entertainment
vermaak
-
-
/ informeren
/ socialiseren
Functiebenaming
uit Hoorcollege 8
Latente functies:
o Onbedoeld
o Moeilijk te herkennen gevolgen van mediagebruik
Manifeste functies
o Bedoeld
o Makkelijk waar te nemen gevolgen van mediagebruik
Mendelsohn’s Mass Entertainment(function) theory: De vermakende functie van media moet
serieus genomen worden.
Mensen hebben volgens hem twee motivatie’s:
1. Hedonistische motivatie
Media-inhoud wordt gekozen om genot en blijdschap te behouden en maximaliseren, en om
pijn te minimaliseren en te verbannen
12
2. Eudaimonische motivatie
Media-inhoud wordt gekozen omdat het mogelijkheden voor persoonlijk inzicht, zelfreflectie
en beschouwing biedt.
Belangrijk is wel dat media functioneel én disfunctioneel kan zijn!
Systeemtheorie
o Verschillende componenten zijn aan elkaar gelinkt en beïnvloeden elkaar
o Gaat verder dan het lineaire effect model van communicatie (zender – boodschap –
ontvanger)
o Betrekt feedback in de loop.
De middle range theories zijn een manier van onderzoeken: theorie zou worden gebruikt om
losstaande verschijnselen te interpreteren. Er werd namelijk opgemerkt dat veel empirisch onderzoek
niet gebaseerd werd op theorie, of theorieën konden niet empirisch onderzocht worden, of er was
moeite met interpretatie. Merton leerde met zijn middle range theories onderzoekers omgaan met
inductie en deductie. Uitgangspunten :
1. Ze bestaan uit een beperkte set van aannames waaruit hypotheses worden gehaald en
getoetst door empirisch onderzoek
2. Theorieën staan niet op zichzelf maar horen bij een netwerk van theorieën
3. Theorieën zijn abstract zodat ze op meerdere aspecten kunnen worden toegepast.
Kritiek op de theorieën hierboven beschreven:
1. Experimenten werden uitgevoerd in laboratoria of andere kunstmatige settings om externe
variabelen te controleren en onafhankelijke variabelen te manipuleren
2. Experimenten hebben het tegenovergestelde probleem van surveys wanneer onderzoekers de
directe effecten van specifieke mediaboodschappen bestuderen: met experimenten kun je wel
de directe effecten van specifieke media meten, maar dit meet je bij een kleine groep en kun
je niet generaliseren
3. Bij zowel lazarsfeld als hovland is het niet geheel geoorloofd om uitspraken te doen over
media-invloed: zo konden extreme variabelen door hovland worden uitgesloten en in het
echte leven kan dit niet (en dus zal het effect anders zijn)
4. Zowel surveys als experimenten zijn een ruwe manier van onderzoeken naar de invloed van
media op lange termijn: er kan een leereffect optreden en het steeds overdoen van een
experiment door proefpersonen kan hun mening beïnvloeden
5. Zowel experimenten als surveys hebben veel niet-onderzochte variabelen (te kunstmatig)
Hoorcollege 6
Kinderen en media
18 september 2015
Terug naar het vorige hoorcollege:
Machtige media
Beperkte effecten
Media heeft
grote
maatschappelijke
gevolgen
Actief publiek:
Media/publiek
creëren betekenis
zelf
Tijdens de twee laatste denkblokken ontstond er een splitsing:
1. Interpretatief paradigma (De Cultural Studies benaderingen)

Er is geen echte waarheid
2. Postpositivistisch paradigma (Mediapsychologische benadering)

Er is wel een echte waarheid
13
Als achtergrondinformatie is het handig om te weten hoe er in de geschiedenis op kinderen werd
gekeken:
Tot de 18e
eeuw
18e - 19e
eeuw
Begin 20e
eeuw
Jaren '60
Vanaf
jaren '80
•Het kind is een miniatuurvolwassene. Kind zijn is dus geen aparte fase.
•Er ontstaan kinderliteratuur en kinderkledinglijnen, maar 'kindertijd' is een klasseverschijnsel.
•De kindertijd is voor iedereen. Leerplicht wordt ingevoerd en het paradigma van het kwetsbare kind ontstaat.
•Het idee ontstaat dat je kinderen juist moet blootstellen aan de volwassen wereld. Mondigheid wordt aangemoedigd en
het paradigma van het mondige kind ontstaat.
•De twee paradigma's gaan door elkaar en langs elkaar heen lopen, er ontstaan ook mengvormen. In wetenschappelijk onderzoek blijft
het paradigma van het kwetsbare kind echter zeer dominant: Kinderen zijn broze wezentjes waar je heel voorzichtig mee moet zijn!
Social learning en social cognitive theory
Catharsis (ook wel sublimation) is het idee dat “mediated agression”, dus agressie die je afkijkt van
anderen of van de media, de natuurlijke drive tot agressie kan vergroten of verkleinen.
Het idee van catharsis gaat voor aan de social learning theorieën en de sociale cognitieve theorie.
Alfred Bandoura met de bobo doll (expiriment) vormt de theorie van sociaal leren (social learning
theory): Men leert door observatie en beloning:
o Imitatie
o Vooral bij kinderen
o Vooral bij gedrag dat wordt beloond
o Vooral bij gedrag dat niet bestraft wordt
- Identificatie
o Proberen te zijn zoals de andere persoon
Sociaal cognitieve theorie (vooral om het effect van geweld te verklaren)
1. Kinderen leren niet alleen gedrag af of aan via eigen ervaring maar ook door observationeel
te leren
2. Het geen van wie ze afkijken wordt een model genoemd
a. Hoeft niet een echt persoon te zijn
b. Ook media / virtueel
3. Deze theorie geeft verklaring voor korte én lange termijn
Modelling = het leren van gedrag door observatie, ook zonder beloning
Leren via de media kan d.m.v.:
1. Observatie
2. Inhibitory effects
gedrag zit
3. Disinhibitory effect
(observationeel leren)
zorgt voor inhouden: wanneer er een straf/consequentie aan
het inhouden wordt weggenomen d.m.v. een bv. beloning
Bij inhibitory en disinhibitory effects kan er vicarious reinforcement of reinforcement contingencies
optreden:
- Vicarious reinforcement : je hoeft de beloning of straf niet zelf te voelen/ondergaan, als je
model het voelt is het ook al goed
- Reinforcement contingencies : Als je je model (persoonlijk) kent is het effect sterker
14
Social prompting : Wanneer er een situatie voordoet waarin bijvoorbeeld gewelddadig gedrag wordt
goedgekeurd na een situatie waarbij het wordt afgekeurd wordt het alsnog gedaan.
Contextuele variabelen in de social cognitive theory, dus de context van het agressieve gedrag (in de
media) geïdentificeerd door Potter:
- Beloning of straf
- Gevolgen van het gedrag
- Motief van het gedrag
- Realisme van het gedrag
- Humor (verkleint de serieusheid dus vergroot modelling)
- Identificatie met (media)karakters
- “arousal” / “emotional appeal”
Downward spiral model: Mensen die toch al agressief zijn kiezen media die
consonant is met hun gewelddadige neigingen.
GAM: General Aggression Model is een theorie die zijn roots in de social cognitive theory heeft. Was
een poging om alle kleine theorieën over agressie in één schema te krijgen.
KERN van de social cognitive theory : Kinderen leren (gewelddadig) gedrag aan of af door
observationeel leren van (media)modellen. Dat modelleren kan versterkt of verzwakt worden door
beloningen of straffen en door goed of afkeuring.
Cognitief neo-associationisme
Cognitief neo-associationisme is een voortvloeisel uit de sociale cognitieve theorie:
- Er wordt uitgegaan van agressive cues : Een soort reden om geweld te plegen
o Geweld wordt dus in de context geplaatst
o Niet alleen een lege pop in een ruimte zo van doe maar na maar er is echt
een verhaal achter (bv je vriend wordt aangevallen)
o Elementen zorgen voor het omringen van het geweld
- Priming
o Als je een van de agressieve cues ziet wordt het netwerk van “excuusjes”
geactiveerd.
o Deel van observationeel leren
o Bijvoorbeeld: Je ziet in de media hoe er wordt gereageerd wordt op bijvoorbeeld een
scheldpartij of een klap in je gezicht. Als je dan écht een keer in je gezicht wordt
geslagen treedt dus die priming op: Het netwerkje van hoe je zou moeten reageren
en waarom wordt geactiveerd en vervolgens reageer je ook zo.
- Netwerk geheugen :
o Zie plaatje naast
15
o
De prime is de eerste schakel die de reactie op gang brengt
De socialisatietheorie meent dat kinderen worden omringd door systemen:
1. Microsysteem
a. Ouders
b. Vriendjes
c. Etc
2. Exosysteem (tussen)
a. Media
3. Macrosysteem
a. Cultuur
Leeftijdsfasen mediagebruik:
1. 0 – 2 jaar
sensomotorische periode
2. 2 – 5 jaar
pre-operationele periode 1
3. 5 – 8 jaar
Pre-operationele periode 2
4. 8 – 12 jaar
Concreet operationele periode
Hoorcollege 7
Gastspreekster kijkwijzer/NICAM 22 september 2015
Hier heb ik niet zoveel opgeschreven. Als iemand aanvullende info heeft hoor ik het graag
Hoorcollege 8
De actieve kijker
25 september 2015
Verschillende betekenissen achter het begrip “activiteit” in de users & gratifications benadering:
- Utility / bruikbaarheid: media hebben verschillende nutten die de mensen zelf toekennen
- Intentie
- Selectiviteit: het gebruik van media kan interesses en voorkeuren reflecteren
- Ondoordringbaar voor invloeden: mensen willen bewust niet gestuurd worden door media
en vermeiden daarom die types van media-invloed.
Voor het eerst ontstond het idee dat het publiek niet zomaar een passieve kijker was : de users and
gratifications theory kwam op:
1. Mensen (users) gebruiken media om bepaalde behoeften (gratifications) te bevredigen
2. Onder de voorwaarde dat het publiek actief is en de media doelgericht worden gebruikt
3. Media strijdt met andere bronnen van behoeftenbevrediging (bijv. boek lezen, sporten, etc)
4. Het initiatief om gratifications te linken aan mediakeuze ligt bij het publiek
5. Mediagebruik kan een wijd spectrum aan behoeften bevredigen, met verschillende motieven
voor gebruik:
a. Uitdaging
b. Opwinding
c. Fantasie
d. Afleiding
e. Sociaal
f. Competitie
16
6. De gratificatie kan voortvloeien uit de media inhoud zelf of uit de blootstellingssituatie
daarvan (bijv. wanneer je voetbal kijkt met vrienden kan de wedstrijd wel kut zijn maar het is
toch gezellig en dus wordt je behoefte toch bevredigd)
7. Behoeften zijn niet af te leiden uit de media-inhoud zelf; je kijkt immers naar de kijkers. Je
kan niet aan de media inhoud zelf zien wat de gebruiker er uit haalt.
8. De gebruiker is bewust van eigen gebruik en motieven
a. Dat maakt onderzoek accurater
9. Er wordt nooit een waarde-oordeel over de koppeling van behoeften aan gebruik door
publiek gedaan (bijv als jij een heavy metal nummer luistert om te ontspannen?)
Levy & Windahl:
De eerste rij van de tabel over selectiviteit past goed bij de cognitieve dissonantietheorie, alleen gaat
het in dit schema niet om het oplossen van de dissonantie d.m.v. deze selectiviteit, maar om het
vervullen van behoeften (de tabel is immers gemaakt vanuit de users en gratifications theorie)
Anticiperen op de blootstelling = bijvoorbeeld ergens zin in hebben, je erop verheugen, etc
Planning/stemmingsregulatie = bijvoorbeeld als een film om 20:30 begint, zorg je dat je dan klaar zit
voor de tv
Bepaalde sociale situaties kunnen betrokken zijn bij het ontstaan van media-gerelateerde behoeften:
- Spannning en conflict zorgen voor de behoefte om geruststellende media te gebruiken
- Informatie over belangrijke problemen kan in de media gevonden worden
- Bepaalde situaties maken real-life behoeftebevrediging onmogelijk, in die situaties kan de
media bijspringen of vervangen
- Er kunnen bepaalde waarden worden waargenomen die bevestigd/versterkt kunnen worden
door gerelateerde media (bijvoorbeeld facebookfeestjes)
- Sommige situaties verwachten bekendheid met bepaalde mediafenomenen om er bij te
horen (bv series)
Kritiek op de users & gratifications benadering:
1. Het publiek is niet 100% autonoom
2. De keuzes van het individu zijn niet zo vrij en zo “random” als verondersteld wordt:
3. Er hangt veel meer af van de sociale structuur
4. Niet elke media(vorm) kan elke behoefte bevredigen
KERN users & gratifications theory : Mensen selecteren en gebruiken bepaalde media (inhoud) actief
om bepaalde behoeften te bevredigen
17
Doel
Ontologie
Axiologie
Epistemologie
Postpositivistisch (o.a.
Mediapsychologie)
Verklaren / voorspellen /
beheersen
Werkelijkheid bestaat
Waardevrij en objectief
onderzoek
Systematische waarneming van
patronen en relaties
Kwantitatief onderzoek (harde
cijfers en feiten)
Hermeneutisch (o.a. Cultural
Studies)
Begrijpen
Geen echte meetbare
werkelijkheid
Accepteren en omarmen van de
waarden van de wetenschapper
Subjectieve interactie tussen
wetenschapper en de omgeving
Kwalitatief onderzoek (diepgang
en achterliggende aspecten)
Een subtheorie van de Users&Gratifications theorie is de mood management theory.
Deze theorie gaat uit van vier relevante media-attributen
1. Excitatory potential
Het opwekken of kalmeren van emotie
2. Absorption potential
Het sturen van de “mood” in een positieve richting
3. Semantic affinity
Bevat dingen die “bad mood” opwekken
4. Hedonic valence
Media-inhoud moet een positief gevoel opwekken
Deze theorie verklaart bijvoorbeeld waarom horrorfilms vermaak kunnen zijn en cabaretshows ons
emotioneel kunnen raken: dan bevatten ze dus meerdere van deze attributen.
Reception Studies valt ook onder de Users & Gratifications theorie. Deze studies geven aan dat
mensen zelf wel iets belangrijks maken voor wat ze ook maar binnen krijgen.
Hoorcollege 9
Addy Wijers
29 september 2015
Hoofdstuk 5, 9 en 10 in Baran & Davis gaan over de cultural studies. Deze gaan uit van het volgende
scenario: Je ziet een reclame, en je kijkt niet naar het effect van de reclame (ga ik het product kopen
of niet) maar naar de inhoud van de reclame, dus bijvoorbeeld hoe de relaties tussen de personen in
het spotje zijn, of er onderliggende gedachten zijn, etc.
DUS geen focus op het effect / de invloed MAAR op de veranderingen op het niveau van de
samenleving of cultuur:
- “wat gebeurt er ondertussen?”
- Wat delen we in een cultuur?
- Wat zijn onze definities van de realiteit?
Cultural studies focussen niet op het effect of de invloed maar op de veranderingen op niveau van de
samenleving of cultuur : wat gebeurt er ondertussen nog meer (wanneer je bv een reclame kijkt)?
Wat delen we in een cultuur?
Wat zijn onze definities van de realiteit?
Geen echte waarheid!
18
Kwalitatief onderzoek binnen de cultural studies draait om
- De wijze waarop we in cultuur een specifiek cultureel werkelijkheidsbeeld construeren,
- Hoe we onszelf daarin plaatsen (identiteitsconstructie) en
- De rol van de media daarin.
- Kortom: Representatie van de werkelijkheid van media-inhouden
De werkelijkheid is een reconstructie door de deelnemers aan de cultuur.
Basisidee discourstheorie: er is een (empirische) werkelijkheid maar ons begrip ervan, de betekenis
die wij het geven, wordt altijd bemiddeld door onze symbolische representatiesystemen
(discourses)
Semiotische traditie = de media is de drager van die representatie van de werkelijkheid
In de cultural studies staat communicatie voor:
Communicatie  community  common  iets in common hebben, iets gemeen hebben
Reclame verkoopt geen product maar een wereldbeeld: geen information maar conformation.
Kijken naar die realiteit en verhoudingen in die realiteit door middel van:
 Semiothiek (discourstheorie) : Tekens en symbolen representeren wat afwezig is, en doen
dat niet neutraal (denk aan taal)
 Kritische theorie (hegemonie) : Wiens belangen worden met een specifieke representatie
(bijvoorbeeld taal) gediend?
Macroscopic structural theory (kritische theorie) focust op media industrie
Microscopic interpretations focust op hoe mensen die media gebruiken
Mediarepresentaties zijn uitdrukking van en tegelijkertijd producent van een ‘cultural world view’
Het model in Baran en Davis op blz 393 is belangrijk! Beeldt het framingproces uit.
Commodificatie van cultuur is een perspectief ontstaan uit de cultural studies. Je kan cultuur
massaproduceren en distributeren naar een andere (lokale) cultuur, maar wat gebeurt er dan? Denk
bijvoorbeeld aan Amerikaanse waarden en normen
1. Wanneer je elementen uit alledaagse cultuur wil gaan “herpakken” om door te sturen naar
andere culturen, pak je maar een klein deel van de cultuurelementen en andere (misschien
wel belangrijkere) elementen worden over het hoofd gezien of simpelweg genegeerd
2. Bij herpakking treedt dramatisering van de elementen op
3. Het is aannemelijk dat de culturele “gewoonten” (die dus net herpakt zijn) ons dagelijks
leven binnen zullen dringen en misschien zelfs veranderen
4. De elite die in deze culturele industrie werken zijn ongeïnteresseerd in, en onbekend met de
gevolgen van hun werk
5. Onderbreking of verandering van het dagelijks leven heeft veel vormen, bv lange-korte
termijn, subtiel-duidelijk, etc.
Korte lijstjesherhaling
Kenmerken almachtstheorie
1. Massamedia bereikt iedereen
2. Beïnvloedingsproces is éenrichtingsverkeer
3. Direct verband inhoud – invloed
19
4.
5.
6.
7.
8.
Ontvanger neemt alle boodschappen op
Ontvanger neemt inhoud passief/kritiekloos over
Negativiteitsdenken
Geen filter tussen zender – ontvanger
Massamens beïnvloedbaarder dan elite
Ontologie = kale kennis
Epistemologie = manier van onderzoeken
Axiologie = rol van waarden en normen in het desbetreffende onderzoek
Manieren van propaganda:
1. Name-calling
2. Glittering generalities
3. Transffer
4. Testimonial
5. Plain folks
6. Bandwagon
7. Card-stacking
Hoorcollege 11
Addy Wijers #2
29 september 2015
Media als storyteller: TV cultieert een beeld van de werkelijkheid, met name voor veelkijkers. Deze
invloed treedt geleidelijk en op lange termijn op
Vanaf de jaren ’60 meer geweld op tv. Gerbners onderzoek: Violence index & Violence profile werden
ontwikkeld tot het Cultural Indicators Project. De cultivatie analyse was deel van het cultural studies
project.
MSA (Message system analisys)
- Hoe zien culturele indicatoren eruit?
- Culturele indicatoren geven antwoord op de vraag over hoe onze cultuur eruit ziet.
Elementen in de mediaboodschappen die onze cultuur weerspiegelen.
1. Aandacht (wat is er)
2. Nadruk (wat is belangrijk)
3. Tendentie (wat is goed / kwaad)
4. Structuur (wat hangt waarmee samen)
IPA (Institutional process analisys)
- Hoe komen culturele indicatoren tot stand?
CA (Cultuvation analisys)
- Welke uitwerking hebben culturele indicatoren op de maatschappij?
o Lange termijn effecten
o Cultivation differential
o Als je een zware kijker bent verwar je de tv-werkelijkheid met real life
o Mean-world syndrome
o Veel tv kijken geeft angst door het vele geweld
o “How do we measure no change?”
Cultivatie effecten:
1e orde : Inschattingen over de wereld, vooral over aantallen: Als je veel politie op TV ziet dan denk
je dat er in het echt ook veel politie is
20
2e orde: Attitudes gevormd door die inschatting: Als je veel misdaad ziet denk je dat dat er veel is en
dus vorm je een angst voor die misdaad, de angst is de attitude, het feit dat je denkt dat er veel
misdaad is is de inschatting.
Kritiek op de cultivatie theorieën gaat vooral over
- Definities
- Onduidelijkheid over hoe het effect optreedt
- Het feit dat ontvangst selectiever zal zijn dan in deze theorie wordt verondersteld
- Het media-aanbod is niet zo homogeen als verondersteld
Mainstreaming:
- Ideeën over de samenleving hangen samen met onder andere geslacht, leeftijd etc.
- Bij veelkijkers valt die samenhang weg:
- Het maakt dus niet uit of een jongere van 18 of een mid-40’er een veelkijker is, ze zijn
geneigd naar hetzelfde antwoord over bijvoorbeeld die inschattingen van politieagenten
Resonance:
- Als je wat je op TV ziet in de werkelijkheid ook ziet, wordt het beeld sterker gecultiveerd
- Dit geld lichter voor lichte kijkers
- Dus als jij op tv veel politie ziet, en je ziet heel soms ineens veel politie op straat (door bv een
evenement) wordt de aanname dat er heel veel politieagenten zijn versterkt.
Hoorcollege 12
Persuasieve communicatie
9 oktober 2015
Persuasieve communicatie : Alles om te beïnvloeden. Kijken naar:
- Effecten
o Bedoeld
o Cognitieve effecten (leren en weten)
o Affectieve effecten (leuk vinden)
o Gedragseffecten (kopen en consumeren)
o Onbedoeld
o Materialisme
o Levenstevredenheid (kan afnemen)
o (slecht) eetgedrag (en overgewicht)
o Gezinsconflicten (bv kinderen zeuren)
Information processing theories
Het brein is een soort computer waarin informatie wordt verwerkt.
Gaat uit van dezelfde soort achtergronden als de systeemtheorie.
HET SCHEMA UITGELEGD: Tussen zintuigelijke waarneming en KTG zit een barrière van aandacht: Als
je ergens je aandacht niet op vestigt zal je het niet (op de korte termijn) kunnen herinneren. Wanneer
je iets wat je hebt gezien en waar je je aandacht op hebt gevestigd (en dus wat in je KTG zit) wil
21
opslaan kost dit energie, niet iedereen heeft er zin in of tijd voor om iets (actief) op te slaan, dus dit is
ook een barrière. Wanneer je dan eindelijk iets in je LTG hebt zitten, kan het zijn dat je het af en toe
wil terugvragen (retrieval). Dit kost natuurlijk ook energie.
Deze theorie houdt rekening met het feit dat de cognitieve resources beperkt zijn. Hersencapaciteit
is niet oneindig en men is kieskeurig waar men de aandacht op vestigt.
Zie ook blz 22 – De Information Processing theories is overkoepelend, de LCM is specifiek voor
audiovisuele media.
Information processing theories geven inzicht in:
- Routine handelingen van het informatieverwerken
- De limieten van bewuste oplettendheid
- Objectief perspectief op leren
De schematheory valt binnen de information processing theory: Mensen “bouwen” schema’s om
hun ervaringen te organiseren. De functies van die schema’s zijn
1. Bepalen welke info wordt waargenomen, verwerkt en opgeslagen
2. Passen van informatie in de “al bestaande” waarnemingen
3. Helpen met het aanvullen van zogenaamde ontbrekende informatie
4. Kunnen fungeren als “script”: het helpt met bij hoe te reageren
Manieren van schema’s zijn:
- Simple situation sequences
- Cause-and-effects sequences
- Person judgement
- Institution judgement
- Cultural norms and american interests
- Humn interest and empathy
Er bestaat zoiets als schema inconsistente reclame, denk bijvoorbeeld aan het filmpje over de lange
vrouw en de kleine man: dat is iets wat volgens onze schema’s niet overeenkomt en dus maakt het
impact op ons.
Een mogelijk effect op de schema’s is het Hostile Media Effect (HME):
1. Mensen die sterk met een boodschap meevoelen hebben het idee dat de media tegen hen
en hun ideeën is
2. Onthouden meer negatieve elementen uit een bericht
3. Neutrale groepen over dat onderwerp zouden zo volgens hen naar de tegenstander
getrokken worden
HME is een gevolg van cognitieve verwerking en dus van selectieve perceptie en systematische
verwerking (even heel basaal gezegd: je hoort wat je wil horen)
Duale procesmodellen
Elaboration likelihood model (ELM)
Van Petty en Cacioppo
Information processing theories kunnen gaan over nieuws en reclame, het ELM gaat met name over
persuasieve boodschappen.
Zij stellen dat er twee routes naar persuasion zijn.
22
Persuasieve
boodschap
Attitude
verandering
De groene pijl geeft de centrale route aan:
- bewust nadenken, voor- en tegens afwegen, de “correcte manier” tot verandering.
- Hoge elaboratie
- Om deze route te volgen moet men gemotiveerd (motivation) zijn en het ook kunnen (ability)
De blauwe pijl geeft de perifere route aan:
- Lage elaboratie
- Geen motivatie en ability: mensen zijn spaarzaam in resources waardoor ze niet de centrale
route kunnen of willen volgen en dus vindt er onderbewuste verwerking plaats.
Er kunnen cues in een boodschap zitten die een bepaalde route aannemelijker maken. Een voorbeeld
van centrale cues zijn goede argumenten. Deze zorgen sneller voor centrale verwerking want je kan
actief tegenargumenten gaan bedenken. Een perifere cue kan bijvoorbeeld de witte jas zijn: “dat zal
wel goed zijn”
Het Extended-ELM : Wanneer je wordt meegenomen in een verhaal en er bijvoorbeeld ook op moet
reageren (dora?) versterkt dit de persuasieve effecten. Dit onderdrukt namelijk de neiging om
tegenargumenten voor de persuasieve boodschap te gaan bedenken.
Heuristisch systematisch model lijkt op het andere model: ??
Is bijna hetzelfde
Het verschil tussen ELM en het heuristisch systematisch model is dat het ELM niet uitgaat van een
samenhang / samenwerking tussen de perifere en de centrale route
Motivation en ability zijn afhankelijk van
1. Boodschapsfactoren
2. Individuele factoren
3. Omgevingsfactoren
Brand placement = sluikreclame, verborgen reclame in bijvoorbeeld films
Processing of commercial media content (PCMC) geeft drie routes naar persuasion:
1. Systematisch
2. Heuristisch
3. Automatish
o Niet zelf in de gaten dat je wordt beïnvloed, bijvoorbeeld door sluikreclame
De route is afhankelijk van integratie van de boodschap: Naar aanleiding van het Hilton onderzoekje
(met het merk in het midden). Als de boodschap heel duidelijk als reclame wordt aangeboden,
verwerk je dat heel anders dan dat er bijvoorbeeld een merknaam op de achtergrond staat. Dat is
dus de context.
Social marketing theory
Promotie van maatschappelijke relevante informatie zoals ideeën en gedragingen. Bijvoorbeeld over
gezondheid, sociaal gedrag en goed burgerschap. De theorie is zendergericht / beleidsgericht.
23
Sociale marketing gebruikt inzichten uit de commerciële marketing.
Key features:
- Methodes om aandacht van het publiek te trekken bij campagneonderwerpen
- Targetingmethodes om een boodschap naar een specifieke doelgroep te sturen
- Methodes om die boodschap te versterken en mensen aan te zetten tot één op één
communicatie
- Methodes om beelden/indrukken van mensen, producten, cetera te cultiveren
- Stimulerende methodes voor interesse en informatie zoekend gedrag
- Methodes voor aanzet tot keuzes of “positioning”
- Activatiemethodes voor het genoemde (getargete) publiek
Stappen in sociale marketing:
1. Targeting
o Identificeren specifieke publieksgroep
2. Diffusion
o Onderlinge beïnvloeding stimuleren
3. Cultiveren van imago van gewenste ideeën
o Gedragingen en producten
Character marketing:
- Parasociale relatie:
o Het karakter is het vriendje en die willen ze zoveel mogelijk bij zich houden.
o Het karakter geeft een positief gevoel
- Processing fluency
o Als je het karakter niet kent maar het past bij het product (bv aap bij banaan)
o Informatie die bij elkaar past roept ook positieve gevoelens op
Door mensen een band te laten vormen met een verhaal of karakter is attitudeverandering
makkelijker en wordt weerstand hiertoe kleiner. Entertainment overcoming resistance model
Door middel van
1. Identificeren
2. “wishful” identificeren
Graag willen zijn zoals iemand
3. Gelijkenis
4. Parasociale interactie
5. Leuk vinden
Backfire effect: Bij tegenstrijdige informatie wordt het eigen idee sterker vastgehouden
Hoorcollege 13 Persuasieve communicatie zoom out 13 oktober 2015
Socialisators bij consumentengedrag:
- Social characters
- Ouders / gezin / familie
- Leeftijdsgenootjes (peers)
- Trends in de samenleving
- Wetten en regelgeving
- Producenten / adverteerders
24
Media systems dependency theorie (DeFleur) heeft een heel hoofdstuk in Baran & Davis.
- Systeem: Er zijn verschillende relaties en elementen in de maatschappij die elkaar allemaal
beïnvloeden
- Gaat uit van een organische structuur van de samenleving.
- Is een Systeemtheorie
a. Gaat uit van de organische structuur van de maatschappij
- Relaties tussen media en andere onderdelen van de maatschappij zijn
afhankelijkheidsrelaties
- Iedereen heeft elkaar nodig
- Gaat uit van een actiefpubliek:
o Ontwikkelt doelgericht afhankelijkheidsrelaties
o Construeert eigen mediasysteem
- Benadrukt driehoeksrelatie tussen media, publiek en maatschappij.
- Media-invloed: Hoe sterker de afhankelijkheidsrelatie, hoe groter de betrokkenheid van het
publiek bij de boodschap en hoe groter de kans op beïnvloeding.
- Benadering op verschillende niveaus
o Individu
o Macro
o Etc.
UIT BARAN & DAVIS:
Effecten niet door almachtige media of publieksrelaties
o Maar doordat de media op een bepaalde manier in een bepaald sociaal systeem met een
bepaald publiek opereert om behoeften te bevredigen
Het gebruik van de media bepaalt de invloed
Media helpt bij
o Begrijpen van sociale wereld
o Betekenisvol en effectief handelen in de maatschappij
o Fantasie en ontsnapping
Hoe groter de behoefte hoe groter de afhankelijkheid van media hoe groter de effecten van media
Gezinscommunicatie over reclame: Vier strategieën van ouders.
Twee soorten stijlen: veel ouders zitten er tussen in
1. Controle en restrictie
a. Als het gaat om blootstelling aan reclame zeggen ouders dat je alleen naar publieke
omroepen mag kijken
b. Als het gaat om consumentengedrag geven ouders regels over snoepen of nemen
hun kinderen niet mee op boodschappen doen etc etc
2. Instructie en overleg
a. Als het gaat om blootstelling aan reclame zullen ouders bijvoorbeeld meekijken met
hun kinderen naar reclame en het uitleggen
b. Als het gaat om consumentengedrag kan het bijvoorbeeld gaan over
Weblecture terugkijken
Vorm van sociale beïnvloeding
- Bespreken mediaboodschappen en uitkomsten
- Mondeling, imitatie
- Sociale norm
o Descriptief
25
o Wat jij denkt dat goed is / geaccepteerd wordt980][]’;
Injunctief
o Wat anderen goed / acceptabel vinden
Diffusion theory / diffusion of information/innovation / multistep flow
Basisaanname: Boodschap heeft invloed op opinieleider die invloed hebben op hun followers, maar
de opinieleiders hebben ook invloed op elkaar en de followers ook, etc.
Vijf stadia van diffusie:
1. Bewustwording
a. Innovators : mensen die het product of de informatie o.i.d. als eerst heeft
2. Kleine groep mensen begint het product of de informatie te accepteren
a. Early adopters
3. Acceptatie door opinion leaders
4. De opinileiders overtuigen hun followers
5. De achterblijvers volgen
a. Laggards, late adopters
- Theorie is zendergericht
- Focus op change agents: Dat zijn […]
o
Hoorcollege 14
Media en informatie
16 oktober 2015
1. In conventionele massamedia loopt informatie vanaf een centraal punt (bijvoorbeeld
Hilversum of een kanaal) naar de ontvangers.
2. Informatie kan bijdragen aan kennis of attitudes of meningen van ontvangers
Knowledge gap
Gaat vooral over voorlichting en campagnes
De kennis – kloof hypothese gaat over een onbedoeld effect.
Informatie komt niet zo aan als wij het gepland hebben.
Heeft een normatieve achtergrond: Doet iets anders dan wij willen – doet iets anders dan goed is
voor de samenleving
Omschrijving:
- Groepen met een
- Hogere opleiding
- Zullen met meer informatie
- Meer kennis verwerven
- Dan groepen met een lagere opleiding
- Waardoor de kloof in de kennis tussen groepen groter wordt
Dus meer informatie zorgt voor een grotere kloof van kennis.
De kenniskloof is niet absoluut en afhankelijk van
- Sociaal-economische status / opleiding
- Contacten
- Toegang tot informatie
- Motivatie
- Relevantie
- Onderwerp
Omdat de kenniskloof niet absoluut is zijn er nuanceringen op aangebracht.
- Een van die nuanceringen is het absolute plafond:
26
o
-
-
Op een gegeven moment is de kennis “op”, bijvoorbeeld als jij alles weet over de
ministers en de staatssecretarissen, daar is maar een bepaalde hoeveelheid kennis.
De kenniskloof zal dus op den duur weer verkleinen.
Trickling through
o Op een gegeven moment sijpelt informatie door tussen de klassen: Bijvoorbeeld zelfs
als je niet van voetbal houdt kom je toch te weten dat Nederland niet naar het EK
gaat
Self imposed ceiling
o Hoger opgeleiden hebben op een gegeven moment zo van “Mwah, laat maar”.
o Je laat dus informatie liggen, die mensen die tot dan toe minder toegang hebben
gehad etc. wel opnemen
o TEKENING OP DIA KLOPT NIET
Kritiek op de kenniskloof
- Het gaat heel vaak over voorlichting(scampagne)
o Die zijn gericht op iedereen maar slaan eigenlijk alleen maar aan op mensen die het
niet / minder nodig hebben
- Televisie zou leiden tot een kleinere
o Bij krant moet je zelf zoeken naar informatie
o Bij tv komt die informatie gewoon ‘naar je toe’
- Internet is moeilijk
o Bevat heel veel informatie voor iedereen
o Maar ook foutieve informatie
- Effecten alleen op macroniveau, maar hoe komt het tot stand op microniveau?
Agenda setting
Gaat vooral over nieuws.
Sluit aan bij de gedachte van de samenlevingsverandering van Gemeinschaft naar Gesellschaft.
Bernard Cohen: “De media vertelt niet wat we moeten denken maar waarover we moeten denken”
Wat er in de media – agenda staat, bepaalt voor een groot deel de publieksagenda.
Drie verschillende agenda’s:
1. Intrapersoonlijke agenda
a. Wat je zelf belangrijk vindt
2. Interpersoonlijke agenda
a. Waar je het met anderen over hebt
3. Perceived community agenda
a. Wat (je denkt dat) anderen belangrijk vinden
Haken en ogen aan de agendasetting:
- Categorieën zijn breed
- Kan ook andersom zijn
o NIET de media noemt het dus mensen praten
o MAAR mensen praten erover dus de media noemt het
- Er wordt geen rekening gehouden met het “media menu”
o Wat je dagelijks kijkt
Voorwaarden van causaliteit
1. Positieve associatie / correlatie
a. Meer van dit is meer van dat
2. Tijdsverloop
27
a. Eerst (is het in media geweest) daarna (vindt men het belangrijk)
3. Controle verstorende variabele
4. Theoretisch verband
Agendasetting bestaat alleen in sommige gevallen. Dit is afhankelijk van:
- Het type medium
o Geloofwaardigheid verschilt
- Type boodschap
o Bijvoorbeeld foto’s
o Indringendheid
- Kenmerken van de gebeurtenis
o Sailliecence = het objectieve belang van iets
o Obtrusiveness = dingen die dicht op je staan, daar heb je de media helemaal niet
voor nodig (bv het leenstelsel, de benzineprijzen, etc)
o De unobtrusive hebben juist wel media aandacht nodig om belangrijk gevonden te
worden.
Kenmerken van de ontvanger
o Need for orientation
o Hoe belangrijk vind je het
o Media dependency
In de ideale democratie bepaalt de publieksagenda zowel de media-agenda als de beleidsagenda.
In de mediacratie bepaalt de media de publieke agenda en de beleidsagenda.
Wanneer de spin doctors aan de macht zijn bepaalt de beleidsagenda de media-agenda, in de hoop
dat de publieksagenda dan ook wordt beïnvloed.
Problemen in de agenda setting
- Alternatieve verklaringen voor agenda setting
o Bijvoorbeeld het gaat vervelen
- Conceptuele problemen
o Wat is een issue?
o Wat is obtrusive?
o Onduidelijke begrippen
- Problemen bij aggregatie
o Hoe abstract neem je het?
o Wanneer iets valt onder een bepaalde categorie en waarom?
Second level agenda setting met priming (komt later terug bij Framing)
- Framing is ook een second level, niet alleen de thema’s zijn belangrijk maar ook de
kenmerken van die thema’s zijn belangrijk
- Bij verkiezingen worden politici het meest beoordeeld op het meest voorkomende punt op
de agenda.
o Bijvoorbeeld milieuproblemen = groenlinks, vluchtelingen = pvv
Wanneer je agendasetting combineert met hierarchy of effects model (onderdeel van de social
marketing theory) kom je uit bij het CAB model:
C ognitieve effecten
Leiden tot
A ffectieve effecten
Leiden tot
B ehavioral effecten (gedragseffecten)
28
Zwijgspiraal
Van Noelle-Neumann.
Gaat vooral over nieuws.
De achtergrond:
- Mensen hebben angst voor isolatie
- Isolatie dreigt bij het uiten van een niet-geaccepteerde mening
- Mensen monitoren het opinieklimaat om te weten of hun mening geaccepteerd wordt
- DUS men zwijgt over hun mening..
o Als de eigen mening in de minderheid is
o Als de eigen mening verliezend is
De media vertegenwoordigen het opinieklimaat. Wij kunnen zien wat andere mensen denken via de
media. De media bepalen dus op die manier wat de publieke opinie is: de mening die je zonder
gevaar van isolatie openbaar kan maken.
Eigen waarneming + mediawaarneming = verhindering selectieve perceptie
Kenmerken van media(waarneming)
1. Ubiquitous
a. Alomtegenwoordig
b. Je kunt je er niet aan onttrekken
2. Cumulatief
a. (onderwerpen) komt(/komen) altijd terug
3. Consonant
a. Media klinken met elkaar mee
b. Wat je leest in de krant zie je ook op televisie
Voorwaarden voor het ontstaan van een zwijgspiraal
- Er moet een meerderheids- en een minderheidsopinie zijn
- Het gaat over een moreel geladen onderwerp
- De media speelt een aanwezige rol
Het einde van de zwijgspiraal treedt op wanneer de harde kern van de vergeten mening zich laat
horen.
Kritiek op de zwijgspiraaltheorie
- Hebben mensen wel echt zo’n angst voor isolatie?
- Kunnen we het opinieklimaat wel inschatten?
o Quasi statistical sense
- Beperkte theorie
o Is er maar één minderheid?
o Zwijgspiraal gaat niet over veranderende mening
TENTAMENTIPS
Academisch lezen : Het nut van eerste zinnen
Lees niet alles van voor naar achteren
Begin bijvoorbeeld bij de inhoudsopgave
Niet alles proberen te begrijpen, niet alles is even belangrijk
Lees de belangrijke dingen drie keer.
Lees actief
- Vraag af wat je wil weten
- Ontdek de structuur
- Stukken met grote informatiedichtheid
29
- De eerste zinnen
Inhoudsopgave is Bijbel!
3 x lezen
1. Alleen eerste zinnen
2. Intensief
3. Samenvattend
Hoorcollege 15
Mariska Kleemans
20 oktober 2015
Belang van nieuws in de samenleving
- Stemmen
- Op de hoogte zijn van gevaren
- Etc.
Centrale vraag: Hoe moet nieuws geproduceerd worden om te zorgen dat burgers geïnformeerd
worden?
Dilemma van journalisten:
- Hoofddoel: informeren
- Maar ze willen ook vermaken
- Je kan alleen informeren als mensen ervoor kiezen om geïnformeerd te worden
- Je moet nieuws aantrekkelijk maken
We zijn het allemaal eens over het belang van nieuws alleen het nieuws bereikt niet altijd de
bevolking (want geen tijd, geen medium, etc.), dus dat is een probleem, vooral onder jongeren.
Daarom proberen journalisten de entertainmentfunctie uit te breiden, om meer jongeren te trekken.
Aan de ene kant gaat het over wat je wel en niet vertelt, aan de andere kant over hoe je het brengt.
Sensatie in het nieuws
- Publieke opvatting over sensatie
o Popularisering, aandacht voor minder belangrijke beurtenissen, human interest,
schokkende beelden, steeds sneller en sneller
- Wetenschappelijke definitie
o Theorietisch concept dat eigenschappen van journalistieke producten omvat
(kenmerken van nieuwsberichten) die in staat zijn om de aandacht te trekken én te
prikkelen (arousing) (dus een reactie oproepen)
- Volgens plaatje op powerpoint
o Inhoud
o Beelden
o Wie aan het woord
- (steeds meer burgers, want die geven domme argumenten)
o Celeb-nieuws en berichten over seks
o Vormgeving
o Toeters en bellen
o Schreeuwerige koppen
o Geluidseffecten / muziekjes
o Snelheid van het nieuws
Oorzaken van sensatie zijn o.a. de druk op journalisten
- Alles moet sneller en goedkoper
o Vroeger had je de hele dag om de krant te maken
30
-
Toenemende concurrentie
o Meer mediavormen
o Meer zenders
- Dalende interesse van publiek
Dus gaan ze strategieën bedenken, zoals sensatie.
Limited capacity model richt zich specifiek op de werking van audiovisuele media (TV): Hoe
verwerken mensen deze audiovisuele informatie? Ontwikkeld door Anny Lang. Basisprincipes:
- Mensen zijn informatieverwerkers
- Mensen hebben een beperkte capaciteit om informatie te verwerken
Je kan niet alles wat er gebeurt waar te nemen, op te slaan en terug te halen, en je kan niet sturen
waar je je aandacht op richt en wat je in je hersenen verwerkt.
Het limited capacity model beschrijft twee …:
1. Informatieverwerking verloopt gecontroleerd of automatisch
2. Gecontroleerd:
o Relevantie voor ontvanger, gestuurd door een opdracht
3. Automatish:
o onverwachte gebeurtenissen, zaken die gevaar opleveren (evolutionaire basis)
o denk bijvoorbeeld aan sirene’s
Sommige kenmerken in nieuws geven een orienting response: Er gebeurt iets met je maar gebeurt
vaak onbewust.
- Automatische fysiologishe en gedragsmatige reactie
o Inzet van resources (bronnen)
- Zintuigen worden geactiveerd, leidt tot (onbewuste) fysiologische reacties
o Hartritme
o Huidgeleiding (zweet)
o Lichaamstemperatuur
- Orienting response bepaalt welke informatie er wordt verwerkt
Je hebt maar een beperkte hersenfunctie, en zowel de gecontroleerde als de automatische
processen doen een beroep op je hersencapaciteit.
- Dit kan de informatieverwerking ten goede komen
o Wanneer er genoeg bronnen beschikbaar zijn
o Kan dus goede manier zijn om te zorgen dat mensen meer opsteken van nieuws
- Kan ook leiden tot overload
o Er zijn meer bronnen nodig dan beschikbaar
Het grootste probleem volgens de theorie is dus als je te veel gaat doen kan het schadend zijn PLUS
de inhoudelijke discussie dat niet alles nieuws is en dat sensatienieuws de aanwezigheid van echt
nieuws bedwingt.
Samenvattinkje Limited Capacity Model:
- LCM voorspelt dat bepaalde inhouds- en vormgevingskenmerken de aandacht trekken en
mensen kunnen prikkelen (via orienting reponse)
- Die kenmerken vatten we voor een groot deel samen onder de term sensatie
Nieuwsberichten variëren in
- Inhoudskenmerken
o Wel of geen sensationele inhoud
31
-
Vormgevingskenmerken
o Wel of geen vlotte vormgeving
Respondenten (bv. Studenten, ouderen, medewerkers, etC) hebben een aantal nieuwsberichten
bekeken en vragen over beantwoord:
Jongeren vallen op sensatienieuws en ouderen juist niet.
Voorlopige conclusies:
1. Bepaalde doelgroepen (met name jongeren) kunnen het wel waarderen
2. Kan tot op zekere hoogte positief effect hebben op informatieverwerking
3. Sensatie vormt wel een bedreiging voor bijvoorbeeld geloofwaardigheid, betrouwbaarheid
van nieuws
Tweede deel college : Kinderen
Kinderen vanaf 8 jaar
- Beseffen zich pas echt dat nieuws echt is en iets anders is dan tekenfilms
- Zijn minder op zichzelf gericht
- Kunnen zich inleven in anderen
- Angst voor realistische zaken (dus niet meer voor monsters onder je bed) die wordt gevoed
voor dingen in het nieuws
Deze specifieke doelgroep behoeft dus specifieke media.
Als kinderen zich op jonge leeftijd al eigen maken dat ze veel nieuws consumeren dan zetten ze die
routine door.
Onderzoek naar (negatief) nieuws voor kinderen
- Ze worden bang / verdrietig
- Krijgen fysieke klachten (buikpijn)
- Gaan slechter slapen (nachmerries)
Strategieën om het op te lossen
- Active mediation (praten over)
- Restrictive mediation (weghouden van nieuws)
Geruststellingsstrategieën met als achtergrondartikel eentje van Walma van der Molen & De Vries
(2003); je moet het nieuws zodanig produceren dat het kinderen geruststelt
1. Aanpassingen in programmaniveau:
o In een nieuwsuitzending voor kinderen moet je positieve en negatieve berichten
afwisselen
2. Aanpassingen op nieuws itemniveau
o Bijvoorbeeld een deskundige aan het woord laten (volwassenen kijken ze tegenop)
o Of JUIST kinderen aan het woord laten (brengt het nieuws dichterbij)
o Kinderen inzetten om hun emotie te vertellen (het gevoel uitleggen)
3. Aanpassing op shotniveau (wat je in een camerabeeld laat zien)
o Heftige beelden vermijden
o Van afstand laten zien
o Beperken van geluiden
Geruststellingsstrategieën in de praktijk (in het kort)
1. Sandwichformule (afwisselen)
2. Vermijden gewelddadige onderwerpen
3. Deskundigen aan het woord
4. Kinderen aan het woord
5. Reacties van kinderen tonen
32
6.
7.
8.
9.
Weinig schokkende beelden
Geen herhaling schokkende beelden
Afstandelijke camerapositie
Vermijden angstige geluiden
Blik op de toekomst: onderzoeken naar de (positieve) effecten van nieuws op kinderen, zoals
bijvoorbeeld prosociaal gedrag, dus nieuws over kinderen die iets goeds doen, dat heeft een
goede invloed. Ook is er het plan om onderzoek te doen naar effecten van
geruststellingsstrategieën
Hoorcollege 16
Framing
23 oktober 2015
Framing: het gaat over de attributies, de kenmerken van een bepaalde boodschap vooral in nieuws
De crux van framing: je gebruikt bepaalde facetten en een verband tussen die facetten om een
bepaalde interpretatie uit te drukken.
Framing wordt ook wel Second level agendasetting genoemd (hoorcollege 14) want er wordt niet
alleen bepaald waarover je moet denken maar ook hoe je moet denken.
Slides gaan heel snel en staan op blackboard!
Inductief: je hebt een tekst en kijkt welke frames erin zitten
Deductief: je hebt van tevoren een lijst met mogelijke kenmerken, dus bepaalde frames, die in een
tekst voorkomen.
Categorieën kunnen zijn:
- Criminaliteit
- Luxe
- Uitspraken / gezegden
- Verdachte
- Dader
- Juridisch
- Misdaadframe
- “het valt wel mee”
- Falen
Schema op de powerpoint:
Op mediaboodschappen zit druk: financieel, redactioneel, etc.
Bij het schrijven gebruikt een journalist frames
Via het proces van frame setting worden die frames in contact gebracht met onze audience frames.
Sommige frames haken aan met ideeën die wij ook hebben.
Mensen die iets lezen gaan die betekenissen decoderen (denken van wat moet ik hier nou mee) en
dat kan hun attitude bevestigen of veranderen.
De verandering van gedragingen komt terug bij de redactie/de journalisten: “oh hier werd de vorige
keer heftig op gereageerd, dit frame ga ik nog een keer gebruiken” (soort feedbackmomentje)
Wanneer een boodschap aansluit bij jouw mening / publieksframes denk je dat het de waarheid is,
dus een objectieve boodschap
33
Mediaframes die niet aansluiten verwerpt men.
Postpositivisten
Identificeren van frames
Meten van frames
Effecten van frames
Cultural studies
Elite heeft controle over de frames
Kijken naar hoe ze worden gebruikt
Hoe mensen de wereld door frames (gaan)
begrijpen
Beide studies zijn negatief over nieuws!
Overige informatie uit het boek
Media literacy haalt bronnen uit
- Users & gratifications
o Actief maar onbewust publiek
- Critical cultural studies
o Toegang tot media
- Impliciet en expliciete actie-handleiding
o Volgens veel theorieën
- Cultural theory
o Interactie met media
- Information-processing & knowledge gap
o Verschil in cognitieve processing ability
Vijf elementen van mediageletterdheid volgens silverblatt
1. Bewustzijn van de impact van media op individu en samenleving
2. Begrijpen van massacommunicatieproces
3. Strategieontwikkeling waarmee je mediaboodschappen kan analyseren en begrijpen
4. Mediacontext zien als een context voor inzicht in de huidige cultuur en in onszelf
5. Cultivatie van meer genot, begrip en waardering van media(inhoud)
Basisideeën die mediageletterdheid ondersteunen volgens potter
1. Mediageletterdheid is een continuum, geen categorie
2. Mediageletterdheid moet ontwikkeld worden
3. Mediageletterdheid is multidimensionaal
o Cognitief
o Emotioneel
o Aestetisch
o Moreel
4. Doel van mediageletterdheid is om meer controle over interpretaties te krijgen
Dus: Hoe meer je weet, hoe minder je beïnvloed kan worden
34
Download