De relaties tussen rechtvaardigheid enerzijds en affectieve betrokkenheid en verloopintentie anderzijds: De invloed van het beloningsklimaat I. J. L. Egberink (s0037826) Begeleiders: prof. dr. K. Sanders dr. R. R. Meijer Enschede, augustus 2006 Universiteit Twente Faculteit Gedragswetenschappen De relaties tussen rechtvaardigheid DE RELATIES TUSSEN RECHTVAARDIGHEID ENERZIJDS EN AFFECTIEVE BETROKKENHEID EN VERLOOPINTENTIE ANDERZIJDS De relaties tussen rechtvaardigheid enerzijds en affectieve betrokkenheid en verloopintentie anderzijds: De invloed van het beloningsklimaat. Iris J. L. Egberink Universiteit Twente 1 De relaties tussen rechtvaardigheid 2 Samenvatting In deze studie is onderzocht of de relaties tussen waargenomen rechtvaardigheid enerzijds en affectieve betrokkenheid en verloopintentie anderzijds verklaard kunnen worden door het beloningsklimaat. Hierbij is, naar aanleiding van onderzoekers die domeinspecifieke organisatieklimaten hebben voorgesteld, het beloningsklimaat ontstaan als een nieuw domeinspecifiek organisatieklimaat. Beloningsklimaat is gedefinieerd als (percepties over) gedeelde wensen ten aanzien van prestatiebeloning. Gedeelde wensen ten aanzien van prestatiebeloning wordt het objectieve beloningsklimaat genoemd en de percepties over gedeelde wensen het subjectieve beloningsklimaat. Waargenomen rechtvaardigheid is in deze studie onderscheiden in uitkomst, procedurele en interactionele rechtvaardigheid. Gebruikmakend van de gegevens van 90 medewerkers, 66 leidinggevenden en 34 HRM-ers van 15 organisaties tonen de resultaten dat waargenomen interactionele rechtvaardigheid een belangrijke voorspeller is voor de mate waarin de medewerkers affectief betrokken zijn bij de leidinggevende, de mate waarin medewerkers affectief betrokken zijn bij de organisatie en de mate waarin zij geneigd zijn de organisatie te willen verlaten. Tevens wordt in deze studie de invloed van zowel objectief als subjectief beloningsklimaat duidelijk. Beide vormen van het beloningsklimaat blijken een modererend effect te hebben; aanwezigheid van één en/of beide vormen van beloningsklimaat binnen een organisatie versterken de relaties tussen waargenomen rechtvaardigheid enerzijds en affectieve betrokkenheid en verloopintentie anderzijds. In de discussie worden de implicaties van deze resultaten besproken. De relaties tussen rechtvaardigheid 3 Abstract This study examined if the relations between perceived justice on one hand and affective commitment and turnover intention on the other hand can be explained by the reward climate. In this study, as a result of researchers who have presented domain-specific organizational climates, reward climate is defined as a new domain-specific organizational climate. Reward climate is defined as (perceptions concerning) shared wishes with respect to performance reward. Shared wishes with respect to performance reward is called the objective reward climate and perceptions concerning shared wishes are called the subjective reward climate. In this study perceived justice has been distinguished in outcome, procedural and interactional justice. Using data from 90 employees, 66 line-managers and 34 HR-managers within fifteen organizations, the results show that perceived interactional justice is an important predictor for the degree in which the employees are affectively committed to the line-manager, the degree in which employees are affectively committed to the organization and the degree in which they have the intention to leave the organization. Also the influence of both the objective and the subjective reward climate becomes clear in this study. Both forms of the reward climate appear to have a moderator effect; presence of one and/or both forms of the reward climate within an organization reinforces the relations between perceived justice on one hand and affective commitment and turnover intention on the other hand. In the discussion the implications of these results are discussed. De relaties tussen rechtvaardigheid 4 De relaties tussen rechtvaardigheid enerzijds en affectieve betrokkenheid en verloopintentie anderzijds: De invloed van het beloningsklimaat. Prestatiebeloning staat de laatste jaren in binnen- en buitenland (weer) in de belangstelling. Zo wilde Thom de Graaf, minister van Bestuurlijke Vernieuwing, in augustus 2004 laten onderzoeken of prestatiebeloning bij ambtenaren zou kunnen worden ingevoerd (Loon naar prestatie, 2004). Verder bleek uit een onderzoek uitgevoerd door de Human Capital Group dat ongeveer 90% van de directie- en ondernemingsraadleden en hoofden P&O van Nederlandse zorginstellingen verwacht dat prestatiebeloning in de zorg onvermijdelijk is (Prestatiebeloning, 2005). Deze trend wordt ook verwacht voor bedrijven in het buitenland. Zo schrijft CAMagazine (Top 10 workplace trends, 2006) dat prestatiebeloning één van de tien trends bij Canadese bedrijven zal zijn voor de komende jaren. Onderzoek toont positieve effecten van prestatiebeloning. Zo toonden onder andere Collins en Clark (2003) dat prestatiebeloning positief gerelateerd is aan prestaties binnen organisaties. Jenkins, Mitra, Gupta en Shaw (1998) lieten zien dat prestatiebeloning positief gerelateerd is aan individuele prestaties. Uit een recentelijk uitgevoerd Nederlands onderzoek van Gielen, Kerkhofs en Van Ours (2006) blijkt dat werknemers die bonussen, teampremies of stukloon ontvangen, gemiddeld negen procent meer waarde toevoegen aan de productiviteit op organisatie niveau dan werknemers in bedrijven zonder prestatiebeloning. Bretz, Milkovich en Read (1992) geven in hun overzichtsartikel over prestatiebeoordeling aan dat waargenomen rechtvaardigheid door medewerkers volgens managers het belangrijkste onderwerp bij prestatiebeoordeling is waar organisaties mee te maken hebben. Er zijn ook verschillende onderzoeken die aantonen dat waargenomen rechtvaardigheid over het salarissysteem gerelateerd is aan relevante uitkomsten, zoals betrokkenheid (positieve relatie) en verloopintentie (negatieve relatie) (oa Ramaswami & Singh, 2003; Scarpello & Jones, 1996; Swiercz, Icenogle, Bryan & Renn, 1993; Tekleab, Bartol & Liu, 2005). In deze studie wordt uitgegaan van de volgende definitie van waargenomen rechtvaardigheid, namelijk “de perceptie van de medewerker van een rechtvaardige behandeling binnen de organisatie”. Bij waargenomen rechtvaardigheid gaat het om percepties op individueel niveau. Percepties kunnen ook op een (hoger) organisatieniveau gedefinieerd worden. Organisatieklimaat is hier een voorbeeld van. Het wordt veelal gedefinieerd als gedeelde percepties van leden over de gebeurtenissen, praktijken en procedures binnen de organisatie (Bowen & Ostroff, 2004; Patterson, et al., 2005). Onderzoek heeft aangetoond dat het organisatieklimaat invloed heeft op uitkomsten op het individuele en organisatieniveau, zoals De relaties tussen rechtvaardigheid 5 baantevredenheid (James & Jones, 1980; James & Tetrick, 1986; Mathieu, Hofmann, & Far, 1993), individuele prestatie (Brown & Leigh, 1996; Day & Bedeian, 1991), betrokkenheid bij de organisatie en verloopintentie (McMurray, Scott en Pace, 2004) en organisatie prestatie (Lawler, Hall, & Oldham, 1974; Patterson, Warr, & West, 2004). Deze onderzoeken laten zien dat hoe sterker de percepties van medewerkers binnen de organisatie overeenkomen (sterk organisatieklimaat), hoe meer bijvoorbeeld de medewerkers affectief betrokken zijn bij de organisatie. Naast gedeelde percepties over gebeurtenissen, praktijken en procedures binnen de organisatie, kunnen medewerkers ook overeenkomen in hun wensen, bijvoorbeeld ten aanzien van een onderwerp als prestatiebeloning. Tot nu toe uitgevoerde onderzoeken naar prestatiebeloning hebben zich vooral gericht op bestaande vormen van prestatiebeloning en de effecten ervan op individueel en organisatieniveau (o.a. Collins & Clark, 2003 en Gielen, et al, 2006) en niet zozeer op de percepties en wensen van medewerkers (Mamman, 1997). In lijn met de literatuur over organisatieklimaat, zou men kunnen verwachten dat wanneer (percepties over) de wensen ten aanzien van prestatiebeloning van medewerkers binnen een organisatie dichter bij elkaar liggen, er sprake is van een sterker ‘klimaat’. De vraag is echter of hierbij ook geldt dat hoe sterker dit klimaat is, des sterker de effecten op bijvoorbeeld betrokkenheid bij de organisatie zijn. Deze verwachting is in overeenstemming met wat andere onderzoekers al eerder hebben voorgesteld. Zij hebben namelijk, verder bouwend op het idee van ‘organisatieklimaat’, domeinspecifieke klimaten voorgesteld en hebben hun effect op individuele en organisatie uitkomsten onderzocht. Zo hebben onder andere Hofmann en Stetzer (1996) zich beziggehouden met een veiligheidsklimaat en vonden zij een negatief effect van veiligheidsklimaat op het aantal ongevallen dat plaatsvond. Onder andere Schneider, White en Paul (1998) hebben zich beziggehouden met het service klimaat en vonden een positief effect op de percepties van klanten over de kwaliteit van de ‘service’. In 2002 kwamen Chen en Bliese met leiderschapklimaat als gedeelde percepties van medewerkers over leiderschap. Onderzoek van Sanders, Van Riemsdijk, Geurts en Torka (2006) en van Schyns, Van Veldhoven en Sanders (onder review) laten zien dat het leiderschapsklimaat een positief effect heeft op de affectieve betrokkenheid van medewerkers. In navolging van deze onderzoeken wordt in dit onderzoek gesproken van ‘beloningsklimaat’ als (percepties over) gedeelde wensen ten aanzien van prestatiebeloning. Hierbij geldt dat gedeelde wensen ten aanzien van prestatiebeloning gedefinieerd zijn als het objectieve De relaties tussen rechtvaardigheid 6 beloningsklimaat en de percepties over gedeelde wensen als het subjectieve beloningsklimaat. Van beide vormen van het beloningsklimaat wordt het effect onderzocht. In dit onderzoek is gekozen voor de afhankelijke variabelen affectieve betrokkenheid bij de organisatie, affectieve betrokkenheid bij de leidinggevende en verloopintentie. Affectieve betrokkenheid bij de organisatie verwijst naar de emotionele gehechtheid aan, identificatie met, en betrokkenheid bij de organisatie (o.a. Meyer & Allen, 1991). Affectieve betrokkenheid bij de leidinggevende verwijst naar de psychologische verbondenheid met de leidinggevende (o.a. Becker, Billings, Eveleth, & Gilbert, 1996). Verloopintentie verwijst naar de intentie van de medewerker om de organisatie te willen verlaten (o.a. Sjöberg & Sverke, 2000). Er is gekozen voor affectieve betrokkenheid (bij zowel de organisatie als de leidinggevende) omdat het een belangrijke voorspeller is van prestatie, baanvoldoening en andere organisationele uitkomsten, zoals verzuim (zie bijvoorbeeld Cooper-Hakim & Viswesvaran, 2005; Becker, et al., 1996; Eby, Freeman, Rush & Lance, 1999; Tett & Meyer, 1993; Meyer & Allen, 1991). Daarnaast is gekozen voor verloopintentie, omdat verloopintentie vanwege de hoge kosten die gepaard gaan met het verliezen van hoogopgeleide en effectieve medewerkers, het voor organisaties een belangrijk onderwerp is (zie bijvoorbeeld Sjöberg & Sverke, 2000; Trevor, Gerhart, & Boudreau, 1997). De onderzoeksvraag van dit onderzoek luidt daarom als volgt: “Kunnen de relaties tussen rechtvaardigheid enerzijds en affectieve betrokkenheid (bij de organisatie en bij de leidinggevende) en verloopintentie anderzijds verklaard worden door het beloningsklimaat?” Waargenomen rechtvaardigheid Waargenomen rechtvaardigheid wordt vaak onderscheiden in drie verschillende vormen, namelijk uitkomst, procedurele en interactionele rechtvaardigheid (zie voor een overzicht Cohen-Charash & Spector, 2001). Uitkomst rechtvaardigheid heeft te maken met de waargenomen rechtvaardigheid van de uitkomsten die iemand krijgt, procedurele rechtvaardigheid heeft te maken met de rechtvaardigheid van de procedures waarmee de uitkomsten worden toegewezen en beslissingen worden genomen en interactionele rechtvaardigheid heeft te maken met de waargenomen rechtvaardigheid van de interpersoonlijke behandeling door de leidinggevende (o.a. Cohen-Charash & Spector, 2001; Masterson, 2001). De literatuur beschrijft de relaties die de verschillende vormen van waargenomen rechtvaardigheid hebben met affectieve betrokkenheid bij de organisatie, bij de leidinggevende en verloopintentie. Zo heeft onderzoek de positieve relatie getoond tussen De relaties tussen rechtvaardigheid 7 waargenomen procedurele rechtvaardigheid en affectieve betrokkenheid bij de organisatie (o.a. Brockner & Wiesenfeld, 1996; Cohen-Charash & Spector, 2001; Colquitt, Conlon, Wesson, Porter, & Ng, 2001; Masterson, Lewis, Goldman, & Taylor, 2000; Viswesvaran & Ones, 2002). Medewerkers zijn affectiever betrokken bij de organisatie wanneer zij meer procedurele rechtvaardigheid percipiëren. Waargenomen interactionele rechtvaardigheid is positief gerelateerd aan affectieve betrokkenheid bij de leidinggevende (o.a. Masterson, et al., 2000); dit houdt in dat medewerkers affectiever betrokken zijn bij hun leidinggevende wanneer zij meer interactionele rechtvaardigheid waarnemen. Verder toont onderzoek een negatieve relatie tussen waargenomen procedurele en uitkomst rechtvaardigheid enerzijds en verloopintentie anderzijds (o.a. Garonzik, Brockner, & Siegler, 2000; Hagedoorn, Buunk, & Van de Vliert, 1998; Parker, & Kohlmeyer, 2005; Van Yperen, Hagedoorn, Zweers, & Postma, 2000). Wanneer medewerkers procedurele en uitkomst rechtvaardigheid percipiëren zijn zij minder geneigd de organisatie te verlaten. In navolging van deze onderzoeksresultaten is de eerste hypothese van dit onderzoek opgesteld: Waargenomen procedurele rechtvaardigheid is positief gerelateerd aan affectieve betrokkenheid bij de organisatie (H1a), waargenomen interactionele rechtvaardigheid is positief gerelateerd aan affectieve betrokkenheid bij de leidinggevende (H1b) en waargenomen uitkomst en procedurele rechtvaardigheid zijn beide negatief gerelateerd aan verloopintentie (H1c). Organisatieklimaat ~ ‘beloningsklimaat’ Omdat in dit onderzoek het beloningsklimaat gedefinieerd is in navolging van organisatieklimaat, wordt verwacht dat het beloningsklimaat een soort gelijk effect zal hebben als het organisatieklimaat. Er zijn echter twee onafhankelijke onderzoeksvelden die het effect van het organisatieklimaat verklaren. Tot het eerste onderzoeksveld behoren Bowen en Ostroff. In 2000 hebben zij een theoretisch model ontwikkeld om de link tussen Human Resource Management (HRM) en de effectiviteit van de organisatie te verklaren. Onderzoekers zijn het er over eens dat deze relatie geen directe relatie is (Bowen & Ostroff 2004). Er wordt verwacht dat HRM de attitudes en gedragingen van de medewerkers kan beïnvloeden en dat die attitudes en gedragingen vervolgens zullen leiden tot prestatie (Delery, 1998). Hoe deze processen echter verlopen is nog niet duidelijk. Bowen en Ostroff (o.a. 2004) komen in hun theoretisch model met een procesgerichte benadering om de relatie tussen HRM, als systeem, en uitkomsten op het individuele en organisatieniveau uit te leggen. Een sleutelrol is hierin weggelegd voor het De relaties tussen rechtvaardigheid 8 organisatieklimaat als variabele tussen HRM enerzijds en uitkomsten op het individuele en organisatieniveau anderzijds (=mediërende variabele). Het Human Resource (HR) systeem wordt door Bowen en Ostroff (2004) gezien als een systeem dat berichten uitzendt naar medewerkers over de inhoud van dat HR systeem. Als deze berichten ondubbelzinnig zijn en consistent worden verzonden, leidt dat tot een betekenis van de inhoud die door iedereen op gelijke wijze geïnterpreteerd wordt. Hierdoor ontstaan volgens Bowen en Ostroff percepties over waar de organisatie voor staat; wat belangrijk is en welke gedragingen verwacht en beloond worden. Wanneer deze percepties door de verschillende actoren binnen de organisatie gedeeld worden, is er volgens Bowen en Ostroff sprake van een (sterk) organisatieklimaat. Van een sterk organisatieklimaat wordt verondersteld dat het leidt tot uitkomsten op zowel het individuele (bijvoorbeeld affectieve betrokkenheid en minder verzuim) als het organisatieniveau (bijvoorbeeld verhoogde productiviteit). In navolging van het model van Bowen en Ostroff (2004) is de tweede hypothese opgesteld: Beloningsklimaat heeft een mediërend effect in de relaties tussen waargenomen rechtvaardigheid enerzijds en affectieve betrokkenheid en verloopintentie anderzijds (H2). Het tweede onderzoeksveld is die van het organisatieklimaat onderzoek (o.a. González-Romá, Peiró, & Tordera, 2002; Klein, Conn, Smith, & Sorra, 2001; Schneider, Salvaggio, & Subirats, 2002). Het organisatieklimaat wordt hier beschouwd als een “sterke situatie” (bijvoorbeeld Mischel, 1973; Rousseau & Fried, 2001). Er is sprake van een sterke situatie als aspecten van de situatie ertoe bijdragen dat alle medewerkers dezelfde perceptie van de situatie hebben en gelijke verwachtingen over geschikt gedrag ontwikkelen (Schneider, et al., 20002). Naast sterke situaties bestaan er ook zwakke situaties, waarin veel verschil is in percepties en verwachtingen. Tegelijkertijd wordt verwacht dat in een organisatie waar situaties op dezelfde wijze worden gepercipieerd en verwachtingen duidelijk zijn (sterk organisatieklimaat), medewerkers collectief uniform en consistent gedrag zullen vertonen (González-Romá, et al, 2002; Schneider, et al., 2002). Dit zal veel minder het geval zijn in organisaties met een zwak organisatieklimaat. Op basis van deze redenering wordt in deze studie verondersteld dat het beloningsklimaat de moderator is in de relatie tussen waargenomen rechtvaardigheid en de afhankelijke variabelen. De hypothese hierbij luidt: Beloningsklimaat werkt als moderator in de relatie tussen waargenomen rechtvaardigheid enerzijds en affectieve betrokkenheid (bij de organisatie en bij de leidinggevende) en verloopintentie anderzijds (H3). De relaties tussen rechtvaardigheid 9 Methode Deelnemers Het data-bestand bestaat uit 193 personen; 66 mannelijke (73%) en 24 vrouwelijke medewerkers, 54 mannelijke (82%) en 12 vrouwelijke leidinggevenden, en 15 mannelijke (44%) en 19 vrouwelijke HRM-ers van 15 organisaties. (Niet alle personen hebben hun persoonlijke gegevens ingevuld.) De gemiddelde leeftijd van de totale groep is 41.6 jaar (SD = 9.3); de vrouwen hebben een gemiddelde leeftijd van 40.8 jaar (SD = 9.9) en de mannen zijn gemiddeld 41.9 jaar (SD = 9.1). Deze mensen werken gemiddeld 12.0 jaar (SD = 10.0) bij de organisatie waar ze nu werken. Ongeveer een vijfde van de mensen heeft het middelbaar beroepsonderwijs voltooid, bijna de helft van de mensen het hoger beroepsonderwijs en een kwart het wetenschappelijk onderwijs. Procedure In totaal waren 36 organisaties aangeschreven vanuit een netwerk van personeelsmanagers, de Contactgroep PersoneelsManagers (CPM). Binnen elke organisatie was een contactpersoon; deze contactpersoon vulde een vragenlijst in met algemene, demografische vragen over de organisatie en verzorgde de verspreiding en retournering van de vragenlijst over prestatiebeloning onder de medewerkers. Dit contact leverde zeven deelnemende organisaties op (respons: 19,4%), waarvan drie organisaties slechts één of twee vragenlijsten hadden teruggestuurd. De organisaties met slechts één of twee ingevulde vragenlijsten worden vanwege hun zeer geringe aantal niet meegenomen in de analyses. Omdat hierdoor slechts vier organisaties over bleven, zijn nog eens 13 andere organisaties benaderd voor meer gegevens. Dit heeft uiteindelijk nog elf deelnemende organisaties opgeleverd (respons: 84,6%). (Omdat de verspreiding binnen de organisaties plaatsvond via een contactpersoon is het niet mogelijk om te achterhalen hoeveel personen binnen elke organisatie benaderd zijn om de vragenlijst in te vullen.) In totaal gaat het dus om 15 organisaties die hebben deelgenomen (respons: 38,5%). Het aantal ingevulde vragenlijsten varieert van 5 tot 38 vragenlijsten per organisatie. Ze hebben een gemiddelde organisatiegrootte van 1866 medewerkers (SD = 3527). Het gaat om drie organisaties uit de industrie, drie uit de zakelijke dienstverlening, twee uit de gezondheidszorg, twee uit de handel en één uit het onderwijs. Zeven van deze organisaties zijn profit organisaties en vier zijn nonprofit. Van vier organisaties ontbreken de algemene gegevens. De relaties tussen rechtvaardigheid 10 Metingen Beloningsklimaat. De respondenten is gevraagd naar hun wensen ten aanzien van prestatiebeloning. Gevraagd werd voor zestien mogelijke vormen van prestatiebeloning aan te geven in hoeverre die vorm voor hen wenselijk zou zijn; dit gaven zij aan op een schaal lopend van 1=’zeer onwenselijk’ tot 5=’zeer wenselijk’. Medewerkers kunnen bij prestatiebeloning wensen hebben ten aanzien van de hoogte van de prestatiebeloning en wensen ten aanzien van waarvan die prestatiebeloning afhankelijk zou moeten zijn. In dit onderzoek is ervoor gekozen om van beide soorten wensen vier mogelijkheden mee te nemen in de vragenlijst. De zestien mogelijke vormen van prestatiebeloning zijn vervolgens ontstaan uit de combinatie van telkens één van de vier verschillende wensen met betrekking tot de hoogte van de prestatiebeloning met één van de vier verschillende wensen met betrekking tot waarvan die prestatiebeloning afhankelijk is (4x4). Voor de hoogte van de prestatiebeloning is gekozen voor 1. een 2% variabel deel van het vaste inkomen1, 2. een 5 % variabel deel van het vaste inkomen1, 3. een vast inkomen en een bonus én 4. een volledig variabel inkomen als prestatiebeloning. Voor de wensen met betrekking tot waarvan de prestatiebeloning afhankelijk is, is gekozen voor 1. afhankelijk van de individuele prestatie2, 2. afhankelijk van de competentieontwikkeling van de medewerker3, 3. afhankelijk van de teamprestatie2 en 4. afhankelijk van de prestatie van de organisatie2. Factoranalyse (principale componenten) leverde de volgende vier factoren op (zie Appendix A voor factorladingen). De wens ‘volledig variabel inkomen’ als hoogte van de prestatiebeloning in combinatie met alle vier de wensen met betrekking tot waarvan de prestatiebeloning afhankelijk is, laadt op de eerste factor; deze wensvorm wordt gelabeld als volledig variabele prestatiebeloning. De combinatie met de wens ‘afhankelijk van de prestatie van de organisatie’ is verwijderd uit de schaal om de betrouwbaarheid van de schaal te verhogen (alpha=.91). De combinaties van de wensen ‘2% variabel deel’ en ‘5% variabel deel van het vaste inkomen’, als hoogte van de prestatiebeloning, met de wensen ‘afhankelijk van de teamprestatie’ en ‘afhankelijk van de prestatie van de organisatie’ laden op de tweede factor; deze wensvorm wordt gelabeld als deels variabel inkomen afhankelijk van de team en organisatieprestatie, (alpha=.80). De combinaties van de wensen ‘2% variabel deel’ en ‘5% variabel deel van het vaste inkomen’ met de wensen ‘afhankelijk van individuele prestatie’ en ‘afhankelijk van de competentieontwikkeling van de medewerker’ vormen de derde factor; deze wensvorm wordt gelabeld als deels variabel inkomen afhankelijk van individueel presteren (alpha=.78). De wens ‘vast inkomen en een bonus’ als hoogte van de prestatiebeloning in combinatie met alle vier de wensen met betrekking tot waarvan de De relaties tussen rechtvaardigheid 11 prestatiebeloning afhankelijk is, laadt op de vierde factor; deze wensvorm wordt gelabeld als prestatiebeloning als bonus. De combinatie met de wens ‘afhankelijk van de prestatie van de organisatie’ is verwijderd uit de schaal om de betrouwbaarheid van de schaal te verhogen (alpha=.78). In dit onderzoek wordt het beloningsklimaat op twee manieren bepaald, namelijk objectief en subjectief. Om het objectieve beloningsklimaat te bepalen is per wensvorm (zoals hierboven beschreven) de standaarddeviatie per organisatie berekend. Deze waarden zijn per organisatie gemiddeld voor de vier wensvormen. Echter een hoge gemiddelde standaarddeviatie betekent dat er veel verschillen zijn in de gegeven antwoorden binnen de organisatie, terwijl bij het construct beloningsklimaat de waarde een maat voor overeenkomst in antwoorden moet zijn. Immers veel overeenkomst, staat voor een sterker organisatieklimaat. Daarom is het gemiddelde ‘reversed’; op deze wijze staat een hogere waarde voor een sterker organisatieklimaat (zie o.a. Burke, Finkelstein, & Dusig, 1999). Om het subjectieve beloningsklimaat te bepalen is de respondenten gevraagd aan te geven in hoeverre zij denken dat hun wensen ten aanzien van prestatiebeloning overeenkomen met die van hun collega’s, directe leidinggevende(n), de P&O-ers/HRM-ers, het (top)management en de directie. De respondenten konden dit aangeven op een vijfpuntsschaal, waarbij 1 staat voor ‘helemaal niet overeen’ en 5 staat voor ‘helemaal overeen’. Factoranalyse liet zien dat de vraag van overeenkomst met collega’s niet clustert met de andere vier vragen, maar sterk laadt op een andere factor (zie Appendix B voor factorladingen). Omdat verwacht wordt dat de verwachte overeenkomst met de collega’s er wel degelijk toe doet en omdat het een sterke aparte factor is, is besloten om twee maten voor subjectief beloningsklimaat mee te nemen bij de analyses. De gepercipieerde overeenkomst met collega’s vormt subjectief collegiaal beloningsklimaat en de gepercipieerde overeenkomst met de directe leidinggevende(n), de P&O-ers/HRM-ers, het (top)management en de directie vormt subjectief leidinggevend beloningsklimaat (alpha=.83). Waargenomen rechtvaardigheid. Om waargenomen rechtvaardigheid te bepalen is gebruik gemaakt van een deel van de schaal van Masterson (2001). Appendix C geeft de verschillende items en hun factorladingen weer. De drie vormen van waargenomen rechtvaardigheid worden elk bevraagd met drie items: uitkomst rechtvaardigheid (alpha=.89), procedurele rechtvaardigheid (alpha=.82) en interactionele rechtvaardigheid (alpha=.89). De respondenten werd gevraagd aan te geven in hoeverre zij het met de stellingen eens of oneens waren op een schaal van 1 tot 5, waarbij 1=’helemaal mee oneens’ en 5= ‘helemaal mee De relaties tussen rechtvaardigheid 12 eens’. Een voorbeelditem van uitkomst rechtvaardigheid is “Ik word eerlijk beloond voor de stress en spanningen van mijn baan.”. Affectieve betrokkenheid. Voor affectieve betrokkenheid bij de organisatie is gebruik gemaakt van vier vragen van de schaal van Allen & Meyer (1990). De Gilder, Van den Heuvel, & Ellemers (1997) hebben deze schaal vertaald naar het Nederlands en hebben de vragenlijst hier getoetst. Respondenten werd gevraagd aan te geven in hoeverre zij het eens of oneens waren met de vier stellingen op een schaal die loopt van 1=’helemaal mee oneens’ tot 5=’helemaal mee eens’. Een voorbeelditem is “Ik voel me emotioneel gehecht aan deze organisatie”. Factoranalyse (principale componenten), liet echter zien dat het item “Ik ervaar problemen van deze organisatie als mijn eigen problemen” niet goed binnen deze schaal past (zie Appendix D voor factorladingen). Dit item is daarom verwijderd uit de schaal ‘affectieve betrokkenheid bij de organisatie’ (alpha=.80). Tevens zijn er drie vragen opgenomen om de mate van affectieve betrokkenheid bij de leidinggevende te bepalen (alpha=.70). Deze vragen komen uit de schaal van Becker, et al. (1996). Ook hier werd de respondenten gevraagd aan te geven in hoeverre zij het eens of oneens zijn met de stellingen op een vijfpuntsschaal, waarbij 1 staat voor ‘helemaal mee oneens’ en 5 staat voor ‘helemaal mee eens’. In Appendix D is tevens te zien dat de in totaal 7 vragen twee andere factoren vormen. Verloopintentie. Voor het bepalen van de verloopintentie is gebruik gemaakt van de schaal die ontwikkeld is door Sjöberg en Sverke (2000). De schaal bestaat uit drie items waarbij respondenten aan kunnen geven in hoeverre zij het eens of oneens zijn met de stellingen, waarbij 1=’helemaal mee oneens’ en 5=’helemaal mee eens’ (alpha=.74). Controle variabelen. Geslacht, leeftijd in jaren, opleidingsniveau en functie zijn in de vragenlijst meegenomen als controlevariabelen. Bij opleidingsniveau is de volgende indeling aangehouden; 1 = ‘lager algemeen onderwijs’, 2 = ‘lager beroepsonderwijs’, 3 = ‘middelbaar algemeen onderwijs’, 4 = ‘middelbaar beroepsonderwijs’, 5 = ‘voortgezet algemeen onderwijs’, 6 = ‘hoger beroepsonderwijs’ en 7 = ‘wetenschappelijk onderwijs’. In dit onderzoek zijn HRM-ers gedefinieerd als mensen met een HRM- cq P&O-functie en leidinggevenden als mensen met een leidinggevende functie. Mensen die hebben aangegeven zowel een leidinggevende functie als een HRM- cq P&O-functie te hebben, zijn in dit onderzoek ondergebracht bij de groep HRM-ers. Tevens wordt gecontroleerd voor organisatie. Echter omdat objectief beloningsklimaat op organisatieniveau gedefinieerd is, is besloten om bij het toetsen van het effect van objectief beloningsklimaat niet te controleren voor organisatie. Bij het toetsen van de effecten van De relaties tussen rechtvaardigheid 13 subjectief collegiaal en subjectief leidinggevend beloningsklimaat wordt wel gecontroleerd voor organisatie. Data-analyse Om de hypothesen van dit onderzoek te toetsen wordt een regressieanalyse uitgevoerd per afhankelijke variabele. Voor het toetsen van een mediërend effect van beloningsklimaat wordt, nadat de controlevariabelen en de drie vormen van waargenomen rechtvaardigheid in Model 1 en 2 zijn toegevoegd, beloningsklimaat (objectief dan wel subjectief collegiaal en subjectief leidinggevend) toegevoegd in model 3 (Baron & Kenny, 1986). Voor het toetsen van een modererend effect van beloningsklimaat worden de interactie-effecten tussen de verschillende vormen van rechtvaardigheid en (de verschillende vormen van) beloningsklimaat berekend. Dit door de betreffende variabelen eerst te standaardiseren en vervolgens te vermenigvuldigen (Aiken & West, 1991). Nadat de controlevariabelen, de drie vormen van waargenomen rechtvaardigheid en de vorm(en) beloningsklimaat van model 1, 2 en 3 zijn toegevoegd, worden vervolgens deze interactieeffecten toegevoegd aan de analyses in model 4. Resultaten Statistieken Gemiddelden, standaarddeviaties en de correlaties tussen de onderzoeksvariabelen zijn opgenomen in Tabel 1. Volgens de verwachtingen is waargenomen uitkomst rechtvaardigheid positief gerelateerd aan affectieve betrokkenheid bij de organisatie (r=.15, p<.05) en bij de leidinggevende (r=.25, p<.01) en negatief gerelateerd aan verloopintentie (r=-.19, p<.01). Ook waargenomen procedurele rechtvaardigheid is positief gerelateerd aan affectieve betrokkenheid bij de organisatie (r=.26, p<.01) en bij de leidinggevende (r=.23, p<.01) en negatief gerelateerd aan verloopintentie (r=-.16, p<.05). Waargenomen interactionele rechtvaardigheid is ook volgens verwachting positief gerelateerd aan affectieve betrokkenheid bij de organisatie (r=.31, p<.01) en bij de leidinggevende (r=.56, p<.01) en negatief gerelateerd aan verloopintentie (r=-.34, p<.01). Objectief beloningsklimaat is niet gerelateerd aan een van deze variabelen en subjectief collegiaal beloningsklimaat is alleen positief gerelateerd aan affectieve betrokkenheid bij de organisatie (r=.18, p<.05). Subjectief leidinggevend beloningsklimaat daarentegen is positief gerelateerd aan waargenomen uitkomst rechtvaardigheid (r=.26, p<.01),waargenomen procedurele rechtvaardigheid (r=.22, p<.01), waargenomen De relaties tussen rechtvaardigheid 14 interactionele rechtvaardigheid (r=.39, p<.01), affectieve betrokkenheid bij de organisatie (r=.26, p<.01) en bij de leidinggevende (r=.22, p<.01) en negatief gerelateerd aan verloopintentie (r=-.15, p<.05). Verder valt op dat de drie verschillende vormen van beloningsklimaat niet aan elkaar gerelateerd zijn. Affectieve betrokkenheid bij de organisatie Tabel 2 toont de resultaten van de regressieanalyse met affectieve betrokkenheid bij de organisatie als afhankelijke variabele. Hypothese 1a voorspelde dat procedurele rechtvaardigheid positief gerelateerd is aan affectieve betrokkenheid bij de organisatie. Bij de resultaten van model 2 is te zien dat voor waargenomen interactionele rechtvaardigheid positieve effecten gevonden zijn voor de afhankelijke variabele affectieve betrokkenheid bij de organisatie (β=.29, p<.01). Dit houdt in dat hoe meer interactionele rechtvaardigheid de medewerkers waarnemen, des te affectiever zij betrokken zullen zijn bij de organisatie. H1a voor de afhankelijke variabele affectieve betrokkenheid bij de organisatie wordt dus niet bevestigd. Hypothese 2 voorspelde een mediërend effect voor beloningsklimaat. Om die hypothese te toetsen is in model 3a objectief beloningsklimaat toegevoegd aan de analyses en zijn in model 3b subjectief collegiaal beloningsklimaat en subjectief leidinggevend beloningsklimaat toegevoegd. De effecten van objectief beloningsklimaat en subjectief leidinggevend beloningsklimaat zijn niet significant bevonden voor affectieve betrokkenheid bij de organisatie (respectievelijk β=-.04, ns en β=.11, ns). Er zijn ook geen significante veranderingen opgetreden bij de andere factoren. H2 kan dus niet worden bevestigd voor objectief beloningklimaat en subjectief leidinggevend beloningsklimaat met betrekking tot affectieve betrokkenheid bij de organisatie. Het effect van subjectief collegiaal beloningsklimaat is wel significant bevonden voor affectieve betrokkenheid bij de organisatie (β=.19, p<.01). Er zijn echter geen significante veranderingen opgetreden bij de andere factoren. H2 wordt dus niet bevestigd met betrekking tot affectieve betrokkenheid bij de organisatie. H3 voorspelde een modererend effect voor beloningsklimaat. De interactie-effecten zijn aan de analyses toegevoegd in model 4a voor objectief beloningsklimaat en in model 4b voor subjectief collegiaal beloningsklimaat en subjectief leidinggevend beloningsklimaat. De resultaten laten zien dat er alleen een significant interactie-effect is tussen waargenomen procedurele rechtvaardigheid en subjectief leidinggevend beloningsklimaat (.19, p<.01). Dit De relaties tussen rechtvaardigheid 15 betekent dat de relatie tussen waargenomen procedurele rechtvaardigheid en affectieve betrokkenheid bij de organisatie sterker is wanneer er sprake is van een sterk subjectief leidinggevend beloningsklimaat. In Figuur 1 is dit significante interactie-effect weergegeven. H3 wordt dus gedeeltelijk bevestigd. Affectieve betrokkenheid bij de leidinggevende Tabel 3 toont de resultaten van de regressieanalyse met affectieve betrokkenheid bij de leidinggevende als afhankelijke variabele. Hypothese 1b voorspelde dat waargenomen interactionele rechtvaardigheid positief gerelateerd is aan affectieve betrokkenheid bij de leidinggevende (H1b). Model 2 toont de resultaten voor het toetsen van H1b. Voor waargenomen interactionele rechtvaardigheid is een positief effect gevonden voor affectieve betrokkenheid bij de leidinggevende (β=.50, p<.01). H1b wordt dus bevestigd. Hypothese 2 voorspelde een mediërend effect voor beloningsklimaat. Om die hypothese te toetsen is in model 3a objectief beloningsklimaat toegevoegd aan de analyses en zijn in model 3b subjectief collegiaal beloningsklimaat en subjectief leidinggevend beloningsklimaat toegevoegd. Het effect van het objectief beloningsklimaat en subjectief collegiaal beloningsklimaat is niet significant bevonden voor affectieve betrokkenheid bij de leidinggevende (respectievelijk .00, ns en -.08, ns). Er zijn ook geen significante veranderingen opgetreden bij de andere factoren. Het effect van subjectief leidinggevend beloningsklimaat is daarentegen wel significant bevonden voor affectieve betrokkenheid bij de leidinggevende (β=.13, p<.05). Er zijn echter geen significante veranderingen opgetreden bij de andere factoren. H2 wordt dus niet bevestigd met betrekking tot affectieve betrokkenheid bij de leidinggevende. H3 voorspelde een modererend effect voor beloningsklimaat. De interactie-effecten zijn aan de analyses toegevoegd in model 4a voor objectief beloningsklimaat en in model 4b voor subjectief collegiaal beloningsklimaat en subjectief leidinggevend beloningsklimaat. De resultaten laten zien dat beloningsklimaat (objectief dan wel subjectief) niet als moderator werkt in de relatie tussen waargenomen (interactionele) rechtvaardigheid en affectieve betrokkenheid bij de organisatie. H3 wordt dus niet bevestigd. De relaties tussen rechtvaardigheid 16 Verloopintentie Tabel 4 toont de resultaten van de regressieanalyse met verloopintentie als afhankelijke variabele. Model 1 bevat de controlevariabelen. Hypothese 1c voorspelde dat waargenomen uitkomst en procedurele rechtvaardigheid negatief gerelateerd zijn aan verloopintentie (H1c). Model 2 toont de resultaten voor het toetsen van H1c. Voor waargenomen interactionele rechtvaardigheid zijn negatieve effecten gevonden voor verloopintentie (β=-.35, p<.01). H1c wordt dus niet bevestigd. Hypothese 2 voorspelde een mediërend effect voor beloningsklimaat. Om die hypothese te toetsen is in model 3a objectief beloningsklimaat toegevoegd aan de analyses en zijn in model 3b subjectief collegiaal beloningsklimaat en subjectief leidinggevend beloningsklimaat toegevoegd. Het effect van zowel objectief beloningsklimaat als subjectief collegiaal en leidinggevend beloningsklimaat als mediërende variabele is niet significant bevonden voor verloopintentie. Tevens zijn er geen significante veranderingen opgetreden bij de andere factoren. H2 wordt dus niet bevestigd voor verloopintentie. H3 voorspelde een modererend effect voor beloningsklimaat. De interactie-effecten zijn aan de analyses toegevoegd in model 4a voor objectief beloningsklimaat en in model 4b voor subjectief collegiaal beloningsklimaat en subjectief leidinggevend beloningsklimaat. De resultaten laten zien dat er een significant interactie-effect tussen waargenomen interactionele rechtvaardigheid en objectief beloningsklimaat (β=-.21, p<.01). Dit betekent dat de negatieve relatie tussen waargenomen interactionele rechtvaardigheid en verloopintentie sterker is wanneer er sprake is van een sterk objectief beloningsklimaat. In Figuur 2 is dit significante interactie-effect weergegeven. Daarnaast laten de resultaten een significant interactie-effect zien tussen waargenomen uitkomst rechtvaardigheid en verloopintentie (β=-.20, p<.05). Dit betekent dat de relatie tussen waargenomen uitkomst rechtvaardigheid en verloopintentie sterker is wanneer er sprake is van een sterk subjectief leidinggevend beloningsklimaat. In Figuur 3 is dit significante interactie-effect weergegeven. Er is dus gedeeltelijke steun voor H3 bij de afhankelijke variabele verloopintentie. De relaties tussen rechtvaardigheid 17 Discussie Het doel van deze studie was te onderzoeken of de relaties tussen waargenomen rechtvaardigheid enerzijds en affectieve betrokkenheid (bij de organisatie en bij de leidinggevende) en verloopintentie anderzijds verklaard kunnen worden door het beloningsklimaat, waarbij beloningsklimaat gedefinieerd is als (percepties over) gedeelde wensen ten aanzien van prestatiebeloning. Hierbij geldt dat gedeelde wensen ten aanzien van prestatiebeloning gedefinieerd zijn als het objectieve beloningsklimaat en de percepties over gedeelde wensen als het subjectieve beloningsklimaat. Naar aanleiding van organisatieklimaat literatuur, die organisatieklimaat vaak definiëren als gedeelde percepties van leden over de gebeurtenissen, praktijken en procedures binnen de organisatie (Bowen & Ostroff, 2004; Patterson et al., 2005), zijn er onderzoekers geweest die een domeinspecifiek organisatieklimaat hebben voorgesteld. In 2002 kwamen Chen en Bliese met leiderschapklimaat als gedeelde percepties van medewerkers over leiderschap. Onderzoek van onder andere Sanders en anderen (2006) laat zien dat het leiderschapsklimaat een positief effect heeft op de affectieve betrokkenheid van medewerkers. In navolging van deze onderzoeken is voor dit onderzoek ‘beloningsklimaat’ gedefinieerd. Het beloningsklimaat is in dit onderzoek op twee manieren bepaald, namelijk objectief en subjectief. Voor het bepalen van het objectieve beloningsklimaat is uitgegaan van de antwoorden van de medewerkers op de vraag in hoeverre zij de zestien mogelijke vormen van prestatiebeloning voor hen wenselijk vinden. Voor het bepalen van het subjectieve beloningsklimaat is de respondenten gevraagd aan te geven in hoeverre zij denken dat hun wensen ten aanzien van prestatiebeloning overeenkomen met die van hun collega’s, directe leidinggevende(n), de P&O-ers/HRM-ers, het (top)management en de directie. Er bleken twee vormen subjectief beloningsklimaat aanwezig te zijn. De verwachte overeenkomst met de collega’s vormt het subjectief collegiaal beloningsklimaat en de gepercipieerde overeenkomst met de directe leidinggevende(n), de P&O-ers/HRM-ers, het (top)management en de directie vormt het subjectief leidinggevend beloningsklimaat. Bretz en anderen (1992) geven in hun overzichtsartikel over prestatiebeoordeling aan dat waargenomen rechtvaardigheid door medewerkers (volgens managers) het belangrijkste onderwerp bij prestatiebeoordeling is waar organisaties mee te maken hebben. Verschillende onderzoeken tonen aan dat waargenomen rechtvaardigheid over het salarissysteem gerelateerd is aan relevante uitkomsten, zoals betrokkenheid (positieve relatie) en verloopintentie (negatieve relatie) (oa Swiercz, et al. 1993; Tekleab, et al., 2005). Waargenomen De relaties tussen rechtvaardigheid 18 rechtvaardigheid is in deze studie gedefinieerd als “de perceptie van de medewerker van een rechtvaardige behandeling binnen de organisatie”. De hypotheses die voor dit onderzoek zijn opgesteld voorspelden 1) een positieve relatie tussen waargenomen procedurele rechtvaardigheid en affectieve betrokkenheid bij de organisatie, 2) een positieve relatie tussen waargenomen interactionele rechtvaardigheid en affectieve betrokkenheid bij de leidinggevende en 3) een negatieve relatie tussen waargenomen uitkomst en procedurele rechtvaardigheid enerzijds en verloopintentie anderzijds. Daarnaast voorspelden de hypotheses een mediërend en/of een modererend effect van het beloningsklimaat in deze relaties. De resultaten laten zien dat waargenomen interactionele rechtvaardigheid als enige van de drie vormen van waargenomen rechtvaardigheid een positief effect heeft op affectieve betrokkenheid (bij de organisatie en bij de leidinggevende) en een negatief effect op verloopintentie. Blijkbaar is interactionele rechtvaardigheid belangrijker dan waargenomen uitkomst en/of procedurele rechtvaardigheid. Deze bevindingen vinden weinig steun in de literatuur; de meeste studies vinden namelijk verschillende effecten voor de verschillende vormen van rechtvaardigheid (zie bijvoorbeeld Brockner & Wiesenfeld, 1996; Masterson, et al., 2000; Parker, & Kohlmeyer, 2005). Echter, Ramaswami en Singh (2003) vonden iets soortgelijks als in deze studie, namelijk dat interactionele rechtvaardigheid relatief belangrijker was bij het beïnvloeden van de baanuitkomsten van verkopers (o.a. betrokkenheid bij de organisatie) dan procedurele en uitkomst rechtvaardigheid. Zij geven echter geen verklaring voor deze bevinding. Wellicht dat de verklaring van het effect van interactionele rechtvaardigheid gevonden kan worden in het verband met informele relaties op de werkplek. Morrison (2004) liet in haar studie zien dat mogelijkheden voor informele relaties gerelateerd zijn aan een toename in affectieve betrokkenheid en een afname in verloopintentie. De relationele kant van de werkplek, en dan met name de relatie met de leidinggevende en de waargenomen rechtvaardigheid van die relatie, speelt dus wellicht een grote rol bij affectieve betrokkenheid en bij verloopintentie. Deze bevindingen zouden een verklaring kunnen zijn voor de gevonden positieve relatie tussen interactionele rechtvaardigheid en affectieve betrokkenheid (bij de organisatie en bij de leidinggevende) en de gevonden negatieve relatie tussen interactionele rechtvaardigheid en verloopintentie. Verder tonen de resultaten dat geen van de drie vormen van het beloningsklimaat een mediërend effect heeft op de relaties tussen waargenomen rechtvaardigheid enerzijds en affectieve betrokkenheid en verloopintentie anderzijds. Het blijkt echter wel dat het subjectief De relaties tussen rechtvaardigheid 19 collegiaal beloningsklimaat, naast waargenomen interactionele rechtvaardigheid, een positief effect heeft op affectieve betrokkenheid bij de organisatie. Dit houdt in dat wanneer medewerkers het gevoel hebben dat hun wensen (ten aanzien van prestatiebeloning) overeenkomen met die van hun collega’s en wanneer ze interactionele rechtvaardigheid percipiëren, zij affectiever betrokken zijn bij de organisatie. Hieruit zou men af kunnen leiden dat de verwachte overeenkomst met de collega’s, naast interactionele rechtvaardigheid, bepalend is voor de mate van affectieve betrokkenheid bij de organisatie. Deze bevinding is wellicht enigszins logisch als men zich bedenkt dat het werken bij een organisatie grotendeels bepaald wordt door werken met collega’s. Tevens blijkt dat het subjectief leidinggevend beloningsklimaat, ook naast waargenomen interactionele rechtvaardigheid, een positief effect heeft op de affectieve betrokkenheid bij de leidinggevende. Hoe meer de medewerkers verwachten dat hun wensen (ten aanzien van prestatiebeloning) overeenkomen met die van de directe leidinggevende(n), de P&O-ers/HRM-ers, het (top)management en de directie en wanneer ze interactionele rechtvaardigheid percipiëren, des te affectiever zijn de medewerkers betrokken bij de leidinggevende. Het lijkt logisch dat wanneer medewerkers verwachten dat zij weinig van mening zullen verschillen van de (hogere) leidinggevenden, zij hoogstwaarschijnlijk beter met elkaar overweg kunnen, waardoor de medewerkers affectiever betrokken raken. Er zijn dan weliswaar geen mediërende effecten gevonden, de resultaten van deze studie toonden wel een aantal modererende effecten van het beloningsklimaat. Zo werd een (negatief) modererend effect gevonden van het objectieve beloningsklimaat in de relatie tussen waargenomen interactionele rechtvaardigheid en verloopintentie. Dit betekent dat de negatieve relatie tussen waargenomen interactionele rechtvaardigheid en verloopintentie sterker is wanneer er sprake is van een sterk objectief beloningsklimaat. Dus in een organisatie waarin de wensen ten aanzien van prestatiebeloning meer overeenkomen, zullen de medewerkers als gevolg van waargenomen interactionele rechtvaardigheid nog minder geneigd zijn de organisatie te verlaten, dan in een organisatie waarin de wensen niet overeenkomen. Een verklaring voor deze relatie zou wellicht kunnen zijn dat het heersen van een sterk (objectief) beloningsklimaat gezien kan worden als een maat voor eenheid en overeenstemming. Het is denkbaar dat medewerkers die interactionele rechtvaardigheid binnen de organisatie percipiëren, nog liever willen blijven werken binnen die organisatie (en dus minder graag de organisatie willen verlaten) wanneer denkbeelden en ideeën met andere mensen in die organisatie overeenkomen. De relaties tussen rechtvaardigheid 20 Toch is deze relatie enigszins opvallend te noemen, aangezien waargenomen interactionele rechtvaardigheid in de literatuur niet genoemd wordt als voorspeller van verloopintentie, maar juist waargenomen procedurele en uitkomst rechtvaardigheid (o.a. Garonzik, et al., 2000; Hagedoorn, et al., 1998). Wellicht dat ook hierbij geldt dat interactionele rechtvaardigheid relatief belangrijker is dan procedurele en uitkomst rechtvaardigheid bij het al dan niet willen verlaten van de organisatie. De relationele kant van het werken speelt wellicht ook hier een rol (zie Morrison, 2004). Daarnaast is er een (negatief) modererend effect gevonden van subjectief leidinggevend beloningsklimaat in de relatie tussen waargenomen uitkomst rechtvaardigheid en verloopintentie. Dit betekent dat de relatie tussen uitkomst rechtvaardigheid en verloopintentie sterker is wanneer er sprake is van een sterk subjectief leidinggevend beloningsklimaat. De directe negatieve relatie tussen waargenomen uitkomst rechtvaardigheid en verloopintentie wordt in de literatuur bevestigd (o.a. Garonzik, et al., 2000; Hagedoorn, et al., 1998), maar wordt in deze studie niet gevonden. In dit onderzoek geldt dat deze relatie alleen bevestigd kan worden in een organisatie waar de gepercipieerde overeenkomst in wensen ten aanzien van prestatiebeloning met de directe leidinggevende(n), de P&Oers/HRM-ers, het (top)management en de directie hoog is (=sterk subjectief leidinggevend beloningsklimaat). Een mogelijke verklaring voor deze bevinding is wellicht te vinden in de veronderstelling dat medewerkers er vanuit gaan dat de (hogere) leidinggevenden verantwoordelijk zijn voor de verdeling van de uitkomsten die iemand krijgt. Het is daarnaast wellicht mogelijk dat de verwachte overeenkomst in wensen ten aanzien van prestatiebeloning door medewerkers gezien wordt als een maat voor de over het algemeen verwachte overeenkomst met de (hogere) leidinggevenden. Hierdoor zou het kunnen zijn dat wanneer medewerkers verwachten dat hun meningen (bijvoorbeeld hun wensen ten aanzien van prestatiebeloning) veel overeenkomen met die van de (hogere) leidinggevenden, ze meer vertrouwen hebben in die mensen en hun verdeling van de uitkomsten, waardoor ze meer uitkomst rechtvaardigheid zullen percipiëren. Wanneer zij meer uitkomst rechtvaardigheid percipiëren, zullen zij minder geneigd zijn de organisatie te verlaten, zoals de literatuur beschrijft (o.a. Garonzik, et al., 2000; Hagedoorn, et al., 1998). Als laatste tonen de resultaten een (positief) modererend effect van het subjectief leidinggevend beloningsklimaat in de relatie tussen waargenomen procedurele rechtvaardigheid en affectieve betrokkenheid bij de organisatie. Dit betekent dat de relatie tussen waargenomen procedurele rechtvaardigheid en affectieve betrokkenheid bij de organisatie sterker is wanneer er sprake is van een sterk subjectief leidinggevend De relaties tussen rechtvaardigheid 21 beloningsklimaat. De directe relatie tussen waargenomen procedurele rechtvaardigheid en affectieve betrokkenheid wordt in de literatuur beschreven (o.a. Masterson, et al., 2000), maar wordt in deze studie niet bevestigd. De relatie wordt in deze studie echter alleen bevestigd voor organisaties waar de gepercipieerde overeenkomst in wensen ten aanzien van prestatiebeloning met de (hogere) leidinggevenden hoog is. Een mogelijke verklaring voor deze bevinding is wellicht te vinden in de veronderstelling dat medewerkers er vanuit gaan dat de (hogere) leidinggevenden de procedures bepalen. Het is daarnaast wellicht ook bij deze relatie mogelijk dat de verwachte overeenkomst in wensen ten aanzien van prestatiebeloning door medewerkers gezien wordt als een maat voor de over het algemeen verwachte overeenkomst met de (hogere) leidinggevenden. Hierdoor zou het kunnen zijn dat wanneer medewerkers verwachten dat hun meningen (bijvoorbeeld hun wensen ten aanzien van prestatiebeloning) veel overeenkomen met die van de (hogere) leidinggevenden, ze meer vertrouwen hebben in die mensen en de door hun opgestelde procedures, waardoor ze meer procedurele rechtvaardigheid zullen percipiëren. Wanneer zij meer procedurele rechtvaardigheid percipiëren, zullen zij affectiever betrokken zijn bij de organisatie, zoals de literatuur ook beschrijft (o.a. Masterson, et al., 2000). De resultaten met betrekking tot de hypothese dat beloningsklimaat een modererend effect heeft worden hiermee gedeeltelijk bevestigd. Dit sluit aan bij de bevindingen van het organisatieklimaat onderzoek die organisatieklimaat een modererende rol toeschrijven (o.a. González-Romá, et al., 2002; Klein, et al., 2001) en niet bij het model van Bowen en Ostroff (o.a. 2004) die een sleutelrol toeschrijven aan het organisatieklimaat als mediator. Deze studie wijst met zijn resultaten op de grote invloed van waargenomen interactionele rechtvaardigheid op, niet alleen de mate waarin de medewerkers affectief betrokken zijn bij de leidinggevende, maar ook op hoe affectief de medewerkers betrokken zijn bij de organisatie en in welke mate zij geneigd zijn de organisatie te willen verlaten. Voor de praktijk betekenen deze resultaten dat het loont om te investeren in de interpersoonlijke behandeling tussen medewerker en leidinggevende en dat het belangrijk is dat deze behandeling als rechtvaardig wordt waargenomen door de medewerker. Dit vanwege het feit dat medewerkers affectiever betrokken zijn bij zowel de organisatie als bij de leidinggevende en minder geneigd zijn de organisatie te verlaten wanneer zij interactionele rechtvaardigheid percipiëren. Affectieve betrokkenheid is immers een belangrijke voorspeller van onder andere prestatie, baanvoldoening en verzuim (zie bijvoorbeeld Cooper-Hakim & Viswesvaran, 2005; Becker, et al., 1996; Tett & Meyer, 1993). Bovendien “bespaart” het beperken van de verloopintentie de hoge kosten die gepaard gaan met het verliezen van hoogopgeleide en De relaties tussen rechtvaardigheid 22 effectieve medewerkers (zie bijvoorbeeld Sjöberg & Sverke, 2000; Trevor, Gerhart, & Boudreau, 1997). Tevens wordt in deze studie de invloed van de verschillende vormen van beloningsklimaat, als modererende variabele, duidelijk. Hierbij is het belangrijk op te merken dat het er niet alleen toe doet dat de wensen van medewerkers ten aanzien van prestatiebeloning werkelijk overeenkomen (objectief beloningsklimaat), maar dat men ook zeer zeker stil moet staan bij de invloed van gepercipieerde overeenkomsten in wensen (subjectief beloningsklimaat). Voor de praktijk kan het dus lonen om een eenheidsgevoel te creëren, waarbij iedereen de omgeving ongeveer op dezelfde wijze percipieert. Bijvoorbeeld door teambuilding dagen te organiseren waar men elkaar beter leert kennen en waar gewerkt kan worden aan de informele relaties. Maar bijvoorbeeld ook door brainstormsessies te houden ten aanzien van bepaalde belangrijke zaken en/of beslissingen, waardoor meerdere lagen in de organisatie inzicht krijgen in elkaars denkbeelden en gezichtspunten, zodat men wellicht uiteindelijk tot een denkbeeld kan komen waar iedereen zich in kan vinden. Toch kent deze studie ook een aantal tekortkomingen. Eén tekortkoming is dat alle resultaten op één niveau geanalyseerd zijn. Er is hierbij geen rekening gehouden met het feit dat een organisatie een multi niveau systeem is waarbij verschillende niveaus elkaar beïnvloeden. Het begrijpen van de relaties binnen en tussen deze verschillende niveaus is echter zeer belangrijk voor het begrijpen van het gedrag binnen de organisatie (Klein & Kozlowski, 2000). Een andere tekortkoming van deze studie is de ‘common method bias’, aangezien alle onderzoeksvariabelen in één vragenlijst op hetzelfde tijdstip bevraagd zijn. De gegeven antwoorden kunnen hierdoor beïnvloed worden door een neiging om consistent te antwoorden, waardoor de relaties tussen de verschillende variabelen verhoogd worden. Daarnaast is er gebruik gemaakt van cross-sectionele dataverzameling, waardoor er geen causaliteit van relaties geconcludeerd kunnen worden. Toekomstig onderzoek met een longitudinaal onderzoeksontwerp zou deze tekortkoming kunnen ondervangen. Toekomstig onderzoek naar de invloed van het beloningsklimaat zou het beloningsklimaat in verschillende sectoren met elkaar kunnen vergelijken. Het is denkbaar dat prestatiebeloning in bepaalde sectoren, bijvoorbeeld handel, wenselijker gevonden wordt dan in andere sectoren, bijvoorbeeld onderwijs. Het al dan niet aanwezig zijn van prestatiebeloning zou hierbij ook meegenomen kunnen worden. Op die manier zou bepaald kunnen worden of de aanwezigheid ervan van invloed is op de wensen en het daarmee De relaties tussen rechtvaardigheid 23 samenhangende beloningsklimaat. Tevens zou bepaald kunnen worden of hiermee de invloed van het beloningsklimaat op affectieve betrokkenheid en verloopintentie ook veranderd. Samenvattend heeft deze studie laten zien dat (percepties over) gedeelde wensen ten aanzien van een onderwerp als prestatiebeloning gedefinieerd kunnen worden als een domeinspecifiek organisatieklimaat, namelijk als het beloningsklimaat. Bovendien heeft deze studie getoond dat het beloningsklimaat, als modererende variabele, de relatie tussen waargenomen rechtvaardigheid enerzijds en affectieve betrokkenheid bij de organisatie en verloopintentie kan verklaren. Referenties Aiken, L. S., & West, S. G. (1991). Multiple regression: Testing and interpreting interactions. Newbury Park, Ca: Sage Publications. Allen, N. J., & Meyer, J. P. (1990). The measurement and antecedents of affective, continuance, and normative commitment to the organization. Journal of Occupational Psychology, 63, 1-18. Baron, R. M., & Kenny, D. A. (1986). The moderator-mediator variable distinction in social psychological research: Conceptual, strategic, and statistical considerations. Journal of Personality and Social Psychology, 51, 1173-1182. Becker, T. E., Billings, R. S., Eveleth, D. M., & Gilbert, N. L. (1996). Foci and bases of employee commitment: Implications for job performance. Academy of Management Journal, 39, 464-482. Bowen, D. E., & Ostroff, C. (2004). Understanding HRM-firm performance linkages: The role of the “strength” of the HRM system. Academy of Management Review, 29, 203221. Bretz, R. D., Milkovich, G. T., & Read, W. (1992). The current state of performance appraisal research and practice: Concerns, directions, and implications. Journal of Management, 18, 321-352. Brockner, J., & Wiesenfeld, B. M. (1996). An integrative framework for explaining reactions to decisions: Interactive effects of outcomes and procedures. Psychological Bulletin, 120, 189-208. Brown, S. P., & Leigh, T. W. (1996). A new look at psychological climate and its relationship to job involvement, effort, and performance. Journal of Applied Psychology, 81, 358368. De relaties tussen rechtvaardigheid 24 Burke, N. J., Finkelstein, L. M., & Dusig, M. S. (1999). On average deviation indices for estimating interrater agreement. Organizational Research Methods, 2, 49-68. Chen, G. & Bliese, P. D. (2002). The role of different levels of leadership in predicting selfand collective efficacy: Evidence for discontinuity. Journal of Applied Psychology, 87, 549-556. Cohen-Charash, Y., & Spector, P. E. (2001). The role of justice in organizations: A metaanalysis. Organizational Behavior and Human Decision Processes, 86, 278-321. Collins, C. J., & Clark, K. D. (2003). Strategic human resource practices, top management team social networks, and firm performance: the role of human resource practices in creating organizational competitive advantage. Academy of Management Journal, 46(6), 740–751. Colquitt, J. A., Conlon, D. E., Wesson, M. J., Porter, C. O. L. H., & Ng, K. Y. (2001). Justice at the millennium: A meta-analytic review of 25 years of organizational justice research. Journal of Applied Psychology, 86, 425-445. Cooper-Hakim, A., & Viswesvaran, C. (2005). The construct of work commitment: Testing an integrative framework. Psychological Bulletin, 131, 241-259. Day, D. V., & Bedeian, A. G. (1991). Predicting job performance across organizations: the interaction of work orientation and psychological climate. Journal of Management, 17, 589-600. De Gilder, D., Van den Heuvel, H., & Ellemers, N. (1997). Het 3-componenten model van commitment. Gedrag en Organisatie, 10, 95-106. Delery, J. E.(1998). Issues of fit in strategic human resource management: Implications for research. Human Resource Management Review, 8, 289-309. Eby, L. T., Freeman, D. M., Rush, M. C., & Lance, C. E. (1999). The motivational bases of affective organizational commitment. Journal of Occupational and Organizational Psychology, 72, 463-483. Flexibele beloning. (1 mei 2005). Geraadpleegd op 9 november 2005 van http://www.cnv.nl/news/berichten/2005/Mei/EEEyupyFkEzegEDvWm.php Garonzik, R., Brockner, J., & Siegel, P. A. (2000). Identifying international assignees at risk for premature departure: The interactive effect of outcome favorability and procedural fairness. Journal of Applied Psychology, 85, 13-20. Gielen, A. C., Kerkhofs, M. J. M., & Van Ours, J. C. (2006). Performance related pay and labor productivity. CentER Discussion Paper, 2006-01. González-Romá, V., Peiró, J. M., & Tordera, N. (2002). An examination of the antecedents De relaties tussen rechtvaardigheid 25 and moderator influences of climate strength. Journal of Applied Psychology, 87, 465473. Hagedoorn, M., Buunk, B. P., & Van de Vliert, E. (1998). Opening the black box between justice and reactions to unfavorable outcomes in the workplace. Social Justice Research, 11, 41-57. Hofmann, D. A., & Stetzer, A. (1996). A cross-level investigation of factors influencing unsafe behaviors and accidents. Personnel Psychology, 49, 307-339. James, L. R., & Jones, A. P. (1980). Perceived job characteristics and job satisfaction: an examination of reciprocal causation. Personnel Psychology, 33, 97-135. James, L. R., & Tetrick, L. E. (1986). Confirmatory analytic tests of three causal models relating job perceptions to job satisfaction. Journal of Applied Psychology, 71, 77-82. Jenkins, G. D., Mitra, A., Gupta, N., & Shaw, J. D. (1998). Are financial incentives related to performance?: A meta-analytic review of empirical research. Journal of Applied Psychology, 83, 777-787. Klein, K. J., Conn, A. B., Smith, D. B., & Sorra, J. S. (2001). Is everyone in agreement? An exploration of within-group agreement in employee perceptions of the work environment. Journal of Applied Psychology, 86, 3-16. Klein, K. J., & Kozlowski, S. W. J. (2000). From micro to meso: Critical steps in conceptualizing and conducting multilevel research. Organizational Research Methods, 3, 211-236. Lawler, E. E., Hall, D. T., & Oldham, G. R. (1974). Organizational climate: relationship to organizational structure, process and performance. Organizational Behavior and Human Performance, 11, 139-155. Loon naar prestatie bij ambtenaren: Minister De Graaf hoopt op cultuuromslag bij overheid. (17 augustus 2004). Trouw, sectie Nederland p. 3. Mamman, A. (1997). Employees' attitudes toward criteria for pay systems. The Journal of Social Psychology, 137, 33-41. Masterson, S. S. (2001). A trickle-down model of organizational justice: Relating employees’ and customers’ perceptions of and reactions to fairness. Journal of Applied Psychology, 86, 594-604. Masterson, S. S., Lewis, K., Goldman, B. M., & Taylor, M. S. (2000). Integrating justice and social exchange: The differing effects of fair procedures and treatment on work relationships. Academy of Management Journal, 43, 738-748. Mathieu, J. E., Hoffman, D. A., & Farr, J. L. (1993). Job perceptions–job satisfaction De relaties tussen rechtvaardigheid 26 relations: an empirical comparison of three competing theories. Organizational Behavior and Human Decision Processes, 56, 370-387. McMurray, A. J., Scott, D. R., & Pace, R. W. (2004). The relationship between organizational commitment and organizational climate in manufacturing. Human Resource Development Quarterly, 15, 473-488. Meyer, J. P., & Allen, N. J. (1991). A three-component conceptualization of organizational commitment. Human Resource Management Review, 1, 61-89. Mischel, W. (1973). Toward a cognitive social learning conceptualization of personality. Psychological Review, 80, 252-283. 1973; Morrison, R. (2004). Informal relationships in the workplace: Associations with job satisfaction, organisational commitment and turnover intentions. New Zealand Journal of Psychology, 33, 114-128. Parker, R. J., & Kohlmeyer, J. M. (2005). Organizational justice and turnover in public accounting firms: a research note. Accounting, Organizations and Society, 30, 357369. Patterson, M. G., Warr, P. B., & West, M. A. (2004). Organizational climate and company performance: the role of employee affect and employee level. Journal of Occupational and Organizational Psychology, 77, 193-216. Patterson, M. G., West, M. A., Shackleton, V. J., Dawson, J. F., Lawthom, R., Maitlis, S., et al. (2005). Validating the organizational climate measure: links to managerial practices, productivity and innovation. Journal of Organizational Behavior, 26, 379408. Prestatiebeloning in zorg onvermijdelijk. (8 november 2005). Algemeen Dagblad, voorpagina. Ramaswami, S. N., & Singh, J. (2003). Antecedents and consequences of merit pay fairness for industrial salespeople. Journal of Marketing, 67, 46-66. Rousseau, D. M., & Fried, Y. (2001). Location, location, location: Contextualizing organizational research. Journal of Organizational Behavior, 22, 1-13. Sanders, K., Van Riemsdijk, M. J., Geurts, P. A. T. M., & Torka, N. (2006). Aandacht voor leiderschapsklimaat: Betrokkenheid in Oost-Europa. Personeelbeleid, 42, 35-39. Scarpello, V., & Jones, F. F. (1996). Why justice matters in compensation decision making. Journal of Organizational Behavior, 17, 285-299. Schneider, B., Salvaggio, A. N., & Subirats, M. (2002). Climate strength: A new direction for climate research. Journal of Applied Psychology, 87, 220-229. De relaties tussen rechtvaardigheid 27 Schneider, B., White, S. S., & Paul, M. C. (1998). Linking service climate and customer perceptions of service quality: Test of a causal model. Journal of Applied Psychology, 83, 150-163. Schyns, B., Van Veldhoven, M., & Sanders, K. (onder review). LMX and affective organizational commitment: Considering the climate strength. Sjöberg, A., & Sverke, M. (2000). The interactive effect of job involvement and organizational commitment on job turnover revisited: A note on the mediating role of turnover intention. Scandinavian Journal of Psychology, 41, 247-252. Swiercz, P. M., Icenogle, M. L., Bryan, N. B., & Renn, R. W. (1993). Do perceptions of performance appraisal fairness predict employee attitudes and performance? Academy of Management Proceedings, 304-308. Tekleab, A. G., Bartol, K. M., & Liu, W. (2005). Is it pay levels or pay raises that matter to fairness and turnover? Journal of Organizational Behavior, 26, 899-921. Tett, R. P., & Meyer, J. P. (1993). Job satisfaction, organizational commitment, turnover: Path analyses based on meta-analytic findings. Personnel Psychology, 46, 259-293. Top 10 workplace trends. (2006). CA Magazine, 139, 14-14. Trevor, C. O., Gerhart, B., & Boudreau, J. W. (1997). Voluntary turnover and job performance: Curvilinearity and the moderating influences of salary growth and promotions. Journal of Applied Psychology, 82, 44-61. Van Yperen, N. W., Hagedoorn, M., Zweers, M., & Postma, S. (2000). Injustice and employees’ destructive responses: The mediating role of state negative affect. Social Justice Research, 13, 291-312. Verboon, F. (2001). Prestatiebeloning: Wat willen werknemers? Tijdschrift voor HRM, 2, 59-77. Viswesvaran, C., & Ones, D. S. (2002). Examining the construct of organizational justice: A meta-analytic evaluation of relations with work attitudes and behaviors. Journal of Business Ethics, 38, 193-203. Werknemers positief over prestatiebeloning. (17 februari 2005). Geraadpleegd op 9 november 2005 van http://www.cnv.nl/cgibin/coranto/viewnews.cgi?id=EEplyFFkkZYbmdHTFK&style=agendapagina&tmpl=z oekresultaat De relaties tussen rechtvaardigheid 28 Noten 1 Uit onderzoek van CNV is gebleken dat de ondervraagden maximaal 5% van hun inkomen resultaatafhankelijk zouden willen ontvangen, vandaar dat gekozen is voor een 2% en 5% variabel deel van het inkomen (Werknemers positief, 2005). 2 Gebaseerd op de indeling die door Verboon (2001) in zijn onderzoek is aangehouden, namelijk ‘bedrijfsresultaatafhankelijk’, ‘afdelings-/teamresultaatafhankelijk’ en ‘afhankelijk van individuele prestatie’. 3 Deze wens is toegevoegd naar aanleiding van een bericht van CNV dat competentiebeloning ook populair is als vorm van prestatiebeloning (Flexibele beloning, 2005). De relaties tussen rechtvaardigheid 29 Tabel 1 Gemiddelden, standaarddeviaties en correlaties tussen de onderzoeksvariabelen Variabelen Gem Std dev 1. Uitkomst rechtvaardigheid 3.26 .86 2. Procedurele rechtvaardigheid 3.15 .72 .33** 3. Interactionele rechtvaardigheid 3.82 .74 .40** .34** 4. Aff betrokkenheid bij organisatie 3.65 .72 .15* .26** .31** 5. Aff betrokkenheid bij leiding 3.03 .74 .25** .23** .56** .35** 6. Verloopintentie 2.44 .91 -.19** -.16* -.34** -.49** -.27** 7. Objectief beloningsklimaat 4.16 .13 .14 -.01 .06 -.03 .11 .02 8. Subjectief collegiaal 3.48 .83 -.03 .07 .01 .18* -.05 -.07 .06 3.15 .74 .26** .22** .39** .25** .30** -.15* .04 .07 10. Geslacht 1.29 .46 .09 -.05 -.04 -.04 -.08 .01 .06 .07 .05 11. Leeftijd 41.6 9.31 -.03 -.06 -.08 .06 -.05 -.20** -.15* -.11 .01 -.05 12. Opleidingsniveau 5.69 1.20 .12 .00 .05 -.21** -.06 .22** .04 -.21 .15 .00 beloningsklimaat 9. 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 Subjectief leidinggevend beloningsklimaat * = p<.05 ** = p<.01 -.05 De relaties tussen rechtvaardigheid 30 Tabel 2 Resultaten regressieanalyse met affectieve betrokkenheid bij de organisatie als afhankelijke variabele Individueel niveau Geslacht Leeftijd Opleiding Leidinggevende functie HRM/P&O functie Model 1a Model 2a Model 3a Model 3ba Model 4a Model 4ba .04 .03 -.17* .28** .03 .07 .04 -.21** .26** -.05 .04 .04 -.25** .24** -.10 .03 .04 -.16 .28** -.05 .02 .03 -.24** .24** -.10 .01 .03 -.20* .25** -.04 .07 .10 .29** .04 .16* .28** .08 .04 .22** .03 .18** .25** .11 .09 .16 Uitkomst rechtvaardigheid Procedurele rechtvaardigheid Interactionele rechtvaardigheid Objectief beloningsklimaat -.04 Subjectief collegiaal beloningsklimaat Subjectief leidinggevend beloningsklimaat -.01 .19** .11 Interacties met objectief beloningsklimaat Uitkomst rechtvaardigheid Procedurele rechtvaardigheid Interactionele rechtvaardigheid .14* .11 -.11 -.02 -.02 Interacties met subjectief collegiaal beloningsklimaat Uitkomst rechtvaardigheid Procedurele rechtvaardigheid Interactionele rechtvaardigheid .03 -.13 .00 Interacties met subjectief leidinggevend beloningsklimaat Uitkomst rechtvaardigheid Procedurele rechtvaardigheid Interactionele rechtvaardigheid .05 .17* -.11 R2 Verandering in R2 * = p<.05 a .25 .00** .37 .12** .26 .00 ** = p<.01 = er is gecontroleerd voor organisatie, waarbij organisatie 1 de referentie organisatie is. .38 .04** .28 .01 .42 .04 De relaties tussen rechtvaardigheid 31 Tabel 3 Resultaten regressieanalyse met affectieve betrokkenheid bij de leidinggevende als afhankelijke variabele Individueel niveau Geslacht Leeftijd Opleiding Leidinggevende functie HRM/P&O functie Model 1a Model 2a Model 3a Model 3ba Model 4a Model 4ba -.16* -.02 -.01 .23** .23** -.11 -.00 -.06 .19** .10 -.07 -.03 -.14* .20** .08 -.10 .00 -.06 .16* .07 -.08 -.04 -.14* .21** .08 -.08 .00 -.06 .15 .03 .09 .08 .50** .07 .02 .56** .03 .07 .47** .07 .02 .56** .04 .07 .51** Uitkomst rechtvaardigheid Procedurele rechtvaardigheid Interactionele rechtvaardigheid Objectief beloningsklimaat .00 Subjectief collegiaal beloningsklimaat Subjectief leidinggevend beloningsklimaat .02 -.08 .13* Interacties met objectief beloningsklimaat Uitkomst rechtvaardigheid Procedurele rechtvaardigheid Interactionele rechtvaardigheid -.09 .12 -.04 -.05 .02 Interacties met subjectief collegiaal beloningsklimaat Uitkomst rechtvaardigheid Procedurele rechtvaardigheid Interactionele rechtvaardigheid -.09 .07 .05 Interacties met subjectief leidinggevend beloningsklimaat Uitkomst rechtvaardigheid Procedurele rechtvaardigheid Interactionele rechtvaardigheid .02 .08 .03 R2 Verandering in R2 * = p<.05 a .20 .20** .48 .29** .41 .00 ** = p<.01 = er is gecontroleerd voor organisatie, waarbij organisatie 1 de referentie organisatie is. .49 .02 .41 .00 .51 .01 De relaties tussen rechtvaardigheid 32 Tabel 4 Resultaten regressieanalyse met verloopintentie als afhankelijke variabele Individueel niveau Geslacht Leeftijd Opleiding Leidinggevende functie HRM/P&O functie Model 1a Model 2a Model 3a Model 3ba Model 4a Model 4ba -.05 -.21** .15 -.10 .14 -.09 -.22** .20* -.08 .23** -.10* -.22** .22** -.08 .25** -.08 -.18* .19* -.10 .22* -.09 -.21** .22** -.09 .24** -.08 -.18* .23* -.09 .25** -.05 -.05 -.35** -.05 -.04 -.38** -.05 -.01 -.33** -.04 -.03 -.45** -.08 -.03 -.38** Uitkomst rechtvaardigheid Procedurele rechtvaardigheid Interactionele rechtvaardigheid Objectief beloningsklimaat -.02 Subjectief collegiaal beloningsklimaat Subjectief leidinggevend beloningsklimaat -.05 -.07 -.02 Interacties met objectief beloningsklimaat Uitkomst rechtvaardigheid Procedurele rechtvaardigheid Interactionele rechtvaardigheid -.06 -.04 .13 .07 -.21** Interacties met subjectief collegiaal beloningsklimaat Uitkomst rechtvaardigheid Procedurele rechtvaardigheid Interactionele rechtvaardigheid .15 .03 -.14 Interacties met subjectief leidinggevend beloningsklimaat Uitkomst rechtvaardigheid Procedurele rechtvaardigheid Interactionele rechtvaardigheid -.20* -.00 .03 R2 Verandering in R2 * = p<.05 a .21 .21** .35 .14** .31 .00 ** = p<.01 = er is gecontroleerd voor organisatie, waarbij organisatie 1 de referentie organisatie is. .32 .00 .34 .03* .36 .04 De relaties tussen rechtvaardigheid 33 Figuur 1. Affectieve betrokkenheid bij de organisatie als functie van subjectief leidinggevend beloningsklimaat en waargenomen procedurele rechtvaardigheid. Affectieve betrokkenheid bij de organistatie 0,40 0,35 0,30 0,25 0,20 Subjectief leidinggevend beloningsklimaat is sterk 0,15 Subjectief leidinggevend beloningsklimaat is zwak 0,10 0,05 0,00 -0,05 Weinig Veel Procedurele rechtvaardigheid De relaties tussen rechtvaardigheid Figuur 2. Verloopintentie als functie van objectief beloningsklimaat en waargenomen interactionele rechtvaardigheid. 0,05 -0,05 Verloopintentie -0,15 -0,25 Objectief beloningsklimaat is zwak -0,35 Objectief beloningsklimaat is sterk -0,45 -0,55 -0,65 -0,75 Weinig Veel Interactionele rechtvaardigheid 34 De relaties tussen rechtvaardigheid Figuur 3. Verloopintentie als functie van subjectief leidinggevend beloningsklimaat en waargenomen uitkomst rechtvaardigheid. 0,05 0,00 Verloopintentie -0,05 -0,10 Subjectief leidinggevend beloningsklimaat is zwak -0,15 Subjectief leidinggevend beloningsklimaat is sterk -0,20 -0,25 -0,30 -0,35 Weinig Veel Uitkomst rechtvaardigheid 35 De relaties tussen rechtvaardigheid 36 Appendix A Factor analyse resultaten voor verschillende wensen ten aanzien van prestatiebeloning Item 1 2 3 4 Vast inkomen, waarvan 2% variabel, afh. van individuele prestatie .24 -.14 .72 .05 Vast inkomen, waarvan 2% variabel, afh. van competentie- .12 .19 .67 .30 Vast inkomen, waarvan 2% variabel, afh. van teamprestatie .01 .72 .21 .04 Vast inkomen, waarvan 2% variabel, afh. van organisatieprestatie .17 .78 -.13 .16 Vast inkomen, waarvan 5% variabel, afh. van individuele prestatie .19 .03 .77 -.10 Vast inkomen, waarvan 5% variabel, afh. van competentie- .14 .29 .74 .14 Vast inkomen, waarvan 5% variabel, afh. van teamprestatie .07 .76 .28 -.09 Vast inkomen, waarvan 5% variabel, afh. van organisatieprestatie .10 .82 -.08 .07 -.01 -.16 .19 .82 .07 -.01 .29 .79 -.02 .24 -.08 .81 Vast inkomen en bonus, afh. van organisatieprestatie .20 .27 -.39 .53 Volledig variabel inkomen, afh. van individuele prestatie .86 -.09 .29 -.02 Volledig variabel inkomen, afh. van competentieontwikkeling .89 .01 .29 .05 Volledig variabel inkomen, afh. van teamprestatie .89 .18 .11 .02 Volledig variabel inkomen, afh. van organisatieprestatie .79 .32 .01 .10 ontwikkeling medewerker ontwikkeling medewerker Vast inkomen en bonus, afh. van individuele prestatie Vast inkomen en bonus, afh. van competentieontwikkeling medewerker Vast inkomen en bonus, afh. van teamprestatie medewerker De relaties tussen rechtvaardigheid Appendix B Factor analyse resultaten voor subjectief beloningsklimaat Item 1 2 verwachte overeenkomst met collega's .10 .93 verwachte overeenkomst met (directe) leidinggevende(n) .81 .13 verwachte overeenkomst met P&O / HRM-ers .64 .35 verwachte overeenkomst met (top)management .91 -.24 verwachte overeenkomst met directie .89 -.23 37 De relaties tussen rechtvaardigheid 38 Appendix C Factor analyse resultaten voor waargenomen rechtvaardigheid Item 1 2 3 Ik word eerlijk beloond voor de stress en spanningen van mijn baan. .90 .11 .20 Ik word eerlijk beloond voor de hoeveelheid inspanning die ik in .89 .22 .08 Ik word eerlijk beloond voor het werk dat ik goed heb gedaan. .85 .20 .15 De bedrijfsprocedures bieden mogelijkheden om beslissingen aan .14 .10 .84 .14 .19 .86 .11 .12 .81 Mijn leidinggevende houdt rekening met mij. .18 .87 .10 Mijn leidinggevende gaat op een vertrouwelijke manier met mij om. .12 .91 .14 Mijn leidinggevende neemt mijn mening serieus. .24 .84 .20 mijn werk stop. te vechten. De bedrijfsprocedures bieden bruikbare informatie over een een beslissing en zijn uitvoering. De bedrijfsprocedures zijn zo geformuleerd dat iedereen, waarop een beslissing invloed heeft, betrokken wordt. De relaties tussen rechtvaardigheid Appendix D Factoranalyse voor affectieve betrokkenheid Item 1 2 Ik ervaar problemen van deze organisatie als mijn eigen problemen. .54 .32 Ik voel me thuis in deze organisatie. .71 .23 Ik voel me emotioneel gehecht aan deze organisatie. .89 .03 Ik voel me als 'een deel van de familie' in deze organisatie. .87 .14 Wanneer iemand mijn leidinggevende bekritiseert, voelt dat als een .17 .74 De successen van mijn leidinggevende zijn ook mijn successen. .18 .80 De relatie met mijn leidinggevende is hoofdzakelijk gebaseerd op de .11 .76 persoonlijke belediging. gelijke normen en waarden die ik en mijn leidinggevende hanteren. 39