3NCB0 – Tussentoets 2 van 17 december 2015 Maximale score is 15 punten; de punten per onderdeel staan (tussen haakjes) bij ieder onderdeel. Mocht je een onderdeel niet kunnen uitvoeren, werk bij volgende onderdelen dan verder met algemene antwoorden/vectoren, bijvoorbeeld ~v2 = (v2,x , v2,y ). Opgave 1 Kwallen zijn vrolijke beesten, die de hele dag lui in de oceaan drijven en af en toe een visje verschalken dat tegen hun naar beneden hangende tentakels zwemt. De vraag is nu hoe snel een kwal weet of zich voedsel aandient, en of het zeewater daarbij van invloed is. Als modelsysteem nemen we zeewater (volumetrische massadichtheid ρw ) en kwallententakels met massadichtheid ρk > ρw , (constante) diameter dk en lengte Lk . De tentakels hangen verticaal naar beneden, en je mag er vooreerst van uit gaan dat ze zonder wrijving door het water bewegen. a. (1) Bereken de lineaire massadichtheid µ van een tentakel. Is die afhankelijk van de diepte? b. (2) Bereken de spankracht Fs in een tentakel. Is die afhankelijk van de diepte? c. (2) Een vis die tegen de onderkant van een tentakel zwemt, veroorzaakt transversale golven die naar boven lopen. Stel een integraal op en bereken daarmee hoe lang die golven erover doen om de afstand Lk te overbruggen. d. (2) De druk neemt in zeewater toe met de diepte, en het water zal in de praktijk ook voor enige wrijving zorgen. Beredeneer (niks uitrekenen) of die twee effecten al dan niet invloed zullen hebben op amplitude en/of snelheid van transversale golven die over de tentakels lopen. Opgave 2 Een ronde straal van een niet-viskeuze vloeistof met dichtheid ρ, diameter d1 en uniforme snelheid ~v1 = (U, 0) valt in een afbuiger. Naast de richting verandert ook de diameter van de straal; de uittredende straal heeft diameter d2 en uittredende snelheid ~v2 . De druk in de stralen is aangepast; overal heerst een druk p0 . Zie de schets hiernaast. We gaan stapsgewijs de kracht F~ bepalen die op de afbuiger moet worden uitgeoefend om deze op zijn plaats te houden. v1 d1 y d2 o 60 x v2 p0 a. (1) Schets een geschikte contour C voor toepassen van behoud van impuls. Schets ook de relevante normaalvector(en) en geef ze in componenten, als ~n = (nx , ny ). b. (2) Bepaal de snelheidsvector ~v2 . ~ uiteraard in vectorvorm. c. (2) Bepaal de in- en uittredende impulsfluxen I, d. (1) Wat is de gevraagde kracht F~ ? e. (2) In werkelijkheid speelt viscositeit altijd een rol. Stel dat de gebruikte vloeistof water is (dichtheid ρ = 1000 kg/m3 en viscositeit η = 0.001 Pa · s). Beredeneer wat verandert aan het snelheidsprofiel aan de uitstroomkant van de ombuiger. Bij een uitstroomsnelheid van 0.1 m/s en diameter d2 = 0.001 m, verwacht je een laminaire of turbulente stroming? Formules: golven Fs ∂ 2 u(x; t) ∂ 2 u(x; t) = ∂t2 µ ∂x2 Fs /µ = vg2 u(x; t) = f (kx − ωt + φ) ∂u(x; t) ∂u(x; t) P (x; t) = −Fs ∂x ∂t Formules: stroming Druk, dichtheid en viscositeit dichtheid: ρ= m V σ= opwaartse kracht: Fb = ρf gV ′ γ = F/L druppel: ∆p = 2γ R Fw = 6πηRvrel Wet van Stokes (dimensieloos): CD = Fw 1 2 A ρvrel 2 Weber: We = ρv2 L γ F A druk: p= atmosfeer: p(y) = p0 exp − pρ00 gy oppervlaktespanning: Wet van Stokes: ρ ρwater relatieve dichtheid: hydrostatische druk: dp dy = −ρg Kentallen Reynolds: Re = ρvL η Mach: Ma = v c Behoudswetten massabehoud: ρ1 v1⊥ A1 + ρ2 v2⊥ A2 = 0 impulsbehoud: met v ⊥ = ~v · ~n P~ PR P~ Ii = − p~ndAi + F Ai Ai met I~ = ρv ⊥~v A Bernoulli: p1 + ρgy1 + 21 ρv12 = p2 + ρgy2 + 21 ρv22 = 24 Re Uitwerking Opgave 1 a. Totale massa gedeeld door totale lengte (want cilindrisch, dus onafhankelijk van z). µ= ρk πd2k /4Lk πd2k ρk Vk = = ρk . Lk Lk 4 b. Spankracht is netto effect van zwaartekracht en opwaartse kracht, en wordt veroorzaakt door het netto gewicht van de tentakel onder een punt z. Neem z = 0 bovenaan, z = Lk onderaan. πd2 Fs = Fg − Fb = (ρk − ρw ) l (Lk − z)g . 4 c. Integraalformulering: dt = dz/vg (z) ZT 0 T = ZLk s 0 dt = ZLkr 0 µ dz Fs (z) (πd2k /4) ρk dz (ρk − ρw )(πd2k /4)(Lk − z)g ZLk ρk = (Lk − z)−1/2 dz (ρk − ρw )g 0 s ρk Lk = 2 . (ρk − ρw )g r d. Druk heeft geen invloed, is overal hetzelfde. Wrijving heeft wel invloed. De amplitude wordt naar boven toe minder, en ook de snelheid wordt lager, indachtig s Terugdrijvende kracht vg = Tegenwerkende massa Door wrijving vermindert de terugdrijvende kracht (want de wrijvingsterm heeft tegengesteld teken), en de tegenwerkende massa wordt groter (want het water komt nu ook in beweging). Beide effecten zorgen ervoor dat vg kleiner wordt. Opgave 2 a. De relevante normaalvectoren voor onderstaande contour (volgende blz) zijn ~n1 = (−1, 0) en √ ~n2 = (cos(−60◦ ), sin(−60◦ ) = ( 12 , − 21 3). C n1 v1 y o 60 x v2 n2 b. Massabehoud: ρv1⊥ A1 + ρv2⊥ A2 = 0. We zien dat v1⊥ = ~v1 ·~n1 = −U en ~v2 = (|~v2 | cos(−60◦ ), |~v2 | sin(−60◦ )), zodat v2⊥ = ~v2 ·~n2 = |~v2 |. Met constante dichtheid ρ en doorsnedeoppervlakken A1 = π4 d21 en A2 = π4 d22 volgt dat π d2 π −U · d21 + |~v2 | · d22 = 0 ⇔ |~v2 | = U 21 4 4 d2 √ 2 d en dus dat ~v2 = U d21 ( 12 , − 12 3). 2 c. I~1 = ρv1⊥ A1~v1 = ρ · −U · π4 d21 (U, 0) = (− π4 d21 ρU 2 , 0). √ d2 d2 d2 I~2 = ρv ⊥ A2~v2 = ρ · U 12 · π d2 1 U 12 , − 1 3U 12 = 2 d2 4 2 2 d2 2 d2 √ 4 π d1 2 ( 1 , − 1 3). ρU 2 4 d2 2 2 P~ P~ d. Impulsbehoud: Ii = − p~ndAi + F . Omdat gegeven is dat de druk in de straal is aangepast heerst overal op contour C een druk p0 . Er is daarom geen netto bijdrage van de drukterm. Er zijn twee impulsfluxen I~1 en I~2 , en de gevraagde kracht F~ : π 1 d21 1 √ d21 F~ = I~1 + I~2 = d21 ρU 2 −1 + , − . 3 4 2 d22 2 d22 PR e. Door de viscositeit moet de plakvoorwaarde gelden: aan de wand gaat de snelheid naar nul. Met de gegeven waarden volgt voor het Reynoldsgetal aan de uitstroomopening: Re = ρvd2 103 · 10−1 · 10−3 = = 100, η 10−3 hetgeen een typische waarde voor een laminaire buisstroming is (want Re < 2300).