Strategienota van het Belgisch fonds voor Voedselzekerheid -1- Inhoudstafel Inleiding I. Context 1.1 Terugblik 1.1.1 1983 - 1998: Overlevingsfonds voor de Derde Wereld 1.1.2 1999 - 2009: Belgisch Overlevingsfonds 1.2 Het Belgisch Fonds voor Voedselzekerheid II. Uitdagingen 2.1 De honger in de wereld 2.2 Van tijdsgebonden naar structurele voedselcrisissen 2.3 De oorzaken van voedselonzekerheid 2.4 Klimaatverandering en schaarse natuurlijke hulpbronnen 2.5 De aanhoudende druk van de bevolkingsgroei 2.6 Afrika staat voor de grootste uitdaging III. Strategie 3.1 Missie van het BFVZ 3.2 Aanpak van het BFVZ 3.2.1 De vier pijlers van voedselzekerheid 3.2.2 Bijkomende dimensies van armoedebestrijding 3.2.3 Diverse partners, complementaire expertises 3.2.4 Afstemming en eigenaarschap 3.2.5 Sensibilisering en informatie 3.2.6 Werkgroep BFVZ 3.3 Doelgroepen en prioritaire thema’s 3.3.1 Gendergelijkheid en empowerment van vrouwen 3.3.2 Weerbaarheid en kwetsbare bevolkingsgroepen 3.3.3 Jonge kinderen, moeders en het recht op gezondheidszorg 3.3.4 Leefmilieu en natuurlijke hulpbronnen 3.3.5 Duurzame, familiale landbouw 3.4 Geografische spreiding: landen en zones IV. Monitoring, evaluatie, laboratorium en kennisbeheer 4.1 Monitoring en evaluatie 4.2 Laboratoriumfunctie en kennisbeheer Bijlage(n) I. Procedurehandleiding van het BFVZ -2- Inleiding Het Belgisch Fonds voor Voedselzekerheid (BFVZ) is een uniek financieringsinstrument dat is toegespitst op de verbetering van de voedselzekerheid van kwetsbare bevolkingsgroepen in gebieden met grote voedselonzekerheid in Sub-Sahara Afrika. Het fonds werd in 2010 bij wet opgericht door het Federale Parlement en wordt gefinancierd door de Nationale Loterij, met bijkomende middelen van de Directie-Generaal Ontwikkelingssamenwerking en Humanitaire Hulp (DGD). Een speciaal parlementair initiatief, gevoed met fondsen van de Loterij, maakt het fonds tot een uniek ontwikkelingsinstrument. Het BFVZ staat onder het beheer en de verantwoordelijkheid van het regeringslid bevoegd voor Ontwikkelingssamenwerking. Een speciale Werkgroep BFVZ volgt het fonds op, met vertegenwoordigers van elke parlementaire fractie, het regeringslid bevoegd voor ontwikkelingssamenwerking en zijn diensten (DGD), de Belgische ngo’s, de Belgische Technische Coöperatie (BTC) en de multilaterale partnerorganisaties van het BFVZ. Deze strategienota zet de prioritaire krachtlijnen uit voor interventies van het BFVZ en sluit aan bij de missie en doelstellingen van de Belgische Ontwikkelingssamenwerking. Ze beschrijft de context, uitdagingen, missie, aanpak, doelgroepen en prioritaire thema’s van het fonds en geldt als kaderdocument dat richting geeft aan wie belast is met de uitvoering van interventies gefinancierd door het fonds. De bijhorende procedurehandleiding van het BFVZ is complementair met de strategienota en vormt een praktische gids over de procedures en modaliteiten van het fonds. In de handleiding wordt stap voor stap uitgelegd hoe de programma’s worden geïdentificeerd, geformuleerd, gefinancierd, uitgevoerd, opgevolgd en geëvalueerd en wat daarbij precies van de partnerorganisaties wordt verwacht. -3- I. Context 1.1 Terugblik 1. Hoewel het huidige Belgisch Fonds voor Voedselzekerheid in 2010 werd opgericht, bestaat het fonds eigenlijk al meer dan dertig jaar. Het BFVZ kende in de periode 1983 - 2009 twee voorlopers. 1.1.1 1983 - 1998: Overlevingsfonds voor de Derde Wereld 2. Het Overlevingsfonds voor de Derde Wereld werd op 3 oktober 1983 bij wet opgericht door het Federale Parlement, als gevolg van een verontwaardigde publieke opinie over de hongersnoden in de Hoorn van Afrika en de Sahel. Twee bijkomende stimulansen ter oprichting van dit fonds waren het ‘Manifest tegen de Honger’, dat begin jaren ‘80 door 77 laureaten van de Nobelprijs werd ondertekend, en de mars van de Belgische bevolking en 60 burgemeesters in juni 1982 voor de oprichting van een speciaal fonds ter bestrijding van de honger. 3. Het Overlevingsfonds beschikte over een dotatie van 10 miljard Belgische frank (ongeveer 248 miljoen euro), gefinancierd met de nettowinsten van de Nationale Loterij. Tussen 1984 en 1999 werden zo’n 71 projecten uitgevoerd, goed voor een totaalbedrag van 7,953 miljard Belgische frank (198,8 miljoen euro). Het totaal aantal begunstigden wordt geschat op 4,5 miljoen mensen. 1.1.2 1999 - 2009: Belgisch Overlevingsfonds 4. Het Belgisch Overlevingsfonds (BOF) was de opvolger van het Overlevingsfonds voor de Derde Wereld en werd op 9 februari 1999 bij wet opgericht. De opzet van het hernieuwde fonds was om de doelstellingen en werkwijzen van het fonds nauwkeuriger te definiëren. Ook het BOF kon beschikken over een dotatie van 10 miljard Belgische frank, volledig gefinancierd met middelen van de Nationale Loterij. 5. Tussen 1999 en 2009 werden zo’n 72 projecten uitgevoerd met een gemiddelde looptijd van 5 jaar. 34 projecten werden met een tweede fase bestendigd, en behelsden hierdoor een totale looptijd van 10 jaar. De in totaal 106 projecten en programma’s waren samen goed voor een totaalbedrag van 282 miljoen euro. 78% van de projecten werd uitgevoerd in de partnerlanden van de Belgische Ontwikkelingssamenwerking. 1.2 Het Belgisch Fonds voor Voedselzekerheid 6. Na 25 jaar projectfinanciering was in 2008 de tijd rijp om de aanpak van het BOF door te lichten. Een omvangrijke evaluatie 1 kwam tot de vaststelling dat het fonds zijn aanpak diende aan te passen om de kwaliteit en effectiviteit van zijn interventies te verbeteren. De aanbevelingen van de evaluatie hebben geleid tot de nieuwe geïntegreerde aanpak van het derde fonds: het Belgisch Fonds voor Voedselzekerheid. 1 ADE-HIVA, Tussentijdse evaluatie van het Belgisch Overlevingsfonds, 2008. -4- 7. Het Belgisch Fonds voor Voedselzekerheid - hierna het ‘fonds’ of ‘BFVZ’ - werd bij wet opgericht op 19 januari 2010. Opnieuw werd een financiële bijdrage van 250 miljoen euro uit de nettowinsten van de Nationale Loterij voorzien voor een termijn van 10 jaar (2010–2020). Tevens voorziet de wet dat, naast de middelen van de Nationale Loterij en afhankelijk van de jaarlijkse begrotingsplannen, er bijkomende middelen kunnen worden voorzien op de begroting Ontwikkelingssamenwerking. 8. Het ‘derde fonds’ bracht een radicale ommezwaai teweeg in de manier waarop het zijn ontwikkelingsprogramma’s aanpakt. Het grote verschil met zijn voorlopers (Overlevingsfonds en BOF) is de introductie van landenprogramma’s. Het BFVZ opteert er zo voor om geïntegreerde, multisectoriële programma’s op te zetten (multidimensioneel), uitgevoerd door diverse ontwikkelingsactoren (multiactoren) die samenwerken binnen één programma (programma-aanpak). 9. In de BFVZ-programma’s wijdt elke deelnemende partnerorganisatie zich aan die aspecten waar hij een wezenlijke expertise en meerwaarde te bieden heeft. Zo behalen de interventies een hogere kwaliteit en kan men binnen het gemeenschappelijk programma streven naar meer synergie en complementariteit. Bovendien ligt, meer dan onder het eerste en het tweede fonds, de focus van de programma’s stricto sensu op de verbetering van de voedselzekerheid. 10. Met deze aanpak sluit het BFVZ aan bij de wet betreffende de Belgische Ontwikkelingssamenwerking. Deze stelt dat “De Belgische ontwikkelingssamenwerking streeft naar synergie, coördinatie en complementariteit tussen de verschillende actoren (…) om een maximale effectiviteit van de aangewende middelen te bereiken”. 2 11. Het wettelijk, regelgevend, strategisch en conceptueel kader van het BFVZ rust op volgende documenten van het BFVZ en de Belgische Ontwikkelingssamenwerking: • De wet van 19 januari 2010 tot oprichting van het BFVZ • De wet van 19 juni 2011 houdende uitvoering en wijziging van de wet van 19 januari 2010 op het BFVZ • • • De wet van 19 maart 2013 betreffende de Belgische Ontwikkelingssamenwerking De Procedurehandleiding van het BFVZ De Strategienota van het BFVZ • De Strategienota Sensibilisering en Informatie van het BFVZ • De Strategienota Landbouw en Voedselzekerheid en zijn beoordelingskader 2 Wet van 19 maart 2013 betreffende de Belgische Ontwikkelingssamenwerking, hoofdstuk 3, artikel 13, §1. -5- II. Uitdagingen 12. Deze strategienota heeft niet de intentie alle problemen die tot voedselonzekerheid leiden exhaustief te behandelen. In dit deel gaan we enkel kort in op enkele mondiale uitdagingen die mede bepalend zijn voor de huidige en toekomstige voedselzekerheidssituatie van kwetsbare groepen in het Zuiden. 2.1 De honger in de wereld 13. Terwijl het recht op voedsel sinds 1948 staat ingeschreven in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, lijden wereldwijd nog honderden miljoenen mensen dagelijks honger. Met ongeveer 870 miljoen chronisch ondervoede mensen in de periode 2010-2012 3 (12,5% van de wereldbevolking) blijft het aantal hongerige mensen onaanvaardbaar hoog. Paradoxaal genoeg zijn het net arme boeren die het overgrote merendeel van de hongerlijders uitmaken. De meest schrijnende regio is en blijft Sub-Sahara Afrika, het werkterrein van het fonds. 14. Verbeterde meetmethodes geven aan dat de vooruitgang in de bestrijding van honger groter is dan tot hiertoe werd aangenomen. De meeste vooruitgang werd echter geboekt vóór de periode 2007-2008, toen zowel een globale voedselcrisis als de aanhoudende economische crisis uitbraken. De halvering van de honger tegen 2015, zoals vooropgesteld door Millenniumdoel 1, halen we allicht niet. 2.2 Van tijdsgebonden naar structurele voedselcrisissen 15. Pakkende tv-beelden hebben, vooral sinds de jaren ’80, de wereld kennis laten maken met voedselcrisissen. Meer bepaald met het klassieke beeld van een schrijnende hongersnood en het massaal versturen van voedselhulp. Naast deze humanitaire hulp, dringt zich echter ook een meer gedifferentieerde aanpak op. Een aanpak die de weerbaarheid van de bevolking tegen externe schokken kan verhogen. 16. Recente data uit Oost- en West-Afrika tonen dat voedselcrisissen steeds vaker voorkomen, en in sommige regio’s een haast permanent karakter krijgen. Het karakter van een voedselcrisis verandert dus, van een tijdsgebonden naar een meer structureel fenomeen. Ook groeit het besef dat een voedselcrisis deel uitmaakt van een bredere systeemcrisis. In landen die kampen met geregelde humanitaire crisissen, is de capaciteit van de meest kwetsbare bevolkingsgroepen om te herstellen van een crisis drastisch verminderd. 17. Structurele problemen vragen dan ook om structurele en duurzame oplossingen. In dit licht is de ontwikkelingsgerichte aanpak van het BFVZ meer dan ooit noodzakelijk. Mensen, overheden en de civiele samenleving moeten beschikken over instrumenten om zelfredzaam te worden en hun kwetsbaarheid voor steeds sneller optredende externe schokken te verminderen. Nationale en lokale overheden dragen hier een expliciete verantwoordelijkheid voor. 3 FAO, IFAD, WFP: The State of Food Insecurity in the World 2012. -6- 2.3 De oorzaken van voedselonzekerheid 18. De oorzaken van voedselonzekerheid zijn talrijk en multidimensioneel. Aan de basis ligt een complexe mix van politieke, technische, geofysische, sociale, economische, financiële en culturele oorzaken: zwakke instellingen, natuurrampen, droogte, oorlog, slecht bestuur, inefficiënte landbouwmethodes, mislukte oogsten, foute voedingsgewoonten, aanhoudende bevolkingsgroei, voedselspeculatie, gebrek aan landbouwfinanciering, land grabbing, enz. Het is zaak de oorzaken te erkennen en aan te pakken in volgorde van belangrijkheid en haalbaarheid. 19. De honger in het Zuiden is ook een gevolg van de impact van beleidsbeslissingen in andere domeinen dan ontwikkelingssamenwerking, zoals bijvoorbeeld handel, migratie, energie, veiligheid, klimaat, landbouw, etc. Naast een betere coördinatie van de acties op het terrein, is het dus ook van belang toe te zien op een betere coherentie tussen diverse beleidsdomeinen die invloed hebben op ontwikkeling. ‘Beleidscoherentie voor ontwikkeling’ moet vermijden dat bepaalde beslissingen de maatregelen genomen in het kader van ontwikkeling voor het Zuiden tenietdoen. 20. Niets veroordeelt de mens echter tot een hongerig bestaan, want de kennis, hulpmiddelen en technologie om het voedseltekort te overbruggen zijn voorhanden. Eén van de grootste uitdagingen inzake voedselzekerheid bestaat erin de diverse interventies beter op elkaar te doen aansluiten. Een effectief antwoord kan niet beperkt blijven tot één interventie, één discipline of één beleidsniveau. Het vereist een gemeenschappelijke analyse en een gecoördineerd antwoord over de grenzen van sectoren en beleidsniveaus heen. 2.4 Klimaatverandering en schaarse natuurlijke hulpbronnen 21. De aanhoudende temperatuurstijging, een gevolg van de massale uitstoot van CO2, heeft een verandering van het klimaat tot gevolg. Deze klimaatverandering leidt tot overstromingen en droogtes, bedreigt de mondiale watervoorraden en zet druk op de natuurlijke hulpbronnen en de biodiversiteit. 22. Een verarmde biodiversiteit en een lagere beschikbaarheid van natuurlijke hulpbronnen bedreigen rechtstreeks de voedselzekerheid van miljoenen kwetsbare mensen die er voor hun overleven afhankelijk van zijn. De enorme druk op bijvoorbeeld watervoorraden in het Midden-Oosten of graaslanden in de Sahel leidt tot conflicten tussen families, bevolkingsgroepen, en zelfs staten en hele regio’s. 23. Ook zijn veel ontwikkelingsprojecten gevoelig voor de gevolgen van de klimaatsverandering. Extreme droogtes of overstromingen kunnen landbouwprojecten doen mislukken, oogsten verloren doen gaan, investeringen doen stranden of het basisinkomen van kleine boeren en veehoeders doen krimpen. 2.5 De aanhoudende druk van de bevolkingsgroei 24. De almaar verder aanhoudende bevolkingsgroei zet een enorme druk op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en de voedselzekerheid. Het overgrote deel van de forse bevolkingsgroei vindt plaats in de armste landen. Zo baart een vrouw in Niger (het land met de hoogste vruchtbaarheid én de laagste menselijke ontwikkeling ter wereld) nog gemiddeld 7 kinderen. -7- 25. De totale bevolking in Sub-Sahara Afrika, anno 2013 zo’n 900 miljoen, zal tegen 2050 opgelopen zijn tot ruim 2 miljard. Dat maakt het extra moeilijk om mensen uit de armoede te halen en versterkt de druk op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen. De Belgische ontwikkelingssamenwerking is, in het licht van de demografische druk, voorstander van een geïntegreerde aanpak rond seksuele en reproductieve gezondheid en rechten. 26. Deze rechtenbenadering is heel belangrijk voor de educatie en empowerment van vrouwen. Indien vrouwen een betere opleiding kunnen genieten (het recht op kwalitatief onderwijs), waardoor zij sterker staan en beter van zich kunnen laten horen, kan een ‘blussend effect’ worden verwacht op de fertiliteit. 2.6 Afrika staat voor de grootste uitdaging 27. Voor veel Afrikanen is chronische ondervoeding een dagelijkse realiteit. Meer dan 1 op de 4 mensen is er ondervoed of bevindt zich in een situatie van voedselonzekerheid. Het onvermogen om te voorzien in de voedingsbehoeften belet een groot deel van de bevolking een gezond en actief leven te leiden. Hoewel het spook van de hongersnood in de andere continenten vrijwel geheel is verdwenen, blijft het een reële dreiging in grote delen van Sub-Sahara Afrika. 28. Die dreiging is deels te wijten aan tekortkomingen in het landbouwbeleid in Afrikaanse landen. Slechts 5 tot 10% van het overheidsbudget gaat er naar landbouw, terwijl dat in Aziatische landen rond de 20% ligt. Nochtans hebben de Afrikaanse landen met de Verklaring van Maputo (2003) toegezegd om minimaal 10% van hun overheidsbudget te besteden aan landbouw. Dit engagement blijft bij vele regeringen vooralsnog dode letter. 29. Sub-Sahara Afrika heeft nochtans een groot landbouwpotentieel en globaal genomen is er geen tekort aan voeding. En toch blijven miljoenen mensen lijden onder honger en slechte voeding. Dat is o.a. het gevolg van disfuncties in de lokale productie en bij de verdeling van voeding en van chronisch onvolwaardige voeding. De voedselzekerheid staat er tevens onder druk door onbetrouwbare klimatologische omstandigheden, wispelturige voedselprijzen, conflicten en geweld. 30. De landbouwproductiviteit is in Afrika nog steeds een stuk lager dan in andere continenten. Anno 2010 produceerde Azië 3,5 ton graan per hectare, LatijnsAmerika 3,7 ton, Afrika slechts 1,3 ton 4. Om te kunnen inspelen op de stijgende vraag naar voedsel, moet het rendement van de voedselteelt er fors toenemen. 4 MO paper, Kan zwart-Afrika voedselzekerheid bereiken?, UNDP 2012. -8- III. Strategie 3.1 Missie van het BFVZ 31. De wet van 19 januari 2010 tot oprichting van het Belgisch Fonds voor Voedselzekerheid bepaalt dat: “Het fonds wordt opgericht met het oog op de verbetering van de voedselzekerheid in Sub-Sahara Afrika, bij voorkeur in de partnerlanden van de Belgische ontwikkelingssamenwerking, van de bevolking in de zones met een groot risico op voedselonzekerheid, waaronder de meest kwetsbare bevolkingsgroepen.” 32. De missie van het BFVZ schrijft zich tevens in in het strategisch kader zoals uitgewerkt in de ‘Strategienota voor de sector landbouw en voedselzekerheid’ van de Belgische ontwikkelingssamenwerking5 en zijn uitvoeringsmaatregelen: “De Belgische ontwikkelingssamenwerking ondersteunt duurzame, familiale landbouw, met tot doel bij te dragen tot de voedselzekerheid van de bevolking in onze partnerlanden en tot een duurzame economische groei die waardig werk creëert. In dit opzicht verbindt België zich ertoe de overgang te begeleiden van een zelfvoorzienende landbouw naar een humane, professionele en economisch rendabele familiale landbouw, met inachtneming van de beginselen van het recht op voedsel en van gendergelijkheid.” 33. De programma’s van het BFVZ: • Dragen bij tot het garanderen van voedselzekerheid door middel van een billijke en duurzame lokale economie, rekening houdend met de sociale ontwikkeling en de uitdagingen op milieugebied; • Streven ernaar aan te sluiten bij de beleidsmaatregelen en strategieën van de partnerlanden; • Bevorderen het ownership van de begunstigden van de hulp, met inachtneming van de prioriteiten van overheden en die van de civiele samenleving; Steunen de benadering van territoriale ontwikkeling die wordt gehanteerd door de gedecentraliseerde instanties. • 34. Het BFVZ is er ook van overtuigd dat een deel van zijn missie bestaat uit de sensibilisering van de publieke opinie en bij te dragen tot de kennis over voedselzekerheid in het maatschappelijk debat. Bijgevolg heeft het fonds als doelstelling te waken over een maatschappelijk draagvlak voor de steun aan programma’s en strategieën voor voedselzekerheid. (zie infra) 3.2 Aanpak van het BFVZ 35. De programma’s van het BFVZ integreren de vier pijlers van voedselzekerheid en bestrijden de structurele oorzaken van voedselonzekerheid gelinkt aan armoedebestrijding. Zijn geïntegreerde aanpak: 5 DGD, Strategienota voor de sector landbouw en voedselzekerheid, 2010. -9- - bundelt diverse, complementaire expertises in één overkoepelend geheel; stelt prioritaire doelgroepen en thema’s voorop; wordt uitgevoerd in de meest kwetsbare regio’s op het vlak van voedselzekerheid. 3.2.1 De vier pijlers van voedselzekerheid 36. De benadering van voedselzekerheid is multidisciplinair, waarbij wordt getracht de vier pijlers van voedselzekerheid te versterken. De multidisciplinaire benadering is van bijzonder groot belang voor kwetsbare groepen die kampen met chronische voedselonzekerheid. 37. Sinds de Wereldvoedseltop van 1996 wordt voedselzekerheid als volgt omschreven: “Voedselzekerheid bestaat wanneer elke persoon op elk moment economisch, sociaal en fysisch toegang heeft tot voldoende, veilig en voedzaam voedsel om aan zijn dieetbehoeften en voedselvoorkeur te voldoen, en om actief en gezond te kunnen leven”. Op basis van deze definitie behelst voedselzekerheid volgende vier pijlers: 1. Beschikbaarheid van voedsel: een voldoende hoeveelheid voedsel van goede kwaliteit dat beschikbaar is via de productie in het land of de regio zelf of via import (ook in het kader van voedselhulp). 2. Toegang tot voedsel: toegang van alle personen tot de geëigende middelen (rechten) die hen in staat stellen geschikt en voedzaam voedsel aan te schaffen. 3. Gebruik: het gebruik van voedsel binnen een geschikt dieet en naast het gebruik van drinkbaar water, sanitaire voorzieningen en gezondheidszorg, dat leidt tot nutritioneel welzijn waarbij aan alle fysieke behoeften voldaan wordt. 4. Stabiliteit: de permanente toegang tot geschikte voeding. Het begrip stabiliteit kan dus zowel betrekking hebben op de beschikbaarheid van als op de toegang tot voedsel. 3.2.2 Bijkomende dimensies van armoedebestrijding 38. De 4 pijlers van voedselzekerheid zijn niet de enige parameters om voedselzekerheid te waarborgen. Het is ook belangrijk de dimensies van armoedebestrijding mee te wegen, want armoede en voedselzekerheid zijn nauw met elkaar verweven. Het armoedepeil is een bepalende factor voor de omvang van de voedselonzekerheid. 39. De strijd tegen voedselonzekerheid is, in samenhang met armoedebestrijding, toegespitst op: 1. De verbetering van sociale basisvoorzieningen (gezondheidszorg; drinkwater en sanering; basisonderwijs; sociale voorzieningen). 2. De verbetering van de weerbaarheid van de bevolkingsgroepen zodat gezinnen beter bestand zijn tegen schokken met tegenvallende landbouwseizoenen tot gevolg (overbruggingsperiodes). - 10 - 3. De verbetering van de institutionele capaciteit van de lokale actoren, zowel op regeringsniveau als op het niveau van de gedecentraliseerde overheden of van de civiele samenleving. 3.2.3 Diverse partners, complementaire expertises 40. De programma’s van het BFVZ worden uitgevoerd door organisaties behorend tot de klassieke categorieën van actoren van de Belgische ontwikkelingssamenwerking: Belgische ngo’s, multilaterale organisaties en de Belgische Technische Coöperatie. Deze organisaties zijn voor elk programma de potentiële partners van het fonds. Het fonds is bij wet verplicht minstens 2 organisaties te selecteren voor de uitvoering van zijn programma’s. 6 41. Binnen één programma werken de partners samen in nauw verwante sectoren en in eenzelfde interventiezone. Deze aanpak heeft als doel de synergie en complementariteit tussen de diverse projecten te maximaliseren. De BFVZprogramma’s bundelen aldus diverse expertises (landbouw, water, capaciteitsopbouw, gezondheidszorg, nutritie, educatie, landbeheer, etc.) in één globale programma-aanpak. Zo wordt de problematiek van de voedselonzekerheid in meerdere dimensies benaderd. 42. Elke partnerorganisatie van het fonds legt een samenwerkingsakkoord ter goedkeuring voor aan de minister. Hierin wordt hun visie op voedselzekerheid weergegeven, tonen ze hun expertise en meerwaarde aan voor een eventuele deelname aan een programma en wordt een overzicht opgesteld van landen waarin ze wensen deel te nemen aan een programma. Bij de opstart van een landenprogramma, kiest het fonds de partnerorganisaties op basis van intentiebrieven waarin zij hun specifieke expertises aantonen voor de uitvoering van één of meerdere luiken van het programma. 3.2.4 Afstemming en eigenaarschap 43. In lijn met de ontwikkelingsprincipes van eigenaarschap 7 en afstemming 8, zijn het de lokale en nationale overheden en de civiele samenleving van het partnerland die mee de keuzes voor de opzet van het programma bepalen: “de nationale en lokale autoriteiten van de begunstigde landen, de lokale verkozenen, alsook vertegenwoordigers van Anno 2013 zijn er 22 partnerorganisaties van het BFVZ: Aide au Développement Gembloux (ADG), Belgisch Technische Coöperatie (BTC), Bevrijde Wereld (BW), Broederlijk Delen, Caritas België, CDI Bwamanda, Collectifs Stratégies, Alimentaires (CSA), Dienst voor Internationale Samenwerking aan Ontwikkelingsprojecten (DISOP), Dierenartsen Zonder Grenzen (DZG/VSF), Fonds voor Ontwikkelingssamenwerking (FOS Socialistische Solidariteit), Food and Agriculture Organization (FAO), International Fund for Agricultural Development (IFAD), Louvain Coopération au Développement (LD), PROTOS, Rode Kruis België, Service Laïque de Coopération au Développement (SLCD), SOS Faim, TRIAS, United Nations Capital Development Fund (UNCDF), VECO (Vredeseilanden), Wereldsolidariteit (WSM), World Food Programme (WFP). 6 7 Eigenaarschap: Ontwikkelingslanden bepalen zelf hun eigen strategieën voor armoedebestrijding, nemen de coördinatie waar van hun ontwikkelingsproces en verbeteren hiervoor hun instellingen. 8 Afstemming: Donorlanden scharen zich achter de beleidsdoelstellingen van de partnerlanden en maken gebruik van de beheerssystemen van de ontwikkelingslanden. - 11 - de civiele maatschappij worden betrokken bij de identificatie van de programma’s. Dat biedt de lokale partners de mogelijkheid het ontwikkelingsproces zelf in de hand te hebben.” 9 44. Concreet betekent dit dat het BFVZ prioriteit verleent aan de beleidskeuzes van het partnerland en de lokale actoren, waarbij het partnerland zelf de strategische keuzes van het programma bepaalt: - Afstemming van de keuze van de interventiezone: de zone waar het programma zal interveniëren wordt door het partnerland zelf geïdentificeerd, in samenspraak met DGD en op basis van vergelijkende studies over de voedselonzekere regio’s. - Nationaal eigenaarschap: het partnerland is zelf verantwoordelijk voor de coördinatie van het BFVZ-programma. De nationale instelling verantwoordelijk voor voedselzekerheid wordt in deze taak ondersteund door een speciaal daartoe geselecteerde partner. - Lokaal eigenaarschap: Lokale en nationale autoriteiten kunnen, bij gebrek aan beheerscapaciteit, capaciteitsondersteuning krijgen van de partners in het programma. - Eigenaarschap in strategisch en operationeel beheer: in het stuurcomité van een programma zijn lokale en nationale autoriteiten en de civiele samenleving vertegenwoordigd. Zij geven sturing aan de strategische prioriteiten en de operationele keuzes van een programma. 3.2.5 Sensibilisering en informatie 45. Het wettelijk kader van het BFVZ stelt als één van de doelstellingen “te waken over een maatschappelijk draagvlak (…) via informatie- en sensibiliseringscampagnes (…)”. Daarvoor worden: “(…) kredieten van het BFVZ gereserveerd voor campagnes in België en in de partnerlanden (…) die tevens de sensibilisering van de publieke opinie beogen (…)”. 10 46. Het BFVZ wenst bij te dragen aan de sensibilisering van burgers zodat deze voldoende onderlegd zijn om een onderbouwd standpunt in te nemen over de problematiek van voedselonzekerheid. In het bijzonder wil het BFVZ beleidsmakers zo steunen en beïnvloeden dat zij kiezen voor passende beleidsmaatregelen voor voedselzekerheid en armoedebestrijding. 47. Om bovenstaande doelen te schragen, is het van belang het draagvlak bij burgers, overheden en private actoren te versterken ten voordele van kennis, attitudes en beleidsmaatregelen die de voedselzekerheid in Sub-Sahara Afrika kunnen verbeteren. 48. Voor zijn sensibiliseringscampagnes doet het fonds beroep op externe partners, voor de algemene informatieverstrekking staat het fonds hoofdzakelijk zelf in. 11 9 Wet van 19 januari 2010 tot oprichting van het BFVZ, artikel 6, §5. 10 11 De wetten op het BFVZ van 19 januari 2010 en van 19 juni 2011. BFVZ, Strategienota Sensibilisering en Informatie, 2012. - 12 - Voor meer informatie over de sensibiliseringsstrategie verwijzen we naar de ‘Strategienota Sensibilisering en Informatie van het BFVZ’. 3.2.6 Werkgroep BFVZ 49. Ontstaan als parlementair initiatief, wordt het fonds door een ‘parlementaire werkgroep’ aangestuurd en opgevolgd. Deze Werkgroep BFVZ komt minstens eenmaal per jaar samen en bestaat uit vertegenwoordigers van: - elke parlementaire fractie van de Kamer van volksvertegenwoordigers - de minister en zijn administratie (DGD) - de multilaterale partnerorganisaties van het fonds - de twee Belgische federaties van ngo’s - de Belgische Technische Coöperatie (BTC) 50. De Werkgroep BFVZ heeft als mandaat “aanbevelingen te formuleren betreffende de strategische oriëntaties van het BFVZ, op basis van de prioriteiten van de verschillende onderdelen van het Belgisch buitenlands beleid, van de evaluatierapporten van projecten en programma’s en van de evolutie van de internationale situatie op het gebied van voedselzekerheid”. 12 51. Concreet bepaalt de Werkgroep BFVZ de volgorde van landen in Sub-Sahara Afrika waar het fonds programma’s opzet, formuleert ze aanbevelingen op basis van evaluaties en rapporten, vertaalt ze de ervaringen en kennis van het BFVZ in beleidsvoorstellen en gaat ze om de drie à vier jaar op zending naar een partnerland om er kennis te nemen van de situatie op het terrein en de door het fonds gefinancierde projecten en programma’s. 52. Als parlementair initiatief is het logisch dat de zichtbaarheid en legitimiteit van het fonds voor een groot deel worden bepaald door de parlementsleden die deel uitmaken van de Werkgroep BFVZ. De parlementsleden nemen de meer politieke rol van en voor het fonds op zich. Ze houden de thematiek van voedselzekerheid op de politieke agenda, onderhouden interparlementaire contacten met de partnerlanden, zijn aanwezig op de sensibiliseringsacties van het fonds, vertalen inzichten en tendensen naar nieuwe beleidsvoorstellen, etc. 3.3 Doelgroepen en prioritaire thema’s 53. De programma’s van het fonds houden rekening met de prioritaire en transversale thema’s en doelgroepen zoals omschreven in de wetgeving inzake de Belgische ontwikkelingssamenwerking en die inzake het BFVZ. Ze worden uiteraard georiënteerd door de specifieke oorzaken van voedselonzekerheid in de interventiezone en lokale strategieën voor voedselzekerheid. Gevolg is dat een breed en divers spectrum van activiteiten kan worden opgezet binnen een BFVZprogramma. 54. Uniek aan het BFVZ is zijn sectoraal en geografisch werkterrein; dat situeert zich op het snijvlak van ontwikkeling (lange termijn), rehabilitatie (middellange termijn) en humanitaire hulp (korte termijn). Het fonds opereert in 12 De Wet op het BFVZ van 19 januari 2010, artikel 7. - 13 - zeer kwetsbare zones waar soms haast permanente humanitaire crisissen heersen. De interventies van het fonds hebben in die zin soms een humanitair of rehabiliterend karakter, zoals nutritie voor chronisch ondervoede kinderen of herstelmaatregelen voor landbouwontwikkeling. 55. Zijn aanpak is echter ontwikkelingsgericht: samenwerking voor sociaaleconomische ontwikkeling en voedselzekerheid op lange termijn. Dat is een werk van lange adem en vraagt een volgehouden inspanning. Deze speciale positionering - op het snijvlak van ontwikkeling, rehabilitatie en humanitaire hulp heeft zijn invloed op de keuzes van de programma’s van het fonds op het terrein. 56. De programma’s van het BFVZ besteden speciale aandacht aan volgende prioritaire thema’s en doelgroepen: - Gendergelijkheid en empowerment van vrouwen Weerbaarheid en kwetsbare bevolkingsgroepen Jonge kinderen, moeders en het recht op gezondheidszorg Leefmilieu en natuurlijke hulpbronnen Duurzame, familiale landbouw 3.3.1 Gendergelijkheid en empowerment van vrouwen 57. In de meeste ontwikkelingslanden hebben vrouwen het grootste aandeel in de voedselproductie en de verwerking en vermarkting van voedsel. Zo vertegenwoordigt de productie op basis van vrouwenarbeid in Afrika 80 tot 90% van de voedselconsumptie van de gezinnen. Ook moeten zij meestal zorgen voor de waterbevoorrading, het brandhout, de voedselbereiding en de zorg voor kinderen, zieken en ouderen. 58. Vrouwen spelen een sleutelrol voor de voedselzekerheid en het welzijn van het gezin. Zo heeft de verbetering van hun inkomen en levensomstandigheden een positieve impact op de voedingssituatie en opvoeding van hun kinderen. Ondanks dit alles blijven plattelandsvrouwen meestal ‘buiten beeld’ bij investeringen en beleidsmaatregelen en worden ze gediscrimineerd inzake grondrechten. 59. De interventies van het BFVZ zijn specifiek toegespitst op de versterking van de economische positie en de capaciteiten van plattelandsvrouwen. Bijzondere aandacht moet hierbij worden besteed aan hun toegang tot hulpbronnen en productiemiddelen en aan hun deelname in de besluitvorming op alle niveaus. 3.3.2 Weerbaarheid en kwetsbare bevolkingsgroepen 60. De voedselzekerheid in Sub-Sahara Afrika is sterk afhankelijk van externe, onvoorspelbare factoren zoals extreme weersomstandigheden (overstromingen en droogtes), de kwaliteit van de grond, ziektes, plagen, voedselprijsstijgingen, etc. Deze ‘externe schokken’ slaan vaak onverwacht toe en hebben zware gevolgen voor kwetsbare bevolkingsgroepen. 61. Arme en gemarginaliseerde groepen (landlozen, mensen met hiv/aids, weduwen, marginale boeren, wezen, mensen met een beperking, etc.) zijn zeer kwetsbaar voor ‘externe schokken’. Een langdurige droogte heeft bijvoorbeeld een negatief effect op het - 14 - beschikbare voedsel (oogsten mislukken en voorraden raken op), en dat leidt op zijn beurt tot een verhoging van de voedselprijzen. Kwetsbare personen komen in die situatie snel in de problemen. 62. De interventies van het BFVZ dienen bijgevolg te streven naar de verbetering van de weerbaarheid van kwetsbare groepen, zodat zij beter bestand zijn tegen de gevolgen van plotse en langdurige externe schokken. Hiervoor draagt de staat een expliciete verantwoordelijkheid. Het is haar taak de bevolking te beschermen en de continuïteit van kwaliteitsvolle basisdiensten zoals onderwijs en gezondheidszorg te verzekeren. 63. Een aantal van de partnerlanden bevinden zich echter in een ‘fragiele situatie’: ze worden gekenmerkt door een gebrek aan legitimiteit van de overheidsinstanties en het onvermogen van de staat om in de basisbehoeften van de bevolking te voorzien13. Deze factoren zijn een hinderpaal voor de voedselzekerheid en de weerbaarheid van de bevolking, en die van de staat, tegen externe schokken. 64. In dit licht zijn de acties van het fonds gericht op preventie en voorbereiding op natuurrampen. Deze benadering laat toe de capaciteiten van lokale autoriteiten en bevolking te versterken, waardoor het mogelijk is de gevolgen van rampen (met name voor de gezondheid en de voedselsituatie) te verzachten. 65. Op strategisch vlak moeten de door het fonds gesteunde acties bijdragen tot: - het herstel en de bescherming van de levensmiddelen van de meest kwetsbaren - het herstel en de versterking van de productie van levensmiddelen - de versterking van het bestuur inzake voedselzekerheid en nutritie 3.3.3 Jonge kinderen, moeders en het recht op gezondheidszorg 66. Het innemen van voldoende, rijke en adequate voeding is determinerend voor de algemene gezondheid in elk stadium van het leven. Bij ondervoeding zijn zij met de laagste fysieke weerstand echter de meest kwetsbare groepen. Heel jonge kinderen, zwangere en zogende vrouwen, ouderen en mensen met hiv/aids hebben gevoelige en speciale dieetnoden. 67. Jonge kinderen zijn extreem kwetsbaar. 165 miljoen min-5-jarigen kampen met groeiachterstand, en een derde van alle kindersterfte is te wijten aan ondervoeding. De effecten ervan zijn zowel van fysieke als mentale aard. Een ondervoed kind loopt erg snel een fysieke groeiachterstand op, waardoor zijn hersenen slechts suboptimaal ontwikkelen en zijn cognitieve capaciteiten afremmen. Ondervoeding maakt kinderen ook erg gevoelig voor ziektes en infecties. 68. Het gevaar van ondervoeding bij jonge kinderen loert reeds om de hoek tijdens de zwangerschap. Veel ondervoede Afrikaanse vrouwen hebben door hun dieet een tekort aan ijzer, wat leidt tot te licht geboren baby’s. Zo heeft het kind van bij de start reeds een groeiachterstand, wat de kans op een vicieuze cirkel van ondervoeding en armoede vergroot. Zwangere vrouwen moeten bijgevolg kwalitatieve gezondheidscentra bezoeken die nutritionele diensten verstrekken. 13 DGD, Strategienota over fragiele situaties, 2013, p.5. - 15 - 69. Onderwijs is hier van cruciaal belang. Goed opgeleide vrouwen verhogen aanzienlijk de kans om gezonde kinderen op te voeden. De voedingsgezondheid van een jong kind staat in direct verband met het onderwijs dat de moeder ervan heeft genoten. Ook blijkt uit onderzoek dat geïnformeerde vrouwen die zélf de keuzes over hun vruchtbaarheid maken, stelselmatig kiezen om minder kinderen te hebben. Geen onzinnige keuze in het licht van de enorme demografische druk op ’s werelds natuurlijke hulpbronnen en de voedselproductie. 70. In lijn met de prioriteiten van de Belgische ontwikkelingssamenwerking op het vlak van gezondheidszorg en nutritie, is het BFVZ voorstander van een geïntegreerde aanpak van een gezond en gebalanceerd dieet voor de meest kwetsbare groepen en de bescherming van het recht op kwalitatieve gezondheidszorg. 3.3.4 Leefmilieu en natuurlijke hulpbronnen 71. De klimaatsverandering, het verlies van biodiversiteit, luchtvervuiling, onvoorspelbare regenseizoenen en verwoestijning vergroten de voedselonzekerheid. Zo leiden onvoorspelbare regen- en droogteseizoenen tot ingrijpende veranderingen op milieugebied, wat dan weer de landbouw en veeteelt kan verstoren. Ook specifieke gekweekte gewassen (aangepast aan de huidige milieuomstandigheden) moeten zich aanpassen aan de veranderende omstandigheden. Zo niet dreigen ze minder op te brengen of te verdwijnen. 72. De druk op de natuurlijke hulpbronnen wordt nog versterkt door nietduurzame landbouwtechnieken, die het gevolg zijn van een gebrek aan technische en financiële middelen, kennis of gepaste regelgeving. Overbegrazing brengt schrale weilanden en verwoestijning met zich mee, onaangepaste landbouwtechnieken putten de grond uit en veroorzaken erosie of ontbossing en, op langere termijn, waterschaarste. De risico’s hieraan verbonden moeten worden in kaart gebracht en duurzaam beheerd. 73. De programma’s van het fonds zetten dan ook in op het tegengaan van landdegradatie en bodemerosie, aanpassingsmaatregelen tegen de gevolgen van de klimaatverandering (adaptation), het duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen en het oplossen van grondconflicten. 74. Een regio als de Sahel heeft te kampen met een voortschrijdende verwoestijning, steeds langere droogtes (of kortere, minder voorspelbare regens) en plotse overstromingen. Dat zet druk op de beschikbare gronden en waterreserves voor landbouw en veeteelt en leidt tot structurele voedseltekorten en permanente humanitaire crisissen. De programma’s van het fonds dienen te streven naar een duurzaam beheer van de ruimtelijke ordening en het scheppen van rechtszekerheid over het gebruik van gronden en waterreserves. 3.3.5 Duurzame, familiale landbouw 75. Landbouw en plattelandsontwikkeling zijn sleutelsectoren voor de ontwikkeling van de meeste landen in het Zuiden. De meerderheid van de bevolking is immers afhankelijk van de landbouw, zowel voor voedsel als voor werkgelegenheid en inkomen. - 16 - 76. Het is bijgevolg frappant dat de financiering van landbouwontwikkeling in het Zuiden de voorbije drie decennia gestaag is afgenomen. Het tij lijkt nu echter langzaamaan te keren. Beleidsmakers en ontwikkelingspartners lijken weer meer het belang van landbouwontwikkeling in te zien. Tal van ontwikkelingslanden en internationale donoren zetten duurzame, familiale landbouw weer vooraan op de politieke agenda. 77. Het BFVZ kiest er in zijn programma’s bewust voor om de duurzame, familiale landbouw te ondersteunen. Hiermee schrijft het fonds zich in in het strategisch kader zoals uitgewerkt in de ‘Strategienota voor de sector landbouw en voedselzekerheid’ van de Belgische ontwikkelingssamenwerking, waarin 4 prioriteiten worden geformuleerd: - Landbouwproductie: verbeteren en veiligstellen van de landbouwproductie en –productiviteit in het licht van duurzame ontwikkeling Commercialisering van de productie: verbetering van de valorisatie van landbouwproducten en de markttoegang Goed bestuur in de landbouwsector: versterking van de staat, van de civiele samenleving en van landbouworganisaties Plattelandsvrouwen: individuele en collectieve empowerment van plattelandsvrouwen 3.4 Geografische spreiding: landen en zones 78. De wet tot oprichting van het BFVZ stelt dat zijn programma’s worden uitgevoerd 14: - in landen van Sub-Sahara Afrika die worden gekenmerkt door lage ontwikkelingsindicatoren (Human Development Index); - binnen deze landen prioritair in de partnerlanden van de Belgische gouvernementele ontwikkelingssamenwerking; - prioritair in zones met grote voedselonzekerheid. 79. Wettelijk gezien kan het BFVZ aldus in zo goed als alle landen van Sub-Sahara Afrika actief zijn. Op enkele landen na, wordt Sub-Sahara Afrika gekenmerkt door lage ontwikkelingsindicatoren, en treft men in bijna al die landen zones aan met een hoge graad van voedselonzekerheid. 80. Om redenen van synergie en complementariteit met de andere acties van de Belgische ontwikkelingssamenwerking, en om redenen van coördinatie en opvolging van de programma’s, gaat de voorkeur in de eerste plaats uit naar de partnerlanden van de Belgische gouvernementele ontwikkelingssamenwerking in Sub-Sahara Afrika, die worden gekenmerkt door lage ontwikkelingsindicatoren. In diezelfde logica van synergie en complementariteit, houden de programma’s van het BFVZ in de Belgische partnerlanden rekening met de geografische en sectorale prioriteiten van de gouvernementele samenwerking. 81. In de voor een BFVZ-programma geïdentificeerde landen wordt dan, op basis van vergelijkende studies, gekozen voor de meest voedselonzekere regio’s. Gevolg 14 De wet van 19 januari 2010 op het BFVZ, artikel 6, §1. - 17 - van dit criterium van voedselonzekerheid is dat de programma’s worden georiënteerd richting minst ontwikkelde en vaak onstabiele regio’s. Er moeten dan ook andere criteria worden meegenomen in de keuze van de interventiezone, zoals de technische haalbaarheid, de veiligheid en de aanwezigheid van partnerorganisaties. Het fonds dient erover te waken dat zones worden geïdentificeerd waar zijn interventies haalbaar, nuttig en doeltreffend kunnen zijn. 82. De keuze van de interventiezone gebeurt aan de hand van een participatief proces, samen met de autoriteiten en de civiele samenleving van het partnerland en de potentiële partners van het fonds actief in dat land. IV. Monitoring, evaluatie, laboratorium en kennisbeheer 83. De Wet tot oprichting van het BFVZ voorziet dat “jaarlijks minimaal 1,5% van het budget van het BFVZ wordt besteed aan de evaluatie van projecten en programma’s en aan de uitbouw van het kennisbeheer binnen het fonds”. 15 Deze middelen hebben als doel de kennis binnen het fonds optimaal te benutten en te verspreiden naar andere kanalen van de ontwikkelingssamenwerking. 84. Het fonds streeft naar een specifieke taakverdeling tussen het terrein en de administratie. Beleidsvoorbereiding en evaluatie wordt hoofdzakelijk gecoördineerd vanuit de dienst BFVZ bij DGD, terwijl de opvolging van het programma zich meer op het terrein situeert en wordt uitgevoerd door de attachés internationale samenwerking. 4.1 Monitoring en evaluatie 85. De programma’s van het fonds worden onderworpen aan de methodes van monitoring en evaluatie. Elk deelproject dient een logisch kader en een referentiesituatie uit te tekenen die overeenstemmen met het globale logisch kader van het programma. De logische kaders en de referentiesituatie moeten toelaten de impact van de projecten en programma’s te meten, op basis van objectief verifieerbare indicatoren. 86. Jaarlijks dienen de partnerorganisaties gelijktijdig een financieel en narratief activiteitenverslag in, gebaseerd op het logisch kader, en een werkplan voor het volgende jaar. De jaarverslagen worden, vóór indiening, door de programmacoördinator geconsolideerd op het niveau van het programma. Op basis van de jaarverslagen beslist DGD over de uitbetaling van de volgende schijf. 87. Halfweg de uitvoering van het programma wordt door de partnerorganisaties een tussentijdse evaluatie georganiseerd. Dat is hoofdzakelijk een oefening in zelfevaluatie voor de actoren van het project, omdat het een stand van zaken opmaakt in het licht van de te behalen resultaten. De tussentijdse evaluatie moet ook toelaten het programma tijdig bij te sturen waar nodig. 88. Aan het eind van het programma wordt een eindevaluatie georganiseerd door DGD, die daarvoor een objectieve en externe evaluator rekruteert. Op basis van de 15 Wet van 19 januari 2010 tot oprichting van het BFVZ, artikel 10, §1. - 18 - eindevaluatie worden lessen getrokken om de kennis, inzichten en ervaringen te kapitaliseren, het programma eventueel stop te zetten of te verlengen met een tweede fase of om andere programma’s te heroriënteren. 4.2 Laboratoriumfunctie en kennisbeheer 89. Synergie, multi-actoren, eigenaarschap, complementariteit, afstemming, landenprogramma’s… de aanpak van het BFVZ is in vele opzichten vooruitstrevender dan de andere, meer klassieke kanalen van de Belgische en internationale ontwikkelingssamenwerking. Deze moderne aanpak, vastgelegd in de beide wetten op het BFVZ, sluit nauw aan bij de principes van doeltreffende hulp. “Het fonds versterkt de rol, zowel van de regering als van de gedecentraliseerde entiteiten en van de civiele samenleving in de definitie en de uitvoering van de nationale strategieën voor de verbetering van de voedselzekerheid (…) Het ziet toe op het eigenaarschap van die lokale actoren, op de afstemming op hun prioriteiten en ontwikkelt een participatief proces (…).” 16 90. Het fonds wordt ook een laboratoriumfunctie toegedicht: een plek waar men nieuwe inzichten en methodes effectief kan uittesten, waar men de theorie aan de realiteit kan toetsen, waar gezocht wordt naar nieuwe voedselzekerheidsstrategieën, waar diverse partners elkaar aanvullen en versterken, waar gewerkt wordt op de grenzen van humanitaire hulp, rehabilitatie en duurzame ontwikkeling. Die laboratoriumfunctie, gedreven door een moderne ontwikkelingsaanpak, brengt uiteraard ook risico’s met zich mee. 91. Een van de ‘experimentele doelen’ van het fonds is om een gecoördineerde multiactorenaanpak uit te testen ter verbetering van de voedselzekerheid in een bepaalde zone. In deze zin kunnen de BFVZ-programma’s, indien succesvol, bestemd zijn om op nationale schaal te worden gerepliceerd. Het innovatief karakter ervan wordt gekenmerkt door de keuze voor de meest voedselonzekere zones en meest kwetsbare groepen, en het inzetten van complementaire expertises van diverse actoren bij de uitvoering van de programma’s. 92. Een veelheid van actoren en projecten brengt een grote diversiteit aan kennis, overtuigingen en methodes met zich mee. Het is in het belang van de doeltreffendheid van de programma’s de geleerde lessen te kapitaliseren en om te zetten in nieuwe beleidsoriëntaties. Daarom dienen de geleerde lessen uit evaluaties, rapporten en terreinzendingen op een coherente manier te worden beheerd. Ze zijn een permanent leerinstrument voor het fonds en zijn partners. 93. De veelheid en diversiteit aan kennis en actoren, maakt het globale kennisbeheer van het fonds tot een grote uitdaging. Om zijn laboratoriumfunctie zo veel als mogelijk te kunnen delen met zijn partners, laat het fonds zich voor zijn kennisbeheer bijstaan door externe expertise inzake kennisbeheer. Samen met DGD wordt een strategie uitgestippeld om het kennisbeheer binnen het fonds zo doeltreffend mogelijk te organiseren. Bijlage(n): I. Procedurehandleiding van het BFVZ 16De Wet van 19 juni 2011 op het BFVZ, artikel 3, §6. - 19 -