Deze e-note werd gerealiseerd door de Chaire Cera en Entrepreneuriat et Management en Economie Sociale in samenwerking met het Steunpunt Coöperatief Ondernemen. Chaire Cera « Entrepreneuriat et Management en Economie Sociale » Centre d’Economie Sociale HEC-Ecole de Gestion de l’Université de Liège Sart Tilman B33/boîte 4 4000 Liège Tel : +32 4 366 27 51 Fax : +32 4 366 28 51 [email protected], [email protected] www.ces.ulg.ac.be E-Note 4/2007 Het Steunpunt Coöperatief Ondernemen is een onderzoekseenheid aan het Hoger Instituut voor de Arbeid van de Katholieke Universiteit Leuven. Het wordt gefinancierd door Cera. Het maakt samen met de Cera Leerstoel in Sociale Economie, die gevestigd is aan het Centre d’Economie Sociale van de Universiteit van Luik, deel uit van het Cera Expertisecentrum Ondernemen. Het Steunpunt Coöperatief Ondernemen heeft tot doel door middel van wetenschappelijk onderzoek het coöperatief ondernemen in België te versterken. Twee maal per jaar geeft het Steunpunt, in samenwerking met de Cera Leerstoel, een e-note uit, waarin vanuit wetenschappelijke hoek informatie wordt gegeven over de sector van het coöperatief ondernemen in België, maar ook in het buitenland. In deze vierde E-note worden de verschillende definities van sociale economie die in België naast elkaar bestaan aan een kritische en systematische analyse onderworpen. Sybille Mertens (Cera Leerstoel) en Michel Marée (Centre d’Economie Sociale) bespreken de overeenkomsten en de verschillen in deze definities. Ze tonen aan dat de juridische vormen die doorgaans met de sociale economie verbonden worden geen sluitende garantie bieden voor het respecteren van de principes die in deze definities als fundamenteel voor de sociale economie naar voren geschoven worden. De auteurs besluiten dat de verscheidenheid aan interpretaties van het begrip sociale economie en het tekort schieten van het juridische criterium om de sociale economie af te bakenen niet bijdragen tot de ontwikkeling van het gevoel tot deze derde sector te behoren. De definitie van de sociale economie in België In België bestaan er drie officiële definities van sociale economie naast elkaar. De oudste definitie is degene die in 1990 door de Waalse Raad voor de Sociale Economie (Conseil Wallon de l’Economie Sociale) werd aangenomen. Een tweede definitie werd anno 1997 in de schoot van VOSEC (Vlaams Overleg Sociale Economie) geformuleerd door een dertigtal vertegenwoordigende organisaties van de sociale economie in Vlaanderen1. En tenslotte vindt men ook een definitie van de sociale economie terug in het Samenwerkingsakkoord dat eind 2004 werd afgesloten tussen de federale overheid en de eenheden die in de gewesten en de gemeenschappen bevoegd zijn voor wat men de ‘meerwaardeneconomie’ noemt. In dit samenwerkingsakkoord wordt de sociale economie omschreven als een van de twee pijlers van de meerwaardeneconomie, naast het maatschappelijk verantwoord ondernemen. De drie voornoemde definities van sociale economie hebben een heel aantal punten gemeenschappelijk. Ten eerste zijn ze alle drie gebaseerd op de hypothese dat er zoiets bestaat als een derde sector. Die derde sector zou organisaties omvatten die niet tot de kapitalistische private sector noch tot de overheidssector behoren. Ten tweede combineren ze een opsomming van een aantal ethische principes met een juridisch-institutionele afbakening van de eenheden die a priori deel uitmaken van de sociale economie. Op enkele nuanceringen na vermelden ze alledrie quasi dezelfde principes en dezelfde juridische of institutionele vormen. Volgens deze drie definities oefenen de organisaties in de sociale economie allemaal economische activiteiten uit. Ze onderscheiden zich echter van de kapitalistische privésector omdat ze winstmaximalisatie niet als voornaamste doel maar als een instrument zien om diensten te verlenen aan hun leden of de ruimere sociale gemeenschap en omdat ze democratisch beheer en duurzame ontwikkeling nastreven. Doordat ze autonoom beheerd worden, verschillen ze ook van de publieke sector. 1 Vandaag de dag telt VOSEC meer dan 130 lidorganisaties. www.vosec.be STEUNPUNT COOPERATIEF ONDERNEMEN / CHAIRE Cera E-Note 4 / 2007 Pagina 1 De drie definities verwijzen allemaal naar welbepaalde juridische of institutionele vormen die deze principes bevestigen: coöperatieve vennootschappen en vennootschappen met een sociaal oogmerk, verenigingen (vzw’s en stichtingen) en mutualiteiten. Deze drie definities zijn evenwel niet geheel onproblematisch. Ten eerste wor- den de basiselementen ervan niet steeds op dezelfde manier geïnterpreteerd. Ten tweede bieden de juridische of institutionele vormen niet altijd de garantie dat de ethische principes die erin worden opgesomd ook worden gerespecteerd. Dit terwijl een heel aantal organisaties die de principes van de sociale economie in praktijk brengen niet onder een van deze juridische of institutionele vormen werken2. In de praktijk worden we dus vaak geconfronteerd met een grote verscheidenheid aan invullingen van wat het begrip “sociale economie” concreet inhoudt. Hoe interpreteert men de basiselementen van de sociale economie ? Afhankelijk van de betekenis die men aan de verschillende basiselementen in de definitie geeft, krijgt het concept een erg variabele invulling. De aard van de activiteiten Vooreerst erkent iedereen dat de sociale economie verwijst naar organisaties die activiteiten van economische productie uitvoeren. Maar blijkbaar geraakt niet iedereen het eens over wat dit precies betekent. Economen spreken van een economische productieactiviteit wanneer het gaat om een activiteit waarin goederen of diensten worden gecreëerd door een andere economische agent dan degene die ze consumeert. Sommigen beperken daarbij het begrip van economische productie tot de creatie, door in de schoot van rechtspersonen bezoldigde werknemers, van goederen en diensten, die op de markt worden aangeboden tegen een kostprijs die het merendeel van de productiekosten dekt. Ze beperken dus de reikwijdte van het begrip economische productieactiviteit tot de commerciële economische sfeer. Voor sociale economie heeft dit tot gevolg dat men deze beperkt tot de commerciële sociale economie. Anderen daarentegen hanteren een zeer ruim begrip van economische productie. In hun ruime invulling van het begrip economische productieactiviteit verwijzen ze eveneens naar de creatie van nietcommerciële goederen en diensten (die voornamelijk worden gefinancierd door subsidies en giften), de creatie van goederen en diensten door vrijwilligers en de activiteiten van organisaties die geen rechtspersoonlijkheid hebben (zoals feitelijke verenigingen). Volgens hen zou men huiswerkbegeleiding dus bijvoorbeeld als een economische productieactiviteit kunnen omschrijven. Men mobiliseert namelijk menselijke en materiële hulpbronnen om een dienst van begeleiding bij schooltaken aan kinderen aan te bieden. Deze dienst wordt door anderen (vrijwilligers) geleverd dan zij die er gebruik van maken (de kinderen). Afhankelijk van de reikwijdte die er aan het begrip economische productieactiviteit wordt gegeven, tekenen er zich verschillende contouren van de sociale economie af: Maar er doen zich ook belangrijke verschillen voor op het gebied van de finaliteit en de ethische principes. De finaliteit Algemeen wordt erkend dat de organisaties in de sociale economie zich van de private ‘kapitalistische’ ondernemingen onderscheiden in de zin dat ze de dienstverlening aan hun leden of aan de ruimere samenleving laten primeren boven het profijt voor hun eigenaars. Organisaties in de sociale economie zijn met andere geen instrument voor het genereren van financiële opbrengsten. Dienstverlening is haar primaire doel. Deze dienstverlening hoeft niet noodzakelijk op anderen gericht te zijn. Men kan ook diensten verlenen aan de eigen leden. Dit finaliteitsprincipe omschrijft op zich geen specifieke ‘aanvaardbare’ finaliteiten voor de sociale economie. Sociale economie-ondernemingen kunnen in de praktijk erg uiteenlopende finaliteiten hebben. Over het algemeen kan men stellen dat hun reden van bestaan ofwel in productie van specifieke goederen of diensten bestaat, ofwel in de specifieke wijze waarop deze goederen of diensten geproduceerd worden, of in een combinatie van beide. Wat het producten van sociale economie-ondernemingen betreft, zien we dat ze onder meer diensten verlenen op het gebied van sociale actie, buurt- en nabijheidsdiensten, onderlinge verzekering, hulp aan huis, huisvesting voor ouderen, kinderopvang, gezondheidszorg, onderwijs en vorming, begeleiding bij de opstart en het beheer van ondernemingen, verdediging van rechten en belangen, milieubescherming, recyclage van afval, cultuur, sport en ontspanning. Wat hun specifieke productiewijzen betreft, zien we in de sociale economie ondernemingen die sociale inschakeling, eerlijke handel, alternatieve financiering, hernieuwbare energie, etc. realiseren. Sommigen stellen echter dat de sociale economie enkel ondernemingen met welomschreven finaliteiten omvat. Ze weerhouden bijvoorbeeld enkel die ondernemingen die gericht zijn op sociale inschakeling en sluiten ondernemingen die andere doelstellingen hebben uit. Of ze nemen enkel ondernemingen op die gericht zijn op dienstverlening aan de ruimere samenleving en sluiten daarmee die organisaties uit die ledenbelangen 2 Op dit fenomeen wordt in deze e-note niet verder ingegaan. STEUNPUNT COOPERATIEF ONDERNEMEN / CHAIRE Cera E-Note 4 / 2007 Pagina 2 lenigen. Een rechtvaardiging voor deze inperkingen van het veld van de sociale economie wordt dan gevonden in de wens van de overheden om een bepaald actieterrein te reserveren voor de implementatie van een specifiek beleid op het terrein waarvoor ze bevoegd zijn. Autonomie Het principe van autonomie van bestuur verwijst naar de idee van de sociale economie als een derde sector, los van de private kapitalistische markt en los van de overheidssector. Het veronderstelt dat de organisaties die deel uitmaken van de sociale economie niet aan de controle van andere entiteiten onderworpen zijn. Onder controle verstaat men dan vooral het hebben van een meerderheidsparticipatie in de beslissingsorganen van de organisatie. Sommigen houden er een meer beperkende invulling van het concept controle op na en verwijzen naar het criterium van oprichting. Wanneer een publiekrechterlijke of een private ‘kapitalistische’ onderneming aan de oorsprong ligt van het initiatief, dan stellen ze dat dit niet tot de sector van de sociale economie behoort. Anderen verwijzen naar de mate van overheidsreglementering waaraan de activiteiten van de onderneming onderworpen zijn, of naar de mate waarin de onderneming voor haar werking afhankelijk is van bepaalde financiële inkomsten. Democratie Het democratisch beslissingsproces verwijst naar het principe ‘een man – een stem’ (en niet ‘een aandeel – een stem) in de beslissingsorganen van de ondernemingen en onderstreept dat de deelname in de beslissingen die worden genomen niet afhankelijk is van de eigendom van kapitaal, laat staan er proportioneel afhankelijk van is.3 De leden van sociale economie-ondernemingen worden uitgenodigd om collectieve beslissingen te nemen in de schoot van hun besluitvormingsorganen. Ook dit principe is voor verschillende interpretaties vatbaar. In de publieke opinie wordt democratie vaak verward met werknemersparticipatie. Derhalve sluiten sommigen alle organisaties uit de sociale economie uit die aan hun werknemers geen centrale plaats toekennen in de beslissingsorganen. Behalve in de in België weinig talrijke werknemerscoöperaties, staat de notie van lid helemaal niet gelijk met lidmaatschap van het personeelsbestand. Verdeling van de winst De verdeling van de winst is in de sociale economie onderworpen aan een regel die stelt dat mens en arbeid boven kapitaal gaan. Deze regel kan op verschillende manieren in praktijk gebracht worden. De meest strikte manier is deze die men in het verenigingsleven terugvindt : de verenigingen verdelen hun eventuele winsten niet onder diegenen die hen controleren of besturen. Maar het beleid ten aanzien van winstdeling kan ook soepeler zijn, zolang de winstdeling maar niet afhankelijk wordt gesteld van de hoogte van het ingebrachte kapitaal. Soms wordt een beperkte vergoeding van het kapitaal uitgereikt, soms deelt men voordelen uit onder de vorm van ristorno’s, soms hanteert men het principe van de ondeelbaarheid van de reserves of doet men aan socialisatie van winst, e.d. Dit vierde principe wordt door sommigen zeer strikt ingevuld. Volgens hen is het in sociale economie-ondernemingen helemaal niet toegelaten welk voordeel dan ook aan de leden toe te kennen. In dit geval zijn de contouren van de sociale economie beperkt tot verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen. Duurzame ontwikkeling De Vlaamse en federale definities van de sociale economie verwijzen naar het aspect van duurzame ontwikkeling. Dit element is afwezig in de Waalse definitie. Het lijkt wel een van de vernieuwende elementen te worden in het voorstel van decreet op de sociale economie dat op voorstel van het Waals ministerie voor economie, werk en buitenlandse handel werd ontwikkeld. Wanneer duurzame ontwikkeling gedefinieerd wordt als ‘een ontwikkeling die tegemoet komt aan de noden van vandaag zonder het vermogen van toekomstige generaties om aan hun noden te voldoen aan te tasten’,4 dan is het praktisch gezien niet zo eenvoudig om bepaalde organisaties op basis van dit principe van de sociale economie uit te sluiten. Sommigen willen evenwel de sociale economie beperken tot die eenheden die naast hun sociale en economische objectieven ook een echte bekommernis voor het milieu aan de dag leggen (op het vlak van hun doelstellingen of hun productieproces). Hoe bepaalt men welke organisaties tot de sociale economie behoren ? Het blijkt dus dat de verschillende constituerende elementen in de definities van sociale economie op zeer uiteenlopende manieren kunnen geïnterpreteerd worden. Omwille van de mogelijke begripsverwarring die hieruit voortvloeit, neemt men soms z’n toevlucht tot een ander criterium om de sociale economie af te bakenen: de juridische of institutionele vorm van de onderneming bepaalt dan of ze al dan niet tot de sociale economie wordt gerekend. De drie hier bespoken definities vermelden vijf juridische of institutionele vormen die verband houden met de principes die erin vermeld worden: de coöperatieve vennootschappen, de vennootschappen die het toevoegsel ‘met sociaal oogmerk’ aangenomen heb- 3 De democratie neemt soms de vorm aan van een strikte beperking van het percentage van de stemmen dat een lid kan hebben (met name in bepaalde coöperatieven en in vennootschappen met sociaal oogmerk). 4 VN [1987] STEUNPUNT COOPERATIEF ONDERNEMEN / CHAIRE Cera E-Note 4 / 2007 Pagina 3 ben (VSO’s), de verenigingen (VZW’s), de stichtingen en de mutualiteiten. Toch vallen er ook hier enkele belangrijke nuanceverschillen te noteren, waar we even willen bij stilstaan. De coöperatieve vennootschappen De principes die in de drie definities van sociale economie beschreven worden, zijn onmiskenbaar geïnspireerd door het coöperatieve gedachtengoed.5 De finaliteit van de dienstverlening verwijst naar de definitie van coöperaties als vennootschappen van personen die opgericht werden met het doel om de gemeenschappelijke noden van hun leden te lenigen. De bestuursautonomie, het democratisch besluitvormingsproces, de niet-kapitalistische manieren van winstdeling en de bekommernis voor duurzame ontwikkeling kunnen perfect naast vier van de zeven coöperatieve principes gelegd worden die door de International Cooperative Alliance (ICA) geformuleerd werden. Deze conceptuele afstamming van het coöperatieve gedachtengoed leidt ertoe dat coöperatieve vennootschappen van nature tot de sociale economie worden gerekend. De Belgische wetgever heeft zich bij de ontwikkeling van het juridische kader voor de coöperatieve vennootschap echter niet door de coöperatieve principes laten leiden. Het relatief eenvoudige en weinig restrictieve kader heeft veel ondernemers aangetrokken voor wie het coöperatieve ideaal vreemd is. Om de coöperatieve vennootschappen die wel door het coöperatief ideaal gedreven worden te kunnen onderscheiden van de anderen en om hun identiteit te bevestigen werd in 1955 de Nationale Raad voor de Coöperatie (NRC) opgericht. Deze raad is onder andere bevoegd voor de erkenning van de coöperaties die zich echt op de coöperatieve principes richten. Op basis van de erkenningscriteria kan men stellen dat de erkende coöperaties tot de sociale economie gerekend kunnen worden. De beperking van het stemrecht in de algemene vergaderingen en het feit dat binnen de algemene vergaderingen die raad van bestuur verkozen wordt, getuigen van het democratisch besluitvormingsproces. Wat de winstdeling betreft worden er beperkingen opgelegd aan de vergoeding van het kapitaal en wordt de praktijk van het uitkeren van ristorno’s aangemoedigd. Echter, niet alle coöperatieve vennootschappen die de coöperatieve principes eerbiedigen, hebben een erkenning voor de NRC aangevraagd. Omgekeerd is het ook niet 100 procent gegarandeerd dat de erkende coöperaties zich op de coöperatieve idealen richten. De vennootschappen met sociaal oogmerk De hoedanigheid van vennootschap met sociaal oogmerk (VSO) werd ingesteld door de wet van 13 april 1995. De bedoeling ervan was om aan commerciële organisaties waarvan de voornaamste doelstelling niet in een maximale financiële verrijking van hun leden gelegen is, de mogelijkheid te bieden om een vennootschap te vormen. Deze vennootschapsvorm kan worden toegewezen aan elke commerciële vennootschap die in haar statuten een aantal bepalingen opneemt, waaronder er enkele wederom verwijzen naar de coöperatieve principes. Een VSO streeft noodzakelijkerwijze een sociaal objectief na dat moet gepreciseerd worden in de statuten en dat bepalend is voor de manier waarop de winsten worden verdeeld. De vergoeding van het kapitaal is toegestaan, maar wordt beperkt. In het geval de vennootschap wordt ontbonden, hebben de vennoten geen recht op een deel van het eventuele overschot dat na liquidatie wordt gerealiseerd. De winst wordt toegewezen aan een bestemming die zo dicht mogelijk aansluit bij de finaliteit van de ontbonden VSO. Tenslotte voorzien de statuten van een VSO eveneens in een beperking van het stemrecht van de vennoten en in een participatie van de personeelsleden in het kapitaal van de onderneming. De VZW’s De juridische vorm van de vereniging zonder winstoogmerkt lijkt bij uitstek geschikt te zijn om de naleving te verzekeren van de ethische principes die in de definitie van de sociale economie worden vermeld. De wet van 1921, gewijzigd door de wet van 2 mei 2002 op de VZW’s, de IVZW’s en de stichtingen, voorziet het gelijk stemrecht onder de leden van de VZW. Ze verbiedt hen eveneens om aan hun leden de winst uit te keren die zou gerealiseerd worden door hun sociale activiteiten. Ze verbiedt hen niet om een zekere mate van winst te realiseren, maar bepaalt wel dat deze aan de werking van de vereniging ten goede moet komen. De wet verbiedt ook niet dat VZW’s diensten aan hun leden zouden verlenen. Twee categorieën van VZW’s kunnen evenwel van de sociale economie uitgesloten worden: enerzijds de valse VZW’s en anderzijds de publieke VZW’s (gemeentelijke VZW’s en VZW’s waarin overheden de meerderheid hebben in de beslissingsorganen). De stichtingen De stichtingen worden, net als de VZW’s, gereglementeerd door de wet van 2 mei 2002 die de wet van 1921 wijzigt. Het betreft instellingen die door een of meerdere, natuurlijke of rechtspersonen opgericht worden met het doel een patrimonium voor te bestemming voor een welomschreven belangeloos doel. De meerderheid van de stichtingen in België zijn onafhankelijk. Ze beheren zelf hun budget en zijn autonoom op het vlak van besluitvorming. Bepaalde stichtingen werden door overheden of door ondernemingen opgericht. Een analyse van de mate waarin ze autonoom beheerd worden moet uitsluitsel bieden over de vraag of ze tot de sociale economie behoren. Stichtingen worden door een raad van bestuur geleid. Daarbinnen worden de beslissingen op een democratische manier genomen. De wet maakt een onderscheid tussen twee types van stichtingen: de stichtingen van openbaar nut en de private stichtingen. Stichtingen van openbaar nut dienen een publiek belangeloos doel 5 Over de verankering van de sociale economie in het coöperatieve project, zie Marée, M., M.A. Saive (1984). STEUNPUNT COOPERATIEF ONDERNEMEN / CHAIRE Cera E-Note 4 / 2007 Pagina 4 en daarmee de ruime gemeenschap. De eveneens in de wet van 2 mei 2002 omschreven private stichting dient eveneens een welomschreven belangeloos doel te dienen, maar dit kan van private aard zijn. Men kan er derhalve over discussiëren of men ze al dan niet tot de sociale economie laat behoren. De minder strikte en zware regelgeving die ten aanzien van de private stichtingen geldt, maakt wel dat deze vorm van stichting eveneens wordt gebruikt om een publiek belangeloos doel te dienen.6 De mutualiteiten In de wet van 6 augustus 1990 worden de Belgische mutualiteiten gedefineerd als verenigingen van natuurlijke personen, die in een geest van voorzorg, wederzijdse steun en solidariteit als doel hebben het fysisch, psychisch en sociaal welbevinden van hun leden te bevorderen. De finaliteit van een mutualiteit is deze van dienstverlening aan haar leden. De wet verbiedt hen winst te maken. Mu- tualiteiten moeten de verplichte ziekteverzekering organiseren. Deze taak vertegenwoordigt ongeveer negen tienden van hun activiteiten. Ze moeten eveneens op zijn minst een aanvullende verzekering aan hun aangesloten leden aanbieden. Dit vrijwaart hun verenigingsbasis en versterkt hun autonomie. Gegeven de omvang van deze organisaties is de directe democratie vervangen door een systeem van vertegenwoordiging. besluit Noch de vermelding van ethische principes, noch de opsomming van juridische vormen die ervoor zouden instaan het naleven van deze ethische principes te garanderen, zijn instrumenten om de contouren van de sociale economie in ons land op een concrete en eenduidige wijze af te bakenen. Dit verklaart waarom er zo vaak een kloof wordt waargenomen tussen een academische visie die de sociale economie opvat als een derde sector die alle niet-kapitalistische en niet-staatse producenten omvat enerzijds en een beleidsvisie die behoefte heeft aan concrete heldere afbakeningen van de sector en deze vaak beperkt tot de VSO’s, bepaalde erkende coöperaties en commerciële verenigingen of verenigingen die actief zijn op het gebied van de sociale inschakeling van moeilijk tewerk te stellen groepen. Dit alles ondermijnt het concept van de sociale economie en draagt niet bij tot de ontwikkeling van een gevoel van collectief behoren tot deze derde sector. 6 Voor meer informatie over de stichtingen in België, zie o.m. Gijselinckx, C. & P. Develtere (2006). Bibliografie Chavez, R., Monzon, J.L. [2007], L’économie sociale dans l’Union Européenne, Rapport d’information élaboré pour le Comité économique et social européen par le Ciriec international, n°CESE/ COMM/05/2005 Defourny, J., Develtere, P, [1999], « Origines et contours de l’économie sociale au Nord et au Sud », in Defourny, J., Develtere, P, Fonteneau, B. (eds), L’économie sociale au Nord et au Sud, De Boeck et Larcier, Paris, Bruxelles, pp. 25-56. Gijselinckx, C., Develtere, P. [2006], Foundations in motion. Trends and evolutions in the sector of foundations in Belgium, Brussel : Koning Boudewijnstichting. Marée, M., Saive, M.A. [1984], “Economie sociale et renouveau coopératif. Définitions, financement, enjeux,” Annals of Public and Cooperative Economics, vol. 55, n.1, pp. 33-69 Conseil Wallon de l’Economie Sociale [1990], Rapport à l’Exécutif Régional Wallon sur le secteur de l’Economie Sociale, Namur. Mertens, S. [2007], Définir l’économie sociale, Les cahiers de la Chaire Cera, vol. n°2, Université de Liège. ONU [1987], Notre avenir à tous, Rapport STEUNPUNT COOPERATIEF ONDERNEMEN / CHAIRE Cera de la Commission mondiale sur l’environnement et le développement, présidée par Madame Brundtland, NewYork. Van den Broeck, G., Vanhoren, I., Nicaise, I. [2006], De sociale economie wil groeien, Marktniches en groeipotentieel van de sociale economie in Vlaanderen, HIVA, Leuven. E-Note 4 / 2007 Pagina 5 Sybille Mertens is doctor in de economische wetenschappen (2002), onderzoeksleider aan het Centre d’Economie Sociale van de Universiteit van Luik en coördinator van de Chaire Cera. Ze doceert aan de HEC-Ecole de Gestion van de Universiteit van Luik over ondernemerschap en management in de sociale economie. Michel Marée is master in de publieke economie (Parijs, 1983) en licentiaat in de economische wetenschappen (Luik, 1979). Hij is onderzoeksleider aan het Centre d’Economie Sociale van de Université van Luik waar hij sinds verschillende jaren het conceptueel en statistisch onderzoek naar de sociale economie en de niet-commerciële sector coördineert. CHAIRE Cera en Entrepreneuriat et Management en Economie SocialeCONTACT Voor meer informatie omtrent deze e-note kunt u terecht bij Chaire Cera « Entrepreneuriat et Management en Economie Sociale » Centre d’Economie Sociale HEC-Ecole de Gestion de l’Université de Liège Sart Tilman B33/boîte 4 4000 Liège Tel : +32 4 366 27 51 Fax : +32 4 366 28 51 [email protected], [email protected] www.ces.ulg.ac.be Op deze website kunt u een elektronische versie van deze e-note downloaden. U vindt er eveneens de oorspronkelijke Franstalige versie van deze e-note. Deze e-note werd vertaald door Caroline Gijselinckx, onderzoeksleider aan het HIVA – K.U.Leuven en coördinator van het Steunpunt Coöperatief Ondernemen. STEUNPUNT COOPERATIEF ONDERNEMENCONTACT Het Steunpunt Coöperatief Ondernemen is een onderzoekseenheid aan het Hoger Instituut voor de Arbeid van de Katholieke Universiteit Leuven, gefinancierd door Cera. Het Steunpunt Coöperatief Ondernemen heeft tot doel door middel van wetenschappelijk onderzoek het coöperatief ondernemen in België te versterken. Twee maal per jaar geeft het Steunpunt, in samenwerking met de Cera Leerstoel, een e-note uit, waarin vanuit wetenschappelijke hoek informatie wordt gegeven over de sector van het coöperatief ondernemen in België, maar ook in het buitenland. Voor meer informatie omtrent het onderzoek over de coöperaties in België of over de e-notes kunt u terecht bij het Steunpunt Coöperatief Ondernemen Hoger Instituut voor de Arbeid K.U.Leuven Parkstraat 47 3000 Leuven Tel: + 32 16 32 33 28 Fax: + 32 16 32 33 44 [email protected] Op de website www.cooperatiefondernemen.be vindt u meer info over het Steunpunt Coöperatief Ondernemen. U vindt er tevens een Franstalige versie van deze e-note. STEUNPUNT COOPERATIEF ONDERNEMEN / CHAIRE Cera E-Note 4 / 2007 Pagina 6