Hoofdstuk 4 N gekoppelde slingers 4.1 De bewegingsvergelijkingen We beschouwen een systeem van N identieke slingers met lengte l, waarvan de naburige slingers met identieke veren gekoppeld zijn, zoals aangegeven in figuur 4.1. We veronderstellen vaste randvoorwaarden, wat inhoudt dat de slingers 1 en N door een veer gekoppeld zijn met een wand. Alle veren hebben een gelijke veerconstante K en evenwichtslengte a. Aan elke slinger hangt een massa M. De uitwijking xj (t) van de j de slinger wordt gemeten vanaf de evenwichtpositie xj (t) = 0. We beschouwen louter kleine uitwijkingen. Om de bewegingsvergelijkingen op te schrijven voor alle massa’s j dienen we te kijken welke krachten er op hen uitgeoefend worden. Allereerst zijn daar natuurlijk de krachten van de veren, zoals we die ook in het vorige hoofdstuk hebben gezien. Daarnaast wordt op elke massa ook nog een extra kracht uitgeoefend ten gevolge van de zwaartekracht. x Voor kleine uitwijkingen xj (t) is deze kracht gelijk aan F = M ẍj = −Mg lj , zoals we reeds gezien hebben in paragraaf 1.1.2. De zwaartekracht leidt dus tot een extra term in de bewegingsvergelijkingen: M ẍj = − Mg xj + K(xj+1 − xj ) + K(xj−1 − xj ) l met j = 1, 2, . . . N (4.1) met vaste randvoorwaarden: x0 (t) = 0; xN +1 (t) = 0 Merk op dat indien de term − Ml g afwezig is, deze vergelijkingen reduceren tot die van een lineaire keten van gekoppelde oscillatoren, behandeld in het vorige hoofdstuk. In feite beschrijven bovenstaande vergelijkingen dus een algemener geval, wat echter op compleet identieke wijze opgelost kan worden. 31 4.2 4.2.1 Eigentrillingen en dispersierelatie De dispersierelatie Ook in dit geval wordt de algemene oplossing gevonden door te zoeken naar N eigentrillingen met de algemene vorm: xj (t) = Aj cos(ωt − ϕ) Invullen in de bewegingsvergelijkingen (4.1) geeft: −Mω 2 Aj = − Mg Aj + K(Aj+1 − Aj ) + K(Aj−1 − Aj ) l met j = 1, 2, . . . N (4.2) Schrijf de amplitudes Aj als: Aj = Ak sin kja + Bk cos kja zodat (zie hoofdstuk 3): Aj+1 + Aj−1 = 2Aj cos ka Dit betekent dat vergelijking (4.2) overgaat in: Mg Aj + 2K(cos ka − 1)Aj l −Mω 2 Aj = − Dit resulteert in: ω2 = g K 1 + 4 sin2 ( ka) l M 2 Dit is dus de dispersierelatie voor een keten van N slingers, getekend in figuur 4.2. Deze dispersierelatie is te schrijven als: ω 2 (k) = ω02 + ω12 sin2 ( 12 ka) met ω0 = ⇑ tgv kracht op elke slinger Indien de term g l q g l en ω1 = 2 q K . M ⇑ tgv kracht tussen de slingers afwezig is (ω0 = 0), is bovenstaande dispersierelatie gelijk aan die van een lineaire keten gekoppelde oscillatoren (vergelijking (3.9)). In dat geval is de minimale frequentie ωmin = 0 voor k = 0 en de maximale frequentie ωmax = ω1 voor k = π a (zie stippellijn in figuur 4.2). Voor de gekoppelde slingers is de minimale frequentie niet nul, q maar ωmin = ω0 voor k = 0 en ωmax = ω02 + ω12 . Dit heeft grote consequenties voor de dispersie rond k = 0, ofwel in de zogenaamde continuumlimiet (ka ≪ 1), die we in 32 hoofdstuk 6 uitgebreid zullen bespreken. Voor ka ≪ 1 geldt namelijk sin( 21 ka) ≈ 21 ka, dus: 1 ω 2 (k) ≈ ω02 + ω12 ( ka)2 2 = ω02 + v02 k 2 1 met v0 = ω1 a 2 Dit wordt een niet-lineaire dispersie genoemd. De fysische consequentie hiervan is bijvoorbeeld dat de fasesnelheid vϕ = ω(k) k (vergelijking (3.23)) sterk afhangt van het golfgetal k. Indien ω0 = 0 spreken we van een lineaire dispersie omdat in dat geval ω = v0 k en ω lineair toeneemt met k, m.a.w. vϕ = v0 , zoals we ook gezien hebben in het geval van de klassieke golfvergelijking. 4.2.2 Eigentrillingen We passen vaste randvoorwaarden toe: • x0 (t) = 0 geeft A0 = 0 wat leidt tot Bk = 0 → Aj = Ak sin kja • xN +1 = 0 geeft AN +1 = 0 ofwel Ak sin(k(N + 1)a) = 0 Dit betekent: k= nπ (N + 1)a met n = 1, 2, . . . N We vinden dus N onafhankelijke eigentrillingen met de volgende gedaante: xj (t) = Ak sin kja cos(ωk t − ϕk ) nπ waarbij k = n = 1, 2, . . . N (N + 1)a g 4K 1 en ωk2 = + sin2 ( ka) l M 2 (4.3) (4.4) (4.5) Merk op dat de toegestane k waarden en de vorm van de eigentrillingen voor N gekoppelde slingers identiek zijn aan die van de lineaire keten van N oscillatoren. Alleen de dispersierelatie en dus de eigenfrequenties zijn anders. Bijvoorbeeld, de eigentrillingen voor 7 gekoppelde slingers zijn hetzelfde als die in figuur 3.3 (a), terwijl de bijbehorende eigenfrequenties te zien zijn in figuur 4.3 (a). Ook in dit geval wordt de dispersiecurve beter gevuld naarmate het aantal slingers toeneemt, zoals is aangegeven in figuur 4.3 (b) voor N = 29. 33 l K x1 a M xj-1 xj xj+1 xN Figuur 4.1: Een systeem van N slingers met lengte l gekoppeld door identieke veren met veerconstante K en evenwichtslengte a. Aan elke slinger hangt een massa M. In dit geval beschouwen we vaste randvoorwaarden. 2 2 ω0 +ω1 Frequentie ω ω1 ω0 Oscillatoren (ω0=0) Slingers 0 0 __ π 2a golfgetal k __ π a Figuur 4.2: De dispersierelatie van een lineaire keten van N slingers (getrokken lijn). De curve is uitgerekend voor het geval dat ω1 = 4ω0 . Ter vergelijking is ook de dispersiecurve voor N gekoppelde oscillatoren getekend (stippellijn). 34 __ K __ 2 M __ K __ 2 M 7 a) 7 slingers 6 b) N = 29 slingers 5 Frequentie Frequentie 4 3 2 1 0 0 Dispersiecurve Eigenfrequenties __ π 2a golfgetal k 0 π __ a 0 __ π 2a golfgetal k π __ a Figuur 4.3: a) De eigenfrequenties voor een systeem van N = 7 gekoppelde slingers, aangebracht in de dispersiecurve (ω1 = 4ω0 ). b) de eigenfrequenties voor N = 29. Met toenemende N wordt de dispersiecurve steeds meer opgevuld. 35