De positie en functie van het maatschappelijk werk in de CGG Geertrui De Geyter Eva Van Asch Mia De Becker CGG De Pont, Mechelen Ann Geets Sara Peeters CGGZ Brussel Katrijn Creemers CGG Dagg, Lommel Elke Doms Renata Verachtert Sofie Vandeputte CGG De Kempen, Turnhout Koen Hermans Centrum voor sociologisch onderzoek, KU Leuven Leuven, oktober 2010 Hoofdstuk 1. Beschrijving van het project Op vraag van de directies van 4 Vlaamse CGG werd aan het Centrum voor sociologisch onderzoek gevraagd om een project uit te voeren omtrent de positie en functie van het maatschappelijk werk in de CGG uit te klaren. Per CGG nemen maatschappelijk werkers deel aan dit proces. Dit eerste hoofdstuk start met een korte situering van het sociaal werk in Vlaanderen en het maatschappelijk werk in de CGG om vervolgens over te gaan naar de projectvragen en hoe we hierop een antwoord wensen te krijgen. 1. Sociaal werk in Vlaanderen Het sociaal werk in Vlaanderen kenmerkt zich door een relatief beperkte theorie-ontwikkeling en door een gebrek aan een beroepsorganisatie. Dit is mogelijks één van de redenen voor de diffuse beroepsidentiteit van deze beroepsgroep. Bovendien zijn sociaal werkers in een veelheid aan sectoren tewerkgesteld en nemen ze erg uiteenlopende taken op zich. Dit bemoeilijkt het zichtbaar maken van wat nu deze sectoren gemeenschappelijk hebben. Ook intern kent het sociaal werk nogal wat specialisatie die tot uiting komt in de verschillende afstudeerrichtingen aan de hogescholen: maatschappelijk werk, sociaal-cultureel werk, maatschappelijke advisering en personeelswerk. Recentelijk gaat er in Vlaanderen, net zoals in Nederland terug meer aandacht naar de gemeenschappelijke stam van het sociaal werk. Het maatschappelijk werk ontstond in het begin van de 20ste eeuw, mede doordat de overheid een meer vooraanstaande rol ging spelen in de armoedebestrijding en het welzijn van kinderen. In de 2de helft van de jaren 20 werden de eerste opleidingen ingericht, mede onder impuls of door de arbeidersbewegingen. Net na de 2de wereldoorlog kende de professionalisering van het beroep een sterke impuls door de wettelijke erkenning van het beroep. De theorievorming in het maatschappelijk werk is vanaf het begin van de jaren vijftig sterk Angelsaksisch gekleurd. Via Nederland en dan vooral via de Nederlandse maatschappelijk werker Marie Kamphuis kreeg het Amerikaanse casework voet aan de grond in Vlaanderen. Die Angelsaksische invloed is altijd dominant gebleven, tot op de dag van vandaag met de populariteit van empowerment. De theorie-ontwikkeling is bovendien ook altijd sterk beïnvloed geweest door psychologische modellen. Typisch voor het social casework is dat het generalistisch van aard is, dat het werkt met individuen en gezinnen maar vanuit een holistische benadering waarin er ook aandacht gaat naar de interactie van het individu met zijn omgeving. Desalniettemin liggen in deze twee vaststellingen twee immense spanningsvelden: in welke mate laat generalisme specialisme toe en hoe dient de caseworker te werken met de omgeving? De theoretische en methodische basis die sociaal werkers zoals Hamilton, Perlman en Hollis hebben gecreëerd, legt een sterk accent op 2 intrapsychische factoren. In 1957 zei Perlman al dat maatschappelijk werkers eclectisch werken en dus elementen uit verschillende theorieën en methoden integreren. Ook Hollis zit nog in de lijn van de psychodynamiek. Toch noteert ze wegen waarin de maatschappelijk werker kan tussenkomen in omgevingsfactoren, daarbij (door)verwijzend naar andere professionele experten, het inschakelen van beschikbare bronnen, sociale ondersteuning, het beïnvloeden van anderen vanuit van de cliënt, en het “opeisen van bronnen en diensten ten gunste van de cliënt”. Het casework werd in de jaren zeventig van binnenuit en van buitenuit sterk geproblematiseerd, omdat het te paternalistisch en moraliserend zou zijn. Bovendien bleven de meer structurele uitsluitingsmechanismen buiten beeld. Ondanks deze kritiek heeft het maatschappelijk werk vanaf de tweede helft van de jaren zeventig een sterke boost gekend door enerzijds de wettelijke erkenning in de OCMW-wet en anderzijds door de creatie van allerlei nieuwe welzijns- en gezondheidsvoorzieningen. Tegelijkertijd doen zich in de geestelijke gezondheidszorg en het welzijnswerk belangrijke verschuivingen voor. Voor een meer globaal overzicht verwijzen we naar een andere tekst (Hermans & Desair, 2009). Hier onderstrepen we in ieder geval de vermaatschappelijking van de zorg, de trend naar meer aanklampende methodieken (outreachend werken, assertive community treatment, het vanuit Nederland geimporteerde bemoeizorg) en de vragen die worden gesteld bij de toegankelijkheid van CGGZ voor achtergestelde doelgroepen zoals mensen in armoede, etnisch-culturele minderheden. 2. Maatschappelijk werk in CGG Eén van die voorzieningen waarin het maatschappelijk werk een positie heeft verworven zijn de centra voor geestelijke gezondheidszorg die in Vlaanderen als een tweedelijnsvoorziening worden gecategoriseerd. De GGZ heeft als opdracht de verantwoorde zorg aan te bieden met het oog op het herstel van het psychisch evenwicht of het draaglijk maken van psychische stoornissen voor patiënten en hun leefomgeving, opdat patiënten competenties verwerven voor hun emancipatie en hun maatschappelijk geïntegreerd functioneren (GGZD art. 7,§1en2). De afbakening tussen de eerste en tweede lijn blijft een permanente uitdaging in de gezondheidszorg. Dit is eveneens van toepassing op het maatschappelijk werk. Traditioneel wordt het maatschappelijk werk beschouwd als een beroep dat zich kenmerkt door generalistisch werken, gericht op mens en omgeving, zorgcoördinatie, gemakkelijk toegankelijk. Dit zijn kenmerken die vaak geassocieerd worden met de eerstelijn. Is maatschappelijk werk op de tweede lijn een contradictie in terminis? Of kunnen we aan de hand van dit project meer duidelijkheid creëren in de rol van het maatschappelijk werk in de tweede lijn. Een tweede knelpunt vormt de mogelijk vage grens tussen begeleiding, counseling en therapie. De Nederlandse Gezondheidsraad heeft psychotherapie gedefinieerd als “het op een wetenschappelijke wijze behandelen door een deskundige die daartoe is opgeleid, van patiënten in die zin dat zij hulp behoeven voor psychische moeilijkheden, conflicten of stoornissen, door middel van een methodische wijze vestigen, structureren en hanteren van een relatie teneinde die moeilijkheden, conflicten of stoornissen op te heffen of te verminderen” (Van der 3 Feltz e.a.,2006). Opvallend in deze definitie is de verwijzing naar de wetenschappelijke onderbouw. De Belgische Hoge Gezondheidsraad (2005) definieert therapie als een behandelingsvorm in de gezondheidszorg waarin men op consistente en systematische wijze een samenhangend geheel van psychologische middelen (interventies) hanteert, die geworteld zijn binnen een psychologisch wetenschappelijk referentiekader. Ze wordt uitgeoefend door iemand die daartoe is opgeleid teneinde psychologische moeilijkheden, conflicten of stoornissen op te heffen of te verminderen. De patiënt/cliënt kan een individu, maar ook een sociaal systeem (paar, gezin, groep). Het vertrekpunt vormen dus psychische problemen of stoornissen die door een daarvoor opgeleide therapeut worden aangepakt vanuit een wetenschappelijk referentiekader. De Hoge Gezondheidsraad ziet vier grote scholen binnen de psychotherapie: psychoanalytisch en psychodynamische therapie, cognitief en gedragstherapeutisch, systeemen gezinstherapie, cliëntgerichte-experientiële therapie. Van elk van deze scholen wordt de huidige evidentie weergegeven. Leijssen (2001) maakt op haar beurt een onderscheid tussen counseling en therapie. Therapeuten zijn volgens haar gespecialiseerd in één specifieke therapeutische school, waarin zij zich gedurende lange tijd hebben ondergedompeld. Counselors zijn opgeleid in diverse therapeutische attitudes en vaardigheden waardoor ze hun beroep van maatschappelijk werker, pedagoog, schoolpsycholoog… beter kunnen uitoefenen. Daarnaast voldoet therapie aan een aantal specifieke formele voorwaarden met betrekking tot duur, plaats… In Vlaanderen is er op dit moment geen erkenning van de therapeuten in de gezondheidszorg. Een recente studie over suïcide in Vlaanderen en zijn buurlanden wijst op de onvoldoende toegankelijkheid van de geestelijke gezondheidszorg (Reynders e.a, 2009). Meer concreet valt het op dat in die landen waar therapie erkend is en terugbetaald wordt in het kader van de gezondheidszorg, er lagere suïcidecijfers opgetekend worden. 3. Projectvragen Het doel van het project is te komen tot een meer heldere positionering en taakomschrijving van het maatschappelijk werk binnen de CGG. Volgende vragen zijn hierbij richtinggevend: 1. Wat zijn de positieve pijlers van de huidige takenbundel van de maatschappelijk werkers en wat zijn pijnpunten? 2. Wat betekent in deze thematiek eerstelijns- en tweedelijnszorg? 3. Wat is multidisciplinair werken, welke rol neemt de maatschappelijk werker op? 4. Wat zijn de belangrijkste uitdagingen voor de CGG en welke rol kunnen maatschappelijk werkers hierin spelen? 4 4. Methode Om deze vragen te beantwoorden worden 9 focusgroepgesprekken georganiseerd met maatschappelijk werkers uit CGG. Een aantal gesprekken starten met een wetenschappelijke insteek over maatschappelijk werk, samenwerkingsmodellen en beleidsontwikkelingen. In de andere gesprekken wordt er op een methodische wijze getracht om tot een aantal gemeenschappelijke antwoorden op de projectvragen te komen. De resultaten van voorgaande gesprekken worden bij begin van volgende gesprek voorgelegd zodat hierop kan verder gewerkt worden. De planning van de gesprekken wordt afgesproken met de opdrachtgever. Er wordt gestart op 1 december 2009. Op het einde volgt er een rapportering aan de directie van de vier participerende CGG. Een focusgroep is een groepsgesprek waaraan 6 à 10 deelnemers participeren. De voordelen van deze methode zijn: - De besproken topics worden in de diepte uitgewerkt - Elke deelnemer kan een bijdrage leveren - Veel informatie verzamelen op korte tijd - Creatieve ideeën - Flexibel en eenvoudig inzetbaar instrument - Veilige omgeving creëert openheid - Draagvlak testen van nieuwe maatregelen Tegelijkertijd zijn er een aantal aandachtspunten - Proces goed structureren via gespreksleider - iedereen moet aan bod kunnen komen - vermijden van ‘group thinking’ De leiding van de focusgroepen zal door de medewerker van de Master in het sociaal werk op zich genomen worden. Hij zorgt ook voor de inhoudelijke voorbereiding en voor de verslaggeving achteraf. De werkwijze bestaat uit een combinatie van evidence-based kennis en practice-based ervaring van de deelnemers Enerzijds wordt het groepsproces gevoed door bestaande theorievorming en onderzoek. Anderzijds heeft het proces ook tot doel om de methodische en professionele kennis van de deelnemende maatschappelijk werkers te expliciteren. 5. Plan van aanpak In de 9 focusgroepen worden vier thema’s centraal gesteld: 1. definitie van maatschappelijk werk 2. betekenis van maatschappelijk werk in CGG 3. samenwerking met andere disciplines 5 4. Huidige ontwikkelingen: outreachend en aanklampend werken / verhogen van de toegankelijkheid. We beschrijven achtereenvolgens deze thema’s. 5.1 Wat is maatschappelijk werk ? Twee bijeenkomsten zullen hierover georganiseerd worden. De eerste staat in het teken van een verkenning hoe de maatschappelijk werkers zelf maatschappelijk werk definiëren. Wat was hun beeld van maatschappelijk werk toen ze afstudeerden? Waarvoor staat het maatschappelijk werk? De bedoeling is los te komen van de hun huidige werkcontext en ze open te laten spreken over hun eigen beroep. In het tweede gesprek toetsen we dit af aan literatuur, die in het eerste deel van de focusgroep wordt voorgesteld. We denken dan aan de internationale definitie, de Vlaamse omschrijving door de Vlaamse hogescholen, het Nederlandse beroepsprofiel. Hierbij staat de vraag centraal welke meerwaarde deze theoretische definities geven. Ook kan literatuur helpen om de conclusies van het eerste gesprek te herformuleren. Schematisch: 1. Wat is maatschappelijk werk volgens medewerkers 2. Wat is maatschappelijk werk? Volgens theorie a. Op basis van de internationale definitie b. Op basis van de oude en nieuwe definitie van sociaal werk door hogescholen c. Op basis van het Nederlands beroepsprofiel maatschappelijk werk d. Het aftoetsen van de definitie van de medewerkers aan de opgesomde definities 5.2 Maatschappelijk werk binnen CGG Rond dit thema worden drie gesprekken georganiseerd rond drie thema’s. Het eerste betreft het beschrijven van de huidige taken, de sterktes en knelpunten en een eerste verkenning van mogelijke oplossingen. Daarna wordt een vergelijking gemaakt met de meer algemene definitie van maatschappelijk werk en MW in CGG. Dit laat toe om meer zicht te krijgen op de positionering van maatschappelijk werkers op de tweede lijn. Ook hier zal literatuur gebruikt worden. Indien nodig worden hieraan twee gesprekken gewijd. 1. Identificatie van het huidig takenpakket binnen CGG: a. Huidige taken b. Sterktes van het huidige pakket c. Knelpunten 6 d. Mogelijke oplossingen e. Methodische diversiteit f. Functie van het MW in intake, diagnostiek en indicatiestelling 2. Vergelijking tussen takenpakket en gedeelde definitie van het maatschappelijk werk a. Positie van het maatschappelijk werk in tweedelijnsvoorziening b. Invulling van maatschappelijk werk op 2de lijn qua methodieken, specialisatie in hulpverlening) 5.3 Samenwerkingsmodellen in CGG Het derde deel focust op samenwerkingsmodellen. Hier wordt er vertrokken van een theoretische voorzet waarin verschillende samenwerkingsmodellen tussen disciplines worden voorgesteld. Vervolgens gaat de discussie over de vormen van samenwerking binnen CGG en de verhouding met de andere beroepsgroepen. Het tweede gesprek staat in het teken van organisatorische randvoorwaarden om die samenwerking beter te laten verlopen. 1. Drie types van samenwerking (multi-, inter- en transdisciplinariteit) a. Ingrediënten van succesvolle samenwerking b. Pijnpunten in samenwerking 2. Tweede focusgroep: a. terugkoppeling van resultaten. b. Wat kan organisatie doen om samenwerking te faciliteren? 5.4 Nieuwe maatschappelijke ontwikkelingen en uitdagingen voor CGG Het vierde deel staat in het teken van maatschappelijke veranderingen en beleidsuitdagingen. We hebben gekozen voor twee thema’s. Beide thema’s zullen eerst aan de hand van literatuur toegelicht worden: 1. Toegankelijkheid en laagdrempeligheid van CGG (identificatie van drempels in de huidige hulpverlening) 2. Aanklampend werken 5.5 Algemene conclusies De conclusies van de vier delen worden voorgelegd aan de deelnemers. Zij worden gevraagd opmerkingen, aanvullingen.. te formuleren. Het doel is dus het valideren van de conclusies. Vervolgens worden deze conclusies teruggekoppeld naar en besproken met de directies. 7 6. Opbouw van het rapport Dit rapport bestaat naast het inleidende hoofdstuk uit drie hoofdstukken. Hoofdstuk 2 geeft een introductie in de literatuur omtrent sociaal werk en maatschappelijk werk. Deze literatuur werd ook gebruikt als achtergrond van de groepsgesprekken. Op die manier krijgt de lezer een introductie in een beperkt aantal Vlaamse, Nederlandse en internationale basisbronnen omtrent sociaal werk. Hoofdstuk drie rapporteert over de groepsgesprekken en bespreekt achtereenvolgens de krachten en successen van het maatschappelijk werk, de knelpunten in CGG, de samenwerking met andere beroepsgroepen en de uitdagingen. Hoofdstuk 4 beschrijft het competentieprofiel dat tijdens het project op vraag van en door de deelnemers ontwikkeld werd. Hoofdstuk 5 geeft de conclusies en aanbevelingen weer over de positionering van het maatschappelijk werk in de CGG. 8 Hoofdstuk 2. Het sociaal werk gedefinieerd Het maatschappelijk werk vormt één van de specialisaties binnen het sociaal werk. In Vlaanderen kennen we de volgende specialisaties: maatschappelijk werk, sociaal-cultureel werk, maatschappelijke advisering en personeelswerk. Ook in het beroepenveld zien we een ruime waaier van benamingen: hulpverlener, buurtwerker, opbouwwerker, lokale cultuurfunctionaris, straathoekwerker, vormingswerker, jeugdwerker, opvoedingsondersteuner, trajectbegeleider, echtscheidingsbemiddelaar. In het verleden benadrukten deze specialisaties vooral hun eigenheid. Er ging meer aandacht naar onderlinge verschilpunten dan naar overeenkomsten en gedeelde denk- en handelingskaders. Recentelijk gaat er in Vlaanderen, terug meer aandacht naar de gemeenschappelijke stam van het sociaal werk. Zo ontwikkelden alle opleidingen sociaal werk in Vlaanderen een nieuw opleidingsprofiel sociaal werk. In tegenstelling tot vroeger opteren ze er dus meer voor om de gemeenschappelijke stam in beeld te brengen. Qua achterliggende visie sluiten ze aan bij de internationale definitie van het sociaal werk, zoals die in 2001 geformuleerd werd. Die gemeenschappelijke stam suggereert dat al die gedaanten een gemeenschappelijke onderbouw hebben. Die gemeenschappelijke stam lijkt voor de invoering enigszins uit het oog te zijn verloren. Zo is er bijvoorbeeld het boekje van alle Vlaamse sociale scholen van 1996 ‘leren en werken als maatschappelijk assistent’. Hierin worden los van mekaar de 4 afstudeerrichtingen gepresenteerd: maatschappelijk werk, maatschappelijke advisering, personeelswerk en sociaal-cultureel werk. Nergens wordt echt op zoek gegaan naar gemene delers en gemeenschappelijkheid. Ondanks de recente omslag naar sociaal werk blijft het verleden nog altijd een beetje nazinderen en leidt die interne diversiteit vooral tot het benadrukken van de verschillen in plaats van de overeenkomsten. Zo beschouwen maatschappelijk werkers groepswerk al heel snel als iets typisch voor sociaal-cultureel werkers. SCW’ers kijken een beetje argwanend tegenover het zogezegde getherapeutiseer van maatschappelijk werkers. Opbouwwerkers willen vooral geen hulpverleners genoemd worden. Personeelswerkers worden meer dan eens met een negatieve blik bekeken, omdat ze soms meedraaien in commerciële organisaties die in de eerste plaats winstbejag voor de onderneming dienen na te streven. Het is dus niet altijd even duidelijk waarom het sociaal werk ‘sociaal’ wordt genoemd. Of beter, wat er precies met die term ‘sociaal’ wordt bedoeld. Hoe ruim wordt dit geïnterpreteerd? Gaat dit enkel over het individu binnen zijn/haar gezin, de groepen en samenwerkingsverbanden waaraan hij participeert, het ruimer sociaal netwerk, de buurt, de lokale gemeenschap? Of betreft het ook het niveau van het sociaal beleid ? En wat wordt hieronder dan verstaan? In dit hoofdstuk staan we stil bij een aantal literatuurbronnen die hierover meer duidelijkheid kunnen scheppen. We starten eerst bij de internationale definitie van het sociaal werk. Vervolgens kijken we naar de gemeenschappelijke stam van het sociaal werk zoals die in Nederland werd geïdentificeerd. 9 1. De internationale definitie van het sociaal werk Sociaal werk is een internationaal en zelfs globaal beroep. De ‘International Federation of social workers’ (IFSW) verenigt al de sociaal werkers over de hele wereld1. Op een internationale congresbijeenkomst in Kopenhagen (2001) keurden IASSW (International Association of Schools of Social Work) en de IFSW een nieuwe definitie van sociaal werk goed. Deze nieuwe definitie vervangt een eerdere, gemeenschappelijke definitie die dateert van 1982. In Vlaanderen wordt de nieuwe definitie erkend door OOMA, het Overleg Opleidingen Maatschappelijk Assistent, de opvolger van de vroegere VVSH, de Vereniging van Vlaamse Sociale Hogescholen. De definitie luidt als volgt: The social work promotes social change, problem-solving in human relations, and the empowerment and liberation of people to enhance well-being. Utilizing theories of human behavior and social systems, social work intervenes at the points where people interact with their environments. Principles of human rights and social justice are fundamental to social work. Sociaal werkers streven dus wereldwijd drie doelstellingen na: sociale verandering, probleemoplossing in intermenselijke relaties en empowerment en bevrijding van mensen. In de commentaar bij de definitie stelt Hare (2004) dat het sociaal werk zich richt op de veelvoudige, diverse en complexe interacties tussen mensen en hun omgeving. Sociaal werk wordt daarbij omschreven als een onderling samenhangend systeem van waarden, theorie en praktijk: Waarden: het sociaal werk ontstond uit humanitaire en democratische overwegingen en streeft gelijkheid, menselijke waardigheid, rechtvaardigheid en mensenrechten na. Theorie: het sociaal werk heeft een eigen kennisbasis die gebaseerd is op een ruime waaier van menswetenschappen (sociologie, economie, psychologie, recht en politologie) en zet die theorie in om individuele, organisationele, sociale en culturele veranderingen te faciliteren Praktijk: sociaal werk hanteert een breed gamma van vaardigheden en activiteiten die aansluiten bij zijn holistische insteek Die veelvoudige, diverse en complexe interacties tussen persoon en omgeving worden gevat door het concept ‘person-in-environment’. Net omdat het sociaal werk een holistische benadering hanteert, gebruiken ze een ruim arsenaal van interventies die vooral op de persoon of op de omgeving of op beide worden gericht. Volgend schema verduidelijkt dit. Aan de linkerzijde zijn de micro- of persoonsgerichte interventies gesitueerd zoals psychotherapie, gezinstherapie, casework. Aan de rechterzijde bevinden zich de macro- of omgevingsgerichte interventies : opbouwwerk, sociale actie, beleidsgericht werken en sociale ontwikkeling. Sociale ontwikkeling verwijst naar het discours van de Verenigde Naties over het belang van sociale 1 Voor meer info: www.ifsw.org 10 ontwikkeling op mensenmaat2. Binnen de IFSW hebben vooral de ontwikkelingslanden aangedrongen op het integreren van het belang van sociale ontwikkeling binnen de internationale definitie. Deze holistische benadering is tegelijkertijd ook de achillespees van het sociaal werk. Net omdat het zichzelf zo’n brede en ambitieuze missie oplegt, is het niet altijd even gemakkelijk te vatten. Mensenrechten zijn richtinggevend voor het sociaal werk. Sommige auteurs benadrukken dat sociaal werkers in de eerste plaats mensenrechtenactivisten moeten zijn. Telkens opnieuw bewaken sociaal werkers de realisatie van mensenrechten en klagen ze de schending ervan aan. De definitie geeft zowel de missie als de fundamenten van het sociaal werk aan. IASSW expliciteert in de nota ‘Global qualifying standards for social work education and training’(2002) de missie nog in doelstellingen: Het werken aan de inclusie van achtergebleven, achtergestelde, kwetsbare groepen in de samenleving. Het benoemen en wegwerken van drempels, ongelijke kansen en onrechtvaardigheid. Het versterken van individuen, families, groepen en gemeenschappen in functie van meer participatie aan de samenleving. Het activeren en mobiliseren van samenlevingsverbanden rond lokale, regionale, nationale en internationale belangen en/of problemen. Mensen aan en tot hun recht laten komen. Voor maatschappelijke problemen en verhoudingen vernieuwende en structurele oplossingen uitdenken en uitwerken. De belangenbehartiging van personen en groepen op zich nemen die hiertoe zelf niet in staat zijn. 2 Zo lezen we op de website van de UN : Human Development is a development paradigm that is about much more than the rise or fall of national incomes. It is about creating an environment in which people can develop their full potential and lead productive, creative lives in accord with their needs and interests. People are the real wealth of nations. Development is thus about expanding the choices people have to lead lives that they value. And it is thus about much more than economic growth, which is only a means —if a very important one —of enlarging people’s choices. Fundamental to enlarging these choices is building human capabilities —the range of things that people can do or be in life. The most basic capabilities for human development are to lead long and healthy lives, to be knowledgeable, to have access to the resources needed for a decent standard of living and to be able to participate in the life of the community. Without these, many choices are simply not available, and many opportunities in life remain inaccessible. 11 12 Alle hogescholen in Vlaanderen onderschrijven deze definitie, alhoewel de definitie zelf bij veel sociaal werkers niet echt bekend in de oren klinkt. Tegelijkertijd verbindt de internationale definitie de verschillende types van sociaal werkers, zowel op lokaal als op globaal niveau. 2. Vele takken, één stam In Nederland zijn de opleidingen op zoek gegaan naar de gemeenschappelijke stam de verschillende afstudeerrichtingen qua sociaal-agogische beroepen. Men bedoelt hiermee de volgende opleidingen: maatschappelijk werk en dienstverlening, sociaal-pedagogische hulpverlening, culturele en maatschappelijke vorming, pedagogiek, creatieve therapie en godsdienstpastoraal werken3. In Nederland dient de internationale definitie van het sociaal werk als vertrekpunt om de gemeenschappelijke stam te identificeren. Voortbouwend op deze definitie, is het sociale doel dat de professional zich stelt, steeds de realisatie van een menswaardig bestaan, zowel feitelijk of materieel als vanuit de beleving (immaterieel) en zowel op individueel niveau als op niveau van de groep en de samenleving. Het handelen van sociaal werkers is gericht op vrijwel alle facetten van de verhouding van het individu en zijn of haar omgeving. Dit betekent dus dat sociaal werkers kunnen interveniëren om persoonlijke zelfrealisatie te faciliteren en om het realiseren van menswaardige maatschappelijke verhoudingen. Dit impliceert dus dat altijd een holistische benadering als vertrekpunt geldt. Het individu wordt in zijn context gesitueerd, niet enkel op micro- en mesoniveau (intrapsychisch, interpersoonlijk, concrete leefsituatie), maar ook op macro-niveau in termen van maatschappelijke verhoudingen. Agogisch handelen wordt traditioneel vertaald als ‘veranderkundig’ handelen. Dit betekent echter niet dat de professional bepaalt wat er moet gebeuren. Het zijn vooral de betrokken individuen en groepen zelf die in dialoog met de professional de richting bepalen. De professional initieert en faciliteert dit proces. Maar het is altijd de dialoog die de richting bepaalt. Tegelijkertijd beschikt de professional in de dialogische relatie wel over professionele macht en draagt hij verantwoordelijkheid voor de relatie. Sociaal-agogisch handelen is dus gericht op het activeren, mobiliseren en versterken van het handelingsvermogen van individuen, groepen en organisaties in hun context. Dit impliceert 3 De sociaal-pedagogische hulpverleners zijn in Vlaanderen bachelors in de orthopedagogie. Culturele en maatschappelijke vorming is vergelijkbaar met sociaal-cultureel werkers in Vlaanderen, alhoewel de werksectoren iets ruimer zijn (De opleiding bestaat uit vier domeinen (Vormingswerk & (Volwassen)educatie, Recreatie & Toerisme, Samenlevingsopbouw en Kunst en cultuur). Creatieve therapie kennen we in Vlaanderen enkel als bachelor-na-bachelor opleiding. 13 ook dat sociaal-agogisch handelen een normatieve component heeft, net omdat er altijd waarden in het geding zijn. 3. Kader voor de Vlaamse opleidingen bachelor in het sociaal werk In 2008 namen de Vlaamse opleidingen sociaal werk gezamenlijk het initiatief voor een nieuw referentiekader. Zo’n domeinspecifiek referentiekader voor het sociaal werk bestond niet als dusdanig tot in 2008. Er was wel sinds 2001 een gewaardeerde profielschets ‘Leren en werken als maatschappelijk assistent’4.Dit domeinspecifiek referentiekader beschrijft de missie van het sociaal werk, de eigenheid van het sociaal-agogisch handelen en de fundamentele kern en competenties. De Vlaamse hogescholen hebben zich sterk laten inspireren door het Nederlandse kader dat hierboven kort beschreven werd. Typisch voor Vlaanderen is dat de hogescholen het voortouw nemen. Dit heeft te maken met de afwezigheid van een beroepsvereniging van sociaal werkers. Ook Vlaanderen kiest voor de internationale definitie als missie van het sociaal werk. Sociaal Werk streeft in Vlaanderen sociale verandering, probleemoplossing bij menselijke relaties en het empoweren en bevrijden van mensen, met steeds als doel hun welzijn te bevorderen. De sociaal werker intervenieert op die terreinen waar mensen in interactie gaan met hun omgeving en maakt hierbij gebruik van theorieën over menselijk gedrag en over sociale systemen. De uitgangspunten van de mensenrechten en van sociale rechtvaardigheid zijn fundamenteel voor het sociaal werk. Bij uitsplitsing lezen we dus: • dat er drie algemene doelen geformuleerd worden (sociale verandering, probleemoplossing bij intermenselijke relaties, empowerment en bevrijding) om uiteindelijk een gewenste eindtoestand (well-being) te bereiken; • dat gebruikt wordt gemaakt van bepaalde kennis; • dat interventies gebeuren op een specifiek punt in het sociaal systeem (the points where people interact with their environments); • dat het fundament gevormd wordt door waarden (mensenrechten en rechtvaardigheid) Het sociaal-agogisch handelen van de sociaal werker vindt plaats in tal van sectoren: zorg en welzijn, cultuur, educatie en onderwijs, (geestelijke) gezondheidszorg, sport en recreatie, justitie, wonen, stadsontwikkeling, openbaar bestuur, veiligheid, rechtspraak, werk en inkomen, religie en levensbeschouwing, politiek, recreatie, toerisme, vrije tijd. Het gevolg hiervan is dat de sociaal-agogische processen divers zijn. Ze kennen dan ook specifiekere verwoordingen zoals: dienstverlening, psychosociale hulpverlening, belangenbehartiging, personeelsbeheer, personeelsbeleid, educatief werken, cultureel werken, preventie of proactief werken, sociale 4 Vereniging van Vlaamse Sociale Hogescholen (2001) Leren en werken als maatschappelijk assistent, Garant, LeuvenApeldoorn. 14 beleidsbetrokkenheid, dossiervorming en –beheer, organisatieontwikkeling, netwerkvorming, beleidsbeïnvloeding. De omvattende term die we in de competentielijst gebruiken is dus: sociaal-agogisch proces.Naast de missie beschrijft dit document ook de kerncompetenties van sociaal werkers. Schema 1 vat de 5 kerncompetenties samen die op hun beurt worden onderverdeeld in deelcompetenties. De beginnend sociaal werker is in staat om vanuit de kern van sociaal werk het volgende te doen: 1. Contact leggen en oriënteren VCSW1. Realiseert authentiek contact in een professionele relatie. VCSW2. Raadpleegt een breed geheel van bronnen om samen met de belangheb‐ benden een inschatting van de situatie te maken. 2. Stimuleren tot zelfontwikkeling VCSW3. Stimuleert en steunt de belanghebbenden bij het verkennen, (h)erkennen en aanpakken van noden, talenten en verwachtingen VCSW4. Gidst de belanghebbenden deskundig naar relevante voorzieningen en ar‐ rangementen. 3. Sociaal‐agogische expertise inbrengen VCSW5. Hanteert adequate communicatie‐ en interactievormen, aangepast aan de belanghebbenden en aan de aard van de sociaal‐agogische processen. VCSW6. Ontwerpt en begeleidt sociaal‐agogische processen in dialoog met de be‐ langhebbenden en afgestemd op de situatie. VCSW7. Handelt procesmatig en projectmatig vanuit zijn methodische expertise. 4. Vermaatschappelijken VCSW8. Signaleert wrijvingen tussen de evoluerende samenleving en de belangheb‐ benden. VCSW9. Helpt de belanghebbenden verbinden met de samenleving en omgekeerd. VCSW10. Bouwt partnerschappen om inclusief samenleven te creëren met respect voor ecologische grenzen. 5. Professioneel werken en ontwikkelen VCSW11. Werkt samen in een team en levert een bijdrage aan doelen, beleid en be‐ heer van de organisatie. VCSW12. Werkt multidisciplinair samen en binnen netwerken van organisaties. VCSW13. Werkt aan eigen professionalisering en draagt bij aan ervaringsuitwisseling en praktijkonderzoek De beginnend sociaal werker is in staat om evenwichtig met het geheel van deze competenties om te gaan. 15 De Vlaamse competentielijst sociaal werk is een poging om over afstudeerrichtingen, specialisaties en sectoren heen, competenties vanuit een generieke invalshoek te formuleren. Tegelijkertijd blijft er zeker bij een aantal actoren binnen de hogescholen de wens leven dat er ook specifieke of specialistische competenties per tak binnen het sociaal werk moeten gedefinieerd worden. 4. Maatschappelijk werk als één tak binnen het sociaal werk Het maatschappelijk werk ontstond in Vlaanderen in het begin van de 20ste eeuw, mede doordat de overheid een meer vooraanstaande rol ging spelen in de armoedebestrijding en het welzijn van kinderen. In de 2de helft van de jaren ‘20 werden de eerste opleidingen ingericht, mede onder impuls of door de arbeidersbewegingen. Net na de 2de wereldoorlog kende de professionalisering van het beroep een sterke impuls door de wettelijke erkenning van het beroep. De theorievorming in het maatschappelijk werk is vanaf het begin van de jaren vijftig sterk Angelsaksisch gekleurd. Via Nederland en dan vooral via de Nederlandse maatschappelijk werker Marie Kamphuis kreeg het Amerikaanse casework voet aan de grond in Vlaanderen. Die Angelsaksische invloed is altijd dominant gebleven, tot op de dag van vandaag met de populariteit van empowerment. De theorie-ontwikkeling is bovendien ook altijd sterk beïnvloed geweest door psychologische modellen. Het casework werd in de jaren zeventig van binnenuit en van buitenuit sterk geproblematiseerd, omdat het te paternalistisch en moraliserend zou zijn. Bovendien bleven de meer structurele uitsluitingsmechanismen buiten beeld. Ondanks deze kritiek heeft het maatschappelijk werk vanaf de tweede helft van de jaren zeventig een sterke boost gekend door enerzijds de wettelijke erkenning in de OCMW-wet en anderzijds door de creatie van allerlei nieuwe welzijns- en gezondheidsvoorzieningen. 4.1 Een korte terugblik op de geschiedenis van het maatschappelijk werk Mary Richmond wordt beschouwd als de grondlegster van het maatschappelijk werk. Zij draaide in de tweede helft van de 19de eeuw mee in het liefdadigheidswerk in de Verenigde Staten dat sterk religieus geïnspireerd was. De centrale achterliggende idee van dit werk was dat een inkomen onvoldoende is om mensen uit de armoede te halen. Armoede is tegelijkertijd een moreel probleem. Ze legde met haar baanbrekende boek Social diagnosis (1917) de basis voor de wetenschappelijke methodiekontwikkeling van het professionele maatschappelijk werk. Zij zocht de oorzaken van armoede en achterstand in de wisselwerking tussen de persoon en zijn omgeving. 16 Richmond is de moeder van het zogeheten social casework. In een beroemd geworden cirkeldiagram bracht zij de samenhang tussen cliënt en omgeving in beeld. Hierbij onderscheidde zij zes krachten of hulpbonnen die beschikbaar zijn voor de cliënt en/of de sociaal werker: (1) hulpbronnen in het gezin, (2) in de persoon van de cliënt, (3) in de buurt en de wijdere sociale omgeving, (4) in burgerlijke instanties, (5) in particuliere en (6) publieke sociale voorzieningen. In What is social casework? (1922) werkte ze de methodiek van het casework verder uit. Ze pleitte ervoor dat de sociaal werker de cliënten actief moet betrekken bij de aanpak van hun problemen. Versterking van het handelingsvermogen van de cliënt is voor haar een vanzelfsprekend onderdeel van de aanpak. Of nog, de sociaal werker moet de cliënt helpen zichzelf te helpen. Ondertussen zijn haar boeken vrij af te laden van www.canonsociaalwerk.eu , waar de belangrijkste figuren uit de geschiedenis van het sociaal werk worden besproken. Kort na Richmond zijn de Verenigde Staten in de ban van Sigmund Freud. Dit had ook een ontegensprekelijke impact op het maatschappelijk werk dat vanaf dan zich sterk ging enten op de psychologie. De theoretische en methodische basis die sociaal werkers zoals Hamilton, Perlman en Hollis hebben gecreëerd vanaf de jaren vijftig, legt een sterk accent op intrapsychische factoren. In 1957 zei Perlman al dat maatschappelijk werkers eclectisch werken en dus elementen uit verschillende theorieën en methoden integreren. Ook Hollis zit nog in de lijn van de psychodynamiek. Toch noteert ze wegen waarin de maatschappelijk werker kan tussenkomen in omgevingsfactoren, daarbij (door)verwijzend naar andere professionele experten, het inschakelen van beschikbare bronnen, sociale ondersteuning, het beïnvloeden van anderen vanuit van de cliënt, en het “opeisen van bronnen en diensten ten gunste van de client”. Typisch is dat maatschappelijk werkers wel een brede inschatting maken van de situatie van de cliënt met bijzondere aandacht voor zijn sociale context. De interventie zelf blijft hoofdzakelijk op het individu en/of het gezin gericht. De aansluiting bij psychologische modellen blijft ook na 1970 een constante in het maatschappelijk werk. Achtereenvolgens wordt inspiratie gezocht bij de ‘client-centred’ therapie van Rogers, het systeemdenken en de contextuele hulpverlening. Ook nu nog gaat er in de opleidingen maatschappelijk werk veel aandacht na deze psychologische scholen. Recentelijk is het empowerment-paradigma hieraan toegevoegd, vooral onder invloed van het werk van Tine Van Regenmortel. Ook dit paradigma is deels ontsproten uit de ‘community pscyhology’ in de Verenigde Staten. Door te benadrukken dat empowerment een multi-level construct is, pareert Van Regenmortel de kritiek dat haar benadering enkel focust op intra-psychische processen (het zogenaamde micro-niveau). Dit komt tot uiting in het Bindkracht-project waarin ook aandacht gaat naar groepswerk, de rol van ervaringsdeskundigen en het werken met de buurt. 17 4.2 Het Vlaams profiel MW Er is in Vlaanderen geen beroepsvereniging van maatschappelijk werkers. Dit maakt het moeilijk om te beschrijven waarvoor het maatschappelijk werk in Vlaanderen staat. We kunnen wel teruggrijpen naar het boekje ‘leren en werken als maatschappelijk assistent’, dat gezamenlijk door alle opleidingen sociaal werk geschreven werd. In het beroepsprofiel wordt er in de eerste plaats verwezen naar de belangrijkste waarden van het maatschappelijk werk: mensenrechten, sociale rechtvaardigheid. Het empowerment-paradigma staat centraal. Empowerment betekent aansluiten bij de competenties en de positieve krachten van de cliënt om van daaruit te komen tot een optimaal sociaal functioneren. De maatschappelijk werker stelt zich op als partner en als facilitator van dit veranderingsproces. De functie van het maatschappelijk werk is mensen te ondersteunen voor een bevredigend psychosociaal functioneren. Dit betekent dat maatschappelijk werkers de handelingscompetenties van cliënten ondersteunt, bevordert of verruimt. Mensen hebben noden en moeilijkheden die voortkomen uit de interactie tussen het individu en zijn omgeving. Maatschappelijk werkers hebben oog voor deze interacties En willen ze ondersteunen, herstellen, versterken of herstructureren, net omdat deze interacties essentieel zijn voor het welzijn van mensen. Omgeving kan eerder beperkt ingevuld worden in termen van gezin of familie, maar ook ruimer zoals de buurt, de maatschappelijke instituties (onderwijs, zorg, arbeidsmarkt). Uiteindelijk staan drie doelstellingen centraal: (1) mensen tot hun recht laten komen (2) mensen aan hun rechten laten komen (3) werken aan sociale systemen Het eerste betekent dat mensen zich naar hun eigen mogelijkheden en wensen kunnen ontplooien. Maatschappelijk werkers helpen eraan mee dat mensen alle kansen hiertoe krijgen. Ten tweede zorgt de maatschappelijk werker ervoor dat mensen hun rechten realiseren. Enerzijds betekent dit dat de sociaal werker mensenrechten, kinderrechten en sociale rechten als uitgangspunten van zijn handelen neemt. Dit kan anderzijds door de toegang tot maatschappelijke voorzieningen te faciliteren. Hij beheerst de sociale kaart en kent het landschap van voorzieningen. Door middel van concrete dienstverlening, advies en informatie leidt hij de cliënten toe naar de voorzieningen waarop hij recht heeft. Recent wees Vlaeminck e.a. (2010) in hun onderzoek naar de communicatie tussen huisartsen en sociaal werkers erop dat sociaal werkers net deze competenties zelf minimaliseren. Aan de hand van participerende observaties en interviews besluiten ze dat sociaal werkers zich er niet altijd van bewust zijn hoe goed ze het huidig aanbod kennen en hoe ze allerlei praktische hulp inzetten om de cliënt tot bij deze voorzieningen te krijgen. Evenzeer wijst Vlaeminck op de competenties van maatschappelijk werkers om cliënten te helpen bij hun sociale administratie. Ten derde bouwen maatschappelijk werkers aan sociale systemen. Ze hebben de aandacht voor het versterken van de sociale samenhang in de samenleving en voor het versterken van sociale netwerken. 18 4.3 Het beroepsprofiel van de Nederlandse Vereniging voor maatschappelijk werkers In Nederland is er wel een beroepsvereniging van maatschappelijk werkers. Zij hebben onlangs een herwerkt beroepsprofiel uitgegeven. De missie van het maatschappelijk werk in Nederland is het bevorderen dat mensen tot hun recht komen, in wisselwerking met hun sociale omgeving zodat zij zich kunnen ontplooien naar hun eigen aard, behoeften en opvattingen. Maatschappelijk werkers handelen op vraag van individu, zijn omgeving of op eigen initiatief. Op eigen initiatief is een recente toevoeging, mede als gevolg van de groeiende populariteit in Nederland van outreachende hulpverlening en bemoeizorg. Maatschappelijk werkers houden zich bezig met problemen in het psychosociaal functioneren. Deze hebben altijd een subjectieve component in termen van de beleving en een objectieve component in termen van de feitelijke situatie van de cliënt (inkomen, huisvesting,…). De maatschappelijk werker zal altijd beide in kaart brengen en onderzoeken of ze te beïnvloeden zijn. Belangrijk is dat de interventies van sociaal werkers altijd gericht zijn op drie niveaus: • psychosociale hulpverlening • Werken aan relatie tot voorzieningen en anderen • Signaleren van structurele tekorten en hiaten op niveau van samenleving De Nederlandse vereniging omschrijft psychosociale hulpverlening verder als • Oplossen, verlichten of hanteerbaar maken van psychosociale problemen • Altijd gericht op individu en zijn omgeving • Immateriële en materiële hulpverlening • Afhankelijk van situatie: – Veranderings- en competentiegericht – Ondersteunen en stabiliseren (care ipv cure) – Outreachend en bemoeizorg – Concrete en informatieve hulp – Onderzoek en rapportage – Belangenbehartiging en conflictbemiddeling – Casemanagement, zorgcoordinatie – Uitbouwen en ondersteunen van sociale netwerken Psychosociale hulpverlening bevat volgende handelingsprincipes: • Overeenstemming vinden over doelen • Cliënten activeren om zo veel mogelijk zelf te doen • Persoonlijke betrokkenheid en directiviteit 19 Typisch voor het maatschappelijk werk is dus het interveniëren op het snijvlak tussen individu en omgeving, waarbij altijd gewerkt wordt aan de materiële en immateriële situatie van de client, zijn relatie tot zijn sociaal netwerk en andere voorzieningen. Afhankelijk van de situatie kan de maatschappelijk werker veranderings- en competentiegericht begeleiden, ondersteunen of stabiliseren. Daarbij heeft de maatschappelijk werker altijd oog voor alle levensdomeinen van de cliënt: werk, inkomen, huisvesting, opvoeding, relatie tot partner, toegankelijkheid van andere voorzieningen, buurt… Ofwel intervenieert de maatschappelijk werker zelf op deze terreinen ofwel verwijst hij door naar andere voorzieningen die beter dan hemzelf in staat zijn om hierop in te spelen. Doorverwijzen kan ook een actieve variant hebben. In dat geval leidt de maatschappelijk werker de cliënt naar de andere voorziening. Hij zorgt er dus voor dat de cliënt bij de juiste hulpverlener terechtkomt. Ook zullen maatschappelijk werkers altijd maatschappelijke tekorten signaleren. 4.4 Maatschappelijk werk : drie doelstellingen Malcolm Payne, die in de UK nog steeds beschouwd wordt als één van de gezaghebbende autoriteiten binnen het sociaal werk, stelt dat het paradigma van het sociaal werk gevat kan worden door een driehoek. Payne (2004) heeft het weliswaar over het sociaal werk dat ruimer is dan enkel maatschappelijk werk, maar dit kader laat zich ook perfect gebruiken om het Vlaams maatschappelijk werk te vatten. Payne ziet drie benaderingen. Hij vat ze met de termen: (1) persoonlijk-reflexief, (2) individualistisch-reformistisch, (3) collectief-socialistisch. 1. “Reflexive-therapeutic views” In een proces van wederzijdse beïnvloeding tussen cliënt en de maatschappelijk werker wordt gestreefd naar persoonlijke groei zodat de cliënt meer vat heeft op eigen gevoelens en leefsituatie. Individuen, groepen en gemeenschappen worden aangeleerd om beter om te kunnen gaan met onwelzijn. Deze benadering wil via therapie persoonlijke groei bevorderen zodat mensen in staat zijn om te gaan met de problemen en onrechtvaardigheden die hun weg kruisen. Om tot persoonlijke groei te kunnen komen is een kritische reflectie nodig op de eigen persoon. Zelfinzicht is het vertrekpunt in dit leerproces 2. “Socialist-collectivist views” Vanuit deze visie streeft het maatschappelijk werk naar meer gelijkheid en rechtvaardigheid in de maatschappij. De maatschappij is gestructureerd op basis van sociale ongelijkheden. Maatschappelijk werkers moeten zich inzetten voor de meest verdrukte en benadeelde groepen in de samenleving. Hierbij wordt niet gestreefd naar het veranderen van individuen maar naar het veranderen van de maatschappij. in deze strekking gaat men zich focussen op de sociale omstandigheden. In de samenleving zijn krachten werkbaar die ervoor zorgen dat be- 20 paalde groepen uit de boot vallen. Sociale problemen vinden hun oorzaak dus in de samenleving als dusdanig. Enkel collectieve oplossingen kunnen hier een uitweg bieden 3. “Individualist-reformist views” In deze benadering is het maatschappelijk werk een belangrijk instrument van de verzorgingsstaat in het handhaven van de bestaande sociale orde. Het maatschappelijk werk probeert de burger en de sociale voorzieningen zo goed mogelijk op mekaar af te stemmen, zodat individuen de best mogelijke ondersteuning krijgen in moeilijke periodes. Deze benadering ziet sociaal werk als een activiteit die het sociaal welzijn wil bevorderen door zich te richten op het individu. Het gaat om het helpen van mensen met hun sociale en persoonlijke problemen zodat ze terug kunnen meedraaien in de maatschappij Schema 1. De driehoek van het maatschappelijk werk Therapeutisch werken: persoonlijke groei, zelfinzicht Persoonlijk-reflexief Individualistisch-reformistisch Sociale stabiliteit Toegang tot voorzieningen MW = per definitie tijdelijk probleemoplossing Collectief-socialistisch Sociale verandering en sociale actie Identificatie met onderdrukte groepen Empowerment enkel door transformatie In de praktijk zijn er allerlei mengvormen van deze verschillende benaderingen terug te vinden. Zo wordt het maatschappelijk werk in een bepaalde sector vaak uitgebouwd op basis van elementen uit alle drie de benaderingen. Payne (2005) plaatst deze drie benaderingen in een driehoeksrelatie en beargumenteert dat elke maatschappelijk werker, dienst en sector gesitueerd kan worden in deze driehoek. Maatschappelijk werk is dus geen realiteit op zich. Het is een sociale constructie op basis van de visies, achterliggende theorieën en handelingen van de maatschappelijk werkers in het werkveld. Het is de manier waarop zij dagdagelijks omgaan met de verschillende inherente dilemma’s in hun werk, de manier waarop ze aan maatschappelijk werk doen die bepaalt wat maatschappelijk werk is, ‘social work is what social workers do’ (Thompson, 2005, p. 14). 21 Veldwerkers en sectoren binnen het maatschappelijk werk kiezen die theorieën die het dichtst aansluiten bij hun eigen constructen, bij hun eigen sociale werkelijkheid. En de keuzes die zij maken en waarop zij hun dagelijks handelen baseren, is opnieuw bepalend voor wat maatschappelijk werk is en hoe het zal evolueren in de toekomst (Payne, 2005). De driehoek die Payne (2005) uittekent, geeft dus een kader waarin de vele verschillende visies, ideeën en theorieën omtrent maatschappelijk werk geplaatst kunnen worden. Hoe maatschappelijk werkers en sectoren omgaan met de inherente dilemma’s van hun beroep, wordt sterk bepaald door de plaats die zij in deze driehoek innemen. Dominelli (1997) houdt een pleidooi om de drie benaderingen te erkennen en te combineren. Thompson doet een gelijkaardige oproep: sociaal werk is gericht zowel op sociale verandering als op sociale stabiliteit. Buchbinder, Eisikovits & Karnieli-Miller (2004, pp. 531-54) hebben in Israël aan de hand van diepte-interviews onderzocht hoe maatschappelijk werkers het spanningsveld tussen psychische en sociale hulpverlening ervaren. Zij onderscheiden drie types: - Maatschappelijk werkers die focussen op het psychologische aspect van de hulpverlening en het sociale verwaarlozen. Deze groep beschouwt de individuen als hun cliënten en niet de samenleving. Ze geloven niet dat ze een bijdrage kunnen leveren tot sociale verandering. - Maatschappelijk werkers die zich in de eerste plaats richten op de psyche als de kern van de hulpverlening, maar de sociale dimensie aanzien als een integraal onderdeel van hun interventies. Zij hebben oog voor de wisselwerking tussen de individuele problemen van de cliënt en zijn of haar sociale achtergrond. - Maatschappelijk werkers die de problemen van de cliënten definiëren als sociale problemen. Ze zien zichzelf als vertegenwoordigers van de samenleving en het voorwerp van hun acties is de sociale structuur. Svensson heeft gelijkaardig onderzoek gevoerd in Zweden. Hij onderscheid vier typen van maatschappelijk werkers: -Treater (behandelende hulpverlener): dit zijn hulpverleners die de nadruk leggen op een therapeutische manier van werken en verschillende methodieken hanteren. Ze leren graag veel bij over de persoon die tegenover hen zit, om hen zo goed mogelijk verder te helpen. - Controllers ( controlerende HV) zijn niet zo geïnteresseerd in de persoon van de cliënt. Ze zijn meer begaan met regels en de maatschappij. Belangrijk voor hen is dat de regels volgens het boekje worden nageleefd. Ze vinden zichzelf superieur tegenover de cliënt. - Supporters (steunende HV) zijn de tegengestelden van de controlerende hulpverleners. Ze zien de cliënt als een belangrijke persoon met een complexe levenssituatie. Luisteren is de hoofdtaak van de steunende hulpverlener waardoor ze de nadruk leggen op conversatie. Ze beschouwen praten als therapeutisch. Ze geloven dat de cliënt alle mogelijkheden in zich heeft om zijn eigen leven te regelen, zodat de hulpverlener zelf niet veel moet regelen. Door te praten vindt de cliënt zijn eigen weg en kan hij de juiste beslissingen nemen. 22 - The tired ones (de uitgebluste hulpverleners): zijn niet geïnteresseerd in de cliënt noch in zijn eigen interventies. Zij beschouwen zichzelf niet als iemand die een verschil kan maken. Er wordt dus verwacht van de cliënt dat hij/zij alles zelf regelt Beide studies wijzen op de diversiteit onder de maatschappelijk werkers. Dit heeft te maken met de niet altijd even gemakkelijke verenigbaarheid van de drie doelstellingen die Payne naar voren schuift. Dit zorgt ervoor dat maatschappelijk werkers zich soms in de richting van één hoek van de driehoek begeven. Of dat zij door hun organisatie aangezet of gedwongen worden om zich in die richting te begeven. 4.5 Clinical social work in de Verenigde Staten Uit de internationale definitie van sociaal werk en uit het werk van Payne bleek al dat therapeutisch werken binnen het sociaal werk erkend wordt als één specifieke invulling. Dit is deels gebaseerd op de sterke positie van de klinisch sociaal werker in de Verenigde Staten. De klinisch sociaal werker kent nogal wat overeenkomsten met de psychotherapie. Klinisch sociaal werkers hebben een academisch masterdiploma in het sociaal werk en hebben daarnaast ook twee jaar gewerkt onder de supervisie van een erkend klinisch sociaal werker. Ze hebben een sterke positie binnen de Amerikaanse beroepsvereniging van sociaal werkers en hebben eigen kwaliteitsstandaarden. Klinisch sociaal werkers kunnen zich ook als zelfstandige vestigen. Zij noemen zichzelf de grootste groep van gezondheidswerkers die psychische stoornissen diagnosticeren en behandelen. Zij omschrijven hun doelstelling als volgt: “Clinical social work has a primary focus on the mental, emotional and behavioural wellbeing of individuals, couples, families and groups. It centers on a holistic approach to psychotherapy and the client’s relationship to his or her environment. Clinical social work views the client’s relationship with his or her environment as essential to treatment planning” (NASW, 2007). Barker (2003) definieert in de ‘social work dictionary’ ‘clinical social work’ als : “The professional application of social work theory and methods to the diagnosis, treatment, and prevention of psychosocial dysfunction, disability or impairment, including emotional, mental and behavioural disorders”. Deze klinisch sociaal werkers zijn dus enerzijds therapeuten en maken gebruik van uiteenlopende psychotherapeutische benaderingen (psychodynamische therapie, systeemtherapie, cognitieve gedragstherapie…). Anderzijds verschillen zij van therapeuten door hun meer holistische aanpak, net omdat ze beweren meer aandacht te hebben voor de relatie van het individu tot zijn omgeving (“person-in-environment”). Net omdat sociaal werk al sinds de eerste helft van de 20ste eeuw een universitaire opleiding is binnen de Verenigde Staten, kent het beroep een sterke onderzoeksgerichte component die zijn vertaling krijgt in het tijdschrift ‘Research on social work practice’. Typisch hierin is de 23 sterke focus op evidence-based practice en de pleidooien voor randomised control trials, systematische reviews en meta-analyses van effectieve interventies die dan vervolgens hun vertaling krijgen in protocols en richtlijnen. Tegelijkertijd is er ook een tegenbeweging in de VS tegen deze divisie binnen het sociaal werk. Vooral Specht en Courtney hebben in hun boek ‘Unfaithful Angels: How Social Work Has Abandoned Its Mission’ uit 1994 sterk tekeergegaan tegen de klinisch sociaal werkers. In hun ogen leidt een zelfstandige psychotherapeutische praktijk vooral tot een verwaarlozing van de essentiële doelgroep van sociaal werk, met name achtergestelde en uitgesloten groepen in de samenleving. De klinisch sociaal werkers focussen te veel op de blanke middenklasse en negeren de fundamentele waarden van het sociaal werk (sociale rechtvaardigheid, mensenrechten en solidariteit). Deze kritiek is niet typisch Amerikaans, maar werd buiten Amerika nooit zo scherp geformuleerd. In Nederland bijvoorbeeld klaagde van der Laan (1990) dat maatschappelijk werkers te weinig aandacht hebben voor structurele uitsluitingsfactoren en het bestrijden hiervan. Een te sterke focus op de beleving van de cliënt leidt tot een negatie van de objectieve, materiële en praktische problemen van de cliënt. Ook Van Riet (2006) beweert dat het maatschappelijk werk in Nederland moet opletten niet terecht te komen in een te sterk therapeutische invulling van maatschappelijk werk. 4.6 Succesfactoren van het maatschappelijk werk Er is nogal wat kwalitatief onderzoek voorhanden dat maatschappelijk werkers zelf aan het woord laat over de succesfactoren van hun werk. We verwijzen hier naar het werk van Van Der Haar (2008) uit Nederland en Levin (2007) uit Noorwegen. Opvallend zijn de gelijkenissen in het discours van de Nederlandse en Noorse maatschappelijk werkers. Beide benadrukken dat maatschappelijk werkers altijd aansluiten bij de cliënt. Het vertrekpunt vormt dus de cliënt en waar hij of zij staat. De maatschappelijk werker zal dus niet vertrekken vanuit zijn inschatting van de situatie, maar vanuit de manier waarop de cliënt zelf zijn situatie inschat. Essentieel daarbij is dat de maatschappelijk werker een niet-hiërarchische vertrouwensrelatie opbouwt en dus niet zijn diagnose of probleeminschatting aan de cliënt. Dit betekent ook dat de maatschappelijk werker regelmatig botst op de tegenreacties van de cliënt. Hij is bijvoorbeeld onvoldoende gemotiveerd of wil niet dat er aan bepaalde aspecten geraakt wordt. De maatschappelijk werker zal dit bespreekbaar maken en hiermee aan de slag gaan. Vanuit een extern perspectief lijken deze cliënten nauwelijks of geen vooruitgang te boeken. Toch zullen maatschappelijk werkers trachten hele kleine stappen te zetten die op lange termijn wel meer fundamentele veranderingen mogelijk maken. Net die kleine stappen zijn uiterst belangrijk voor de maatschappelijk werker. Het uiteindelijke doel moet zijn dat mensen terug hun leven in handen nemen oftwel maatschappelijk werkers ‘helpen mensen zichzelf te helpen’. Empowerment en de focus op de krachten in plaats van op de problemen en beperkingen staat hierbij centraal. Toch zijn deze opvattingen in de praktijk niet altijd even gemakkelijk waar te maken. Maatschappelijk werkers worden dan ook dagelijks geconfronteerd met allerlei more- 24 le dilemma’s zoals al dan niet ingrijpen, de eigen waarden en normen en de waarden en normen van de cliënt, afstand versus betrokkenheid… Werken op het tempo van de cliënt is dus essentieel, maar niet altijd mogelijk binnen de huidige werking van welzijns- en gezondheidsvoorzieningen. Daarom hebben maatschappelijk werkers het ook vaak moeilijk met de sterke nadruk op het bereiken van resultaten. Zij zijn van mening dat evidence-based practice geen antwoord biedt op de uitdagingen waarvoor zij staan in hun dagelijkse praktijk. 5. Conclusie Globaal kunnen we stellen dat maatschappelijk werk een onderdeel vormt van de meer diverse groep van sociaal werkers. Historisch gezien gaat het maatschappelijk werk grotendeels terug tot de basisprincipes zoals die door Mary Richmond geformuleerd werden. Vanaf het ontstaan heeft het maatschappelijk altijd inspiratie gezocht bij dominante psychologische modellen. Toch mag het maatschappelijk werk niet herleid worden tot die modellen. Maatschappelijk werkers houden zich bezig met problemen in het psychosociaal functioneren. Psychosociale problemen hebben volgens maatschappelijk werkers altijd een subjectieve component in termen van de beleving en een objectieve component in termen van de feitelijke situatie van de cliënt (inkomen, huisvesting,…). De maatschappelijk werker zal altijd beide in kaart brengen en onderzoeken of ze te beïnvloeden zijn. Maatschappelijk werkers zullen dus nooit enkel belevingsgericht werken of enkel oog hebben voor de materiële levensomstandigheden, aangezien die volgens hem moeilijk of niet los te koppelen zijn. . Dit betekent ook dat interventies van maatschappelijk werkers altijd een belevingsgerichte en een maatschappelijke component hebben. Of nog, deze interventies van sociaal werkers zijn zoveel mogelijk gericht op drie niveaus: • psychosociale hulpverlening • Werken aan de toegang tot voorzieningen • Versterken van de relaties met anderen (gezin, familie, sociaal netwerk, buurt…) • Signaleren van structurele tekorten en hiaten op niveau van samenleving Psychosociale hulpverlening betreft dus het oplossen, verlichten of hanteerbaar maken van psychosociale problemen. Daarbij wordt er altijd vertrokken van een holistische benadering die erin bestaat aandacht te hebben voor alle levensdomeinen: inkomen, werk, gezin, huisvesting, opvoeding, buurt,… Afhankelijk van de situatie en de setting waarin de maatschappelijk werker opereert zal hij ofwel zelf acties ondernemen op die levensdomeinen ofwel andere voorzieningen die beter geplaatst zijn hierbij betrekken. Concrete interventies kunnen afhankelijk van de situatie de volgende zijn: veranderings- en competentiegericht begeleiden, ondersteunen en stabiliseren, concrete en informatieve dienstverlening, belangenbehartiging, 25 zorgcoördinatie, het ondersteunen en versterken van sociale netwerken, outreachend werken en bemoeizorg. Typisch voor het maatschappelijk werk is dus het interveniëren op het snijvlak tussen individu en omgeving, waarbij altijd gewerkt wordt aan de materiële en immateriële situatie van de cliënt, zijn relatie tot zijn sociaal netwerk en andere voorzieningen. Ook zullen maatschappelijk werkers maatschappelijke tekorten signaleren. Die signaalfunctie kan op verschillende wijzen ingevuld worden. Het kan gaan om een milde vorm van signaleren aan de eigen directie, maar ook om een meer uitgesproken benadering waarbij maatschappelijk werkers sociale actie van benadeelde groepen ondersteunen of op touw zetten. 26 Hoofdstuk 3. Krachten van het maatschappelijk werk in CGG Dit hoofdstuk doet verslag van de focusgroepen met de maatschappelijk werkers uit de vier CGG. De maatschappelijk werkers uit de vier CGG zijn een zestal keer samengekomen om een vijftal thema’s te bespreken. Het eerste thema betreft de krachten en successen van het maatschappelijk werk in algemene termen. Het tweede thema draait om de krachten en successen van het maatschappelijk werk in CGG. Ten derde analyseren we de knelpunten op verschillende niveaus die verbonden zijn aan het werken als maatschappelijk assistent in een CGG. Ten vierde bekijken we de types van multidisciplinaire samenwerkingsmodellen tussen beroepsgroepen. Ten vijfde staan we stil bij de belangrijkste uitdagingen die zich stellen voor de CGG en voor de maatschappelijk werkers. Tijdens de gesprekken hebben ze ook de verwachting uitgesproken om binnen het kader van dit project een algemeen competentieprofiel te ontwikkelen. Dit komt aan bod in het volgende hoofdstuk. Er worden voor de groepsbijeenkomsten verschillende methoden gebruik. Soms kregen de maatschappelijk werkers literatuur op voorhand ter beschikking. Deze literatuur is meegenomen in de literatuurstudie. In de gesprekken zelf werden de belangrijkste inzichten op een rij gezet. Soms werkte de hele groep aan de hand van vragen en stellingen. Op een ander moment werd de groep in duo’s opgedeeld om meer diversiteit aan antwoorden te bekomen. De inzichten en conclusies werden op de volgende bijeenkomst teruggekoppeld naar de maatschappelijk werkers. Op die manier kregen ze de kans om de tussentijdse conclusies aan te vullen, te nuanceren of scherper te formuleren. 1. Krachten van het maatschappelijk werk De eerste twee focusgroepen staan in het teken van de krachten van het maatschappelijk werk in algemene termen. We komen dus los van de verscheidenheid van werkcontexten waarin maatschappelijk werkers opereren en gaan op zoek naar generieke of gemeenschappelijke krachten en succesfactoren van het maatschappelijk werk. De maatschappelijk werkers verwijzen in de gesprekken naar het oudere beroepsprofiel van het maatschappelijk werk in Vlaanderen waarin drie doelstellingen centraal staan: (1) mensen tot hun recht laten komen (2) mensen aan hun rechten laten komen (3) werken aan sociale systemen. In hun ogen vormt dit nog steeds de meest krachtige formulering van de missie van het maatschappelijk werk. De eerste doelstelling verwijst naar mensen kansen te bieden om zichzelf te ontplooien op basis van hun eigen mogelijkheden en beperkingen en vanuit hun eigen bele- 27 ving. Het vertrekpunt vormt dus steeds het cliëntenperspectief en niet de verwachtingen of waarden en normen van de maatschappelijk werker. Net om dit te kunnen, stemmen maatschappelijk werkers hun taalgebruik af op de cliënt. De deelnemers van de focusgroep benadrukken dit, omdat het verre van evident is. Maatschappelijk werkers zullen in contacten met cliënten veel minder professionele termen gebruiken, maar vertalen het professioneel jargon steeds naar de leefwereld van de cliënt. Eén maatschappelijk werker drukt dit eenvoudig maar overtuigend uit: ‘mensen als mens erkennen’. Tegelijkertijd erkennen de maatschappelijk werkers dat zij een brugfunctie hebben tussen individu en samenleving. Ze proberen ervoor te zorgen dat de cliënt aansluiting vindt bij de samenleving. Indien de cliënt hiermee moeite heeft of dit niet wenst, zal de maatschappelijk werker hiermee aan de slag gaan. Een gebrek aan motivatie is dus geen uitsluitingscriterium. Het vormt daarentegen één van de punten waaraan de maatschappelijk werker wenst te werken. Indien de maatschappelijk werker het nodig acht, zal hij de cliënt opzoeken in zijn eigen leefwereld, door bijvoorbeeld het verrichten van een huisbezoek of door vindplaatsgericht te werken. Daarnaast streven maatschappelijk werkers ernaar dat mensen toegang krijgen tot hetgeen waarop ze recht hebben, oftewel het realiseren van mensenrechten en sociale grondrechten. Maatschappelijk werkers zijn begaan met de zwaksten in de samenleving en onderzoeken steeds hoe hun maatschappelijke positie verbeterd kan worden en welke voorzieningen hierbij kunnen helpen. Het kan dan gaan om bijvoorbeeld financiële zekerheid versterken door middel van het aanvragen van uitkeringen, het zoeken naar betaalbare huisvesting of het in orde brengen van de ziekteverzekering. Meer concreet betekent dit ook dat de maatschappelijk werker de sociale kaart kent en kan gebruiken. Maatschappelijk werkers zullen cliënten dus begeleiden naar andere voorzieningen. Wanneer zij het nodig achten zullen ze ook meegaan en erop toezien dat de cliënt daadwerkelijk door de andere voorziening geholpen wordt. Bij dit laatste past ook de signaalfunctie van maatschappelijk werkers. De maatschappelijk werkers wijzen erop dat zij de taak hebben maatschappelijke tekorten te signaleren. Het derde aspect betekent dat sociaal werkers ook altijd de context van de cliënt mee in rekening brengen en zien welk veranderingspotentieel hierin aanwezig is. Dit kan gaan om zijn eigen gezin, maar ook ruimer. Een voorbeeld is het werken rond een zinvolle dagbesteding voor cliënten die niet (meer) kunnen werken. Zo’n dagbesteding creëert weer nieuwe mogelijkheden om mensen te ontmoeten en om vrienden te ontmoeten. Maatschappelijk werkers zijn dan ook generalisten die vertrekken vanuit een holistische benadering. Net zoals de internationale definitie wijzen ze op het centrale concept van ‘persoonin-omgeving. Een maatschappelijk werker zal oog hebben voor intrapsychische processen, maar herleid zijn kijk niet hiertoe. Ook wordt altijd de context van de cliënt meegenomen en is er aandacht voor materiële, praktische en administratieve hulp. Tegelijkertijd erkennen ze 28 dat dit centrale concept niet altijd even gemakkelijk expliciteerbaar is. Eén van de discussiepunten vormt bijvoorbeeld de verhouding tussen immateriële en praktische hulp. Qua taken vinden de maatschappelijk werkers de omschrijving van de functies uit het Nederlandse beroepsprofiel erg verhelderend. Daarom worden ze hier herhaald: • Oplossen, verlichten of hanteerbaar maken van psychosociale problemen • Altijd gericht op individu en zijn omgeving • Immateriële en materiële hulpverlening • Veranderings- en competentiegericht • Ondersteunen en stabiliseren (care ipv cure) • Outreachend en bemoeizorg • Concrete en informatieve hulp • Onderzoek en rapportage • Belangenbehartiging en conflictbemiddeling • Casemanagement, zorgcoordinatie • Uitbouwen en ondersteunen van sociale netwerken Tegelijkertijd wijzen de maatschappelijk werkers ook op een drietal beperkingen van het maatschappelijk werk. Een eerste heeft te maken met de diffuse identiteit van het maatschappelijk werk. Net omdat maatschappelijk werkers in veel en uiteenlopende sectoren opereren, is het niet altijd duidelijk waarvoor ze precies staan. Het feit dat de in erg diverse sectoren werken, bemoeilijkt ook het ontwikkelen van een gemeenschappelijke taal. De bijzondere jeugdzorg, gehandicaptenzorg, verslavingszorg, OCMW, CAW hebben hun eigen ontwikkelingsgeschiedenis en hebben doorheen de tijd hun eigen modus operandi ontwikkeld. De maatschappelijk werkers vinden het niet eenvoudig om nu precies onder woorden te brengen waarvoor het maatschappelijk werk staat. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat het maatschappelijk werk tot voor kort geen academische onderbouw kent. Een tweede beperking heeft te maken met de signaalfunctie. De maatschappelijk werkers geven aan dat zij hun signaalfunctie erg belangrijk vinden. Ze hebben het ook zo in hun opleiding geleerd. Maar in de praktijk hieraan vormgeven is heel wat moeilijker. Dit komt doordat ingrijpen op meer structurele factoren veel moeilijker is. De maatschappelijk werkers erkennen dat hierover bijkomende theorievorming en methodiekontwikkeling nodig is. Een derde beperking die de deelnemers signaleren is de onduidelijke afbakening tussen begeleiding en therapie. De deelnemers verwijzen naar de teksten op de website van vzw De Kern die meer inzicht bieden in de definitie van therapie, maar tegelijkertijd bieden ze onvoldoende handvaten om een duidelijk onderscheid te maken. Dit heeft er deels mee te maken dat het maatschappelijk werk altijd gebruik heeft gemaakt van psychologische theorieën en handvaten. Daarnaast werken de maatschappelijk werkers ook aan zelfinzicht, het op gang brengen van verandering, persoonlijke groei, het aanleren van nieuw gedrag enz… 29 2. Krachten en successen van het maatschappelijk werk in de CGG In de volgende twee groepsgesprekken zijn we ingegaan op de positie, taken en successen van maatschappelijk werkers in CGG. We zijn dus specifieker gaan kijken naar hoe maatschappelijk werkers binnen de werkcontext van een CGG vorm geven aan de hierboven beschreven algemene principes van het maatschappelijk werk. We hebben de inzichten van de deelnemers ingedeeld op basis van de fases van een hulpverleningsproces: (1) intake en diagnose, (2) processen, (3) resultaten. 2.1 Intake en diagnostiek Met betrekking tot de intake en de diagnose benadrukken de maatschappelijk werkers dat zij streven naar een zo ruim mogelijke screening. De verkenning van de cliëntsituatie is ruimer dan het in kaart brengen van de stoornis of de pathologie. Maatschappelijk werkers streven ernaar het individu niet te herleiden tot zijn probleem. De context van de cliënt moet hierbij altijd in kaart gebracht worden. Hierbij bedoelen ze dat ze bij de intake en de diagnosestelling altijd aandacht hebben voor zo veel mogelijk levensdomeinen (arbeid, gezin, opvoeding, financiële situatie). Hiermee onderscheiden maatschappelijk werkers zich van andere beroepsgroepen binnen de CGG. Dit betekent niet dat de andere beroepsgroepen dit nooit doen. De maatschappelijk werkers hebben daarentegen hiervoor wel altijd systematisch aandacht. Net omdat de diagnostiek meer holistisch is, handelen de maatschappelijk werkers in de CGG meer vanuit het dagdagelijkse leven en niet louter vanuit het medisch model dat zich vooral kenmerkt door een causaal denken (diagnose-behandeling-effect). Net omdat die holistische kijk zo typerend is, zal de maatschappelijk werker ook veel sneller geneigd zijn om de cliënt in zijn thuissituatie op te zoeken. Ze gaan dus naar de cliënt toe en verplaatsen zich in zijn leefwereld, ook al is dit niet altijd eenvoudig en laten cliënten dit niet altijd toe. 2.2 Outcomes Qua outcomes benadrukken maatschappelijk werkers dat ze realistische doelstellingen formuleren en realiseren die aansluiten bij de mogelijkheden van de cliënt. Dit betekent meer concreet cliënten ondersteunen, begeleiden en stabiliseren. Voor de maatschappelijk werkers is het cliëntenperspectief hierbij richtinggevend. Ze realiseren hun doelstellingen, als mensen zich geholpen voelen. Om het in de termen van Walburg (2003) te stellen hechten ze veel belang aan zowel de functionele uitkomsten als de cliëntwaardering. Walburg maakt een onderscheid tussen vier types van uitkomsten of resultaten: • Klinische uitkomsten geven de waarneembare veranderingen in de symptomen van de cliënt weer. 30 • Functionele uitkomsten is het fysiek, psychisch en maatschappelijk functioneren van de cliënt in zijn dagelijks leven. • Cliëntwaardering is het resultaat van een proces van overweging tussen de verwachting die iemand heeft en de feitelijke zorgverlening. • Kosten van het zorgproces. Klinische uitkomsten Functionele uitkomsten Cliëntwaardering Kosten zorgproces Figuur 1. Uitkomstenkwadrant (Walburg ,2003). Net omdat ze functionele uitkomsten belangrijk vinden, hebben maatschappelijk werkers ook aandacht voor interventies op andere levensdomeinen, zoals arbeid, inkomen, zinvolle dagbesteding en relaties. Dit betekent niet noodzakelijk dat zij dit zelf doen. Ze zorgen er wel voor dat cliënten hun weg vinden naar die hulpverleners die beter in deze domeinen gespecialiseerd zijn en hem hierbij kunnen helpen. Maatschappelijk werkers verwijzen naar en werken ook samen met andere hulpverleners en voorzieningen om te komen tot gedeelde zorg. De deelnemende maatschappelijk werkers benadrukken dat zij meer dan andere beroepskrachten in CGG de relaties met andere regionale voorzieningen vorm geven. Daarbij brengt de maatschappelijk werker een specifiek netwerk binnen (bv. mutualiteit, thuiszorg, OCMW,…). De maatschappelijk werkers zorgen ervoor dat cliënten ook toegang hebben tot andere voorzieningen. Zij zetten dus in het realiseren van de sociale rechten. 2.3 Proceskenmerken Qua proceskenmerken benoemen de maatschappelijk werkers de volgende krachten: • Opbouwen van een vertrouwensrelatie met de moeilijkste doelgroepen • Hulpvraag doen aansluiten bij cliënt of uitleg geven waarom hulp nodig is • Realistische attitude die aansluit bij cliënt • Gesprekstechnieken in de taal van de cliënt • Blijven volhouden en aanklampend werken • Naar de cliënt toegaan • Vertrekken vanuit krachten en zoeken naar mogelijkheden • Context van de cliënt binnenbrengen, maar met zijn toestemming Deze proceskenmerken vertonen nogal wat overeenkomsten met de wetenschappelijke literatuur over generieke succesfactoren in de hulpverlening. Al vele jarenlang is er binnen het onderzoek naar de psychotherapeutische benaderingen een strekking die benadrukt dat een groot 31 deel van de effectiviteit van interventies toe te schrijven is aan generieke factoren die niet gebonden zijn aan één specifieke therapeutische school5. De laatste 10 jaar kent dit debat een sterke opflakkering (Wampold, 1998). Vaak wordt dan verwezen naar Miller die het succes van psychotherapie toeschrijft aan: • cliëntspecifieke factoren: 40% • relationele factoren: 30% • model en techniek: 15% • hoop en verwachting: 15% Deze cijfers wijzen er dus op dat de impact van de specifieke methodiek of therapeutische school relatief beperkt is. Hoop en verwachting betekent dat de therapeut gelooft in zijn werkwijze en die de verwachting heeft dat zijn therapie effect heeft. Bovendien slaagt hij erin om deze verwachting over te dragen op zijn cliënt. Een veel groter effect gaat uit van relationele factoren. Die verwijzen naar de competenties van therapeuten om een relatie op te bouwen met de cliënt. Ook in Nederland is dit debat aan een opgang bezig, mede door het werk van Van Yperen (2010) in de jeugdzorg en van Menger (2008) in het reclasseringswerk. De relationele of generieke factoren die in de literatuur naar boven komen zijn : • Aansluiten bij het motivatieniveau van de cliënt • Volhouden • Relatie opbouwen • Persoonlijk engagement • Taal van de cliënt Opvallend is dat de maatschappelijk werkers in de focusgroepen net deze generieke factoren benoemen. Essentieel bij het behalen van de resultaten is volgens de maatschappelijk werkers de cliënt helpen om zijn eigen successen zelf op te merken en te benoemen, ook al zijn ze voor een buitenstaander minimaal. Net die kleine successen kunnen op langere termijn een hefboomeffect creëren (zie ook Levin, 2007). Zij doen dit in de eerste plaats met de moeilijkste doelgroepen, zoals vluchtelingen en multiproblemgezinnen. Toch benadrukken de maatschappelijk werkers dat zij hun functie in het CGG niet herleid willen zien tot zulke doelgroepen. Zij pleiten ervoor dat ook de andere beroepsgroepen voldoende aandacht besteden aan de toegankelijkheid van de tweede lijn in de geestelijke gezondheidszorg. Maatschappelijk werkers brengen dus de sociale functie in het team in. 5 Eerder in dit rapport verwezen we naar het onderscheid dat Leijssen (2001) maakt tussen therapie en counseling. Counseling zou dus veel meer inzetten op die generieke factoren. 32 3. Knelpunten in de CGG Naast de sterktes en verdiensten van het maatschappelijk werk als beroepsgroep binnen de CGG, wijzen de deelnemende maatschappelijk werkers op een aantal knelpunten die het moeilijk maken om effectief en efficiënt maatschappelijk werk te verrichten. 3.1De afbakening tussen eerste en tweede lijn Een eerste knelpunt vormt de afbakening tussen de eerste en tweede lijn in de hulpverlening. Volgens het decreet heeft als opdracht de verantwoorde zorg aan te bieden met het oog op het herstel van het psychisch evenwicht of het draaglijk maken van psychische stoornissen voor patiënten en hun leefomgeving, opdat patiënten competenties verwerven voor hun emancipatie en hun maatschappelijk geïntegreerd functioneren. De maatschappelijk werkers benadrukken de tweedelijns functie van een CGG. De aard van de problematiek bepaalt of iemand in de eerste of tweedelijn terug moet komen. Hierover is er grote consensus. Voor de maatschappelijk werkers is het evident welke cliënten op de tweedelijn geholpen moeten worden. Ze vinden het wel heel wat moeilijker om dit onder woorden te brengen. Het gaat in ieder geval om een complexe psychische problematiek en om personen met een psychiatrische voorgeschiedenis. Deze diagnose vereist een multidisciplinaire aanpak die veel minder door de eerste lijn geboden kan worden. Ook is de DSM-IV volgens hen richtinggevend, maar niet alles bepalend. Bovendien is de DSM-IV onvoldoende op maat van de kinderteams. Alleszins is het zo dat de verwijzingen door derden meestal goed gebeuren. Net omdat de CGG een tweedelijnsdienst zijn, is het niet eenvoudig precies te omschrijven wat de positie en taken van het maatschappelijk werk zijn. Maatschappelijk werk is van nature uit eerder generalistisch en dit lijkt dan ook te botsen met die tweedelijnsfunctie. Tegelijkertijd stellen de maatschappelijk werkers vast dat er zich de laatste jaren een vervaging tussen de eerste en tweede lijn manifesteert en dan vooral tussen de CGG en de CAW. Dit roept heel wat vragen op over de positionering van beide sectoren. Alleszins is de samenwerking tussen beide verbeterd6. De maatschappelijk werkers vragen in ieder geval meer duidelijkheid vanuit de directie rond de afbakening en positionering van de CGG. Meer dan in de eerstelijn wordt er gewerkt aan het psychisch welbevinden van de cliënt. Maar het mag hiertoe niet herleid worden. Het decreet geeft ook de opdracht aan de CGG om te werken aan de emancipatie van de cliënt en aan zijn maatschappelijke integratie. Maatschappelijk werkers kunnen net rond deze twee opdrachten mee het verschil maken. 6 Zie ook www.samenwerkingcawcgg.be 33 3.2 Maatschappelijk werk versus therapie Hiermee samenhangend komt ook de grens tussen begeleiding en therapie ter sprake. Bij het doornemen van enkele vacatures uit de leren we dat bijvoorbeeld ook CAW op zoek zijn naar een hulpverlener met een specifieke therapeutische scholing. Het OCMW van Gent heeft een psycholoog in dienst. Het OCMW van Antwerpen heeft dan weer een mobiel psychiatrisch team. Het onderscheid tussen begeleiding en therapie is dus niet gelijk te stellen met de afbakening tussen eerste en tweede lijn. De beschikbare literatuur maakt weliswaar een onderscheid tussen begeleiding, counseling en therapie, maar op de werkvloer van het CGG is dit onderscheid niet altijd even duidelijk. Deels hangt dit samen met de indicatiestelling: wanneer is therapie nodig en wanneer begeleiding? En waarin ligt dan het verschil? En is dit dan therapie zoals Leijssen dit definieert in termen van een sterke specialisatie in één school binnen een uitgesproken formeel kader? Of stemt het meer overeen met de ruimere invulling die zij als counseling omschrijft? De maatschappelijk werkers vinden het uiterst belangrijk dat zij het recht behouden om een therapeutische opleiding te kunnen blijven volgen. Zij zien dit niet als een noodzakelijke voorwaarde om te kunnen werken in een CGG, maar wel als een absolute meerwaarde, vooral voor het werken met personen met ernstige en langdurige psychiatrische problematieken. Het moet wel de keuze van de maatschappelijk werker zelf zijn of hij al dan niet kiest voor een langdurige therapie-opleiding. De maatschappelijk werkers protesteren sterk tegen een mogelijk verbod vanuit de CGG om een therapie-opleiding te mogen volgen. 3.3 KPI Een derde knelpunt dat de deelnemers benadrukken, is de KPI-norm die vereist dat 60 % van de gewerkte tijd op de werkvloer aan cliëntcontacten wordt gespendeerd (de productiviteitsindicator). Deze norm bemoeilijkt om methodisch te handelen als maatschappelijk werker. In de eerste plaats laat deze norm onvoldoende toe om meer intensief met cliënten buitenshuis bezig te zijn. Ook de meer indirecte taken ten gunste van de cliënt worden hier niet meegerekend, zoals rondbellen, contacten met andere voorzieningen, netwerking). Komt daar nog bij dat sommige psychologen hun indirecte taken nogal eens durven door te schuiven naar de maatschappelijk werkers. Net omdat die indirecte contacten die cliënten wel ten goede komen niet worden meegeteld, werkt de KPI demotiverend. Om het met de woorden van een deelnemer te zeggen: “na een dag heb je zogezegd niks gedaan”. We kunnen dus stellen dat de KPI onvoldoende aangepast is aan taken van maatschappelijk werker. Wel verschilt het belang dat de directies hechten aan deze indicator. In het ene CGG wordt de indicator op individueel niveau berekend, terwijl in een ander CGG enkel de collectieve score wordt gemeten. Het is evident dat de eerste praktijk meer druk uitoefent op het functioneren van de maatschappelijk werker. Opvallend is ook dat de maatschappelijk werkers enkel op de hoogte zijn 34 van de KPI, terwijl de Vlaamse overheid nog 9 andere beleidsindicatoren hanteert om de prestaties van de CGG op te volgen. 3.4 Wachtlijsten Een vierde knelpunt zijn de wachtlijsten die in drie van de vier deelnemende CGG een feit zijn. De wachtlijsten verhogen de druk die er uitgaat van nieuwe aanmeldingen. Deze druk zorgt ervoor dat huisbezoeken worden verminderd omdat ze te tijdsintensief zijn. De maatschappelijk werkers hebben voortdurend het gevoel dat ze een verscheurende keuze moeten maken tussen kwaliteit en kwantiteit: ofwel meer cliënten helpen ofwel minder cliënten intensiever helpen. Hierdoor hebben maatschappelijk werkers de indruk dat ze niet de zorg kunnen afleveren die vanuit het cliëntenperspectief nodig is. Dit is een veel gehoorde klacht die in allerlei onderzoek met maatschappelijk werkers wordt geïdentificeerd. Het was Lipsky die in 1980 al wees op het dilemma tussen kwaliteit en kwantiteit. De manier waarop hulpverleners hiermee omgaan bepaalt in sterke mate de uiteindelijke hulpverlening. 3.5 Een gebrekkige signaalfunctie De maatschappelijk werkers erkennen dat ze hun signaalfunctie onvoldoende waar maken in een CGG. In de CAW hebben ze hierrond veel meer procedures en bovendien slaagt die sector er ook in sneller signalen te geven, wanneer zich tekorten of knelpunten manifesteren. Dit hangt deels samen met de rol die het Steunpunt Algemeen Welzijnswerk speelt ten aanzien van de CAW. De afwezigheid van overlegmomenten tussen maatschappelijk werkers binnen en tussen CGG bemoeilijkt de realisatie van de signaalfunctie. De signaalfunctie kan zowel uitgeoefend worden ten aanzien van de eigen directie, de Vlaamse overheid, andere sectoren of de Vlaamse bevolking. Een beroepsvereniging zou deze signaalfunctie kunnen opnemen, maar deze is er niet in Vlaanderen. Het gebrek aan beroepsvereniging zorgt er ook voor dat de maatschappelijk werkers geen basis hebben waarop ze kunnen terugvallen om hun professionele identiteit kracht bij te zetten. 3.6 Zwakke instroom van nieuwe MW’ers Een laatste knelpunt dat de maatschappelijk werkers signaleren is de instroom van nieuwe maatschappelijk werkers in CGG. De huidige instroom vanuit de bacheloropleidingen is onvoldoende gewapend om in een CGG mee te draaien. In de GGZ wordt een specialistische taal gehanteerd die beginnende maatschappelijk werkers onvoldoende beheersen. Een belangrijke oorzaak hiervan is dat er te weinig psychopathologie in de basisopleiding wordt geprogrammeerd. Dit is zeker geen nieuw fenomeen, maar het lijkt de laatste jaren wel te verergeren. Op dit moment is het zo dat maatschappelijk werkers een relatief kleine beroepsgroep vormen binnen de CGG. Meer dan eens geeft de directie er de voorkeur aan om een psycho35 loog aan te werven, alhoewel men oorspronkelijk een maatschappelijk werker voor ogen had. Recentelijk is er wel een nieuwe bachelor-na-bacheloropleiding in de geestelijke gezondheidszorg7, die door KH Leuven en KH Kempen georganiseerd wordt. Een andere optie is dat de CGG meer samenwerken met de bacheloropleidingen, samen reflecteren over de invulling van de basisopleiding en zich openstellen voor stagairs. Dit laatste gebeurt nu te weinig. 4. Samenwerkingsmodellen Een CGG is een multidisciplinaire setting, waarin verschillende beroepsgroepen met uiteenlopende kennis, vaardigheden en competenties samenwerken om te komen tot een verantwoorde zorg. In het afgelopen decennium is er in de wetenschappelijke literatuur meer en meer een pleidooi te vinden voor inter-professionele samenwerking. Samenwerking tussen verschillende beroepsgroepen is geen gemakkelijke opgave, omdat beroepsgroepen de neiging hebben om hun eigenheid te accentueren en zich af te zetten van andere groepen die dit niet zouden hebben. Dit past in de klassieke theorieën van professies en professionalisering die vooral hun eigenheid willen benadrukken en op die manier het alleenrecht van taken of doelgroepen willen claimen (Freidson, 1999). In plaats van het particuliere en het specialistische van elke opleiding en beroepsgroep te accentueren, gaan er meer en meer stemmen op om de verschillende beroepen in de zorg te plaatsen binnen een integratieve visie. Deze visie wil de concurrentie tussen beroepen overstijgen, hun gemeenschappelijke attitudes en vaardigheden identificeren en hiervoor een gemeenschappelijke taal ontwikkelen. Die gemeenschappelijke taal verhoogt op zijn beurt de efficiëntie in de zorg. Dit betekent niet dat de specifieke attitudes en vaardigheden van beroepsgroepen en specialisaties binnen beroepsgroepen genegeerd of miskend worden. De visie een onderscheid tussen drie types van attitudes en vaardigheden: (1) generiek voor alle zorgverstrekkers, (2) specifiek per beroepsgroep, (3) specifiek per specialisatie binnen de beroepsgroep. In de literatuur kunnen verschillende types van samenwerking tussen disciplines onderscheiden worden. Tabel 1 maakt een onderscheid tussen multidisciplinaire, interdisciplinaire en transdisciplinaire samenwerkingsmodellen op basis van zes kenmerken: (1) visie op netwerk, (2) communicatie tussen disciplines, (3) assessment, (4) participatie van de cliënt, (5) ontwikkeling van een zorgplan, (6) VTO-beleid en levenslang leren8. Transdisciplinaire teams werken op basis van gelijkwaardigheid van alle beroepsgroepen. Elke beroepsgroep heeft zijn eigen inbreng, maar tegelijkertijd ontstaat een gemeenschappelijke kennisbasis die meer is dan de som van de delen. Een noodzakelijke voorwaarde is dat alle beroepen open kaart spelen met mekaar en hun eigen inzichten expliciteren en delen. Assessments gebeuren gezamen7 Voor meer info: http://www.khleuven.be/Studeren-aan-de-KHLeuven/Verder-studeren/Banaba/Banaba-ingeestelijke-gezondheidszorg 8 Deze tabel is grotendeels gebaseerd op Van Audenhove et al (2005). 36 lijk en ook de zorgplannen zijn een gedeelde verantwoordelijkheid. In geval van multidisciplinaire samenwerking erkennen de disciplines mekaar wel, maar integrale samenwerking vindt nauwelijks plaats. De disciplines werken dus los van mekaar. Mogelijks is er zelfs een hiërarchische verhouding tussen de verschillende disciplines. In de literatuur zijn er vier essentiële succesfactoren geïdentificeerd die bijdragen tot een betere interprofessionele of transdisciplinaire samenwerking: bereidheid tot samenwerking, vertrouwen, respect en communicatie (D'Amour et al, 2005). 37 Multidisciplinair Interdisciplinair Transdisciplinair Visie op het netwerk Teamleden (h)erkennen het belang van Teamleden stimuleren andere diensten en disciplines ertoe noodzakelijke asde bijdrage van andere disciplines en pecten van zorg te ontwikkelen andere diensten Men functioneert als een gezamenlijk coherent netwerk, als één team in de zorg voor individuele cliënten Communicatie tussen disciplines Vanop afstand Casus-specifieke teamvergaderingen Regelmatige teamvergaderingen waarbij informatie, kennis en vaardigheden op continue basis worden gedeeld tussen de disciplines Assessment Afzonderlijke assessment door de verschillende disciplines Afzonderlijke assessment waarbij men andere disciplines consulteert voor deelaspecten Een gezamenlijke assessment per cliënt Participatie van cliënten Cliënten ontmoeten enkel individuele teamleden Cliënten ontmoeten het team of de woordvoerder van het team Cliënten zijn actieve, deelnemende teamleden: ze nemen deel aan de vergaderingen Ontwikkeling van het zorgplan Teamleden ontwikkelen afzonderlijke zorgplannen voor de verschillende disciplines Teamleden implementeren hun deel van het zorgplan en proberen in geval van nood andere onderdelen op te nemen Het team is gezamenlijk verantwoordelijk voor de implementatie en de opvolging van het gezamenlijk zorgenplan VTO Onafhankelijk binnen elke discipline Onafhankelijk binnen als tussen de eigen discipline Een integrale component van de teamwerking: lerende organisatie Bron: Van Audenhove, C., e.a. (2005) 38 Toegepast naar de CGG kunnen we de drie types van samenwerking onderscheiden op basis van de volgende kenmerken: • Takenpakket: sterk afgelijnd of inwisselbaar • Behandelplan: aparte onderdelen per discipline of geïntegreerd • Gemeenschappelijke taal over de grenzen van de disciplines of discipline-specifieke taal • Beslissingsstructuur binnen team: hiërarchische of horizontale relatie tussen disciplines • Mate van openheid en kennisdeling tussen de verschillende disciplines Het eerste kenmerk verwijst naar de afbakening van takenpakket van de verschillende disciplines. In transdisciplinaire teams zijn een aantal taken inwisselbaar. Qua taal ontstaat er een gemeenschappelijke taal die gebaseerd is op de verschillende disciplines. De relaties zijn ook horizontaal en alle disciplines zijn bereid om hun eigen kennis en expertise met de anderen te delen. De maatschappelijk werkers benadrukken dat er heel wat verschillen tussen CGG en zelfs binnen CGG zijn, wat betreft de scores op deze kenmerken. De maatschappelijk werkers zien wel de meerwaarde in van transdisciplinaire teams, maar stellen tegelijkertijd dat alle disciplines evenveel openheid en interesse voor mekaar aan de dag moeten leggen. De inwisselbaarheid van taken kan volgens hen enkel als ook de verloning gebeurt op basis van functie in plaats van opleiding. De maatschappelijk werkers identificeren de volgende randvoorwaarden die moeten gerealiseerd zijn om tot een betere interprofessionele of transdisciplinaire werking te komen: • Voldoende kennis is van eigen discipline • Voldoende kennis is van mekaars discipline • Interesse is voor andere disciplines • Bereidheid om mekaar te coachen en om van mekaar te leren De maatschappelijk werkers benadrukken dat de andere disciplines niet altijd geïnteresseerd zijn in het maatschappelijk werk. Bovendien is er niet altijd evenveel kennis bij de anderen over het maatschappelijk werk. Tegelijkertijd wijzen ze erop dat deze vaststellingen zeker niet veralgemeend kunnen worden naar alle psychologen of andere beroepsgroepen. Bereidheid om mekaar te coachen, om feedback te vragen en te krijgen en om van mekaar te leren wordt in de literatuur beschouwd als één van de generieke werkzame ingrediënten van hulpverlening. Eerder wezen we al op die ingrediënten die in meerdere methodieken en/of beroepsgroepen aanwezig zijn. Feedback vragen van collega’s en het falen van hulpverlening durven zoeken in het eigen gedrag en dit ook openstellen voor anderen beschouwt Menger & Hermanns (2008) als een effectiviteitsverhogende ingreep in hulpverlening. Deze werkzame ingrediënt brengt de teamwerking binnen de CGG in beeld. Een goede werkwijze om feedback te vragen en te krijgen zijn casusbesprekingen binnen een team. De maatschappelijk werkers erkennen dat dit vaak goed voornemens maar dreigen omwille van tijdsgebrek minder aandacht te krijgen. Eén CGG heeft salonteam met maandelijkse casusbespreking. Niet 39 alleen een gebrek aan tijd is een reden waarom casusbesprekingen onvoldoende plaats vinden9. Er zijn ook onvoldoende kaders om om intervisie op kwaliteitsvolle manier te doen. Bovendien leren de therapeuten vaak buiten de organisatie. Dit verhoogt niet het lerende karakter van het CGG als organisatie. De maatschappelijk werkers zijn dan ook vragende partij voor meer casusbesprekingen 5. Uitdagingen Een laatste thema dat we behandeld hebben in de groepsbijeenkomsten zijn de uitdagingen waarvoor het maatschappelijk werk in de CGG staat. Langs de ene kant identificeren de maatschappelijk werkers een aantal uitdagingen die te maken hebben met de sector van de CGG. Langs de andere kant komen een aantal specifieke uitdagingen voor het maatschappelijk werk in CGG aan bod. 5.1 Uitdagingen voor de CGG Vanaf het begin van de groepsgesprekken blijkt al snel dat er tussen de vier deelnemende CGG aanzienlijke verschillen zijn. Verschillen kunnen genoteerd worden met betrekking tot de afbakening van de doelgroepen waarmee gewerkt wordt, de sterkte van het maatschappelijk werk, de wijze waarop de intake gebeurt en de manier waarop de maatschappelijk werkers zelf de sociale functie invullen. Deels heeft dit te maken met het soort doelgroep (gezinnen met kinderen, volwassenen of ouderen), maar ze kunnen daartoe niet herleid worden. Dit zorgt ervoor dat ook de maatschappelijk werkers van de 4 meewerkende CGG mekaar niet altijd helemaal begrijpen. Dit project samen tot een goed einde te brengen is voor hen al een absolute meerwaarde, omdat er niet altijd veel tijd kan vrijgemaakt worden om te leren van collega’s van andere CGG. De maatschappelijk werkers onderschrijven dan ook het belang van dit soort contacten, niet om te komen tot eenheidsworst, maar tot verbreding en verdieping van de eigen visie en werkmethoden. We willen hier vooral ingaan op twee belangrijke uitdagingen. De eerste zijn de veranderingen in het zorglandschap en dan meer bepaald de vermaatschappelijking van de zorg en de veranderde verhouding tussen de eerste en tweede lijn (veranderingen aan de aanbodzijde). De tweede zijn de veranderingen aan de vraagzijde in termen van de nieuwe doelgroepen van de CGG zoals de personen met chronische psychiatrische problematieken, multi-problem gezinnen en vluchtelingen. De maatschappelijk werkers erkennen dat de problematieken van de huidige cliënten zwaarder zijn dan in het verleden. Tegelijkertijd stellen we wel verschillen qua afbakening van de doelgroepen vast. Sommige CGG hebben resoluut gekozen voor de achtergestelde en moeilijkere doelgroepen (complexe psychiatrische problematiek, multiproblem gezinnen, vluchtelingen, asielzoekers, etnisch-culturele minderheden). Andere CGG 9 Zie ook Everaert et al. (2007) voor een uitgebreidere analyse van de teamwerking in CGG. 40 houden vast aan hun bestaande praktijken en zijn nog niet gekomen tot een hertekening van hun visie. Deels is dit natuurlijk het gevolg van de regio waarin een CGG zich bevindt. Het is evident dat een regio met een minder grote concentratie van zulke doelgroepen ook minder snel hieraan prioriteit zal geven. De maatschappelijk werkers zijn van mening dat de keuzes die de CGG als sector in de toekomst zullen maken, een sterke impact zullen hebben op hun functioneren. Als de gekozen lijn van sommige CGG resoluut wordt doorgetrokken, zal ook de positie van de maatschappelijk werkers versterkt worden, net omdat zij expertise hebben om met deze doelgroepen te werken. Hetzelfde geldt voor de vermaatschappelijking van de zorg die nu door de hervorming van het zogenaamde artikel 107 van de grond lijkt te komen in België. Deze patiënten zullen ook begeleiding op andere levensdomeinen nodig hebben. De maatschappelijk werkers beschikken net over de expertise om deze cliënten naar de juiste voorzieningen te begeleiden en durven ook meer naar de cliënt toe te stappen. 5.2 Uitdagingen voor het maatschappelijk werk Dit brengt ons bij de specifieke uitdagingen voor het maatschappelijk werk. De deelnemende maatschappelijk werkers erkennen dat er ook binnen deze beroepsgroep uiteenlopende meningen opgetekend kunnen worden over de toekomstige positionering van de CGG. De maatschappelijk werkers zijn ook van mening dat ze meer moeten benoemen waarvoor ze staan. Daarom wensen ze in het kader van dit project een gemeenschappelijk competentieprofiel te formuleren (hoofdstuk 4). Een belangrijke vraag hierbij is of en in welke mate maatschappelijk werkers therapie mogen geven. Zoals al eerder werd aangegeven verwerpen de maatschappelijk werkers een verbod om nog therapie-opleidingen te mogen volgen. Een therapie-opleiding moet de vrije keuze blijven van de maatschappelijk werker. Zo’n therapie-opleiding beantwoordt aan een nood die bij heel wat maatschappelijk werkers aanwezig is, te meer omwille van de specifieke doelgroep van personen met ernstige en langdurige psychische en psychiatrische problemen. Bovendien is zo’n therapie-opleiding een goed alternatief voor het gebrek aan langdurige opleidingen binnen hun eigen beroepsgroep. De maatschappelijk werkers zijn van mening dat er wel relevante opleidingen bestaan binnen het huidige aanbod, maar deze opleidingen bevatten nauwelijks of onvoldoende leertherapie. Net dit laatste achten maatschappelijk werkers van belang om met hun cliënten te kunnen werken. Toch blijft het verschil tussen begeleiding en therapie voor de deelnemers moeilijk te beschrijven. Maatschappelijk werkers erkennen dat zij een wezenlijke rol te spelen hebben op het terrein van ‘care’. Maar tegelijkertijd wensen ze niet hiertoe herleid te worden. De maatschappelijk werkers zijn van mening dat zij ook aan ‘cure’ doen. Tegelijkertijd blijft het 41 moeilijk om dit te omschrijven wat dit dan inhoudt. Hierrond zijn in de toekomst nieuwe initiatieven nodig. De maatschappelijk werkers wensen ook hun positie te versterken. Om dit te realiseren zien ze twee belangrijke sporen: meer maatschappelijk werkers in CGG en maatschappelijk werkers in de directieteams van de CGG. Om meer maatschappelijk werkers aan te trekken zal de uitdaging erin bestaan om de samenwerking met de hogescholen te versterken en in te zetten op visie-ontwikkeling over de rol van stagairs in CGG. Gezien de ontwikkelingen rond de verhouding tussen eerste en tweede lijn hopen de maatschappelijk werkers de samenwerking met de CAW te verbeteren en in te zetten op de coaching van de eerstelijn en op de outreachende projecten. 42 Hoofdstuk 4. Naar een gemeenschappelijk competentieprofiel Eén van de knelpunten die in het vorige hoofdstuk naar boven kwam, is dat binnen de CGG het niet altijd even duidelijk is wat maatschappelijk werk precies is en hoe dit dan een specifieke invulling krijgt op de tweede lijn. Daarom wensen de deelnemers een competentieprofiel op te stellen. In het OESO-project Definition and Selection of Competences (DESECO) wordt competentie als volgt omschreven: een competentie steunt op een combinatie van onderling verbonden cognitieve en praktische vaardigheden, kennis (ook ‘stille’ kennis), motivatie, waardeoriëntatie, attitudes, emoties en andere sociale en gedragsmatige componenten die samen op één moment gemobiliseerd kunnen worden in een effectieve handeling. Competenties worden dus zichtbaar in de handelingen die een individu stelt in een specifieke situatie en om een specifiek resultaat te bereiken. Competenties zijn dus een geheel van kennis, vaardigheden en attitudes. In het competentieprofiel bespreken we eerst afzonderlijk de kennis, vaardigheden en attitudes die nodig zijn om als maatschappelijk werker te functioneren in een CGG. Vervolgens beschrijven we de competenties die maatschappelijk werkers bezitten en die een integratie zijn van kennis, vaardigheden en attitudes. De deelnemende maatschappelijk werkers hebben de huidige functieprofielen van maatschappelijk werkers inde CGG met mekaar uitgewisseld. Daarnaast hebben we naar functieprofielen gekeken van hulpverleners in CAW, CLB en van psychiatrisch verpleegkundigen. Er is een consensus bij de deelnemende maatschappelijk werkers over dit competentieprofiel. Het is evident dat er afhankelijk van de doelgroep waarmee men werkt nog bijkomende of andere accenten kunnen gelegd worden. 1. Kennis - - kennis van (de regionale) sociale kaart kennis van psychopathologie / inzicht in psychiatrische problematieken kennis van registratiesysteem kennis van deontologische code basisnoties van de andere beroepsgroepen binnen CGG basisnoties van wetenschappelijk onderzoek kennis van methodieken van MW (persoonsgericht, systeemgericht, contextueel, structuurgericht werken, maatzorg, empowerment, groepswerk en aanklampend werken) kennis sociale wetgeving kennis van en inzicht in GGZ basiskennis van bestaande behandelingsmodellen in GGZ basiskennis van Frans en Engels 43 2. Vaardigheden - gesprekstechnische vaardigheden (structureren, samenvatten, aansturen) communicatieve en sociale vaardigheden professioneel hanteren van het spanningsveld afstand en nabijheid interactionele vaardigheden autonoom en in team kunnen werken 3. Attitudes - alert voor kwetsbare groepen zelfkritische ingesteldheid: bewust zijn van eigen mogelijkheden en beperkingen loyale en kritische ingesteldheid naar de eigen organisatie interculturele basishouding: openheid ten aanzien van diversiteit in de samenleving empathie, inlevingsvermogen en betrokkenheid respect en authenticiteit geloof in eigen kunnen attitude van levenslang leren assertief collegialiteit nauwgezetheid en stiptheid respect voor privacy en beroepsgeheim openheid naar andere disciplines om kennis te delen Flexibiliteit Beroepstrots 4. Competenties - intrapsychisch welbevinden van cliënten stabiliseren en/of verbeteren door het ontwerpen en implementeren van veranderingsgerichte processen in dialoog met de cliënt herstellen of optimaliseren van het functioneren en bevorderen van de draagkracht van het gezinssysteem zorgcoördinatie: contacten met verwijzers, afstemmen van de zorg van verschillende instanties en uitbouwen van regionaal netwerk herstellen of optimaliseren van de relatiepatronen in het gezin en van de relatie van het gezin met de omgeving hulpverleningscompetenties: probleemherkenning, vraagverheldering, indicatiestelling, opstellen, uitvoeren en evalueren van hulpverleningsplan, afsluiten van hulpverlening 44 - - exploreren en inventariseren van de pyschosociale situatie en de context van de cliënt (gezin, arbeid, inkomen, vrije tijd, opvoeding, sociaal netwerk) aansluiten bij de motivatie van de cliënt en in staat zijn om vertrouwensrelatie met hem op te bouwen cliënt in zijn eigen leefsituatie opzoeken en begeleiden (via huisbezoeken en outreachend werken) bevorderen van een positieve zelfwaardering van de cliënt stimuleren en ondersteunen van cliënten bij verkennen, (h)erkennen en aanpakken van noden, krachten en talenten toegang faciliteren tot sociale voorzieningen die inspelen op andere levensdomeinen bijdrage leveren aan het verhogen van de toegankelijkheid van de GGZ het opzetten en uitvoeren van psycho-educatie het beheersen van de generieke succesfactoren van hulpverlening o Vaardigheid om vertrouwensrelatie op te bouwen met client o Respect o Gestructureerd en doelgericht werken (met stappenplan) o Feedback vragen bij collega’s en cliënten over handelen o Aansluiten bij de motivatie van de cliënt cliëntdossier opmaken en bijhouden (correcte rapportage) samenwerken met tolken en interculturele bemiddelaars in staat zijn om eigen handelen te benoemen en te expliciteren naar collega’s en verwijzers 5. De competenties beschreven We hebben samen met de groep ervoor gekozen om een uitgebreide lijst van competenties te formuleren die aangeven waarin maatschappelijk werkers in CGG competent zijn. We hebben bewust niet enkel de specifieke competenties van maatschappelijk werkers beschreven. De maatschappelijk werkers benadrukken dat zij niet enkel herleid willen worden tot de sociale functie van de CGG, maar ook een wezenlijke rol spelen in het stabiliseren en het verbeteren van het psychisch welbevinden van de cliënt en het herstellen en versterken van de draagkracht van het cliëntsysteem. Essentieel hierbij is dat de maatschappelijk werker aansluit bij het motivatieniveau van de cliënt. Dit impliceert ook dat de maatschappelijk werker zal volhouden, ook als de cliënt in de startfase weinig gemotiveerd is om zijn situatie te veranderen. Huisbezoeken en de cliënt opzoeken in zijn leefwereld zijn daarbij essentiële technieken. Om tot verandering te komen, beheersen de maatschappelijk werkers onder andere de generieke werkzame ingrediënten van hulpverlening. Maatschappelijk werkers brengen daarnaast ook de sociale kaart binnen in de CGG en doen aan zorgcoördinatie of casemanagement. Zij kijken vanuit een holistische benadering naar de 45 cliënt en inventariseren op alle levensdomeinen of hij begeleiding of hulp nodig heeft. Zij voorzien zelf op deze domeinen begeleiding of leiden de cliënt naar andere voorzieningen toe. Ze bewaken ook dat de sociale rechten van de cliënt gerealiseerd worden. Naar de teamleden zijn de maatschappelijk werkers in staat om het eigen handelen te expliciteren en te benoemen. Op die manier brengt de maatschappelijk werker zijn expertise binnen in een CGG. Ze zijn ook bereid om levenslang te leren, zowel binnen de eigen organisatie als daarbuiten. 46 Hoofdstuk 5. Conclusies en aanbevelingen Dit project is niet altijd een eenvoudige oefening gebleken. Er heerst in de eerste plaats een grote diversiteit binnen en tussen CGG. Het is evident dat dit deels historische redenen heeft. Hierdoor waren de bijeenkomsten enerzijds leerrijk, omdat de maatschappelijk werkers van mekaar leerden over alternatieve modellen en andere werkwijzen. Anderzijds vertraagde dit soms ook het proces. Een tweede moeilijkheid was de diversiteit binnen de groep over de positionering van het maatschappelijk werk. Dit werd bemoeilijkt door de procesbegeleider die ook een eigen uitgesproken visie heeft over de missie van het maatschappelijk werk. Tegelijkertijd zorgde dit voor boeiende gesprekken en discussies die het uiteindelijke product ten goede zijn gekomen. Een belangrijk discussiepunt vormde waarin nu precies de verschillen liggen tussen de generieke beschrijvingen van het maatschappelijk werk en het maatschappelijk werk binnen de CGG. Binnen de groep zijn we voortdurend op zoek gegaan wat nu typerend is voor maatschappelijk werkers in de CGG, waarbij de eigen werkcontext aan de kant werd geschoven. Omdat ze in een tweedelijnsvoorziening opereren, vormt de ernst van de psychische problematiek het vertrekpunt. Maar deze maatschappelijk werkers blijven trouw aan de uitgangspunten van hun beroep en zullen dus steeds holistisch kijken naar de cliënt en zijn context. Ze onderschrijven de drievoudige doelstelling van het maatschappelijk werk: mensen aan hun rechten laten komen, mensen tot hun recht laten komen en bouwen aan sociale systemen. Maatschappelijk werkers zijn dus generalisten die vertrekken van een holistische benadering gevat in het concept ‘persoon in omgeving’. Dit zorgt voor aandacht voor andere levensdomeinen en toeleiding naar voorzieningen die de cliënt hierbij kunnen helpen of begeleiden, indien ze zelf hierin onvoldoende gespecialiseerd zijn. In een CGG zijn maatschappelijk werkers noodzakelijk om de decretale opdrachten te kunnen waarmaken. Het decreet vraagt namelijk aan de CGG om ook aandacht te hebben voor het maatschappelijk functioneren van de cliënten. Dit vraagt dus om een holistische benadering en om voldoende aandacht voor alle verschillende levensdomeinen van de cliënt. De maatschappelijk werkers wijzen ook op de veranderingen die zich voortdoen binnen de gezondheids- en welzijnszorg. De samenwerking met de CAW is zeker en vast verbeterd, maar er moet aandacht blijven gaan naar afstemming. Dit geldt des te meer voor hulpverlening aan kinderen en jongeren, aangezien de CAW ook inzetten op kinderteams. De psychiatrische thuiszorg ontwikkelt zich als een belangrijke nieuwe partner. De veranderingen in de derde lijn (het befaamde artikel 107) zorgt ook binnen de residentiële instellingen voor meer aandacht voor een maatschappelijk perspectief. In de voorbereidingen van het eerstelijnsgezondheidszorgcongres liggen er ook plannen op tafel omtrent de eerstelijnspsycholoog. Al deze veranderingen dwingen ook de CGG en de maatschappelijk werkers hierin om zich nog beter dan vroeger te positioneren en na te denken over een meer integrale benadering, waarbij er aandacht gaat naar de behandeling van of zorg voor de psychische problemen/stoornissen 47 en naar het maatschappelijk functioneren van de cliënt. Dit kan enkel als er ook een verbreding van de functie van een CGG plaatsvindt. Essentieel hierbij is dat de visie-ontwikkeling op centrumniveau gebeurt en in samenwerking met de eerstelijn. Verbreding mag niet de exclusieve taak zijn van de maatschappelijk werkers binnen een CGG. De maatschappelijk werkers maken een onderscheid tussen therapeutische taken en begeleidingstaken. Toch blijft dit onderscheid moeilijk onder woorden te brengen. De Hoge Gezondheidsraad (2005) en Leijssen (2001) wijzen aan de ene kant duidelijk op de verschillen, terwijl aan de andere kant in het wetenschappelijk onderzoek nogal wat aandacht gaat naar de generieke werkzame ingrediënten van begeleiding en therapie. Er is in ieder geval meer onderzoek nodig naar de overeenkomsten en overlappingen tussen begeleiding en therapie. Internationaal zien we dat maatschappelijk werkers ook therapie geven. Maar het dient tegelijkertijd erkend te worden dat in die landen het wetenschappelijk onderzoek naar het maatschappelijk werk een langere traditie heeft en dus sterker is uitgebouwd. De therapeutische taken in een CGG kunnen opgenomen worden door een maatschappelijk werker met een therapie-opleiding of een psycholoog. De maatschappelijk werkers willen het recht op een therapie-opleiding vrijwaren. Zij kanten zich resoluut tegen een mogelijk verbod om een therapie-opleiding te mogen volgen. Die therapie-opleiding is volgens hen niet enkel behulpzaam bij de uitvoering van de therapeutische taken. Zo’n opleiding faciliteert ook de begeleiding van de specifieke doelgroep van het CGG, met name personen met ernstige en langdurige psychische en psychiatrische problemen. Begeleidingstaken zijn dan stabiliseren, een relatie opbouwen, aanklampend werken, in de thuissituatie opzoeken, samenwerking met eerstelijn, zorgcoördinatie, werken aan het zelfinzicht en het zelfwaardegevoel van de cliënt, de cliënt begeleiden in het aanvaarden en verbeteren van zijn psychische en sociale situatie, het verbeteren van zijn maatschappelijke integratie. Maatschappelijk werkers werken dus integraal en interveniëren niet enkel op basis van het ziektebeeld. De motivatie van de cliënt is geen uitsluitingscriterium. Ze zien het werken aan motivatie net als een wezenlijk onderdeel van de begeleiding. Om die vertrouwensrelatie op te bouwen, hanteren ze een taal die aansluit bij de cliënt. De maatschappelijk werkers hechten veel waarde aan het cliëntenperspectief. Ze vinden het belangrijk dat de cliënt zich geholpen voelt door hun aanpak. Begeleiding mag echter niet herleid worden tot het louter stabiliseren of ondersteunen van de cliënt (cfr. decretale opdracht CGG: draaglijker maken van situatie), maar is ook gericht op verbetering. Maatschappelijk werkers dragen dus ook bij tot het herstel van het psychisch evenwicht door het benoemen en versterken van de krachten van de cliënt. De maatschappelijk werkers zijn overtuigd van de wezenlijke bijdrage die zij leveren aan de werking van de CGG en die nu zijn uitdrukking heeft gekregen in het competentieprofiel. Ze hopen dat met dit competentieprofiel een nieuwe start wordt gegeven aan een dialoog over de positie van het maatschappelijk werk in de CGG. 48 Het maatschappelijk werk heeft expertise in het werken met achtergestelde groepen. Tegelijkertijd mogen achtergestelde of moeilijke doelgroepen niet de exclusieve taak van maatschappelijk werkers zijn. In de huidige werking van de CGG is het echter geen sinecure om met deze doelgroepen te werken. Net de specifieke technieken en methoden die hiervoor nodig zijn (aanklampend werken, huisbezoeken, casemanagement, overleg met verwijzers) zijn activiteiten die niet meetellen in de productiviteit van een CGG in termen van de KPIindicator. De maatschappelijk werkers zijn van mening dat de verhouding tussen henzelf en de psychologen op dit moment onvoldoende in evenwicht is. Ze zijn daarom vragende partij voor meer maatschappelijk werkers op de werkvloer van de CGG. Ze erkennen wel dat de huidige bachelors maatschappelijk werk onvoldoende psychopathologie beheersen om in een CGG te werken. Daarom zijn ze vragende partij om aan visie-ontwikkeling te doen met de hogescholen rond dit aspect en rond het meer algemene thema van stagairs. Ook vragen ze dat meer maatschappelijk werkers een beleidsfunctie binnen de CGG opnemen. Ze zijn dan ook vragende partij voor meer vorming van beginnende maatschappelijk werkers rond psychopathologie. Daarnaast zijn de maatschappelijk werkers van mening dat er in het huidige opleidingsaanbod te weinig langdurige opleidingen worden georganiseerd die zich specifiek richten op maatschappelijk werkers. Hopelijk kan ook de nieuwe Banaba ‘werken in de geestelijke gezondheidszorg’ hiertoe een wezenlijke bijdrage leveren. De maatschappelijk werkers wensen ook in te zetten op de succesfactoren voor goede samenwerking tussen disciplines. Ze zijn vragende partij voor kwaliteitsvolle teambesprekingen waarin de verschillende disciplines met mekaar methodische kennis en expertise delen over effectieve hulpverlening. Ook intervisie en supervisie pistes die ze wensen aan te bevelen. Tegelijkertijd erkennen ze dat ze meer dan in het verleden de andere teamleden moeten informeren over hun beroep en hun discipline. Ook zijn ze vragende partij om overleg te blijven organiseren met collega’s uit andere CGG. Dit project heeft deze nood opnieuw expliciet gemaakt. Ze hopen dan ook dat een meer structureel vervolgtraject aan dit project wordt gerealiseerd. 49 Bibliografie D'Amour D, Ferrada-Videla M, San Martin Rodriguez L, Beaulieu MD, 2005), The conceptual basis for interprofessional collaboration: core concepts and theoretical frameworks., Journal of interprofessional care, 2005 May;19 Suppl 1:116-31. Desair, K., K. Hermans (2009), Sociaal werk de toekomst in. Lezing op het congres ‘Sociaal werk de toekomst in. 5 jaar Master in het sociaal werk KU Leuven. http://soc.kuleuven.be/web/files/11/66/3_K_Hermans_K_Desair_Sociaal_werk_de_toekomst _in_ppt.pdf Barker, R. (2003), the social work dictionary. New York: NASW Press Buchbinder, E., Eisikovits, Z., & Karnieli-Miller, O. (2004) Social workers' perceptions of the balance between the psychological and the social. Social Service Review, 78, 531-552. De Jong, M., Dumoulin (2010), Kader voor de Vlaamse opleidingen bachelor in het sociaal werk.Tekst van de werkgroep Baobap-Plus. Freidson, E (2001) Professionalism. The third logic. Oxford: Polity Press Hare, I. (2004). Defining social work for the 21st century. The International Federation of Social Workers’ revised definition of social work. International social work, 47 (3), pp. 407424. Hoge Gezondheidsraad (2005), Psychotherapieën: definities, praktijk, erkenningsvoorwaarden. Brussel: Hoge Gezondheidsraad. Hollis, F. (1968),Casework: A Psychoscial Therapy. New York, Random House. Imel, Z., & Wampold, B. (2008). The Importance of Treatment and the Science of Common Factors in Psychotherapy. Handbook of counseling Psychology, (4th ed.). (pp. 249-262): John Wiley & Sons Inc. Jagt, N. (2006), Beroepsprofiel van de maatschappelijk werker. Amsterdam: Nederlandse vereniging van maatschappelijk werkers. Leijssen, M. (2001). Counseling en psychotherapie: verwant maar duidelijk onderscheiden. Tijdschrift Klinische Psychologie, 31(4), 193-199. Levin, I. (2008), Discourses within and about social work, in: Dominelli, L. (ed), Revitalising communities in a globalising world. Aldershot: Ashgate. Menger, A., J. Hermanns (2010), Walk the line: continuïteit en professionaliteit in het reclasseringswerk. Amsterdam: SWP. 50 Payne, M. (2004). Modern social work theory. London: Lyceum Books. Reynders, A., C. Van Heeringen, J. De Maeseneer, C. Van Audenhove (2009), Onderzoek naar verklarende factoren voor de verschillen in suïcidecijfers in Vlaanderen in vergelijking met Europese landen. Leuven: Steunpunt WVG. Richmond, M. (1917), Social diagnosis. New York: Russell Sage Foundation. Richmond, M. (1922), What is social casework? An introductory description. New York: Russell Sage Foundation. Sectorraad Hoger Sociaal Agogisch Onderwijs (2008) Vele takken, één stam. Kader voor de hogere sociaal-agogische opleidingen. SWP Amsterdam. Specht, H. & Courtney, M. E. (1994) Unfaithful Angels: How Social Work has Abandoned its Mission, Free Press, New York. Svensson, K. (2003), Social Work in the Criminal Justice System: An Ambiguous Exercise of Caring Power , Journal of Scandinavian Studies in Criminology and Crime Prevention, 4 (I), 84 – 100 Van Audenhove, Ch., Van Humbeeck, G., & Van Meerbeeck, A. (2005). De vermaatschappelijking van de zorg voor psychisch kwetsbare mensen onderzoek, praktijk en beleid. Leuven: Lannoo Campus. Van der Feltz, C., A. Knispel, I. Elfedalli (2006), Afbakening eerste- en tweedelijnszorg voor psychische stoornissen. Utrecht: Trimbos. van der Haar, M. (2007). When diversity matters, in: J. Duyvendak, M. Kremer, & T. Knijn, (Reds.), Policy, people and the new professional. Amsterdam: Amsterdam University Press. Vereniging van Vlaamse Sociale Hogescholen (2001) Leren en werken als maatschappelijk assistent, Garant, Leuven-Apeldoorn. Vlaeminck H., Saelens S., Hoogewys A., Vercaigne C., Vanhove T. (2010), Sociaal werker en huisarts. Een gedroomde tandem in de thuiszorg?, Alert, 2010 (1), Walburg, J. (2003). Uitkomstenmanagement in de gezondheidszorg. Het opbouwen van lerende teams in de zorgorganisaties. Maarsen: Elsevier. Wampold, B. E., Mondin, G. W., Moody, M., Stich, F., Benson, K., & Ahn, H. (1997). A meta-analysis of outcome studies comparing bona fide psychotherapies: Empiricially, "all must have prizes.". Psychological Bulletin, 122(3), 203-215. 51