Schril contrast? Twee weken geleden ging de column over iets dat nog al eens voorkomt in het leven van een predikant, namelijk doopzitting: evangelieverkondiging bij de doop. Dit keer schrijf ik over de dood. De dood is nog steeds bezig jong en oud weg te nemen uit het aardse bestaan. En dan moet er (opnieuw) een begrafenis worden geregeld. En dan mag het waarschuwende en troostvolle Woord van de levende en dood-overwinnende Zaligmaker worden geopend en verkondigd. En dan is er de gang naar de dodenakker. Ook dit alles komt bij predikanten heel wat keren voor. Totdat anderen in onze rouwstoet achter onze baar lopen! Vanmiddag (27 april) liep ik in Apeldoorn in een rouwstoet. Terwijl ik daar langzaam achter de tientallen aan liep, samen met drie ambtsbroeders, trof mij een schril contrast. Het schrille contrast tot de sombere kleren en de smart die merkbaar was, was de net ontluikende natuur: de prachtige bomen die aarzelend begonnen te bloeien. De lente is laat dit jaar, maar de enkele warme dag van de afgelopen week liet al heel wat kleur komen aan kale takken. En dan die zwart en grijs geklede mensen, treurend achter de baar van een nog jonge vader … Aan het graf sprak ik enkele woorden over de eerste regel van Psalm 105 vers 5, berijmd: God zal Zijn waarheid nimmer krenken. Schril was het contrast, maar beide werkelijkheden kloppen met de geciteerde woorden. In het eerste boek van de Heilige Schrift vinden we de woorden van God, die de mensen doen wenen en treuren: wij zijn stof en wij zullen weerkeren tot stof. De aarde bedekt de lijkkist met daarin de afgebroken tentwoning van een liefhebbende en trouwzorgende vader. Na de grote vloed die vanwege onze zonde de aarde overspoelde en de mensheid smoorde – op de bewoners van de ark na – sprak God in hoofdstuk 9 de woorden, even waar gebleken als de al genoemde, waarvan de nieuwe lente van dit jaar blijk gaf: de seizoenen, met zaaitijd en oogst, zullen elkaar blijven afwisselen – zullen niet ophouden. Een schril contrast was het voor mijn gevoel. Wel vaker heb ik dat zo ervaren: als zo’n begraafplaats, als een prachtig aangelegd park, van bruisend leven en schoonheid en genieten spreekt, terwijl tranen en zuchten hen kenmerken die daar met rouwtred lopen, op weg naar het pas gedolven graf van hun geliefde of bekende. Zo is het leven. Door Gods goedheid is het ene er. Door Gods goedheid is ook het andere er. Namelijk wanneer het graf mag zijn een zaaibed, waarin het lichaam eerbiedig wordt neergelegd in de hoop op oogst. Lente = zaaitijd. Een open graf is voor de door Christus’ bloed gekochten, een zaaibed: het ‘graan’ wordt gezaaid, en het verteert, maar wacht op de laatste bazuin. Wanneer het licht van het Woord mag vallen op de jubelende léntedag, zien we Gods trouw. Geen contrast echter is wat die Goddelijke trouw betreft het open gráf, wanneer het licht van het Woord daarop mag vallen: immers spreekt het van de trouw van God aan Zijn strafwoord in Genesis 3. Wat meer is: voor het geloofsoog schittert Zijn Vaderlijke trouw in de opvolging van de geslachten: God zal Zijn waarheid nimmer krenken Maar eeuwig Zijn verbond gedenken. Zijn Woord wordt altoos trouw volbracht Tot in het duizendste geslacht ’t Verbond met Abraham, Zijn vrind, Bevestigt Hij van kind tot kind. Stervende lezer, leef met het besef van de dood. En laat om Jezus’ wil onze dood en de blijde lente geen schril contrast hoeven te zijn, maar verwachtingsvolle overeenstemming en zoete harmonie. Lente en graf preken dan hetzelfde: het LEVEN komt!