Femke Peeters 1649497 HBO Master Nederlands 27 mei 2016 Docent: Corina Breukink-Prosper Onderwijswetenschap en praktijkonderzoek OARB-MPRAKOND-13 KAREL ENDE KLAS Onderzoek naar de motivatie van havo 4-leerlingen voor middeleeuwse literatuur 1 Voorwoord Niet alleen Karel en Elegast leverden een strijd om het beste uit zichzelf te halen, ook ik leverde een strijd om dit onderzoek tot een goed einde te brengen. Waar Karel en Elegast vochten met zwaarden, deed ik dat ín mijn hoofd, áchter mijn laptop mét een onuitputtelijke wereld aan informatie vóór mij. Daar waar Karel kon rekenen op Elegasts loyaliteit, rekende ik op de loyaliteit van mijn critical friends en naasten. De strijd is gestreden: hier voor u ligt een onderzoek dat laat zien welke kenmerken een motivatieverhogende interventie voor middeleeuwse literatuur voor leerlingen van havo 4 moet bevatten. Bij de totstandkoming van dit onderzoek werkte ik al vanaf de beginfase van het onderzoek nauw samen met mijn leerteamgenoot Gody Philippen. Wij kozen beiden voor het onderwerp historische letterkunde en wij besloten dan ook onze krachten te bundelen, zodat we van elkaars sterkten gebruik konden maken. We ontwierpen samen een plan voor de interventie, maar pasten dit aan onze eigen onderwijspraktijk aan. Samen dachten we na over de metingen en ontwierpen we vragenlijsten. We verwerkten onze eigen gegevens en analyses in ons eigen onderzoeksverslag. Naast de steun die Gody en ik aan elkaar hadden, kreeg ik ook hulp van anderen. Zo wil ik ook mijn andere critical friends, Manon in de Braek, Marly Rassin, Sarah Awouters, Gwen van der Heyden en Martijn Spruit, bedanken voor hun hulp en steun bij dit onderzoek. En tot slot, maar het allerbelangrijkst, bedank ik mijn man Joe en onze kinderen Floor en Matthijs, die heel wat aandacht moesten missen. Als dit onderzoek een bijdrage heeft geleverd aan een positiever beeld van middeleeuwse literatuur bij mijn leerlingen, dan is deze opdracht voor mij geslaagd. Genk, 2015 2 Samenvatting Centraal in dit ontwerponderzoek staat de vraag of de motivatie voor middeleeuwse literatuur van havo 4-leerlingen verhoogd kan worden. De leerlingen van het Romboutscollege bleken namelijk niet gemotiveerd voor middeleeuwse letterkunde. De onderzoeksvraag luidt: welke kenmerken heeft een interventie die de motivatie van leerlingen van havo 4 voor middeleeuwse literatuur verhoogt? Literatuuronderzoek heeft opgeleverd dat de motivatie van leerlingen van havo 4 verhoogd kan worden door zorg te dragen voor de drie basisbehoeftes van intrinsieke motivatie: autonomie, relatie en competentie. Het inzetten van een lezersgerichte literatuurdidactiek, activerende opdrachten en aandacht voor samenwerken moest het gevoel van competentie en dus van intrinsieke motivatie doen stijgen. Aandacht was er ook voor de specifieke behoeftes van de havoleerling. Daarnaast is er rekening gehouden met onderwijskontwikkelingen op het gebied van ICT. Als interventie is een website ontwikkeld met activerend lesmateriaal over Karel ende Elegast. Gedurende 6 lessen hebben de leerlingen van havo 4B en havo 4C zich verdiept in dit middeleeuwse werk. Het beoogde effect van de interventie was ervoor te zorgen dat de motivatie voor middeleeuwse literatuur van de leerlingen van havo 4 zou verhogen. Door een voormeting en nameting te doen in klas H4B en H4C en door het afnemen van interviews van doubleurs en van een vakcollega, is gemeten of er sprake is van een verhoging van motivatie. De onderzoeksresultaten suggereren dat er sprake is van een positief effect op de motivatie voor middeleeuwse literatuur onder havo 4-leerlingen: er bleek bij de leerlingen een gevoel van autonomie, relatie en competentie aanwezig te zijn. Leerlingen bleken ook actiever in de klas. Kanttekening bij dit onderzoek is dat er alleen een gevoel van competentie en geen verhoging van competentie is gemeten. Ook heeft het geven van een cijfer mogelijk invloed gehad op de motivatie. Het verdient aanbeveling verder onderzoek te doen. 3 Inhoud Voorwoord .............................................................................................................................................. 2 Samenvatting........................................................................................................................................... 3 Inhoud ..................................................................................................................................................... 4 Hoofdstuk 1 Inleiding .............................................................................................................................. 6 1.1 Opbrengsten probleemverkenning .......................................................................................... 6 1.2 Doel van het onderzoek en de interventie.............................................................................. 6 1.3 Onderzoeksvraag en deelvragen ............................................................................................ 6 Hoofdstuk 2 Theoretisch kader ............................................................................................................... 8 2.1 Vanuit de theorie ........................................................................................................................ 8 2.1.1 Het belang van historische letterkunde op havo 4......................................................... 8 2.1.2 Literatuuronderwijs en literaire competentie ................................................................... 8 2.1.3 Motivatie ............................................................................................................................... 9 2.1.4 Motivatie en activerende werkvormen ........................................................................... 10 2.1.5 Activerende didactiek en ICT .......................................................................................... 11 2.1.6 De havoleerling ................................................................................................................. 11 2.2 Verantwoording van de keuzes m.b.v. CIMO-logica .......................................................... 11 2.2.1 Gewenste uitkomst van het onderzoek en mechanismen .......................................... 11 2.2.2 Vormgeving van de interventie ....................................................................................... 12 2.3 Conclusie en terugkoppeling .................................................................................................. 13 Hoofdstuk 3 Methoden ......................................................................................................................... 14 3.1 Onderzoekstrategie en gekozen design ............................................................................... 14 3.1.1 De onderzoeker................................................................................................................. 15 3.1.2 De onderzoeksgroep ........................................................................................................ 15 3.1.3 Critical friends .................................................................................................................... 15 3.2 Operationalisatie ...................................................................................................................... 16 3.3 Betrouwbaarheid en validiteit ................................................................................................. 16 3.4 Dataverzameling en data-analyse ......................................................................................... 17 3.4.1 Kwantitatief onderzoek..................................................................................................... 17 3.4.2 Kwalitatief onderzoek ....................................................................................................... 17 Hoofdstuk 4 Resultaten ......................................................................................................................... 19 4.1 Activerende didactiek .............................................................................................................. 19 4.1.1 Vragenlijst .......................................................................................................................... 19 4.1.2 Interview ............................................................................................................................. 19 4.2 Motivatie .................................................................................................................................... 20 4 4.2.1 Vragenlijst en interview .................................................................................................... 20 4.3 Autonomie ................................................................................................................................. 20 4.3.1 Vragenlijst .......................................................................................................................... 20 4.3.2 Interview ............................................................................................................................. 20 4.4 Relatie en samenwerken ........................................................................................................ 20 4.4.1 Vragenlijst .......................................................................................................................... 20 4.4.2 Interview ............................................................................................................................. 20 4.5 Competentie.............................................................................................................................. 21 4.5.1 Vragenlijst .......................................................................................................................... 21 4.5.2 Interview ............................................................................................................................. 21 4.6 Literaire competentie ............................................................................................................... 21 4.6.1 Vragenlijst .......................................................................................................................... 21 4.6.2 Interview ............................................................................................................................. 23 4.7 Werking van de website .......................................................................................................... 23 4.7.1 Vragenlijst .......................................................................................................................... 23 4.7.2 Interview ............................................................................................................................. 24 Hoofdstuk 5 Conclusie en discussie....................................................................................................... 25 5.1 Conclusie ....................................................................................... Error! Bookmark not defined. 5.1.1 Deelvraag 1 ....................................................................................................................... 25 5.1.2 Deelvraag 2 ....................................................................................................................... 25 5.1.3 Deelvraag 3 ....................................................................................................................... 26 5.1.4 De onderzoeksvraag beantwoord .................................................................................. 26 5.2 Discussie en aanbevelingen................................................................................................... 26 5.3 Tot slot ....................................................................................................................................... 27 Literatuurlijst ......................................................................................................................................... 28 Bijlagen .................................................................................................................................................. 30 Bijlage 1 Interviews ........................................................................................................................... 30 A. Interview met vakcollega als aanvulling op probleemverkenning ........................................ 30 B. Interview vakcollega na afloop interventie ........................................................................... 32 C. Interview doubleurs na afloop van de lessenserie ................................................................ 34 Bijlage 2 Docentenhandleiding bij website http://karelendeelegast.weebly.com .......................... 36 Bijlage 3 Uitwerkingen digitale posters Karel ende Elegast .............................................................. 37 Bijlage 4 Vragenlijsten met uitkomsten .............................................................................................. 1 Bijlage 5 Tabellen ................................................................................................................................ 1 Bijlage 6 Presentatieverslag ................................................................................................................ 4 5 Hoofdstuk 1 Inleiding In de eindtermen van (Bonset, Meestringa & Ravesloot, 2012) is te lezen dat “leerlingen van havo een overzicht moeten kunnen geven van de hoofdlijnen van de literatuurgeschiedenis en dat ze de gelezen literaire werken kunnen plaatsen in dit historisch perspectief”. De school is de aangewezen plaats om ons literaire erfgoed over te dragen aan de volgende generatie (Slings, 2007b). Het ontbrak de leerlingen van havo 4 van het Romboutscollege echter aan motivatie voor historische letterkunde. Dit gebrek aan motivatie en de noodzaak van literatuuronderwijs vormen de aanleiding voor dit onderzoek. 1.1 Opbrengsten probleemverkenning Uit de enquête van de probleemverkenning (Peeters, 2015) op het Porta Mosana college in Maastricht kwam naar voren dat de leerlingen van havo 4 geen interesse, motivatie en plezier hebben in de lessen historische letterkunde. Zij gaven aan meer beeldmateriaal te willen gebruiken in de lessen en vaker in groepen te willen werken. Leerlingen hadden een voorkeur voor onderwerpen als ‘humor in de middeleeuwen’ of ‘ridderverhalen’. Bij de keuze voor de interventie is rekening gehouden met de opbrengsten uit de leerlingenquête uit de probleemverkenning. In het interview dat is afgenomen in het kader van de probleemverkenning, gaven docenten van de bovenbouw van de havo van het Porta Mosana college aan dat leerlingen geen plezier lijken te beleven aan de lessen historische letterkunde. Ook gaven zij aan niet tevreden te zijn over de invulling van het lesprogramma dat veelal frontaalgestuurd is. Het was docentafhankelijk wat er aan bod kwam in de les. Door de overstap van Porta Mosana college naar het Romboutscollege dit schooljaar is het praktijkonderzoek uitgevoerd op het Romboutscollege. Om deze uitvoering te rechtvaardigen is de probleemverkenning aangevuld met gegevens van het Romboutscollege. In het kader hiervan is de vakgroepleider geïnterviewd. Ook uit dit interview (Bijlage 1) kwam naar voren dat de leerlingen van havo 4 van het Romboutscollege ongemotiveerd zijn voor historische letterkunde en dat er behoefte is aan een andere invulling van de lessen literatuurgeschiedenis. 1.2 Doel van het onderzoek en de interventie Dit onderzoek bestaat uit een literatuuronderzoek en een praktijkonderzoek. Op basis van een effectieve (literatuur)didactiek is een interventie ontworpen en ingezet in twee klassen havo 4 van het Romboutscollege. Het doel van dit onderzoek is om de motivatie voor middeleeuwse literatuur van de leerlingen van havo 4 te verhogen. Er is gekozen voor middeleeuwse literatuur en voor het ridderverhaal Karel ende Elegast, omdat uit de probleemverkenning is gebleken dat de interesse van leerlingen voor die periode het grootst was. Daarnaast is het logisch de lessen over de Nederlandse literatuurgeschiedenis in havo 4 te laten starten met de periode ‘middeleeuwen’. 1.3 Onderzoeksvraag en deelvragen Het onderzoek moet antwoord geven op de volgende onderzoeksvraag: Welke kenmerken heeft een interventie die de motivatie van leerlingen van havo 4 voor middeleeuwse literatuur verhoogt? En de volgende deelvragen: -Wat is de relatie tussen activerende didactiek en de motivatie voor literatuuronderwijs? 6 -In hoeverre wordt er door het inzetten van een activerende lessenserie voor middeleeuwse literatuur voldaan aan de basisbehoeftes van motivatie, autonomie, competentie en relatie? -In hoeverre wordt door het inzetten van een activerende lessenserie voor middeleeuwse literatuur de literaire competentie van de leerlingen verhoogd? 7 Hoofdstuk 2 Theoretisch kader Dit hoofdstuk bestaat uit een verslag van het literatuuronderzoek. Daarnaast worden, met behulp van de CIMO-logica, de gekozen werkvormen en didactiek van de interventie verantwoord. Tot slot wordt de onderzoeksvraag op basis van inzichten uit het literatuuronderzoek beantwoord. Om de vraag ‘Welke kenmerken heeft een interventie die de motivatie van leerlingen van havo 4 voor middeleeuwse literatuur verhoogt?’ te kunnen onderzoeken moeten de volgende begrippen gedefinieerd worden vanuit de theorie: het belang van historische letterkundeonderwijs, literatuuronderwijs en literaire competentie, activerende werkvormen, intrinsieke motivatie en de havo 4-leerling. 2.1 Vanuit de theorie 2.1.1 Het belang van historische letterkunde op havo 4 De eindtermen (Bonset, Meestringa & Ravesloot, 2012, p.50) voor het vak Nederlands voor havo schrijven voor dat “leerlingen van havo een overzicht kunnen geven van de hoofdlijnen van de literatuurgeschiedenis en dat ze de gelezen literaire werken kunnen plaatsen in dit historisch perspectief.” Volgens Slings (2007b) is het niet enkel een idealistisch streven van de docent Nederlands de leerlingen te onderwijzen in historische letterkunde, maar draagt deze kennismaking met de historische literatuur bij aan het aanbrengen van een literair historisch besef. Door leerlingen te laten kennismaken met andere visies is het mogelijk om hun eigen opvattingen te kunnen relativeren. Rooijackers (2008, p.1) zegt dat niet alleen de vwo-leerling maar ook de havoleerling “literaire teksten moet gaan ervaren als een constante, zodat ze het verleden (en zichzelf) deels kunnen gaan begrijpen”. Slings (2000a) stelt daarnaast dat cultuuroverdracht, literair-esthetische vorming, individuele zelfontplooiing en wereldoriëntatie de literatuurgeschiedenis vooral dient om de oorspronkelijke literaire tekst te kunnen plaatsen en begrijpen. Van Dijk (2015) wil nog iets meer: zij ziet het als een gemiste kans dat leerlingen een historisch werk vaak in de hertaling lezen. Door leerlingen Vondels Gijsbrecht van Aemstel te laten hertalen, wil zij ervoor zorgen dat Vondels literair erfgoed in de meest oorspronkelijke vorm wordt overgedragen. Vanuit de vraag leerlingen kennis te laten maken met de oorspronkelijke tekst ontwikkelde Van Dijk een werkvorm voor hertalen in vwo 4. Om te kunnen vertalen moet je de tekst zozeer eigen maken dat je hem in je eigen taal kunt navertellen. Leerlingen maakten een eigen hertaling in groepjes en presenteerden deze als film- of audiofragment aan de klas. Door het inzetten van de werkvorm hertalen is er meer aandacht voor cultuuroverdracht en is er mogelijk sprake van een verhoging van de literaire competentie. 2.1.2 Literatuuronderwijs en literaire competentie Als we kijken naar de benaderingen van moderne literaire teksten, zien we verschillende benaderingswijzen: zo sluiten de lezersgerichte benaderingen van Janssen, Eva-Wood en Dirksen (Dirksen, 2007; Eva-Wood, 2008; Janssen, 2009) goed bij elkaar aan. Deze lezersgerichte manier van kijken gebeurt vanuit de emoties van de lezer: teksten zijn immers op meerdere manieren te interpreteren. Janssens onderzoek Literatuur leren lezen in dialoog (2009) toont aan dat leerlingen door zelf vragen te stellen bij teksten meer waardering krijgen voor complexe literaire verhalen. Ook zou deze aanpak “een positieve invloed kunnen hebben op de motivatie om te lezen, meer dan wanneer de vragen afkomstig zijn van de docent of uit het schoolboek” (Janssen, 2009, p.16). Janssen heeft met het inzetten van dialogisch lezen bewezen dat leerlingen na afloop van de dialogische aanpak meer vragen stellen en meerdere lagen van de tekst lezen: een kenmerk van een hoger leesniveau en van een literair competentere lezer (Witte, 2008). 8 De benadering van Janssen is erop gericht de lezer te laten reageren op de tekst met als doel meer zicht te krijgen op de eigen persoonlijkheid en manier van reageren met als nevendoel leesplezier te verkrijgen (Janssen, 2002). Deze lezersgerichte benadering sluit aan bij de benadering van historische literatuur van Slings (2000a). Ook Verboord (2003) geeft aan dat ervoor gewaakt moet worden dat er bij het overbrengen van historische teksten teveel een cultuurgerichte benadering wordt toegepast. Als er namelijk volgens een meer cultuurgerichte benadering literatuurles wordt gegeven, lezen leerlingen na hun schoolopleiding minder dan leerlingen die volgens leerlinggerichte literatuurles hebben gehad: “Docenten literatuuronderwijs kunnen door rekening te houden met de smaak en belevingswereld van leerlingen ertoe bijdragen dat deze een blijvende belangstelling voor het boek overhouden aan hun schooljaren” (Verboord, 2003, p.49). Coenen definieert het begrip ‘literaire competentie’ (1992, p. 73) als volgt: de literair competente lezer moet in staat zijn om: ‘met en over literatuur te communiceren’ en hierin ‘samenhang aan te brengen ten behoeve van optimaal tekstbegrip’, ‘het onderscheid tussen verschillende teksten kunnen maken, ‘het kunnen relateren van de tekst aan de wereld’ en ‘het kunnen relateren van het persoonlijke waardeoordeel met betrekking tot het gelezen aan dat van anderen’. De literair competente lezer is daarnaast bereid om een ‘zekere leesinspanning’ te doen en staat open voor ‘vreemde perspectieven’. Witte (2008) sluit aan bij deze definitie en geeft de verschillende leesniveaus (of competenties) aan die een lezer kan doorlopen. Interessant voor dit onderzoek is dat Witte aangeeft dat de meeste leerlingen van havo 4 zich bevinden op leesniveau 1 of 2. Dit terwijl een historisch werk als Karel ende Elegast tot leesniveau 3 gerekend wordt. Als een leerling zich in leesniveau 1 bevindt heeft deze leerling volgens dit leesniveau vooral baat bij succeservaringen. 2.1.3 Motivatie Om de motivatie te kunnen verhogen voor middeleeuwse literatuur is het van belang het begrip motivatie te duiden. Kok (2003) en Van der Bolt (2004) baseren zich op Deci & Ryan (2000) en beschrijven dat het bij motivatie niet gaat om externe prikkels, maar juist om intrinsieke motivatie. “Intrinsieke motivatie is dus gedrag dat geen middel tot een (extern) doel is, maar een doel op zichzelf” (Schmidt, 1983). De meest plausibele verklaring voor het begrip motivatie is de positief-affect-theorie van Deci (De Charms, 1968; Deci, 1975): “de mens heeft een fundamentele behoefte om zichzelf waar te nemen als competent en zelfbepalend”. Mensen hebben volgens Deci dus de behoefte om activiteiten te doen die een gevoel van competentie en een gevoel van bevrediging oproepen. Deze activiteiten roepen een interne beloning op en worden daarom intrinsieke motivatie genoemd. Bij intrinsieke motivatie draait het volgens Deci & Ryan (2000) om het bevredigen van de drie interne basisbehoeftes, namelijk: autonomie, competentie en relatie. Leerlingen zouden door een groter gevoel van autonomie, competentie en relatie intrinsieke motivatie gaan ervaren. Van der Bolt richt hierom haar didactiek op de lezer in plaats van de docentgestuurde didactiek te gebruiken. Ook in dit onderzoek wordt uitgegaan van het begrip intrinsieke motivatie (zie Figuur 1). 9 Competentie Behoeftes Autonomie Relatie Figuur 1 Drie basisbehoeftes van motivatie (Deci & Ryan, 2000) Autonomie Volgens (Marquenie, Opsteen & Brummelhuis, 2014) speelt autonomie een grote rol in het leerproces. Het gevoel van autonomie kan bereikt worden door autonomie-ondersteunende in plaats van docentgestuurde lesmethoden in te zetten. Zelfverantwoordelijkheid en eigenaarschap nemen ook in de literatuurdidactiek Van der Bolt (2004) een belangrijke rol in. Janssens (2009) dialogisch lezen gaat ook uit van de lezersgerichte benadering en is erop gericht de lezer vanuit de eigen belevingswereld en eigen context te laten groeien. Competentie In Deci en Ryan (2000) wordt naast autonomie nog een andere component genoemd die een bijdrage levert aan de motivatie bij leerlingen, namelijk competentie. Iemand die zich competent voelt zal meer intrinsieke motivatie ervaren. Lezers voelen zich eerder competent als de benadering van een tekst aansluit bij de belevingswereld en bij de emotie van de lezer zelf. Dan zal de lezer eerder over een gevoel van competentie beschikken en dus intrinsiek gemotiveerd raken. Om die intrinsieke motivatie voor middeleeuwse literatuur te verhogen is het van belang een lezersgerichte en activerende literatuurdidactiek in te zetten, zoals dialogisch lezen van Janssen (2009) en bijvoorbeeld de werkvorm hertalen van Van Dijk (2015). Het inzetten van deze werkvormen zal het gevoel van competentie en daardoor de motivatie van de leerlingen voor literatuur kunnen verhogen. Een kanttekening wordt geplaatst door Witte (2008): hij beschrijft de moeilijkheid die zich voordoet bij het aanbieden van historische teksten in havo 4. Deze teksten worden vaak op niveau 4 of 5 ingeschaald, terwijl de werken al in havo 4 aangeboden worden om een chronologisch historisch overzicht te kunnen bieden. Er bestaat dan een discrepantie tussen het leesniveau van de leerling en dat van de tekst. Met deze discrepantie is rekening gehouden bij het ontwerpen en inzetten van de interventie door steeds uit te gaan van het niveau van de leerling(en). Relatie De behoefte aan relatie is de derde component uit de theorie (Deci & Ryan, 2000): hiermee wordt de verbondenheid met de omgeving bedoeld. Door deze verbondenheid is de leerling meer gemotiveerd om te leren. Deze leer is ook terug te vinden in Vygotski’s zone van de naastenontwikkeling (1978): als namelijk in deze zone conflicten plaatsvinden, dan brengt dat leerlingen naar een hoger denkniveau. Ook in Kok (2003) wordt aangegeven dat het proces van samen betekenis geven aan de werkelijkheid een belangrijke basis vormt voor de organisatie van de leerprocessen. De leraar moet dat proces sturing geven. 2.1.4 Motivatie en activerende werkvormen Ebbens en Ettekoven (2013a/b) houden zich ook bezig met het begrip motivatie. Uit Effectief leren (2013a) en Samenwerkend leren (2013b) blijkt dat door activerende werkvormen zoals 10 samenwerken in te zetten, de motivatie verhoogd kan worden: samen zijn leerlingen actief bezig met de leerstof, hebben ze meer inbreng (autonomie) en vindt er meer interactie en dialoog plaats waarbij iedereen zelf verantwoordelijk (eigenaarschap) is voor zijn eigen taak. Volgens Kagan & Kagan (2001) levert samen leren leerlingen voordeel op: het biedt leerlingen een onderwijsklimaat waarin ze worden voorbereid op de complexe, hedendaagse maatschappij. Een ander voordeel is dat leerlingen sneller worden beloond door de onmiddellijke feedback van hun teamgenoten. Johnson en Johnson (1998) komen tot de conclusie dat leerlingen samen meer opdrachten kunnen oplossen, daar waar ze daar alleen niet toe in staat zijn. ‘Samenwerkend leren’ zou volgens hen een hoger leerrendement, betere onderlinge relaties, een hogere mentale gezondheid en meer zelfvertrouwen opleveren. 2.1.5 Activerende didactiek en ICT De 21st Century Skills (Voogt & Pareja Roblin, 2010) wijzen op het belang van leerlinggericht onderwijs waarin de leerling actief bij de les moet worden betrokken. Deze activerende werkvormen zijn terug te vinden in de Discussienota over de 21st Century skills (2010). Daarnaast wordt ook in Het nieuwe leren van Kok (2003) het belang aangegeven van ICT in het onderwijs. 21e-eeuwse vaardigheden zijn: communicatie, ICT-geletterdheid, sociale en/of culturele vaardigheden (inclusief burgerschap), creativiteit, kritisch denken, probleemoplossingsvaardigheden en samenwerking. Voorbeelden van gebruik van ICT en webtools (Boel, 2014; Van Dijk, 2015) in het onderwijs kunnen zorgen voor activiteit van leerlingen in de les. Ook de grote schat aan informatie over literatuur en literatuurgeschiedenis op websites als http://literatuurgeschiedenis.nl, http://lezenvoordelijst.nl en http://dbnl.nl kunnen als lesmateriaal en bronnenmateriaal worden benut (Slings, 2007b). Via activerende werkvormen en samenwerkend leren (Ebbens & Ettekoven, 2013a/b; Johnson & Johnson, 1998; Kagan & Kagan, 2001) moeten leerlingen tot een beter eindresultaat komen. 2.1.6 De havoleerling Uit onderzoek naar de doelgroep van dit praktijkonderzoek, namelijk de havoleerling, komt de havoleerling naar voren als een intelligente, actieve, creatieve, sociale leerling die vaak de gemakkelijke weg kiest (Vermaas & Van der Linden, 2007). Daarnaast heeft hij behoefte aan structuur, is hij vaak gericht op de korte termijn, ongemotiveerd voor schoolse taken en gevoelig voor complimenten. De havoleerling wil hard werken als er een hoog cijfer behaald kan worden. Hij geeft ook aan waardering voor het gebruik van geluids- en beeldfragmenten in de klas te hebben. Om beter in te spelen op deze leerling is het zaak hem in kleine stappen te laten werken (en om dit proces te begeleiden) en heeft hij behoefte aan heldere kaders (Rooijackers, 2008). 2.2 Verantwoording van de keuzes m.b.v. CIMO-logica 2.2.1 Gewenste uitkomst van het onderzoek en mechanismen Uit de probleemverkenning (Peeters, 2015) en het interview met collega’s blijkt dat de leerlingen van havo 4 van het Romboutscollege niet gemotiveerd zijn voor middeleeuwse literatuur. De gewenste uitkomst van dit onderzoek is dan ook dat de motivatie van leerlingen van havo 4 van het Romboutscollege voor middeleeuwse literatuur wordt verhoogd. Door het inzetten van de activerende lessenserie wordt het mechanisme in gang gezet dat de motivatie moet verhogen voor middeleeuwse literatuur. Om intrinsieke motivatie te verhogen moet er volgens de theorie voldaan worden aan de drie basisbehoeftes: autonomie, relatie en competentie. Deze afhankelijke variabelen scheppen de voorwaarde voor motivatie voor middeleeuwse literatuur. 11 De interventie bestaat uit een lessenserie waarin aandacht is voor activerende werkvormen en voor een lezersgerichte benadering (Ebbens & Ettekoven, 2013a/b; Van Dijk, 2015; Janssen, 2009). Door activerende werkvormen en door gebruik van de website en webtools moet bereikt worden dat leerlingen actief zijn in de les en dat ze zich verbonden voelen met de lesstof. Ook door samenwerken (Ebbens & Ettekoven, 2013b, Kagan & Kagan, 2001; Johnson & Johnson, 1998) moet bereikt worden dat leerlingen actief betrokken worden bij de aangeboden lesstof en dat moet een gevoel van verbondenheid (relatie) opleveren. De lezersgerichte benadering van Janssen (2009) moet ervoor zorgen dat leerlingen op hun eigen niveau met de tekst bezig gaan en zich competent voelen. Met deze benadering moet de gewenste uitkomst bereikt worden, namelijk dat de leerlingen over autonomie en (literaire) competentie beschikken (Coenen, 1992; Deci & Ryan, 2000; Verboord, 2003; Witte, 2008). 2.2.2 Vormgeving van de interventie De volledige lessenserie is geplaatst op de website http://karelendeelegast.weebly.com. De site kunnen de leerlingen op hun smartphone, computer of tablet openen. De website bestaat uit 6 lessen. Op de homepage en in de laatste les (les 6) wordt een overzicht geboden van de zaken die tijdens de lessenserie door de leerlingen moeten worden uitgevoerd en ingeleverd. Ook is er in les 6 een beoordelingsmodel te vinden. De keuze voor het ontwerpen van een website voor deze lessenserie is gebaseerd op de gedachte dat het materiaal op die manier eigentijds is en makkelijk verkrijgbaar is voor de leerlingen en aansluit bij de gedachte van de 21st Century skills (Voogt & Pareja Roblin, 2010). Door de docent wordt sturing gegeven aan de leerlingen door iedere les te starten met een introductie van 10 minuten. Daarnaast heeft de docent een begeleidende rol. Leerlingen kunnen op ieder moment en op hun eigen niveau en tempo werken aan de opdrachten op de website. In Bijlage 2 is een uitgebreidere beschrijving per les te vinden. Lessen Inhoud Materialen Werkvorm Les 1 Introductie Karel ende Elegast: Website: filmpjes + uitleg Samenwerken mindmap maken over historische tijd mindmap: knutselmateriaal Hamvragen stellen bij tekstfragment Karel ende Elegast Website: voorbeeld + uitleg Hertalen Website: voorbeeld + uitleg Les 2 Les 3 Openingsfragment Karel ende Elegast Individueel en samenwerken Samenwerken Fragment per groep Karel ende Elegast Les 4&5 Digiposter maken Website Samenwerken Les 6 Presentatie van digiposter en hertaling: samen verhaal Karel ende Elegast vertellen (zie bijlage 3) Digiposter Samenwerken: delen van informatie met de klas Tabel 1 Schematische weergave lesinhoud van de website Fragmenten uit Karel ende Elegast voor de lessen hertalen en hamvragen (les 2 en 3) zijn steeds als kopie uit de versie van Malmbergs schoolbibliotheek (Hagers, 1978) aangeleverd. Om een juiste keuze te maken voor een verdeling in fragmenten en voor les 1 van de lessenserie is Tekst in context Karel ende Elegast (Slings, 2010c) gebruikt. 12 2.3 Conclusie en terugkoppeling De leerlingen van havo 4 maken kennis met het middeleeuws werk Karel ende Elegast via een lessenserie die bestaat uit activerende werkvormen en activerende literatuurdidactiek die ervoor moeten zorgen dat de motivatie voor middeleeuwse literatuur verhoogt (Van der Bolt, 2004; Van Dijk, 2015; Ebbens & Ettekoven, 2013; Janssen, 2009). Door leerlingen aan te spreken op hun eigen niveau en door de aandacht voor de drie basisbehoeftes van motivatie (autonomie, competentie en relatie) moet verbondenheid met het werk en met de omgeving ontstaan (Deci & Ryan, 2000; Vermaas & Van der Linden, 2007; Voogt & Pareja Roblin, 2010; Vygotski, 1978). De lessenserie bestaat dus uit componenten die bijdragen aan het verhogen van de motivatie voor middeleeuwse literatuur waarbij wordt gewerkt aan verhoging van een gevoel van (literaire) competentie met daarbij aandacht voor het leesniveau van de leerlingen van havo 4 (Van Dijk, 2015; Rooijackers, 2008; Slings, 2000a; Verboord, 2003; Witte, 2008). 13 Hoofdstuk 3 Methoden Dit hoofdstuk laat zien welke methoden er zijn gebruikt om data te verzamelen. Ook worden de onderzoekgroep, de onderzoeker, de onderzoeksstrategie en de manier van data-analyse besproken. 3.1 Onderzoekstrategie en gekozen design Dit onderzoek is een ontwerponderzoek. Voor dit onderzoek is een interventie ontworpen op basis van wat er vanuit de theorie al bekend is om het praktijkprobleem, namelijk het gebrek aan motivatie voor middeleeuwse literatuur, op te lossen. Het ontwerp, de interventie, werd ingezet in de lessen en werd getoetst (De Lange et al., 2012). Figuur 2 toont een schematische weergave van dit onderzoek. Literatuuronderzoek •Probleem verkennen •Hoofdvraag formuleren •Gegevens verzamelen •Onderzoeksplan schrijven •Analyseren •Interventie/ website ontwerpen Literatuuronderzoek Rapportage Figuur 2 Schematische weergave onderzoek De lessenserie werd geplaatst (zie Figuur 3) op een website om zo nog beter aan te sluiten bij de 21st Century skills (Voogt & Pareja Roblin, 2010) waarin er veel nadruk ligt op de ICTvaardigheden. De lessenserie bestaat uit 6 activerende lessen. De lessen zijn gestart op maandag 15 februari 2016 en zijn verspreid over 3 weken ingepland. Het onderzoek is systematisch uitgevoerd: in het theoretisch kader wordt onderbouwd op welke definitie van motivatie en op basis van welke literatuur didactische uitgangspunten en activerende didactiek de interventie is ontworpen. 14 Figuur 3 Homepage van de website http://karelendeelegast.weebly.com 3.1.1 De onderzoeker De onderzoeker had zowel een actieve als een coachende rol: de onderzoeker ontwierp de lessenserie, zette de interventie in en nam de vragenlijsten en interviews af. Er is gekozen voor een ontwerponderzoek omdat een sterk punt daarvan is dat de betrokkenen die met het probleem te maken hebben een rol spelen in alle fases van het onderzoek (De Lange, Montesano Montessori & Schuman, 2011, p. 120). 3.1.2 De onderzoeksgroep De onderzoeksgroep van dit onderzoek bestaat klas H4B en H4C van het Romboutscollege. Dit is een kleine school (700 leerlingen) in Brunssum. Leerlingen die niet aanwezig waren bij de voormeting, zijn in de nameting ook niet getest. Hiervoor is gekozen om de groep respondenten identiek te houden. Er is rekening gehouden met een minimaal aantal respondenten van 25 leerlingen. In de voormeting zijn 36 vragenlijsten afgenomen. Ook in de nameting zijn 36 vragenlijsten afgenomen. Onder de respondenten bevonden zich 10 doubleurs (2 van vwo 4). 4 doubleurs (2 jongens en 2 meisjes) zijn geïnterviewd na afloop van de interventie. Zij zijn geïnterviewd om een vergelijking te maken tussen de lessen middeleeuwse literatuur van dit schooljaar en de lessen van schooljaar 2014/2015. De sectievoorzitter is voorafgaand aan dit onderzoek geïnterviewd om inzicht te krijgen in de problematiek van de leerlingen van havo 4 van het Romboutscollege en om zicht te krijgen op de visie van de sectie Nederlands. De sectievoorzitter is ook na afloop van de lessenserie geïnterviewd, omdat ook zij de lessenserie Karel ende Elegast in haar havo 4-klas inzette. Het interview geeft inzicht in de opvattingen van de docent op het gebied van de gemeten variabelen. 3.1.3 Critical friends De sectievoorzitter van het Romboutscollege en leerteamgenoot Philippen waren critical friends bij het ontwerpen van de interventie: zij bekeken het materiaal en zorgden voor feedback. De interventie werd ook in de klas van de sectievoorzitter ingezet en de presentaties van de digiposters en hertalingen zijn door vakcollega en onderzoeker beoordeeld. 15 3.2 Operationalisatie Om de variabelen te operationaliseren is het belangrijkste aspect van het mechanisme, namelijk motivatie, gedefinieerd in het theoretisch kader als ‘intrinsieke motivatie’. De constructvaliditeit van het begrip motivatie uit de onderzoeksvraag wordt gewaarborgd door het begrip motivatie in drie basisbehoeftes te splitsen. Deze drie basisbehoeftes zijn als afzonderlijke vragen opgenomen in de vragenlijsten en de interviews. De drie variabelen ‘autonomie, competentie en relatie’ (Deci & Ryan, 2000) moeten aantonen dat er door het inzetten van de interventie sprake is van intrinsieke motivatie voor middeleeuwse letterkunde. De vragen over autonomie, relatie en competentie zijn steeds gegroepeerd om te laten zien dat er bij de leerlingen bij de verschillende werkvormen sprake is van deze basisbehoefte. De metingen zijn uitgedrukt in gemiddelde waarden en standaarddeviatie en laten zien in hoeverre er wordt voldaan aan de basisbehoefte. Naast motivatie werd het inzetten van ‘activerende werkvormen’ en ‘activiteit in de les’ getest in de vragenlijst en in de interviews, omdat deze begrippen ook effect kunnen hebben op de motivatie van de leerlingen. Deze worden gemeten door de gemiddelde waarde van de traditionele (klassikale) manier van lesgeven tegenover de activerende lessenserie (de interventie) te plaatsen en te analyseren. Ook is er in het onderzoek gekeken naar de invloed die de website heeft op het verhogen van de motivatie voor middeleeuwse literatuur. Van vragen over de ‘werking van de website’ en over de bruikbaarheid van de website uit het interview zijn de gemiddelde waarden en de standaarddeviatie berekend en samengenomen in een tabel. In de vragenlijsten en in de interviews (aan de doubleurs) is gevraagd naar de verhoging van de literaire competentie en de verandering van opvatting over literatuur. Het verschil in opvatting ten aanzien van literatuur door leerlingen van havo 4 van voor en na de lessenserie is tegenover elkaar gezet in een staafdiagram. In de vragenlijsten is daarnaast gevraagd naar de leeropbrengst die de leerlingen bij de verschillende werkvormen (literatuurdidactiek als dialogisch lezen, hamvragen stellen) hebben ervaren. De uitkomsten zijn vergeleken. Ook is er in een open vraag gevraagd naar de leeropbrengst in het algemeen. In dit onderzoek is de literaire competentie niet passend en volledig gemeten: in de vragenlijsten wordt gevraagd naar het gevoel van competentie dat de leerling ervaart, maar er is niet gemeten of er werkelijk een verhoging van de literaire competentie plaatsvond. 3.3 Betrouwbaarheid en validiteit Om de validiteit en betrouwbaarheid van het onderzoek te verhogen is zowel kwalitatief als kwantitatief onderzoek gedaan (Baarda & De Goede, 2000; De Lange et al, 2012). Op deze manier is triangulatie gewaarborgd (De Lange et al, 2012, p. 27), omdat zo verschillende onderzoeksmethoden met elkaar gecombineerd worden zodat de zwaktes van de ene onderzoeksvorm die van de andere compenseren. Bij het ontwerpen van de vragenlijsten is rekening gehouden met de richtlijnen voor enquêtes uit De Lange et al. (2012) en Baarda & De Goede (2000). Constructvaliditeit is gewaarborgd door het begrip intrinsieke motivatie vanuit de theorie meetbaar te maken door het begrip op te delen in de drie basisbehoeftes: autonomie, relatie en competentie. De vragen van de vragenlijsten en in de interviews zijn gebaseerd op deze drie basisbehoeftes en meten of er tijdens de interventie bij de leerlingen sprake is geweest van een gevoel van autonomie, relatie en competentie. Bij het ontwerpen van de vragenlijsten is gebruik gemaakt van de 5-punts Likertschaal. Het gebruik van de 16 Likertschaal is een betrouwbare manier om gedrag te meten, omdat leerlingen in staat zijn om gradaties aan te brengen in hun antwoorden (Baarda & De Goede, 2000). 3.4 Dataverzameling en data-analyse 3.4.1 Kwantitatief onderzoek Het kwantitatieve onderzoek bestaat uit twee vragenlijsten, een voormeting en een nameting (zie Bijlage 4) onder de deelnemende klassen. Er is gekozen voor dit instrument, omdat een sterkte van deze onderzoeksvorm is dat er in korte tijd een grote groep bevraagd kan worden, dat er statistische analyse mogelijk is en dat de betrouwbaarheid relatief hoog is (De Lange et al., 2012, p. 294). De vragenlijsten zijn gebaseerd op de IMI-vragenlijsten, oftewel de Intrinsic Motivation Inventary (1982) om in kaart te kunnen brengen of er een verhoging van motivatie plaatsvindt. Deze vragenlijsten zijn aangepast aan dit onderzoek. Ook is er gebruik gemaakt van LRQ-vragenlijst Literary Response Questionnaire (Mial & Kuiken, 1995) waar ook Witte (2008) gebruik van heeft gemaakt in zijn onderzoek Het oog van de meester. Een aantal vragen uit de vragenlijst is geselecteerd voor de meting in dit onderzoek en is aangepast aan de context van dit onderzoek om bijvoorbeeld na te gaan of er een verandering heeft plaatsgevonden is in opvatting over literatuur. Verwerking gegevens en analyse De vragenlijsten zijn handmatig geturfd. Daarna is met behulp van Excel een statistische analyse gemaakt van de gegevens. Van de relevante vragen voor het onderzoek zijn de gemiddelde waarden en de standaarddeviatie berekend. De gemiddelde waarde geeft de som van de gevonden waarden uit de inventarisatie van de vragenlijsten gedeeld door het aantal respondenten weer. De standaarddeviatie werd gemeten om de spreiding van de getallen rondom de gemiddelde uitkomst in kaart te brengen. Deze geeft informatie over de eensgezindheid van de respondenten. De gegevens zijn in figuren en tabellen uiteengezet. In de lopende tekst is een analyse van de gegevens gemaakt. De resultaten uit de vragenlijsten zijn steeds vergeleken met de resultaten uit de interviews. Bijlage 5 bevat gedetailleerdere informatie met tabellen en bijbehorende uitkomsten. 3.4.2 Kwalitatief onderzoek Er is voor het narratief interview gekozen, omdat het sterke punt van het interview is dat ‘de onderzoeker rechtstreeks contact heeft met diegenen die aan het onderzoek meedoen’, en dat er middels deze methode ‘meer complexe thema’s uitgediept kunnen worden’. Ook is er ruimte voor de persoonlijke opvattingen van diegenen die onderzocht worden (De Lange et al., 2012, p. 202 en 292). De vragen van de interviews zijn vooral gericht op de variabelen van het onderzoek. Het eerste interview met de sectievoorzitteer (voorafgaand aan de lessenserie) dient als aanvulling op de probleemverkenning: om uit te vinden of de problematiek op het Romboutscollege van gelijkaardige aard was als die op het Porta Mosana college en om zicht te krijgen op de visie van de vakgroep Nederlands met betrekking tot middeleeuwse literatuur en literatuurdidactiek. Het tweede interview met de vakcollega (na afloop van de interventie) is bedoeld om uit te vinden wat de ervaringen met deze interventie zijn en te meten of de interventie een verhoging van motivatie voor middeleeuwse literatuur bij de leerlingen teweegbracht volgens de vakcollega. 17 Daarnaast is een narratief interview met doubleurs gehouden om het verschil tussen de didactiek van vorig jaar en die van dit jaar met elkaar te kunnen vergelijken. Verwerking gegevens en analyse De interviews zijn in getranscribeerde vorm opgenomen in Bijlage 1. Van de interviews zijn geluidsopnames gemaakt. Deze zijn opvraagbaar. Een analyse van de interviews is te vinden in het hoofdstuk Resultaten. 18 Hoofdstuk 4 Resultaten Achtereenvolgens worden in paragraaf 4.1 tot en met 4.7 de resultaten van de volgende begrippen en variabelen gepresenteerd: activerende didactiek, motivatie, de variabelen ‘autonomie, relatie en competentie’, literaire competentie en werking van de website. 4.1 Activerende didactiek 4.1.1 Vragenlijst Uit de categorie eens/oneens-vragen volgens de Likertschaal (1-5) zijn voor activerende didactiek vraag 6 en vraag 23 van belang. KLASSIKALE LITERATUURLESSEN LAAGLAND TEGENOVER ACTIVERENDE LESSENSERIE Vraag 23 Vraag 6 1 1.5 2 2.5 3 3.5 4 4.5 5 Figuur 4 Vergelijking klassikale lessen tegenover activerende didactiek Op vraag 23 Tijdens het klassikaal behandelen van literaire begrippen uit Laagland was ik actief met de stof bezig uit de voormeting hebben 17 leerlingen aangegeven actief te zijn. Deze vraag verwijst naar de klassikale lessen die eerder dit schooljaar zijn gegeven. Hier tegenover staat dat tijdens de interventie (in de nameting) 27 leerlingen op vraag 6 Tijdens de lessenserie was ik actief bezig met het verwerken van een opdracht antwoordden dat ze actief zijn geweest. Dit is een verschuiving van 10 leerlingen. Figuur 4 en tabel 2 (in Bijlage 5) laten zien dat leerlingen tijdens de klassikale les uit Laagland een gemiddelde waarde scoren van 3,22 tegenover een gemiddelde waarde van 3,89 bij de interventie. Bij de klassikale lessen (vraag 23) is er sprake van een standaarddeviatie van 1,17. Bij de vraag 6 naar de lessenserie (activerende werkvormen) is er een standaarddeviatie zichtbaar van 0,95. Een lagere standaarddeviatie ten opzichte van vraag 23. Dit betekent dat er minder spreiding is tussen de antwoorden van de leerlingen dus meer overeenstemming. Meer leerlingen blijken tijdens de lessenserie van de interventie actief te zijn. Dit is een positieve verschuiving. 4.1.2 Interview In het interview geeft mijn vakcollega aan dat leerlingen van havo 4 veel actiever zijn tijdens de lessen van de interventie: ‘Een voordeel voor de docent van deze werkvormen is dat de docent bij de voorbereiding en bij de instructie heel intensief bezig is, maar dat de leerling zich nu vooral zelf moet verdiepen in het historische werk. Nu werkt de leerling in plaats van 19 de docent’. Ook doubleurs geven in het interview aan dat ze tijdens deze lessenserie veel actiever waren dan tijdens de klassikale lessenserie van vorig jaar. 4.2 Motivatie 4.2.1 Vragenlijst en interview Uit vraag 22 over motivatie voor het klassikaal behandelen van literaire begrippen blijkt dat leerlingen een gemiddelde waarde scoren van 2,56 voor motivatie voor klassikale lessen uit Laagland (zie Bijlage 5, tabel 3). Dat is niet erg hoog. Er is sprake van een wat hogere standaarddeviatie van 1,01: leerlingen zijn dus wat minder eensgezind. Deze waarden laten zien dat leerlingen niet gemotiveerd waren tijdens de lessen Laagland. In het interview met doubleurs geven leerlingen aan dat ze nog steeds niet gemotiveerd zijn voor middeleeuwse literatuur. Ze geven echter wel te kennen dat ze minder tegenzin hebben gekregen voor middeleeuwse literatuur door de lessenserie. ‘Deze opdrachten waren gewoon leuker’, zegt leerling 1 (Bijlage 1). 4.3 Autonomie 4.3.1 Vragenlijst De afhankelijke variabele autonomie is getest door vraag 15 te stellen over de vrijheid die de leerlingen hadden om zelf te beslissen over de invulling van de vragen bij de tekst (Janssen, 2009). Leerlingen geven met een gemiddelde waarde van 3,89 aan dat zij autonoom waren op dit gebied. Ook bij vraag 16 geeft informatie over de variabele autonomie, namelijk over de keuzevrijheid bij het ontwerpen van een digitale poster. Hier is een gemiddelde score van 3,92 zichtbaar met een lage standaarddeviatie van 0,81. Deze gemiddelde scores op vraag 15 en 16 tonen aan dat leerlingen tijdens dialogisch lezen en het ontwerpen van een digitale poster over een gevoel van autonomie beschikten (zie tabel 4 in Bijlage 5). 4.3.2 Interview Ook in de interviews met de vakcollega en met de doubleurs wordt bevestigd dat leerlingen autonoom konden handelen binnen alle werkvormen van de lessenserie. Leerling 2 zegt: ‘Je moest wel punten opvolgen, maar binnen de opdrachten was er wel vrijheid en kon je zelf kiezen. Bij hamvragen wat minder vrijheid, want dat moest over het tekstje gaan’. 4.4 Relatie en samenwerken 4.4.1 Vragenlijst In tabel 5 (Bijlage 5) is te zien dat leerlingen het fijn vinden om met een groepje samen te werken aan de opdrachten en leerlingen geven aan dat je van samenwerken meer leert dan van alleen werken. Gemiddeld waarderen leerlingen deze twee vragen over samenwerken en relatie met een score van 3,90. Dat is een hoge waardering. Er moet wel opgemerkt worden dat er een gemiddelde standaarddeviatie is van 1,06. 4.4.2 Interview Uit het interview met de doubleurs blijkt dat één van de vier leerlingen niet graag samenwerkte. De leerlingen merken wel op dat ze samen meer hebben geleerd dan alleen. Eén van de leerlingen heeft zelfs heel veel gehad aan de samenwerking: zij vulden elkaar binnen het groepje aan. De vakcollega geeft aan dat leerlingen geleerd hebben om samen te werken en dat ze samen meer leerden dan alleen. 20 4.5 Competentie 4.5.1 Vragenlijst In tabel 6 (Bijlage 5) zijn de vragen over de verschillende competenties bij elkaar genomen. In de vragenlijsten werd vaker gevraagd naar het gevoel van competentie, bijvoorbeeld op het gebied van samenwerken, werken met webtools, dialogisch lezen en hertalen. De vragen over de verschillende competenties leveren een gemiddelde score van 3,61 op. Vooral de vragen over het maken van de digiposter en het gevoel van trots dat de leerlingen hebben voor wat zij gecreëerd hebben, waarderen de leerlingen met hoge scores als 4,00 (vraag 20) en 4,11 (vraag 8). Bij die laatste vraag valt ook op dat leerlingen het met elkaar eens zijn (standaarddeviatie van 0,89). 4.5.1.1 Open vragen De open vraag: “Beschrijf kort wat jij hebt geleerd van deze lessenserie” werd door 34 leerlingen van de 36 ingevulde vragenlijsten beantwoord. In Bijlage 5 is te zien wat de leerlingen antwoordden: 15 leerlingen gaven in hun antwoord aan dat ze iets leerden over de taal en de manier van schrijven in de middeleeuwen, 5 leerlingen antwoordden dat ze leerden samenwerken, 2 leerlingen gaven aan dat ze leerden over het verhaal Karel ende Elegast, 1 leerling leerde presenteren van een digitale poster en 5 leerlingen merkten op dat ze niet veel of niks leerden van de lessenserie, waaronder een leerling die afwezig was tijdens de lessenserie. 5 leerlingen benoemden dat ze leerden over de historische periode. 4.5.2 Interview In het interview met doubleurs geeft één leerling aan dat er “misschien meer is blijven hangen” bij de lessen van vorig jaar. Drie leerlingen geven aan dat ze geleerd hebben om een hertaling en een digitale poster te maken. De vakcollega zag ook dat leerlingen geleerd hebben samen te werken, een digitale poster en een hertaling te maken. Een leerling geeft in het interview aan dat ze in het algemeen meer heeft geleerd van deze lessenserie dan die van vorig schooljaar. 4.6 Literaire competentie 4.6.1 Vragenlijst In figuur 6 is te zien dat de meeste leerlingen aangeven het meeste te hebben geleerd van de werkvorm hertalen (les 3), namelijk 36% (les 3). 25% van de leerlingen leerde het meeste van de les waarin de digiposters (les 6) werden gepresenteerd en de hertalingen werden uitgesproken en 19% leerde het meest van het maken van de digiposter (les 4 &5). De hoogste waardering werd voor twee werkvormen gegeven die mogelijk invloed hebben op het verhogen van de literaire competentie, namelijk een hertaling maken van een fragment uit een middeleeuws werk en het bijdragen aan het vertellen van het verhaal van Karel ende Elegast in les 6. 21 Leeropbrengst lessenserie 17% 25% les 1 3% les 2 les 3 les 4&5 les 6 19% 36% Figuur 5 Percentages leeropbrengst verschillende werkvormen Ik geloof niet dat literatuur nuttig is voor de maatschappij Vraag 3 (voormeting) Vraag 5 (nameting) 1 1.5 2 2.5 3 3.5 4 4.5 5 Figuur 76 Vergelijking Vergelijking opvatting van belang vanhet literatuur voormeting en nameting Figuur over nut vantussen literatuur Bij vraag 5 van de voormeting en vraag 3 van de nameting wordt het volgende gesteld: Ik geloof niet dat literatuur nuttig is voor de maatschappij. In figuur 8 is een vergelijking van de gemiddelde waarden te zien: Bij de voormeting geloofden 19 leerlingen niet dat literatuur nuttig is voor de maatschappij. Bij de nameting geloofden 16 leerlingen niet dat literatuur nuttig is voor de maatschappij. Er is dus slechts een verschil van drie leerlingen te zien: drie leerlingen zijn positief veranderd in hun opvatting over literatuur. Dit is een kleine, maar een positieve verandering. Uit figuur 9 valt op te maken dat er geen groot verschil zichtbaar is tussen de opvatting Door oude literaire werken te lezen en je te verdiepen in de tijd waarin ze geschreven zijn, leer je de belangrijkste stromingen uit de literatuurgeschiedenis goed kennen voordat de interventie werd uitgevoerd en nadat de interventie was uitgevoerd. 15 leerlingen of een gemiddelde waarde van 2,81 werd gemeten in de voormeting en in de nameting waren 12 leerlingen (of 22 een gemiddelde waarde van 3.03) het helemaal mee eens of mee eens met de opvatting. Er is echter wel sprake van een positieve verschuiving. Door oude, literaire werken te lezen en je te verdiepen in de tijd waarin ze geschreven zijn, leer je de belangrijkste stromingen uit de literatuurgeschiedenis goed kennen. Vraag 12 (nameting) Vraag 15 (voormeting) 1 1.5 2 2.5 3 3.5 4 4.5 Figuur 8 Vergelijking opvatting literatuurgeschiedenis 4.6.2 Interview Of er sprake van een verhoging van de literaire competentie is, is volgens mijn vakcollega moeilijk te zeggen: ‘Ik denk dus wel dat ze ‘wijzer’ zijn geworden, maar of ik dan ook al kan spreken van een verhoging van de literaire competentie, weet ik niet.’ 4.7 Werking van de website 4.7.1 Vragenlijst Tabel 7 laat zien dat leerlingen het gebruik van de website http://karelendeelegast.weebly.com met een gemiddelde score van 3,46 gewaardeerd hebben en dit deden zij met een gemiddelde standaarddeviatie van 0,99. Bij vraag 27 of het duidelijk was om de instructies op te volgen en vraag 26 of de website een duidelijke opzet heeft werden de hoogste scores behaald en een lage standaarddeviatie. Tabel 7 Werking van de website N=36 Schaal 1-5 1=negatief 17 Competentie/literatuur Website gebruiken 3,00 1,17 18 Competentie/literatuur Website gebruiken 3,33 1,10 26 Structuur Website gebruiken 3,81 0,85 27 Instructies opvolgen Website gebruiken 3,69 0,82 Gemiddelde score Gemiddelde standaarddeviatie 23 5=positief 3,46 0,99 5 4.7.2 Interview Doubleurs vonden het prettig om via de website altijd toegang te hebben tot het materiaal en zo niets kwijt te raken of te vergeten (Bijlage 1). Ook geven leerlingen en vakcollega aan dat het past bij deze tijd. 24 Hoofdstuk 5 Conclusie en discussie De vraag ‘Welke kenmerken heeft een interventie die de motivatie van leerlingen van havo 4 voor middeleeuwse literatuur verhoogt’ is in dit onderzoek getest. In dit hoofdstuk volgen de conclusie, discussie en aanbevelingen. 5.1.1 Relatie tussen activerende didactiek en motivatie voor literatuur Het antwoord op de eerste deelvraag ‘Wat is de relatie tussen activerende didactiek en de motivatie voor literatuuronderwijs’ vinden we in het theoretisch kader. Door leerlingen aan te spreken op hun eigen niveau en competentie en in de lessenserie zorg te dragen voor de basisbehoeftes van intrinsieke motivatie moet verbondenheid met het werk en met de omgeving ontstaan (Ebbens & Ettekoven, 201n3; Deci, 1975; Deci & Ryan, 2000; Vermaas & Van der Linden, 2007; Schmidt, 1983; Vygotski, 1978). De lessenserie is ontworpen op basis van de opbrengsten uit de theorie waaruit blijkt dat de variabelen ‘autonomie, relatie en competentie’ bijdragen aan het verhogen van intrinsieke motivatie. In dit geval gaat het om het verhogen van de motivatie voor middeleeuwse literatuur en is er gekozen voor een lezersgerichte en activerende aanpak waarbij wordt gewerkt aan het verhogen van de literaire competentie met aandacht voor het leesniveau van de leerlingen van havo 4 (Van der Bolt, 2004; Coenen, 1992; Van Dijk, 2015; Janssen, 2009; Rooijackers, 2008; Slings, 2000a; Witte, 2008). Het inzetten van de literatuurdidactiek van Janssen en Van Dijk (2009; 2015) als ‘onderdeel van’ de lessenserie kan consequenties hebben gehad voor de uitvoering van de werkvormen dialogisch lezen en hertalen. 5.1.2 Intrinsieke motivatie binnen de activerende lessenserie De tweede deelvraag ‘In hoeverre wordt er door het inzetten van een activerende lessenserie voor middeleeuwse literatuur voldaan aan de basisbehoeftes van motivatie, autonomie, competentie en relatie?’ wordt beantwoord vanuit de analyse van de resultaten Allereerst moet worden opgemerkt dat de interne validiteit van het begrip intrinsieke motivatie is gewaarborgd door de drie basisbehoeftes (autonomie, relatie en competentie) van motivatie door triangulatie te meten. Uit de resultaten van deze metingen is gebleken dat zowel op het gebied van autonomie, relatie als competentie hoge gemiddelde waarden gemeten zijn, van respectievelijk 3,91, 3,90 en 3,61. De interviews met de doubleurs en met de vakcollega bevestigen het gevoel van autonomie, van competentie en van relatie bij de leerlingen. Op basis van de resultaten van de vragenlijsten en interviews kan dus gesteld worden dat tijdens de interventie de basisbehoeftes van motivatie aanwezig zijn geweest bij de leerlingen. Ook bleken de leerlingen van H4B en H4C zichzelf actiever te vinden tijdens de interventie dan tijdens traditionele lessen over literatuur. Er is een verschil van 10 leerlingen gemeten (gemiddelde waarde van 3,89 tegenover 3,22) bij vraag 23 tegenover vraag 6. De doubleurs gaven in het interview aan dat ze zichzelf actiever vonden tijdens de interventie dan tijdens de klassikale literatuurlessen van vorig schooljaar. De vakcollega bevestigde dat in het interview. Een bedreiging voor de validiteit van de meting naar activerende werkvormen is dat er op basis van één vraag in de voormeting en één vraag in de nameting een uitspraak is gedaan. De meting van activerende werkvormen in de vragenlijst is echter wel versterkt door de bevestiging die de leerlingen en vakcollega gaven in de interviews. Er was dus sprake van triangulatie. 25 5.1.3 Verhoging van literaire competentie Op de derde vraag ‘In hoeverre wordt door het inzetten van een activerende lessenserie voor middeleeuwse literatuur de literaire competentie van de leerlingen verhoogd?’ is het niet mogelijk antwoord te geven. Er is niet op een passende en volledige manier gemeten: een zwak punt van deze meting is namelijk dat er niet is gemeten of leerlingen competenter zijn, maar of leerlingen zichzelf competenter voelen. Daarnaast komt uit de meting naar voren dat er geen significant verschil kan worden opgemerkt bij de verhoging van literaire competentie. De gemeten stelling waarin wordt gevraagd of de opvatting over literatuur veranderd is, is slechts met 3 personen positiever beantwoord. Opvallend is wel dat er door 15 van de 36 leerlingen bij de open vraag opgemerkt wordt dat ze meer leerden over de middeleeuwse taal en de verandering van de taal door de werkvorm hertalen. Dit duidt op een mogelijke verhoging van de literaire competentie. Ook kan opgemerkt worden dat er bij de leerlingen sprake is geweest van een gevoel van competentie bij het hertalen (zie ook figuur 5 in Bijlage 5) en een gevoel van competentie bij het maken van een mindmap en het ontwerpen van een digitale poster. 5.1.4 Verhoging van motivatie voor middeleeuwse literatuurgeschiedenis Uit dit onderzoek is gebleken dat de kenmerken die ervoor zorgen dat de motivatie van havo 4 voor middeleeuwse literatuurgeschiedenis wordt verhoogd terug te vinden zijn in de interventie. De leerlingen van havo 4 hebben namelijk tijdens de lessenserie over Karel ende Elegast een gevoel van autonomie, relatie en competentie ervaren. Daarmee is aangetoond dat de lessenserie voldeed aan de drie basisbehoeftes van (intrinsieke) motivatie. Daarnaast hebben de leerlingen aangegeven actiever te zijn geweest tijdens de interventie ten opzichte van de klassikale literatuurlessen. Ook waarderen de leerlingen de website en het gebruiken van webtools. Een verhoging van literaire competentie is niet bewezen, maar leerlingen geven wel aan een gevoel van competentie te hebben ervaren bij de werkvorm hertalen, het maken van een mindmap en bij het ontwerpen van een digitale poster. 5.2 Discussie en aanbevelingen Een kritische kanttekening kan geplaatst worden bij de manier waarop de bewezen effectieve methode van Janssen (2009) is ingezet. Het dialogisch lezen kwam in deze lessenserie niet goed uit de verf. Hoewel les 2 over hamvragen precies is opgebouwd volgens de didactiek van Janssen, is de tijd die ervoor is ingeruimd te kort gebleken. Hierom is de meting op het gebied van hamvragen (competentie en literaire competentie) vermoedelijk negatiever beoordeeld door de leerlingen dan verwacht. Om de literaire competentie van de leerlingen van havo 4 te verhogen, is het van belang om voor de werkvorm dialogisch lezen meer tijd te nemen. Bij het maken van de hertaling voelden leerlingen zich wel competent. Deze werkvorm kwam beter tot zijn recht. Dit kwam mogelijk doordat het uitspreken van de hertaling een belangrijke rol had in de presentatie van de leerlingen. Een andere kritische kanttekening is dat er op het gebied van literaire competentie geen kwantitatieve metingen zijn uitgevoerd. Het was in het belang van het onderzoek geweest te bewijzen dat er sprake was van een verhoging van de literaire competentie. Nu is enkel gemeten of er bij de leerlingen sprake was van een gevoel van literaire competentie. De beoordelingen die de leerlingen op basis van het beoordelingsmodel in de website hebben gekregen zouden gebruikt kunnen worden voor verder onderzoek naar een verhoging van de literaire competentie door deze interventie. 26 Ook kan er een vertekend beeld zijn ontstaan doordat de leerlingen een beoordelingscijfer kregen voor de presentatie van de digitale poster en voor het uitspreken van de hertaling. Het beoordelen hiervan heeft mogelijk invloed gehad op de motivatie van de leerlingen en dit kan de resultaten hebben beïnvloed. Deze factor is niet gemeten in de vragenlijsten. Doubleurs benoemen in het interview dat de waardering door een cijfer een motiverend effect op hen had. Intrinsieke motivatie en studieprestatie zou los van elkaar beoordeeld moeten worden (Schmidt, 1983). Over de externe validiteit van dit onderzoek kunnen positieve opmerkingen gemaakt worden, namelijk dat door vakgroepgenoten wordt opgemerkt (presentatieverslag in Bijlage 6) dat het materiaal bruikbaar is voor andere scholen. De lessenserie zal volgend jaar wederom ingezet worden in havo 4 op het Romboutscollege. Vakcollega’s geven na afloop van de presentatie van dit onderzoek aan dat ze het materiaal ook zeer bruikbaar vinden voor het vwo. Aanpassingen op beoordelingsniveau zouden het materiaal al geschikt maken. 5.3 Tot slot De onderzoeksresultaten suggereren dat er sprake is van een positief effect op de motivatie voor middeleeuwse literatuur onder havo 4-leerlingen. Uiteraard kent dit onderzoek ook enkele kritische noten die ermee te maken hebben dat niet alle aspecten van het onderzoek, zoals literaire competentie en het effect op de motivatie van de cijferwaardering, passend en volledig zijn gemeten. Het verdient aanbeveling om onderdelen van dit onderzoek op andere wijze uit te voeren. Het positieve effect op de motivatie van de leerlingen was zeker zichtbaar in de presentaties van de digitale posters die de leerlingen creëerden (zie Bijlage 3). Hier vond een prachtige vorm van historische overdracht plaats! 27 Literatuurlijst Baarda, B. & De Goede, M. (2012). Basisboek methoden en technieken, kwalitatief praktijkgericht onderzoek op wetenschappelijke basis. Groningen: Noordhoff Uitgevers. Boel, C. (2014). Literatuur en nieuwe media: motiverende webtools om literatuur te bespreken. Opgehaald van 28ste HSN-conferentie, Tilburg, http://taalunieversum.org/onderwijs/conferentie_het_schoolvak_nederlands/bundels/28/153/ Bolt, L. van der (2004). Didactiek voor stimulerend fictieonderwijs in de basisvorming. Levende Talen Tijdschrift, 5 (1) Bonset, H., Meestringa, Th. & Ravesloot. (2012). Handreiking schoolexamen Nederlands havo/vwo. Herziening naar aanleiding van het referentiekader taal. Enschede: SLO. Coenen, L. (1992). Literaire competentie: werkbaar kader voor het literatuuronderwijs of nieuw containerbegrip? Spiegel 10, 55-78. Deci, E.L.(1975). Effects of externally mediated rewards on intrinsic motivation. Journal of personality and Social Psychology, 18(1), 105. Deci, E. & Ryan, R. (2000). The ‘what’ and ‘why’ of goal pursuits: human needs and the selfdetermination of behavior. Psychological inquiry. 11, 227-268. Dirksen, J. (2007, januari 4). Leerlingen, literatuur en literatuuronderwijs. Opgehaald van VON-cahier 1: http://taalunieversum.org/inhoud/von-cahier-1/leerlingen-literatuur-enonderwijs Dijk, van, M. (2015). Hertalen als werkvorm voor onderwijs in historische letterkunde: Gijsbrecht van Aemstel in vwo 5. Levende Talen Magazine, 102 (1) Ebbens, S. & Ettekoven, S. (2013a). Effectief leren. Basisboek. Groningen/Houten: WoltersNoordhoff. Ebbens, S. & Ettekoven, S. (2013b). Samenwerkend leren. Praktijkboek. Groningen/Houten: Noordhoff Uitgevers. Eva-Wood, E. (2008). Does feeling come first? How poetry can help readers broaden their understanding of metacognition. Journal of adolescent & adult literacy. International reading association, p. 564-576. Hagers, E. (1978). Karel ende Elegast. Den Bosch: Malmbergs schoolbibliotheek. Janssen, T. (2002). Inhoud en opbrengsten van literatuuronderzoek en historisch onderzoek. Levende Talen Tijdschrift, 3 (3) Janssen, T. (2009). Literatuur leren lezen in dialoog. Universiteit van Amsterdam, HVA publicaties, Amsterdam. Johnson, D.W. & Johnson, R.T. (1998). Learning Together and Alone: Cooperative, Competitive, and Individualistic Learning. Boston. 28 Kagan, S. & Kagan, M. (2001). Cooperative learning . San Clemente: Kagan cooperative learning. Kok, J. J. (2003). Talenten transformeren. Over het nieuwe leren en nieuwe leerarrangementen. Garant. Lange, de R., Montesano Montessori, N., & Schuman, H.(2012). Praktijkgericht onderzoek naar reflectieve professionals. Antwerpen-Apeldoorn: Garant Marquenie, E., Opsteen J. & Ten Brummelhuis, A. & Waals, J. van der (2014). Elk talent een kans. Verkenning van gepersonaliseerd leren met ICT, Onderzoeksnotitie ten behoeve van project Leerling, 2020, in opdracht van Schoolinfo voor de VO-raad Rooijackers, P. & Graus, J. (red.) (2008). Literatuurgeschiedenis op de havo. Publicatie van de sectie Nederlands van Vereniging van Leraren in Levende Talen. Bussum. Slings, H. (2000a). Toekomst voor de Middeleeuwen. Middelnederlandse literatuur in het voortgezet onderwijs. Amsterdam: Prometheus. Slings, H. (2007b). Het waarom en hoe van historisch literatuuronderwijs. VON-cahier forum of arena: opvattingen over literatuuronderwijs. Slings, H. (2010c). Karel ende Elegast. Tekst in context. Amsterdam University Press. Amsterdam. Stevens, L. (1997). Overdenken en doen. Den Haag: PMPO Schmidt, H. (1983). Intrinsieke motivatie en studieprestatie: enkele verkennende onderzoekingen. Pedagogische Studiën, 60, 385-395 Schram, D. & Raukema, A.(2007). Lezen in de lengte en de breedte. De doorgaande leeslijn in wetenschappelijk perspectief. Stichting Lezen (Verboord, M. 2003) Vermaas, J. en R. van der Linden (2007). Beter inspelen op havoleerlingen. Tilburg: IVA Voogt, J. en N. Pareja Roblin (2010). 21st Century skills. Disscussienota, Universiteit Twente. Twente: kennisnet Vygotski, L.S. (1978). Mind in society: The development of higher psychological processes, Cambridge, 86 (vertaling: Verhofstadt-Denève, L. et al (1991) Handboek ontwikkelingspsychologie. Grondslagen en theorieën, Houten, p. 168. Witte, Th. (2008). Het oog van de meester. Een onderzoek naar de literaire ontwikkeling van de havo en vwo-leerlingen in de tweede fase van het voortgezet onderwijs. Delft: Biblion. 29 Bijlagen Bijlage 1 Interviews A. Interview met vakcollega als aanvulling op probleemverkenning Interview met: eerstegraads vakcollega/ sectievoorzitter Datum: 6-07-2015 Doel van het interview: aantonen probleem op Romboutscollege (aanvulling op probleemverkenning) Pas aan het einde van schooljaar 2014/2015 maakte ik de overstap van het Porta Mosana college in Maastricht naar het Romboutscollege in Brunssum. Mijn probleemverkenning voerde ik uit op het Porta Mosana college. Met mijn nieuwe collega van het Romboutscollege overlegde ik of het mogelijk was mijn interventie ook in te zetten op de school in Brunssum. Om na te gaan of het probleem gebrek aan motivatie voor middeleeuwse letterkunde ook bestond onder de leerlingen en docenten van het Romboutscollege, interviewde ik mijn enige eerstegraads collega en mijn sectievoorzitter. Hier volgt een transcriptie van het interview: Transcriptie interview: 1. Hoeveel ruimte is er in het pta ingeruimd voor literatuurgeschiedenis. Wij hebben niet veel ruimte ingeruimd voor historische letterkunde in het programma van havo bovenbouw: we geven de leerlingen een overzicht van de literatuurgeschiedenis door met de leerlingen een aantal opdrachten in de methode Laagland te bespreken. We nemen daarover een aantal vragen op in de literatuurtoets die we afnemen over een gelezen (modern) werk en combineren dat op die manier. We besteden ongeveer 4 lessen aan literatuurgeschiedenis in havo 4 en ongeveer 4 in havo 5. Het programma ligt niet erg vast. 2. Ben je tevreden over de plaats van literatuurgeschiedenis in het pta en de invulling van de lessen? Nee, eigenlijk niet. Ik vind dat we een heel mooi, creatief en uitdagend programma hebben voor het lezen van boeken voor de literatuurlijst en ook voor poëzie hebben we een geschikte lessenserie. Middeleeuwse literatuur op havo is voor ons een ondergeschoven kindje. We zouden daar echt een wat verantwoordere manier van lesgeven kunnen gebruiken. 3. Heb je het idee dat de leerlingen van havo 4 gemotiveerd zijn voor de lessen over middeleeuwse letterkunde? Nee, leerlingen hebben geen interesse in middeleeuwse literatuur. Een enkeling misschien, hoop ik. Ik kan me dat ook wel voorstellen, want ik ben zelf ook niet tevreden over de invulling en dan breng ik het natuurlijk ook niet met veel overtuiging. 4. Hoe merk je dat leerlingen wel/niet gemotiveerd zijn? Leerlingen spreken dat letterlijk uit en stellen vragen als: “Wat moet ik met deze informatie?” en “Wat heb ik hier aan in mijn leven?”. Leerlingen moeten aangespoord worden de opdrachten serieus te maken en gaan vaak pas leren en nadenken als ze de toets moeten voorbereiden en ook dat geldt niet voor iedereen. Leerlingen zijn heel passief in de lessen. 5. Wat zou je willen veranderen aan het programma middeleeuwse letterkunde? Ik zou graag een manier vinden om op een aansprekendere manier de literatuurgeschiedenis en een werk uit de middeleeuwen bijvoorbeeld te behandelen. Daarbij zou ik graag aansluiten bij de belevingswereld van de leerlingen op havo. Op vwo lukt het me namelijk wel om literatuurgeschiedenis te behandelen: leerlingen lijken daar ook wat meer voor open te staan. Je hebt daar natuurlijk ook drie jaar de tijd. Ik zou graag meer loskomen van de methode. 30 6. Vind je literatuurgeschiedenis belangrijk op havo? Waarom wel/niet? Jawel, eigenlijk wel, ondanks dat ik het nu vaak een beetje ‘opgeef’, omdat ik de leerlingen voor dit onderdeel niet goed bij de les kan betrekken. Ik vind wel dat we leerlingen iets over onze literatuurgeschiedenis moeten meegeven. Ik denk dat wij de taak hebben als docenten Nederlands wat culturele bagage mee te geven, of de leerlingen daar nu op zitten te wachten, of niet (lachend). 31 B. Interview vakcollega na afloop interventie Interview met: eerstegraads vakcollega/ sectievoorzitter Datum: 9-05-2016 Volledig interview: opvraagbaar geluidsfragment Mijn vakcollega heeft dit jaar de rol van critical friend op zich genomen. Ik heb mijn plannen voor de lessenserie aan haar voorgelegd, waarna ik de plannen toegespitst heb op de behoeftes van de school. Mijn collega heeft ook in haar klas de interventie ingezet. Dit hebben wij samen gedaan. We hebben vaker de groepen samengenomen tijdens de instructie en als de leerlingen gingen samenwerken, hebben wij hen samen begeleid en gecoacht. Ook was mijn collega betrokken bij het beoordelen van de digitale poster en hertalingen. Dit deden wij in overleg. Transcriptie interview: 1. Wat vind je achteraf van de lessenserie? Goed, omdat het zeer interactief was en omdat leerlingen veel verschillende vaardigheden hebben moeten toepassen. 2. Wat hebben de leerlingen geleerd van de lessenserie? Leerlingen leerden samenwerken, iets over middeleeuwse literatuurgeschiedenis, presenteren, plannen, niet zo veel van hamvragen, maar wel hertalen. Of ze het hele verhaal kunnen navertellen, vraag ik me af. 3. Wat is voor jou het grootste verschil met de traditionelere lessenserie van vorig jaar? Dat leerlingen veel actiever waren in de lessen. Ze leken er ook meer plezier in te hebben. 4. Van welke lessen hebben de leerlingen het meeste geleerd (competentie)? Het meeste leerden ze, denk ik, van het maken van een digitale poster. Veel leerlingen hadden daar toch nog niet veel ervaring in. 5. Bij welke lessenserie hadden leerlingen keuzevrijheid (autonomie)? Natuurlijk bij lessen over hamvragen maken, al hebben ze de hamvragen niet zo heel goed uitgewerkt. Eigenlijk hadden leerlingen bij iedere les en werkvorm de vrijheid om te bepalen hoe ze het zouden uitwerken en invullen (mindmap, hamvragen, digitale poster). De minste autonomie hadden ze bij het maken van de hertaling, al kun je daar ook je eigen draai aan geven. 6. Heeft samenwerken aan de opdrachten een voordeel opgeleverd (relatie)? Ja, leerlingen hebben elkaar echt wel geholpen, zeker bij de laatste opdracht: het maken van een digitale poster. Maar ook bij het maken van de hertaling. 7. Als je moest kiezen, welke lessenserie zou je dan inzetten volgend jaar (vergelijken vorig jaar en dit jaar) en waarom? Deze lessenserie. Het was prettig om te zien dat leerlingen actiever waren en het competitieelement zorgde er ook wel voor dat ze beter hun best deden. Ik zou wel graag wat willen verzinnen om de leerlingen uit te dagen niet voor bijvoorbeeld PowerPoint te kiezen bij het maken van een digitale poster. Misschien moeten we ook kijken hoe we kunnen “controleren” of ze het hele verhaal van Karel ende Elegast hebben meegekregen, maar dat kunnen natuurlijk ook testen op het mondeling in havo 5. 8. Tijdens welke lessenserie waren de leerlingen actiever met de stof bezig? De leerlingen waren tijdens deze lessenserie steeds actief bezig. Een voordeel voor de docent van deze werkvormen is dat de docent bij de voorbereiding en bij de instructie heel intensief bezig is, maar dat de leerling zich nu vooral zelf moet verdiepen in het historische werk. Nu werkt de leerling in plaats van de docent, geeft vakgenoot aan. 9. Is de literaire competentie van de leerlingen verhoogd? Dat zou ik niet zo goed kunnen zeggen. Wel hebben de leerlingen kennisgemaakt met een middeleeuws werk, ze hebben er echt in moeten lezen en wat verdiepender moeten kijken bij het stellen van hamvragen en zeker bij het maken van de hertaling. Ook hebben ze de historische tijd bestudeerd. Ik denk dus wel dat ze ‘wijzer’ zijn geworden, maar of ik dan ook 32 al kan spreken van een verhoging van de literaire competentie, weet ik niet. Ligt ook nog steeds aan de leerling, omdat niet iedereen even hard werkt in het groepje. 10. Zijn de leerlingen volgens jou nu gemotiveerder voor lessen over middeleeuwse letterkunde? Misschien niet perse voor middeleeuwse literatuur, maar ik denk dat ze het wel leuker vonden dan de eerdere lessen over middeleeuwse literatuur. 11. Hadden de website en gebruik van webtools een meerwaarde voor de lessenserie? Zeker, dat spreekt leerlingen aan en daar moeten ze mee kunnen en leren omgaan. 33 C. Interview doubleurs na afloop van de lessenserie Interview doubleurs Datum: 9-05-2016 Volledig interview: opvraagbaar geluidsfragment Transcriptie interview: 1. Was je voordat de lessenserie werd ingezet gemotiveerd voor lessen in middeleeuwse letterkunde? Leg uit. Lln 1: Mijn belangstelling was er niet voor. Lln 2 ook niet: het leek me oud en stoffig. Lln 3 en 4 ook niet. Ze hebben geen motivatie en belangstelling voor middeleeuwse literatuur. 2. Had je het idee dat je zelf keuzes kon maken tijdens de lessenserie? Zo ja, waar? Lln 3: beetje wel, maar je moest wel de punten (opdrachten) volgen. Lln 2 en lln 1: wel punten opvolgen, maar binnen de opdrachten was er wel vrijheid en kon je zelf kiezen. Bij hamvragen wat minder vrijheid, want dat moest over het tekstje gaan. Lln 4: er was wel vrijheid binnen de opdracht. 3. Wat is voor jou het grootste verschil met de traditionelere lessenserie van vorig jaar? Lln 1, 2, 3, 4: Volgens Laagland was het eentonig. Lln 1: alleen maar vragen en opdrachten maken. Lln 2: toets daarover, maar je hoefde daar niet veel voor te leren, want werd in de les uitgelegd. Vraag naar het verschil: Lln 4: nu meer toepassen en zelf uitvinden en vroeger (traditionele lessenserie) door de docent. Lln 2: toen volgde je het tempo van de docent. 4. Van welke lessenserie heb je het meeste geleerd? Leg uit. Lln 1: dit jaar heb ik meer geleerd dan vorig jaar. Lln 2: begrippen door toets vorig jaar wel beter blijven hangen misschien. Lln 3 en 4: hertaalde verhaal zit er goed in. Lln 1,2,3,4: het verhaal van Karel ende Elegast kunnen we navertellen. Lln1: nu heb ik voor het eerst met Prezi gewerkt en geleerd. 5. Heeft samenwerken aan de opdrachten een voordeel opgeleverd (relatie)? Rick: je leert van elkaar. Lln 4: ik werk liever alleen en heb liever zelf de controle. Lln 3: vindt het wel leuker om samen te werken. Nu was er iemand goed in PowerPoint, de ander in vertalen. Het werkte wel goed. Lln 2: goed samengewerkt. Wij werkten wel maar met tweeën samen en deden meer dan de anderen. Was niet erg, want ik heb ook graag de controle. Samenwerken mag wel blijven, want toch prettig. Lln 1: niet helemaal eerlijke verdeling was niet zo erg. 6. Tijdens welke lessenserie was je actiever met de stof bezig? Lln 1: veel actiever met de site dan in het boek werken. Lln 2,3,4 sluiten zich daarbij aan. 7. Hadden de website en gebruik van webtools een meerwaarde voor de lessenserie? Lln 1: wel duidelijker op een website dan op stencils en lln gebruikten website en filmmateriaal wel. 34 Lln 4: overzichtelijker en fijn op je telefoon even iets opzoeken. Blaadjes raak je gauw kwijt. Webtools: Lln 1, 4: geven aan dat het leuk was om met webtools te werken. 8. Ben je nu gemotiveerder voor lessen over middeleeuwse letterkunde? Lln 2: nog steeds saai Lln 1: weet nu wel wat het betekent nu, maar denk niet dat ik er veel plezier aan ga beleven Lln 3,4: geen tegenzin, maar geen grotere interesse Lln 1: Wel minder tegenzin, want dit was wel een leuke opdracht om te doen. Lln 2: Motivatie door cijfer. Lln 3: Competitie-element zorgde ervoor dat lln gemotiveerder waren dan vorig jaar. Laatste twee opmerkingen zorgen voor meer motivatie bij de leerlingen. 35 Bijlage 2 Docentenhandleiding bij website http://karelendeelegast.weebly.com Les 1 Tijdens de eerste les gaan de leerlingen van havo 4 hun voorkennis over de middeleeuwen activeren. Dit doen de leerlingen in groepen. Het activeren van voorkennis is tegelijkertijd een oefening in samenwerken. Tijdens de eerste les wordt ook de digitale leeromgeving bekeken en wordt de eindopdracht van de lessenserie bekend gemaakt. Het huiswerk van de leerlingen (flipping the classroom) is kennismaken met het historisch werk (Karel ende Elegast) via een filmpje. Les 2 In de tweede les wordt teruggekoppeld naar het bekeken filmpje. De docent start met uitleg van de dialogische aanpak van Janssen en modelt (GRRIM) enkele vragen. Daarna gaan de leerlingen volgens de ‘dialogische aanpak’ van Tanja Janssen in groepjes aan de slag om hamvragen over het eerste hertaalde deel van Karel ende Elegast te formuleren en om daarop antwoorden te vinden. Deze vragen en antwoorden leveren de leerlingen in en deze uitwerkingen tellen mee voor de voortgang van het project. Les 3 Les 3 start de docent met het voordoen (GRRIM) van hertalen (Van Dijk, 2015) van een fragment van de tekst. Leerlingen krijgen daarna per groep een ander fragment uit Karel ende Elegast en gaan dat deel samen hertalen. Deze hertaling wordt ingeleverd en telt ook mee voor de voortgang van het project. Iedere groep zal een ander fragment hertalen en deze fragmenten zullen samen het verhaal vertellen (de rode draad) tijdens de eindpresentatie. Les 4 & 5 Deze lessen starten met een instructie en een voorbeeld op de website over de eindopdracht die leerlingen vervolgens in groepjes gaan uitvoeren en voorbereiden. De eindopdracht is het ontwerpen van een digitale poster met behulp van een zelfgekozen webtool, zoals Pinterest, Canva, Prezi of eventueel PowerPoint. De digitale poster moet een overzicht geven van het historisch werk Karel ende Elegast (historisch perspectief, hertaling, beeldmateriaal, grote lijn van het werk). Leerlingen krijgen tijdens les 4 en les 5 de tijd om in groepjes aan een computer te werken aan de opdracht. Dit gebeurt onder begeleiding van de docent. Les 6 Les 6 zal tenminste een week later dan les 4&5 op het programma staan. In les 6 wordt het volledige middeleeuwse werk, Karel ende Elegast, door de leerlingen gepresenteerd (posterpresentatie) voor de klas (toehoorders) en voor een vakjury (docenten geschiedenis, Nederlands, maatschappij). De presentatie bevat een digitale poster en het uitspreken van het hertaalde fragment. Leerlingen ontvangen voor de presentatie een cijfer. De lesopdrachten moeten afgetekend zijn. Het beoordelingsformulier is te vinden op de website. 36 Bijlage 3 Uitwerkingen digitale posters Karel ende Elegast 37 38 Bijlage 4 Vragenlijsten met uitkomsten Nulmeting middeleeuwse literatuur Beste leerlingen, Voor je ligt een vragenlijst die voorafgaat aan de lessenserie over middeleeuwse literatuur. Je zult daar binnen enkele lessen mee starten. Door middel van deze nulmeting willen wij in kaart brengen wat jullie visie is op historisch literatuuronderwijs en de wijze waarop dat op school wordt aangeboden. Dit om ervoor te zorgen dat de lessen Nederlands door jullie als leerzaam en interessant worden ervaren. Het invullen van de vragenlijst kost je ongeveer 15 minuten. De vragenlijst wordt tijdens de les afgenomen. Resultaten zijn uiteraard pas interessant als de lijst zo eerlijk mogelijk door jou is ingevuld. 1 Algemeen 1. Ben je een jongen of een meisje? o Jongen 21 o Meisje 15 2. Ben je dit jaar blijven zitten? o Ja, ik doubleer op havo 4.8 o o o Nee, ik zat vorig jaar in klas 3.24 Nee, ik zat vorig jaar in mavo 4.2 2 atheneum 3. Welk profiel heb je gekozen? o cultuur en maatschappij 3 o economie en maatschappij 12 o natuur en techniek 10 o natuur en gezondheid 17 dubbel profiel ng en nt De volgende vragen gaan over het lezen van fictie van de brugklas tot nu. 4. Welk profiel heb je gekozen? o cultuur en maatschappij 3 o economie en maatschappij 12 o natuur en techniek 10 o natuur en gezondheid 17 dubbel profiel ng en nt De volgende vragen gaan over het lezen van fictie van de brugklas tot nu. 5. Hoeveel fictieboeken (B, C) las je gemiddeld in je vrije tijd toen je in de brugklas zat? o één of meer boeken per week 1 o één boek per twee weken 2 o één boek per maand 1 o een paar boeken per jaar 26 o geen enkel boek 6 6. Hoeveel fictieboeken (jeugboeken en boeken voor (jong) volwassenen: B, C en D) las je gedurende het 3e schooljaar (klas havo 3, vwo 3 of mavo 4)? o één of meer boeken per week 1 o één boek per twee weken o één boek per maand 1 o een paar boeken per jaar 31 o geen enkel boek 3 7. Las je eerder een historische werk*? 2 o o Ja, ik las eerder een historisch werk. 6 (De aanslag) Nee, ik las nooit eerder een historisch werk. 30 *Historisch werk: boek dat meer dan 150 jaar geleden geschreven is. Welke ervaringen heb je met het lezen van literatuur en meer specifiek met het lezen van historische literatuur? Op de volgende pagina vind je een aantal stellingen over dit onderwerp. Als je het eens bent met de stelling dan antwoord je met helemaal mee eens of mee eens. Als je het niet eens bent met de stelling dan antwoord je mee oneens of helemaal mee oneens. Als je geen mening hebt over een bepaalde stelling dan antwoord je met geen idee. HELEMAA L MEE ME E GEE N MEE EENS EEN S IDE E 3 5 8 14 6 8 7 11 10 6 9 12 8 5 8 14 9 ONEE NS HELEMA AL MEE ONEENS Algemeen 1. Ik ben geïnteresseerd in de manieren die schrijvers of schrijfsters gebruiken om een verhaal mooi te maken. 2. Voor mij is een van de belangrijkste manieren om (literatuur) te lezen dat ik zo verschillende literaire genres of stromingen leer kennen. 3. Ik vind dat literatuur mij helpt om de levens te begrijpen van mensen die anders zijn dan ik. 4. Een van de belangrijkste redenen voor mij om literatuur te lezen is om te zien hoe een schrijver of schrijfster denkt over de maatschappij en de cultuur. 5. Ik geloof niet dat literatuur nuttig is voor de maatschappij (samenleving). 5 3 9 14 5 6. Het lezen van oude literatuur (boeken van vroeger; bijvoorbeeld uit de middeleeuwen of de renaissance enz.) is meer iets voor studenten die literatuur studeren of studenten geschiedenis dan voor havo/vwo-leerlingen. 10 13 3 8 2 Ervaring 3 1 7. Het lezen van literatuur is een fijne manier om je tijd aan te besteden als je niets anders te doen hebt. 8 7 10 11 8. Ik vind het fijn om te weten waarin een verhaal wel en niet verschilt van andere verhalen uit dezelfde tijd. 6 8 12 10 9. De literatuurlessen zijn saai. 10 7 6 10 . Het lezen van verhalen is mijn favoriete vrijetijdsbesteding. 3 1 9 23 11 . Als ik wat wil lezen, dan liever geen literaire teksten. 7 12 8 8 1 12 . Zelfs al zou literatuur heel goed onderwezen worden op scholen, dan nog vind ik dat er niet zo veel tijd aan literatuur besteed zou moeten worden op school. 6 11 14 4 5 11 11 3 6 13 Competentie 13 . Om goed met andere lezers over een literaire tekst te kunnen praten, moet je de belangrijkste literaire begrippen kennen en een tekst kunnen analyseren. 14 . Als ik lees, probeer ik te ontdekken met welke thema’s de schrijver zich bezighoudt. 5 12 12 7 15 . Door oude literaire werken te lezen en je te verdiepen in de tijd waarin ze geschreven zijn, leer je de belangrijkste stromingen uit de literatuurgeschiedenis goed kennen. 15 6 8 7 8 Autonomie 16 . Ik vind het fijner om zelf vragen te bedenken in plaats van vragen beantwoorden uit een boek. 2 5 8 13 17 . Ik vind het fijn om zelf te beslissen hoe ik een opdracht uitwerk. 14 19 1 2 18 . Ik vind het vervelend dat de leraar je vertelt wat een literaire tekst betekent. 4 6 15 7 ICT 4 3 19 . Ik vind het fijn om filmpjes te kijken en op die manier iets te leren. 9 15 4 5 3 20 . Ik vind het fijn om digitaal materiaal (bijvoorbeeld een website) te gebruiken. 6 20 2 5 3 21 . Het lijkt me fijn om met webtools (prezi, pinterest, canva, poplet, padlet enzovoorts) aan de slag te gaan. 6 12 15 3 Samenwerken/relatie/activerende werkvormen 22 . Ik vind het fijn om met een groepje aan opdrachten te werken. 8 14 3 8 23 . Ik vind het fijn om met een groepje tot een resultaat (bijvoorbeeld een presentatie of een werkstuk) te komen. 8 13 5 10 24 . Ik vind het fijn om actief bezig te zijn in de les. 4 20 7 3 Ruimte voor opmerkingen n.a.v. de vragenlijst: 5 3 2 Nameting middeleeuwse literatuur Beste leerlingen, Voor je ligt een vragenlijst over de lessenserie middeleeuwse literatuur http://karelendeelegast.weebly.com. Door middel van deze meting willen wij in kaart brengen wat jullie visie is op de lessenserie (Karel ende Elegast) die je de afgelopen weken doorliep. We doen een meting om ervoor te zorgen dat de lessen Nederlands door jullie als leerzaam en interessant worden ervaren. Het invullen van de vragenlijst kost je ongeveer 15 minuten. De vragenlijst wordt tijdens de les afgenomen. Resultaten zijn uiteraard pas interessant als de lijst zo eerlijk mogelijk door jou is ingevuld. Algemeen 8. Ben je een jongen of een meisje? o Jongen 22 o Meisje 14 9. Ben je dit jaar blijven zitten? o Ja, ik doubleer op havo 4. 8 o Nee, ik zat vorig jaar in klas 3. 24 o Nee, ik zat vorig jaar in mavo 4. 2 o 2 atheneum 10. Welk profiel heb je gekozen? o cultuur en maatschappij 4 o economie en maatschappij 12 o natuur en techniek 11 o natuur en gezondheid 18 sommige lln dubbel profiel (NG en NT) 11. Aan welke opdracht van de lessenserie beleefde je het meeste plezier? o mindmap maken over historische context (les 1) 13 o hamvragen bedenken bij een fragment uit de middeleeuwse tekst (les 2) o hertalen van een fragment uit de middeleeuwse tekst (les 3) 7 6 o o ontwerpen van een digitale poster (les 4&5) 8 uitspreken en beluisteren van alle hertalingen (les 6) 6 12. Van welke opdracht van de lessenserie heb je het meest geleerd? o mindmap maken over historische context (les 1) 6 o hamvragen bedenken bij een fragment uit de middeleeuwse tekst (les 2) 1 o hertalen van een fragment uit de middeleeuwse tekst (les 3) 13 o ontwerpen van een digitale poster (les 4&5) 7 o uitspreken en beluisteren van alle hertalingen (les 6) 9 Wat is er veranderd in je houding ten opzichte van historische letterkunde of middeleeuwse literatuur? Dit in het licht van de nulmeting die we enkele weken geleden afnamen. HELEMAA ME DAT MEE L MEE E WEE ONEE EENS EEN T IK NS S NIET 1. Voor mij is een van de belangrijkste redenen om (literatuur) te lezen dat ik zo 5 13 12 verschillende literaire genres of stromingen leer kennen. 2. Een van de belangrijkste redenen voor mij om literatuur te lezen is om te zien hoe een 3 4 22 schrijver of schrijfster denkt over de maatschappij en de cultuur. 3. Ik geloof niet dat literatuur nuttig is voor de maatschappij (samenleving). 10 10 15 4. Het lezen van oude literatuur (boeken van vroeger; bijvoorbeeld uit de middeleeuwen of 6 16 6 8 de renaissance enz.) is meer iets voor studenten die literatuur studeren of studenten geschiedenis dan voor havo/vwo-leerlingen. 5. Het lezen van oude literatuur (boeken van vroeger; bijvoorbeeld uit de middeleeuwen of 3 13 8 11 de renaissance enz.) is meer iets voor studenten die een cultuurprofiel hebben (C&Mprofiel) 6. Tijdens de lessenserie was ik actief bezig met het verwerken van een opdracht. 8 19 6 2 7. Ik ben trots op wat wij met ons groepje hebben bereikt/ gemaakt. 11 15 4 5 8. Het maken van een digitale poster beheers ik. 13 17 3 3 HELEMAA ME DAT MEE L MEE E WEE ONEE EENS EEN T IK NS S NIET 9. Door hamvragen te bedenken heb ik meer inzicht gekregen in het tekstfragment. 2 18 6 7 7 HELEMA AL MEE ONEENS 7 8 1 1 1 1 HELEMA AL MEE ONEENS 3 10 . 11 . 12 . 13 . 14 . 15 . 16 . 17 . 18 . 19 . 20 . 21 . 22 . 23 . 24 . 25 . 26 . 8 Dankzij het hertalen van een fragment van Karel ende Elegast, heb ik meer inzicht in de middeleeuwse literatuur. Door zelf een hertaling te maken, heb ik het verhaal beter leren kennen dan door alleen de vertaling te lezen. Door oude literaire werken te lezen en je te verdiepen in de tijd waarin ze geschreven zijn, leer je de plaats van de literaire werken uit de literatuurgeschiedenis goed kennen. Ik vond het fijn om zelf (ham)vragen te bedenken bij het tekstfragment. 4 16 3 11 2 2 18 2 12 2 1 11 14 8 2 1 10 13 11 1 Ik vind het fijner om vragen bij een tekst uit de methode te krijgen (bijvoorbeeld Laagland) dan zelf (ham)vragen te bedenken. Bij het uitwerken van de opdrachten “hamvragen bedenken”(les 2) had ik voldoende mogelijkheden om zelf beslissingen te nemen over de invulling ervan. Bij het uitwerken van de opdrachten “digitale poster maken” (les 4&5) had ik voldoende mogelijkheden om zelf beslissingen te nemen over de invulling ervan. Ik vind het fijn om via een website over een middeleeuws werk te leren. 1 17 7 10 1 5 24 6 1 6 24 4 1 1 3 11 9 9 4 Ik vond het fijn om filmpjes te kijken en op die manier iets te leren over de middeleeuwse literatuur. Het was leerzaam om met webtools (prezi, pinterest, canva, poplet, padlet enzovoorts) aan de slag te gaan. Ik ben trots op de uitwerking van onze opdrachten in één van bovenstaande webtools. 2 20 5 6 3 6 19 5 5 1 15 13 5 3 Tijdens deze lessenserie was ik actief met de stof bezig. 7 19 5 2 3 10 6 14 6 Tijdens het klassikaal behandelen van literaire begrippen uit Laagland was ik gemotiveerd met de stof bezig. Tijdens het klassikaal behandelen van literaire begrippen uit Laagland was ik actief met de stof bezig. Ik vond het fijn om met een groepje aan opdrachten te werken. 4 10 7 11 4 12 19 1 3 1 Samen leer je meer dan alleen. 11 12 7 5 1 De site http://karelendeelegast.weebly.com heeft een duidelijke opzet. 5 23 5 2 1 27 . Het was voor mij duidelijk om de instructies van de website op te volgen. Beschrijf kort wat jij hebt geleerd van deze lessenserie: Heb je nog tips en tops voor de makers van de lessenserie? 9 4 20 10 1 1 Bij de open vraag antwoordden de leerlingen het volgende: Beschrijf kort wat jij hebt geleerd van deze lessenserie: 10 1 Goed samenwerken en hoe een boek is geschreven in de middeleeuwen. 2 Helemaal niks 3 Niets concreets 4 Ik heb meer geleerd over middeleeuwse werken en het verschil tussen de taal van toen en nu. 5 Wat een middeleeuws werk inhoudt, hoe ze vroeger boeken schreven. 6 Niet zo heel veel, ik vond het niet zo leuk. 7 Ik heb geleerd hoe je een middeleeuwse tekst beter kunt begrijpen en hertalen. 8 Je beter verdiepen in een middeleeuws werk. 9 Goede samenwerking 10 Wat een middeleeuws werk eigenlijk inhoudt. 11 Ik heb geleerd om goed samen te werken. 12 Niks 13 Ik vond het persoonlijk een beetje onnodig omdat het mij niet echt interesseert hoe vroeger werd geschreven. 14 Wat een middeleeuws werk is, hoe het is geschreven. 15 Historische context en het verhaal van Karel ende Elegast. 16 Samenwerken kan anders zijn in zo’n opdracht. 17 Kritisch kijken naar oude teksten. 18 Het verhaal van Karel ende Elegast. 19 Ik heb het geleerd te presteren en te hertalen van een tekst. 11 20 Ik heb het verhaal beter leren kennen. Door samen te werken weet je meer. Ook is het begrijpen van middeleeuwse teksten nu iets gemakkelijker. 21 Ik heb iets meer geleerd over het oud-Nederlands 22 Niet echt heel erg veel. Andere manier om oud boek te gaan lezen en dan presentatie ervan te maken. 23 Ik heb geleerd hoe ze in de middeleeuwen schreven en dat het gemakkelijk is om een verhaal te begrijpen en dan te hertalen. Je leert het verschil tussen nu en dan bij het schrijven van verhalen. 24 Iets over de middeleeuwse taal en de verandering in taal. 25 Een nieuw deel van de oudheid waarvan ik nog niet wist dat het bestond en (een beetje) samenwerking, ook al haat ik samenwerken (in groepjes). 26 Nou, net niks, ik was ziek de weken dat we hier aan hebben gewerkt. 27 Ik heb wel wat geleerd in deze lessenserie, maar ik vond het onderwerp niet zo leuk. Ik vind geschiedenis namelijk niet leuk. 28 Ik heb wel veel over het boek en de manier van lezen van oude werken geleerd. Ik heb niet veel over oude literatuur geleerd omdat één boek geen representatie is van alle oude teksten. 29 Ik heb geleerd hoe verhalen in de middeleeuwen en hoe ze schreven. 30 Hoe ze vroeger in de middeleeuwen schreven en hoe de middeleeuwen in elkaar zit. 31 Hertalen 32 Ik heb geleerd hoe woorden in de middeleeuwen soms heel veel lijkt op het nieuwNederlands en soms echt helemaal niet. 33 Ik heb meer geleerd over literatuurgeschiedenis en het verhaal Karel ende Elegast. Maar ook over de middeleeuwen en de taal van vroeger. 34 Samenwerken in groepjes. Bijlage 5 Tabellen Tabel 2 Activerende didactiek tegenover klassikaal lesgeven N=36 Schaal 1-5 1=negatief 5=positief 23. Tijdens het klassikaal behandelen van literaire begrippen uit Laagland was ik actief met de stof bezig. Gemiddelde waarde Standaarddeviatie 3,22 0,81 Gemiddelde waarde Standaarddeviatie 2,56 1,08 Tabel 3 Motivatie voor klassikaal behandelen van literaire begrippen N=36 Schaal 1-5 1=negatief 5=positief 22. Tijdens het klassikaal behandelen van literaire begrippen uit Laagland was ik gemotiveerd met de stof bezig. N=36 Schaal 1-5 1=negatief 5=positief 1 6.Tijdens de lessenserie was ik actief bezig met het verwerken van een opdracht. Tabel 4 Autonomie N=36 Schaal 1-5 1=negatief Gemiddelde waarde Standaarddeviatie 3,89 0,93 Gemiddelde waarde Standaarddeviatie 5=positief 15 Bij het uitwerken van de opdrachten “hamvragen bedenken”(les 2) had ik voldoende mogelijkheden om zelf beslissingen te nemen over de invulling ervan. 3,89 0,75 16 Bij het uitwerken van de opdrachten “digitale poster maken” (les 4&5) had ik voldoende mogelijkheden om zelf beslissingen te nemen over de invulling ervan. 3,92 0,81 Gemiddelde score Gemiddelde standaarddeviatie 3,91 0,78 Tabel 5 Relatie N=36 Schaal 1-5 1=negatief 5=positief Gemiddelde waarde Standaarddeviatie 24 Ik vond het fijn om met een groepje aan opdrachten te werken. 4,06 0,98 25 Samen leer je meer dan alleen. 3,75 1,13 3,90 Gemiddelde score 1,05 Gemiddelde standaarddeviatie Tabel 6 Competentie N=36 Schaal 1-5 1=negatief 5=positief Gemiddeld e waarde 7 Ik ben trots op wat wij met ons groepje hebben bereikt/ gemaakt. 3,83 1,11 8 Het maken van een digitale poster beheers ik. 4,11 0,89 9 Door hamvragen te bedenken heb ik meer inzicht gekregen in het tekstfragment. 3,25 1,10 10 Dankzij het hertalen van een fragment van Karel ende Elegast, heb ik meer inzicht in de middeleeuwse literatuur. 3,25 1,18 11 Door zelf een hertaling te maken, heb ik het verhaal beter leren kennen dan door alleen de vertaling te lezen. 3,17 1,14 19 Het was leerzaam om met webtools (prezi, pinterest, canva, poplet, padlet enzovoorts) aan de slag te gaan. 3,67 1,01 20 Ik ben trots op de uitwerking van onze opdrachten in één van bovenstaande webtools. 4,00 1,07 Gemiddelde score Gemiddelde standaarddeviatie 2 Standaarddeviatie 3,61 1,07 Vraag 4 van de vragenlijst laat zien aan welke activerende lessen of werkvormen van de interventie leerlingen het meeste plezier beleefden. In figuur 5 is te zien dat de leerlingen het meeste plezier beleefden aan les 1 het maken van een mindmap over de historische context. Figuur 9 Percentages plezierbeleving activerende werkvormen Aan welke opdracht beleefde je het meeste plezier? 17% les 1 36% les 2 les 3 22% les 4&5 les 6 6% 19% 3 Bijlage 6 Presentatieverslag Presentatie op 26 mei 2016 Tijdens de vakgroepvergadering presenteerde ik mijn onderzoek Karel ende klas. Mijn vakgroep bestaat uit Marly Rassin (eerstegraads), Aranka Fens (eerstegraads in opleiding), Pia Forti (tweedegraads) en Annemieke Römkens (tweedegraads). Voor mijn presentatie maakte ik gebruik van PowerPoint Allereerst gaf ik de achtergrond op het Porta Mosana college en op het Romboutscollege aan: namelijk dat de leerlingen van havo 4 niet gemotiveerd waren voor historische literatuur. Daarna liet ik zien hoe het onderzoek is opgebouwd: literatuuronderzoek doen, ontwerp van een interventie, inzetten van de interventie, meten van de resultaten en samenvatten van de conclusie en discussie. En tijdens dat proces werd literatuuronderzoek gedaan. In mijn verhaal besteedde ik aandacht aan de interventie en aan hoe die is ingebouwd en ingezet in het programma van de school. Na de presentatie van de resultaten en de conclusies liet ik ook de opbrengsten van de leerlingen, namelijk enkele digitale posters en enkele uitgesproken hertalingen horen (audiofragment in de poster). Aan het einde van de presentatie zijn mijn collega’s onder de indruk en stellen zij vragen over het maken van de website en over de manier waarop we dit ook kunnen inzetten bij andere onderdelen van het programma Nederlands. Mijn twee tweedegraadscollega’s geven wel eerlijk aan dat ze zoiets niet snel denken te gaan ontwerpen. Deze presentatie leverde iets positiefs op, want we spreken met elkaar af dat we elkaar meer en beter kunnen helpen bij het ontwikkelen en inzetten van vernieuwend materiaal. Het inzetten van de effectieve literatuurdidactiek van Janssen of het maken van bijvoorbeeld een literaire mindmap zouden mijn collega’s wel eens willen proberen in de klas. 4