8-9.XII.2005 RAAD VAN DE EUROPESE UNIE NL C/05/336 Brussel

advertisement
NL
RAAD VAN
DE EUROPESE UNIE
C/05/336
Brussel, 8-9 december 2005
15201/1/05 REV 1 (Presse 336)
PERSMEDEDELING
2699e zitting van de Raad
Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en
Consumentenzaken
Brussel, 8-9 december 2005
Voorzitter
de heer John HUTTON
minister van Arbeid en Pensioenen
de heer Alan Johnson
minister van Handel en Industrie
mevrouw Patricia HEWITT
minister van Volksgezondheid
van het Verenigd Koninkrijk
PERS
Wetstraat 175
B – 1048 BRUSSEL
Tel.: +32 (0)2 285 8716 / 6319
Fax: +32 (0)2 285 8026
[email protected] http://ue.eu.int/Newsroom
15201/1/05 REV 1 (Presse 336)
1
NL
Voornaamste resultaten van de Raadszitting
De Raad heeft de volgende besluiten aangenomen:

een besluit betreffende de goedkeuring namens de Europese Gemeenschap van de overeenkomst
inzake het internationale programma voor het behoud van dolfijnen;

een verordening tot vaststelling, voor het visseizoen 2006, van de oriëntatieprijzen en de
communautaire productieprijzen voor bepaalde visserijproducten overeenkomstig
Verordening (EG) nr. 104/2000;

een richtlijn tot wijziging van de EU-voorschriften betreffende geluidsemissie door materieel
voor gebruik buitenshuis;

een richtlijn tot bijwerking van de lijst van gevaarlijke stoffen in Richtlijn 76/769/EEG;

een richtlijn betreffende het gebruik van gehuurde voortuigen zonder bestuurder voor het
vervoer van goederen over de weg.
De Raad heeft een gemeenschappelijk standpunt aangenomen over:

een ontwerp-verordening betreffende de toevoeging van vitaminen en mineralen en bepaalde
andere stoffen aan levensmiddelen;

een ontwerp-verordening inzake voedings- en gezondheidsclaims.
De Raad heeft een politiek akkoord bereikt over:

een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toepassing van het beginsel
van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in werkgelegenheid en
beroep - herschikte versie,

een ontwerp-verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende geneesmiddelen
voor pediatrisch gebruik.
Voorts is een partieel politiek akkoord bereikt over een ontwerp-besluit van het Europees Parlement
en de Raad tot vaststelling van een programma voor werkgelegenheid en maatschappelijke
solidariteit.
15201/1/05 REV 1 (Presse 336)
2
NL
INHOUD1
DEELNEMERS
5
BESPROKEN PUNTEN
WERKGELEGENHEID EN SOCIAAL BELEID
8
–
Informele top (Hampton Court – 27 oktober 2005)
8
–
Demografie en menselijk kapitaal
8
–
Bespreking van de nationale hervormingsprogramma's
8
–
Richtlijn arbeidstijd
9
–
Programma voor werkgelegenheid en maatschappelijke solidariteit – PROGRESS
9
–
Gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in werkgelegenheid –
herschikte versie
10
–
11
Meeneembaarheid van aanvullende pensioenrechten
VOLKSGEZONDHEID
12
–
Volksgezondheidsaspecten van een grieppandemie
12
–
Geneesmiddelen voor pediatrisch gebruik
14
–
Geestelijke gezondheid
15
DIVERSEN
16
ANDERE GOEDGEKEURDE PUNTEN
VOLKSGEZONDHEID
Toevoeging van vitaminen en mineralen aan levensmiddelen *
17
Voedings- en gezondheidsclaims voor levensmiddelen *
17
VISSERIJ
Behoud van dolfijnen
15201/1/05 REV 1 (Presse 336)
18
3
NL
Visserij-overeenkomst tussen de EU en de Seychellen
18
Oriëntatieprijzen
18
INTERNE MARKT
Geluidsgrenswaarden voor materieel voor gebruik buitenshuis - Bescherming van de
volksgezondheid
18
Bescherming van de volksgezondheid - Gevaarlijke stoffen *
19
VERVOER
Verhuur van goederenvoertuigen
15201/1/05 REV 1 (Presse 336)
19
4
NL
DEELNEMERS
De regeringen van de lidstaten en de Europese Commissie waren als volgt vertegenwoordigd:
België:
de heer Peter VANVELTHOVEN
de heer Rudy DEMOTTE
Tsjechië:
de heer Čestmír SAJDA
de heer Michal POHANKA
Denemarken:
de heer Claus Hjort FREDERIKSEN
de heer Lars BARFOED
de heer Christian SCHØNAU
Duitsland:
mevrouw Ulla SCHMIDT
de heer Gerd ANDRES
minister van Werk en Informatisering
minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid
vice-minister van Arbeid en Sociale Zaken, viceministerieel departement Europese Unie en Internationale
Betrekkingen
vice-minister van Volksgezondheid, Kabinetschef
minister van Werkgelegenheid
minister van Gezins- en Consumentenzaken
staatssecretaris, ministerie van Binnenlandse Zaken en
Volksgezondheid
minister van Volksgezondheid en Sociale Zekerheid
parlementair staatssecretaris van Economische Zaken en
Arbeid
Estland:
de heer Jaak AAB
minister van Sociale Zaken
Griekenland:
de heer Panos PANAGIOTOPOULOS
de heer Nikitas KAKLAMANIS
minister van Werkgelegenheid en Sociale Zekerheid
minister van Volksgezondheid en Sociale Solidariteit
Spanje:
de heer Jesús CALDERA SÁNCHEZ-CAPITÁN
mevrouw Elena SALGADO MÉNDEZ
minister van Arbeid en Sociale Zaken
minister van Volksgezondheid en Consumentenzaken
Frankrijk:
de heer Xavier BERTRAND
de heer Gérard LARCHER
Ierland:
mevrouw Mary HARNEY
de heer Tony KILLEEN
minister van Volksgezondheid en Solidariteit
toegevoegd minister van Werkgelegenheid, Arbeid en
Integratie van jongeren in het beroepsleven
vice-eerste minister (Tánaiste) en minister van
Volksgezondheid en Kinderzaken
onderminister, ministerie van Ondernemingen, Handel en
Werkgelegenheid belast met Arbeidsvraagstukken,
waaronder Opleiding
Italië:
de heer Francesco STORACE
minister van Volksgezondheid
Cyprus:
de heer Christos TALIADOROS
de heer Andreas GAVRIELIDES
minister van Arbeid en Sociale Zekerheid
minister van Volksgezondheid
Letland:
mevrouw Dagnija STAĶE
de heer Gundars BËRZIŅŠ
minister van Sociale Zaken
minister van Volksgezondheid
Litouwen:
de heer Rimantas ŠADŽIUS
de heer Rimantas KAIRELIS
Luxemburg:
de heer François BILTGEN
15201/1/05 REV 1 (Presse 336)
vice-minister van Volksgezondheid
staatssecretaris, ministerie van Sociale Zekerheid en
Arbeid
minister van Arbeid en Werkgelegenheid, minister van
Cultuur, Hoger Onderwijs en Onderzoek, minister van
Eredienst
5
NL
de heer Mars DI BARTOLOMEO
minister van Volksgezondheid en van Sociale Zekerheid
Hongarije:
de heer Gábor CSIZMÁR
de heer Jenő RÁCZ
minister van Werkgelegenheid en Arbeid
minister van Volksgezondheid
Malta:
de heer Louis GALEA
minister van Onderwijs, Jeugdzaken en Werkgelegenheid
Nederland:
de heer Aart Jan de GEUS
de heer Hans HOOGERVORST
minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Oostenrijk:
de heer Martin BARTENSTEIN
mevrouw Ursula HAUBNER
mevrouw Maria RAUCH-KALLAT
Polen:
de heer Zbigniew RELIGA
de heer Kazimierz KUBERSKI
minister van Economische Zaken en Arbeid
minister van Sociale Zekerheid, Generaties en
Consumentenbescherming
minister van Volksgezondheid en Vrouwenzaken
ministerie van Volksgezondheid
onderstaatssecretaris, ministerie van Arbeid en Sociaal
Beleid
Portugal:
de heer José VIEIRA DA SILVA
de heer António CORREIA DE CAMPOS
minister van Arbeid en Sociale Solidariteit
minister van Volksgezondheid
Slovenië:
de heer Janez DROBNIČ
de heer Andrej BRUČAN
minister van Arbeid, Gezinszaken en Sociale Zaken
minister van Volksgezondheid
Slowakije:
mevrouw Iveta RADIČOVÁ
de heer Peter OTTINGER
minister van Arbeid, Sociale Zaken en Gezinszaken
staatssecretaris, ministerie van Volksgezondheid
Finland:
mevrouw Tarja FILATOV
mevrouw Liisa HYSSÄLÄ
minister van Arbeid
minister van Volksgezondheid en Sociale Voorzieningen
Zweden:
de heer Hans KARLSSON
de heer Morgan JOHANSSON
Verenigd Koninkrijk:
de heer Alan JOHNSON
mevrouw Patricia HEWITT
mevrouw Rosie WINTERTON
de heer John HUTTON
de heer James PLASKITT
de heer Gerry SUTCLIFFE
Commissie:
de heer Markos KYPRIANOU
de heer Vladimír ŠPIDLA
15201/1/05 REV 1 (Presse 336)
minister, ministerie van Industrie, Werkgelegenheid en
Verkeer, belast met Arbeidsvraagstukken
minister, ministerie van Sociale Zaken, belast met
Volksgezondheid en Sociale Voorzieningen
minister van Handel en Industrie
minister van Volksgezondheid
onderminister van Gezondheidsdiensten
minister van Arbeid en Pensioenen
staatssecretaris, ministerie van Arbeid en Pensioenen
staatssecretaris van Arbeidsverhoudingen en
Consumentenzaken
lid
lid
6
NL
Andere deelnemers:
de heer Tom MULHERIN
de heer Maarten CAMPS
voorzitter van het Europees Comité voor sociale
bescherming
voorzitter van het Comité voor de werkgelegenheid
De regeringen van de toetredende staten waren als volgt vertegenwoordigd:
Bulgarije:
mevrouw Emilia MASLAROVA
de heer Radoslav GAJDARSKI
minister van Arbeid en Sociaal Beleid
minister van Volksgezondheid
Roemenië:
de heer Gheorghe BARBU
de heer Anton Vlad ILIESCU
minister van Arbeid, Sociale Solidariteit en Gezinszaken
staatssecretaris, ministerie van Volksgezondheid
15201/1/05 REV 1 (Presse 336)
7
NL
BESPROKEN PUNTEN
WERKGELEGENHEID EN SOCIAAL BELEID
–
Informele top (Hampton Court – 27 oktober 2005)
De Raad nam nota van het mondelinge verslag van het voorzitterschap over het resultaat van de
bijeenkomst van staatshoofden en regeringsleiders in Hampton Court op 27 oktober 2005.
–
Demografie en menselijk kapitaal
De Raad hield een oriënterend debat over het thema "Demografie en menselijk kapitaal" waarin met
name de volgende, door het voorzitterschap voorgestelde onderwerpen aan bod zijn gekomen
(15189/05) :
-
maatregelen die door de lidstaten en de Europese Unie genomen moeten worden om de
totale netto-arbeidsdeelname voor mensen in de werkende leeftijd te verhogen. Wijze
waarop de maatregelen ter verbetering van het menselijk kapitaal deze inspanningen moeten
ondersteunen.
-
specifieke maatregelen die de lidstaten moeten nemen om de arbeidsmogelijkheden voor
jongeren, ouderen en kansarme groepen te optimaliseren. Specifieke belemmeringen voor de
verhoging van de netto-arbeidsdeelname voor deze groepen.
Het debat sloot aan op het Groenboek "Demografische veranderingen: naar een nieuwe solidariteit
tussen de generaties", dat de Commissie in maart 2005 had gepresenteerd (7607/05).
De voorzitter van het Comité voor de werkgelegenheid, dat zich had toegelegd op het vraagstuk van
het menselijk kapitaal, bracht bij de Raad verslag uit over de werkzaamheden van het comité, die
een van de uitgangspunten vormden voor dit debat.
Om de beoogde doelstelling van een hogere totale netto-arbeidsdeelname te verwezenlijken moet
volgens de delegaties vooral aandacht worden besteed aan de volgende aspecten:
-
het verbeteren van de vaardigheden en kwalificaties van werknemers door middel van
levenslang leren;
-
het begrip "werk lonend maken";
-
een adequaat beheer van migratiestromen;
-
een vlottere combinatie van gezins- en beroepsleven.
Het resultaat van het debat zal worden meegenomen in de lopende werkzaamheden van de
Commissie over de vergrijzingsproblematiek.
–
Bespreking van de nationale hervormingsprogramma's
De Raad nam nota van een presentatie door de voorzitter van het Comité voor de werkgelegenheid,
die mondeling verslag uitbracht over de eerste bevindingen van het comité naar aanleiding van zijn
bespreking van de werkgelegenheidsdimensie van de nationale hervormingsprogramma's.
Na de aanneming van de geïntegreerde richtsnoeren in juli 2005, hebben de lidstaten, conform de
herziene Lissabon-strategie, hun (eerste) nationale hervormingsprogramma's voorbereid. Deze
programma's zijn gebaseerd op de twee categorieën geïntegreerde richtsnoeren : de globale
richtsnoeren voor het economisch beleid en de werkgelegenheidsrichtsnoeren. Het Comité voor de
werkgelegenheid heeft zich, in aparte peer reviews, over de tweede categorie gebogen.
15201/1/05 REV 1 (Presse 336)
8
NL
De opmerkingen van het Comité voor de werkgelegenheid zullen door de Commissie worden
meegenomen in de voorbereiding van het voor januari 2006 geplande verslag over de Lissabonstrategie.
–
Richtlijn arbeidstijd
De Raad heeft, aan de hand van een aantal compromisteksten van het voorzitterschap, een
uitvoerige bespreking gewijd aan het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de
Raad tot wijziging van Richtlijn 2003/88/EG betreffende een aantal aspecten van de organisatie van
de arbeidstijd 1.
Het voorzitterschap erkende dat de besprekingen in een positieve sfeer hebben plaatsgevonden en
stelde vast dat aanzienlijke vooruitgang is geboekt in het bij elkaar brengen van mogelijke
elementen voor een akkoord. Toch moest het voorzitterschap tot zijn spijt vaststellen dat er gelet op
de uiteenlopende arbeidsmarktsituaties in de verschillende lidstaten en de complexiteit van de
nieuwe bepalingen in dit stadium geen algemeen akkoord kan worden bereikt.
De doelstelling van het gewijzigde Commissievoorstel is tweeledig :

rekening te houden met de jurisprudentie van het Europees Hof van Justitie, met name de
arresten in de zaken SIMAP 2 en Jaeger 3, volgens welke aanwezigheidsdiensten van artsen
volledig als arbeidstijd moeten worden aangemerkt wanneer de fysieke aanwezigheid van de
arts in het gezondheidscentrum vereist is.

een aantal bepalingen van Richtlijn 2003/88/EG betreffende de mogelijkheid te herzien om de
maximale wekelijkse arbeidstijd (48 uur) niet toe te passen indien de werknemer met het
verrichten van dergelijke arbeid instemt (de "opt-out"-bepaling).
De belangrijkste resterende vraagstukken betreffen de "opt-out"-bepaling en de vraag of de
maximale wekelijkse arbeidstijd per overeenkomst dan wel per werknemer moet worden berekend.
Rechtsgrondslag: artikel 137, lid 2 – gekwalificeerde meerderheid voor een besluit van de Raad en
medebeslissingsprocedure met het Europees Parlement.
Het Europees Parlement heeft op 11 mei 2005 in eerste lezing advies uitgebracht (8725/05).
–
Programma voor werkgelegenheid en maatschappelijke solidariteit – PROGRESS
De Raad heeft een partieel politiek akkoord bereikt over een ontwerp-besluit van het Europees
Parlement en de Raad tot vaststelling van een communautair programma voor werkgelegenheid en
maatschappelijke solidariteit (PROGRESS) 4.
Het gaat om een partieel akkoord, omdat de begrotingsaspecten, in afwachting van het resultaat van
de bespreking over het toekomstige financieel kader van de Gemeenschap (Financiële
vooruitzichten 2007/2013) 5, buiten beschouwing zijn gelaten. Verwacht wordt dat de Raad de tekst
als gemeenschappelijk standpunt zal aannemen zodra de begrotingskwestie 6 en andere daarmee
onlosmakelijk verbonden vraagstukken zijn afgehandeld.
1
2
3
4
5
6
PB L 299 van 18.11.2003, blz. 9.
Arrest van het Hof van 3 oktober 2000 in zaak C-303/98, Sindicato de Médicos de Asistencia Publica (SIMAP) tegen
Conselleria de Sanidad y Consumo de la Generalidad Valenciana, Jur. 2000, blz. I-07963
Arrest van het Hof van 9 september 2003 in zaak C-151/02, Verzoek om een prejudiciële beslissing van het
Landesarbeitsgericht Schleswig-Holstein (Duitsland) in het aldaar aanhangige geding tussen Landeshauptstadt Kiel en
Norbert Jaeger, nog niet gepubliceerd.
Op 3 maart 2005 was de Raad reeds een algemene oriëntatie overeengekomen (6767/05).
Artikel 17 van het Commissievoorstel maakt nog geen deel uit van de overeengekomen tekst.
Door de Commissie voorgesteld budget: EUR 628,8 miljoen.
15201/1/05 REV 1 (Presse 336)
9
NL
Doel van het programma is, de uitvoering van de doelstellingen van de Europese Unie op sociaal en
werkgelegenheidsgebied financieel te ondersteunen en aldus bij te dragen tot de verwezenlijking
van de Lissabonstrategie.
Het programma is verdeeld in vijf onderdelen: werkgelegenheid, sociale bescherming en integratie,
arbeidsomstandigheden, discriminatiebestrijding en verscheidenheid, en gelijkheid van mannen en
vrouwen.
Met dit besluit wordt één gestroomlijnd financieel instrument vastgesteld, dat tot doel heeft de vier
bestaande specifieke actieprogramma's te consolideren en te voorzien in de voortzetting en
uitbreiding van de activiteiten waarmee een begin is gemaakt uit hoofde van:

het Besluit van de Raad tot vaststelling van een communautair actieprogramma ter bestrijding
van discriminatie (2001-2006) 1;

de Beschikking betreffende het programma in verband met de communautaire strategie inzake
de gelijkheid van mannen en vrouwen 2;

het Besluit van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een communautair
actieprogramma ter aanmoediging van samenwerking tussen lidstaten bij de bestrijding van
sociale uitsluiting 3;

het Besluit van het Europees Parlement en de Raad
stimuleringsmaatregelen op het gebied van de werkgelegenheid 4, en

het Besluit van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een communautair
actieprogramma ter bevordering van organisaties die op Europees niveau op het gebied van de
gelijkheid van mannen en vrouwen actief zijn 5,
inzake
communautaire
en de voortzetting en uitbreiding van activiteiten op communautair niveau met betrekking tot de
arbeidsomstandigheden.
Voorgestelde rechtsgrondslag: artikel 13, lid 2, artikel 129 en artikel 137, lid 2, punt a) van het
Verdrag – gekwalificeerde meerderheid voor een besluit van de Raad en medebeslissingsprocedure
met het Europees Parlement.
Het Europees Parlement heeft op 6 september advies uitgebracht (11954/05).
–
Gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in werkgelegenheid –
herschikte versie
De Raad bereikte een politiek akkoord over een herschikte versie van een richtlijn van het Europees
Parlement en de Raad betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke
behandeling van mannen en vrouwen in werkgelegenheid en beroep (14878/05 + ADD 1).
Na bijwerking in alle talen van de Gemeenschap zal de overeengekomen tekst van het politiek
akkoord worden aangenomen als gemeenschappelijk standpunt en aan het Parlement worden
toegezonden met het oog op de tweede lezing. Verwacht wordt dat met deze tekst, die het resultaat
is van onderhandelingen met het Europees Parlement, spoedig een akkoord in tweede lezing zal
kunnen worden bereikt.
1
2
3
4
5
Besluit 2000/750/EG van de Raad van 27 november 2000 (PB L 303 van 2.12.2000, blz. 23).
Beschikking 2001/51/EG van de Raad van 20 december 2000 (PB L 17 van 19.1.2001, blz. 22).
Besluit 50/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 december 2001 (PB L 10 van 12.1.2002, blz. 1).
Besluit 1145/2002/EC van het Europees Parlement en de Raad van 10 juni 2002 (PB L 170 van 29.6.2002, blz. 1).
Besluit 848/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 (PB L 157 van 30.4.2004, blz. 18,
rectificatie in PB L 195, 2.6.2004, blz. 7).
15201/1/05 REV 1 (Presse 336)
10
NL
Het voorstel heeft tot doel de rechtszekerheid en de duidelijkheid te verhogen door in één tekst de
belangrijkste voorschriften op dit gebied bijeen te brengen en tevens recht te doen aan sommige
ontwikkelingen die voortvloeien uit de algemeen erkende jurisprudentie van het Europees Hof van
Justitie.
Het voorstel strekt ertoe de onderstaande zeven richtlijnen in één instrument bijeen te brengen:

Richtlijn 75/117/EEG betreffende loongelijkheid;

Richtlijn 76/207/EEG, als gewijzigd bij Richtlijn 2002/73/EG, inzake gelijke behandeling ten
aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen, en ten
aanzien van de arbeidsvoorwaarden;

Richtlijn 86/378/EEG, als gewijzigd bij Richtlijn 96/97/EG, inzake gelijke behandeling op het
gebied van sociale zekerheid;

Richtlijn 97/80/EG, als gewijzigd bij Richtlijn 98/52/EG, inzake de bewijslast in gevallen van
discriminatie op grond van het geslacht.
Voorgestelde rechtsgrondslag: artikel 141, lid 3, van het Verdrag – gekwalificeerde meerderheid
voor een besluit van de Raad en medebeslissingsprocedure met het Europees Parlement.
Het Europees Parlement heeft op 6 juli 2005 advies in eerste lezing uitgebracht (10811/05).
–
Meeneembaarheid van aanvullende pensioenrechten
De Commissie heeft de Raad haar voorstel gepresenteerd voor een richtlijn van het Europees
Parlement en de Raad betreffende de verbetering van de meeneembaarheid van aanvullende
pensioenrechten (13686/05). Het voorzitterschap heeft de Raad geïnformeerd over de stand van de
bespreking in 's Raads voorbereidende instanties.
Nu de aanvullende pensioenregelingen voor de dekking van het ouderdomsrisico in de lidstaten
steeds belangrijker worden, wordt met dit Commissievoorstel beoogd een einde te maken aan de
belemmeringen voor het vrije verkeer tussen lidstaten en de mobiliteit binnen een lidstaat die het
gevolg zijn van restrictieve bepalingen in de aanvullende pensioenregelingen, waardoor mobiele
werknemers minder mogelijkheden hebben om voldoende pensioenrechten op te bouwen. De
belangrijkste doelstellingen zijn:

de verwerving van arbeidspensioenrechten te vergemakkelijken;

een passende bescherming voor de slapende rechten van vertrekkende werknemers te
garanderen;

de overdracht van verworven pensioenrechten te vergemakkelijken;

ervoor te zorgen dat werknemers in geval van beroepsmobiliteit correct worden ingelicht.
Op initiatief van het voorzitterschap hebben de deskundigen van de lidstaten de bespreking van het
voorstel reeds in oktober aangevat, en in de eerste plaats gepoogd de belangrijkste elementen ervan
te verduidelijken. De doelstelling op zich, zo bleek uit de eerste bespreking, wordt positief onthaald,
maar, met name gelet op de uiteenlopende situaties in de verschillende lidstaten, zal voor dit
voorstel veel technisch werk moeten worden verricht.
Voorgestelde rechtsgrondslag: de artikelen 42 en 94 van het Verdrag – eenparigheid van stemmen
voor een besluit van de Raad en medebeslissingsprocedure met het Europees Parlement.
15201/1/05 REV 1 (Presse 336)
11
NL
VOLKSGEZONDHEID
–
Volksgezondheidsaspecten van een grieppandemie
De Raad had tijdens het debat vooral aandacht voor de behoefte aan duidelijke en op feiten
gebaseerde voorlichting van het publiek en aan maatregelen die op nationaal en EU-niveau moeten
worden genomen ter voorbereiding op een mogelijke uitbraak van een menselijke-grieppandemie.
Tijdens het debat werden de volgende vraagstukken aan de orde gesteld:
-
de uitwisseling van informatie en coördinatie (bijv. tussen de lidstaten, de Commissie, het
Europees
Centrum
voor
ziektepreventie
en
-bestrijding
en
met
de
Wereldgezondheidsorganisatie) wat betreft de communicatie over de grieppandemie met het
publiek;
-
de specifieke bijdrage die volgens de lidstaten bij de voorbereiding op een pandemie kan
worden verwacht van EU-maatregelen, met name programma's voor onderzoek en
ontwikkeling,
-
andere specifieke acties op EU-niveau die volgens de lidstaten een meerwaarde kunnen
bieden voor reeds lopende acties (bijvoorbeeld in het kader van de Wereldgezondheidsorganisatie) ter verbetering van de productiecapaciteit en de leveringssnelheid van antivirale
middelen en vaccins.
Het voorzitterschap sloot het debat af met de volgende samenvatting:
Het voorzitterschap:
1.
ERKENT dat een onderscheid moet worden gemaakt tussen vogelgriep, waarvan het risico
voor de bevolking naar het stellige oordeel van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) in
het algemeen zeer laag is; gewone seizoensgriep, die elk jaar voorkomt maar waarvoor
jaarlijkse vaccinatie beschikbaar is; en het risico van de uitbraak van een menselijkegrieppandemie. Vooruitgang bij de verwezenlijking van de doelstellingen inzake vaccinatie
van risicogroepen tegen gewone griep zal, door de vergroting van productiecapaciteit voor
vaccins, bijdragen tot de paraatheid bij de uitbraak van een pandemie van elke vorm van
griep.
2.
ERKENT dat het wetenschappelijk oordeel nog steeds luidt dat het risico dat vogelgriep
rechtstreeks van vogels op mensen overgaat, momenteel nog steeds zeer laag is.
3.
ERKENT dat de risico's van vogelgriep en een grieppandemie gevolgen hebben voor tal van
beleidsterreinen van de Raad. Zoals uiteengezet in eerdere Raadsconclusies, is een groep
van het voorzitterschap inzake vogelgriep en grieppandemie opgericht om de werkzaamheden in de Raad te coördineren en ervoor te zorgen dat bij de besprekingen in de Raad met
alle relevante beleidsterreinen rekening wordt gehouden. In die conclusies wordt ook een
overzicht gegeven van de internationale bijeenkomsten die daarover recentelijk hebben
plaatsgevonden.
4.
ERKENT dat de voltooiing van de nationale plannen door de lidstaten overeenkomstig de
richtsnoeren van de WHO een eerste cruciale stap is ter bescherming van de volksgezondheid tegen het risico van een pandemie. De nationale plannen vormen ook de basis voor de
internationale samenwerking op mondiaal en op EU-niveau.
5.
ERKENT de belangrijke rol van het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding
in het uitbrengen van wetenschappelijk advies aan de Europese Commissie en de lidstaten.
15201/1/05 REV 1 (Presse 336)
12
NL
6.
HERINNERT ERAAN dat op EU-niveau reeds voorschriften bestaan om informatie
betreffende het toezicht op griep te verzamelen en uit te wisselen op een manier die
vergelijking over heel Europa mogelijk maakt. De lidstaten hebben ook toegezegd met
elkaar, met de Europese Commissie en met het Europees Centrum voor ziektepreventie en
-bestrijding informatie uit te wisselen over maatregelen ter bescherming van de
volksgezondheid tegen de risico's van een grieppandemie.
7.
NEEMT NOTA VAN de twee mededelingen van de Europese Commissie over het opstellen
van draaiboeken voor volksgezondheidscrises in de EU, alsmede over de opstelling van een
EU-draaiboek voor een influenzapandemie en ziet ernaar uit deze mededelingen in detail te
bestuderen.
8.
NEEMT NOTA VAN het belang van het testen van de draaiboeken alsmede van de
voorlopige conclusies van de Europese Commissie over haar oefening "Common Ground",
waarin werd aangegeven op welke gebieden de draaiboeken voor Europa verder moeten
worden uitgewerkt.
9.
NEEMT NOTA VAN het belang van de uitvoering van de Internationale Gezondheidsregeling door de lidstaten en de Europese Gemeenschap als een waardevolle stap ter
verbetering van de paraatheid, zowel op nationaal als op EU-niveau, en onderstreept zijn
voornemen om zo spoedig mogelijk uitvoering te geven aan de Internationale Gezondheidsregeling.
10.
NEEMT NOTA VAN het belang van een versterking van de coördinatie tussen de lidstaten
en de Europese Commissie op een aantal gebieden waarbij, indien mogelijk, gebruik moet
worden gemaakt van bestaande coördinatiemechanismen. Coördinatie verbindt de lidstaten
er niet toe in de hele Europese Unie dezelfde maatregelen te nemen. Teneinde de planning
bij de uitbraak van een pandemie op een doeltreffende manier te coördineren, dienen ook
internationale organisaties zoals de WHO (en, naar gelang van het geval, organisaties als de
FAO, de OIE en de Wereldbank) bij deze planning betrokken te worden met het oog op de
mondiale agenda inzake de beheersing van een grieppandemie.
11.
BENADRUKT dat een duidelijke en objectieve communicatie met het publiek nodig is
teneinde de kans op verwarrende mededelingen aan de Europese burgers te verkleinen.
Hoewel risicocommunicatie met als doelgroep de eigen burgers in de eerste plaats onder de
verantwoordelijkheid van de lidstaten valt, is er behoefte aan coördinatie tussen de lidstaten
en met de Europese Commissie, en met name met het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding, teneinde verwarrende mededelingen te voorkomen, vooral in
situaties waarin de lidstaten besluiten uiteenlopende maatregelen te nemen ter bescherming
van hun bevolking tegen een grieppandemie.
12.
IS HET ERMEE EENS dat de uitbreiding van de productiecapaciteit voor antivirale
middelen die nodig is voor een maximale bescherming van de bevolking, een dringende
prioriteit is. Neemt er nota van dat dit in de eerste plaats een taak voor de lidstaten is, maar
dat op EU-niveau aanvullende maatregelen kunnen worden genomen om dit probleem te
helpen aanpakken; en neemt er nota van dat de beschikbare alternatieven om op een uitbraak
van vogelgriep te reageren, verder bestudeerd moeten worden, met inbegrip van de haalbaarheid en de meerwaarde van een strategische voorraad van antivirale middelen op EU-niveau.
13.
NEEMT NOTA van het belang van de uitbreiding van de productiecapaciteit voor vaccins,
alsook van een vergroting van de onderzoeksinspanning voor de ontwikkeling van nieuwe
vaccins; de Europese kaderprogramma's op het gebied van O&O kunnen in dat verband een
waardevolle ondersteunende rol spelen.
15201/1/05 REV 1 (Presse 336)
13
NL
14.
15.
–
VERZOEKT de Commissie:
1)
zo spoedig mogelijk voorstellen in te dienen voor de snelle uitvoering van de
communautaire aspecten van de Internationale Gezondheidsregeling;
2)
de bestaande mechanismen voor coördinatie tussen de lidstaten en de Europese
Commissie, in nauwe samenwerking met het Europees Centrum voor ziektepreventie
en -bestrijding, zodanig te versterken dat de lidstaten informatie over voorgenomen
maatregelen kunnen uitwisselen en kunnen bezien hoe verwarrende mededelingen
aan het grote publiek kunnen worden voorkomen; en
3)
voorstellen uit te werken voor verdere concrete actie die op EU-niveau een
meerwaarde zou geven aan acties op nationaal niveau en in internationale
organisaties, met name de WHO.
VERZOEKT DE LIDSTATEN:
1)
ervoor te zorgen dat de nationale planning wordt uitgebreid en voltooid;
2)
onderling en met de Commissie informatie uit te wisselen over de mededelingen die
aan het publiek worden gedaan over de grieppandemie en over de maatregelen ter
bescherming van de volksgezondheid tegen de risico's van de uitbraak van een
grieppandemie; en
3)
zo snel mogelijk maatregelen te nemen voor de uitvoering van de Internationale
Gezondheidsregeling.
Geneesmiddelen voor pediatrisch gebruik
De Raad heeft met gekwalificeerde meerderheid van stemmen 1 een politiek akkoord bereikt over
een ontwerp-verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende geneesmiddelen voor
pediatrisch gebruik (14865/05).
Na bijwerking in alle talen van de Gemeenschap zal de overeengekomen tekst formeel worden
aangenomen als gemeenschappelijk standpunt en aan het Parlement worden toegezonden met het
oog op de tweede lezing.
Met het voorstel wordt gevolg gegeven aan de resolutie van de Raad van december 2000 2, waarin
de Commissie wordt opgeroepen voorstellen te doen met betrekking tot de intensivering van
klinische proeven om ervoor te zorgen dat er in de EU geneesmiddelen op de markt zijn die
volledig aan de specifieke behoeften van kinderen zijn aangepast. Volgens ramingen zijn 50 tot
90% van de geneesmiddelen die voor de pediatrische populatie worden gebruikt, nooit specifiek
onderzocht of goedgekeurd voor gebruik in die leeftijdscategorie.
Het belangrijkste doel van de ontwerp-verordening is de gezondheid van kinderen te verbeteren, en
tegelijkertijd de belemmeringen voor de intracommunautaire handel in geneesmiddelen voor
pediatrisch gebruik op te heffen.
Beoogd wordt:

1
2
te waarborgen dat gedegen onderzoek en passende klinische proeven zijn uitgevoerd naar de
geneesmiddelen waarmee kinderen worden behandeld;
Polen heeft meegedeeld bij de aanneming van het voorstel tegen te zullen stemmen.
Zie persmededeling 14517/00.
15201/1/05 REV 1 (Presse 336)
14
NL

te certificeren dat die geneesmiddelen naar behoren zijn toegelaten;

de informatie betreffende het gebruik van specifieke geneesmiddelen voor kinderen en de
transparantie van klinische proeven in de pediatrie te verbeteren ;
en daarbij te voorkomen dat kinderen aan onnodige klinische proeven worden onderworpen.
Daartoe omvat deze ontwerp-verordening een combinatie van verplichtingen en stimulansen,
waarbij de voornaamste verplichting is dat als onderdeel van de procedure tot het verkrijgen van
een handelsvergunning een plan voor pediatrisch onderzoek wordt voorgelegd. Er worden
stimulansen gegeven in de vorm van de verlenging van exclusieve rechten of, voor generieke
geneesmiddelen, de invoering van een nieuwsoortige handelsvergunning, PUMA genoemd.
Het voorgestelde systeem bestrijkt geneesmiddelen voor menselijk gebruik in de zin van de
Richtlijn tot vaststelling van het communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk
gebruik 1 en stemt volledig overeen met de Richtlijn van de EU betreffende klinische proeven 2.
Bij de ontwerp-verordening wordt ook een aantal wijzigingen aangebracht in de Verordening
betreffende de invoering van een aanvullend beschermingscertificaat voor geneesmiddelen 3, de
Richtlijn tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor
menselijk gebruik, de Verordening tot vaststelling van procedures voor het verlenen van
vergunningen en het toezicht op geneesmiddelen 4 en de Richtlijn van de EU betreffende klinische
proeven 5.
Voorgestelde rechtsgrondslag: artikel 95 van het Verdrag - gekwalificeerde meerderheid voor een
besluit van de Raad en medebeslissingsprocedure met het Europees Parlement.
Het Europees Parlement heeft op 7 september 2005 in eerste lezing advies uitgebracht (11956/05).
Het gewijzigde Commissievoorstel is op 11 november 2005 aangenomen (14487/05).
–
Geestelijke gezondheid
De Raad luisterde naar een toelichting van de Commissie over het groenboek "De geestelijke
gezondheid van de bevolking verbeteren. Naar een strategie inzake geestelijke gezondheid voor de
Europese Unie", dat in oktober 2005 is uitgebracht (13442/05).
In dit groenboek wordt gewezen op het belang van de geestelijke gezondheid voor sommige
strategische beleidsdoelstellingen van de EU (welvaart, solidariteit en sociale rechtvaardigheid,
levenskwaliteit van de burgers) en wordt voorgesteld op communautair niveau een strategie inzake
geestelijke gezondheid te ontwikkelen, met opgave van mogelijke prioriteiten. Doel van de strategie
zou zijn het thema geestelijke gezondheid in alle beleidsgebieden hoger op de agenda te plaatsen,
het uitwisselen van kennis over dit onderwerp te verbeteren en tot een consensus te komen over wat
alle betrokken actoren kunnen doen om de geestelijke gezondheid van de bevolking te helpen
verbeteren.
Tot eind mei 2006 vindt over het groenboek een openbare raadpleging plaats, waaraan alle
betrokken partijen kunnen deelnemen. Op grond van die raadpleging zal eventueel tegen eind 2006
op EU-niveau een strategie inzake geestelijke gezondheid worden ontwikkeld.
1
2
3
4
5
Richtlijn 2001/83/EG (PB L 311 van 28.11.2001, blz. 67), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2004/27/EG (PB L 136 van
30.4.2004, blz. 34).
Richtlijn 2001/20/EG (PB L 121 van 1.5.2001, blz. 34).
Verordening (EEG) nr. 1768/92 (PB L 182 van 2.7.1992, blz. 1), laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.
Verordening (EG) nr. 726/2004 (PB L 136 van 30.4.2004, blz. 1).
Richtlijn 2001/20/EG (PB L 121 van 1.5.2001, blz. 34).
15201/1/05 REV 1 (Presse 336)
15
NL
DIVERSEN
De Raad is door het voorzitterschap geïnformeerd over de volgende punten:
-
Jaarlijkse follow-up van het actieprogramma van Peking (15241/05);
-
Conferenties van het voorzitterschap over:

De toekomst van veiligheid en gezondheid op de werkplek in de EU 18/19 oktober, Liverpool (15399/05)

Investeren in de toekomst: maatschappelijk verantwoord ondernemen en de
financiële sector - 1/2 december 2005 (15401/05)

Europese rondetafelconferentie over maatschappelijke integratie: "Halverwege
naar Lissabon" - Glasgow 17/18 oktober (15223/05);
-
Voorstel voor een besluit tot vaststelling van een communautair actieprogramma op het
gebied van volksgezondheid en consumentenbescherming (voortgangsverslag);
-
Ongelijkheden op het gebied van gezondheid en patiëntenveiligheid (15087/05)
-
Vergadering op het niveau van hoge ambtenaren van de Groep volksgezondheid van de
Raad (15281/05)
De Raad is door de Commissie geïnformeerd over de volgende punten:
-
Tweejaarlijks verslag van de Commissie over het gehandicaptenbeleid (15398/05)
-
Memorandum van overeenstemming tussen de Europese Commissie en China inzake de
samenwerking op het gebied van werkgelegenheid en sociale zaken (15369/05)
-
Een gecoördineerde aanpak van de strijd tegen HIV/AIDS in de Europese Unie en de
buurlanden (15299/05)
-
Groep op hoog niveau inzake gezondheidsdiensten en medische zorg van de Commissie
(15177/05)
-
Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging (15300/05)
-
Internationale Gezondheidsregeling (15301/05)
De Raad werd door de Luxemburgse delegatie op de hoogte gebracht van de resultaten van de 4e
Europese bijeenkomst van mensen die in armoede leven - Luxemburg, 10-11 juni 2005 (14384/05).
15201/1/05 REV 1 (Presse 336)
16
NL
ANDERE GOEDGEKEURDE PUNTEN
VOLKSGEZONDHEID
Toevoeging van vitaminen en mineralen aan levensmiddelen *
De Raad heeft met gekwalificeerde meerderheid1 een gemeenschappelijk standpunt aangenomen
over een ontwerp-verordening betreffende de toevoeging van vitaminen en mineralen en bepaalde
andere stoffen aan levensmiddelen, die aan het Europees Parlement zal worden toegezonden met het
oog op de tweede lezing (9857/05 + 14793/05 ADD 1).
Met de ontwerp-verordening wordt beoogd de nationale voorschriften inzake de toevoeging van
nutriënten (vitaminen, mineralen en bepaalde andere stoffen) aan levensmiddelen te harmoniseren,
waarbij wordt gewaarborgd dat in de handel gebrachte levensmiddelen veilig zijn en adequaat en
duidelijk geëtiketteerd zijn zodat de consumenten met kennis van zaken een keuze kunnen maken.
Deze harmonisatie werd ook nodig geacht om het vrije verkeer van deze producten in de
Gemeenschap te vergemakkelijken. In de tekst staat een lijst van alle vitaminen en mineralen die
aan levensmiddelen mogen worden toegevoegd, en de vorm waarin en de voorwaarden waaronder
dat is toegestaan.
De bepalingen van de ontwerp-verordening zijn niet van toepassing op de levensmiddelenadditieven die onder Richtlijn 2002/46/EG 2 vallen en doen geen afbreuk aan de specifieke
bepalingen betreffende voor bijzondere voeding bestemde levensmiddelen, nieuwe levensmiddelen
en levensmiddeleningrediënten, additieven en aroma's en toegestane oenologische procédés en
behandelingen.
Voedings- en gezondheidsclaims voor levensmiddelen *
De Raad heeft met eenparigheid van stemmen een gemeenschappelijk standpunt aangenomen over
een ontwerp-verordening inzake voedings- en gezondheidsclaims die zijn toegestaan in de
etikettering en presentatie van en reclame voor levensmiddelen. Het gemeenschappelijk standpunt
zal aan het Europees Parlement worden toegezonden met het oog op de tweede lezing (9858/05 +
14795/05 ADD 1).
Om te voorkomen dat de consument wordt misleid en te garanderen dat er passend gebruik wordt
gemaakt van claims als marketinginstrument, strekt de ontwerp-verordening ertoe alleen claims toe
te staan die duidelijk en begrijpelijk zijn voor de consument, op voorwaarde dat zij aan bepaalde
voorwaarden voldoen. Degene die het levensmiddel in de handel brengt, moet het gebruik van de
claim wetenschappelijk kunnen verantwoorden.
De ontwerp-verordening heeft betrekking op levensmiddelen die als zodanig aan de eindverbruiker
of aan restaurants, ziekenhuizen, scholen, kantines en andere grootverbruikers worden geleverd.
Doel van de ontwerp-verordening is, de nationale voorschriften te harmoniseren om een hoog
niveau van bescherming van de consument en de volksgezondheid te waarborgen, en daarbij de
belemmeringen voor de goede werking van de interne markt en het vrije verkeer van levensmiddelen (die voortvloeien uit het naast elkaar bestaan van verschillende nationale wetgevingen)
weg te nemen.
1
2
Denemarken stemde tegen.
PB L 183 van 12.7.2002, blz. 51.
15201/1/05 REV 1 (Presse 336)
17
NL
VISSERIJ
Behoud van dolfijnen
De Raad heeft met eenparigheid van stemmen een besluit aangenomen betreffende de goedkeuring
namens de Europese Gemeenschap van de Overeenkomst inzake het internationale programma voor
het behoud van dolfijnen (14204/05).
De overeenkomst - die in 1999 in werking is getreden en momenteel 15 overeenkomstsluitende
partijen telt - heeft tot doel de incidentele dolfijnsterfte bij de tonijnvisserij met ringzegens in het
oostelijk deel van de Stille Oceaan, waaraan wordt deelgenomen door communautaire vaartuigen,
tot vrijwel nul te reduceren. Hiertoe zullen jaarlijkse limieten worden vastgesteld en zal werk
worden gemaakt van de duurzaamheid op lange termijn van de tonijnbestanden in het
overeenkomstgebied.
Visserijovereenkomst tussen de EU en de Seychellen
De Raad heeft met eenparigheid van stemmen een besluit aangenomen over de sluiting van de
Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling inzake de voorlopige toepassing van het protocol
tot vaststelling, voor de periode van 18 januari 2005 tot en met 17 januari 2011, van de vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie, als bedoeld in de Overeenkomst tussen de Europese
Economische Gemeenschap en de Republiek der Seychellen inzake de visserij voor de kust van de
Seychellen (13538/05).
In het kader van het protocol krijgt de Gemeenschap vangstmogelijkheden voor de kust van de
Seychellen toegewezen die overeenstemmen, voor de hele periode, met 40 vaartuigen voor de
zegenvisserij op tonijn en 12 vaartuigen voor de visserij met de drijvende beug, mits een financiële
tegenprestatie van EUR 24 750 000 wordt betaald (jaarlijks EUR 4 125 000 gedurende 6 jaar). De
vangstmogelijkheden worden verdeeld over Spanje, Frankrijk, Italië en Portugal.
Oriëntatieprijzen
De Raad heeft met eenparigheid van stemmen een verordening aangenomen tot vaststelling, voor
het visseizoen 2006, van de oriëntatieprijzen en de communautaire productieprijzen voor bepaalde
visserijproducten overeenkomstig Verordening (EG) nr.104/2000 (14615/05).
Conform laatstgenoemde verordening moeten de oriëntatieprijzen vastgesteld worden op basis van
het gemiddelde van de prijzen die tijdens de laatste drie visseizoenen voorafgaand aan 2006 op de
groothandelsmarkten of in de havens voor een belangrijk gedeelte van de communautaire productie
zijn geconstateerd, en moet daarbij rekening worden gehouden met de trends op het gebied van
productie en vraag. Deze regeling is een geschikt instrument om het prijspeil voor de interventies op
de markt voor bepaalde visserijproducten vast te stellen en tegelijkertijd de markten te stabiliseren
en de vorming van overschotten in de Gemeenschap te voorkomen.
INTERNE MARKT
Geluidsgrenswaarden voor materieel voor gebruik buitenshuis - Bescherming van de
volksgezondheid
De Raad heeft een richtlijn aangenomen tot wijziging van de EU-regelgeving voor geluidsemissies
door materieel voor gebruik buitenshuis (3661/05). De richtlijn is in eerste lezing aangenomen in
het kader van de medebeslissingsprocedure, nadat overeenstemming was bereikt met het Europees
Parlement.
Met deze richtlijn worden de bestaande EU-voorschriften van de "lawaairichtlijn" (2000/14/EG) 1
1
PB L 162 van 3.7.2000, blz. 1.
15201/1/05 REV 1 (Presse 336)
18
NL
gewijzigd voor typen materieel waarvoor toelaatbare geluidsvermogensniveaus gelden. De
belangrijkste doelstellingen zijn:

toe te staan dat bepaalde typen materieel met ingang van 3 januari 2006 in de EU in de handel
kunnen worden gebracht en/of in gebruik kunnen worden genomen;

de Commissie voldoende tijd te gunnen om aan haar verplichtingen inzake rapportage en
verzameling van gegevens te voldoen.
In de lawaairichtlijn worden voor bepaalde machines maximaal toelaatbare geluidsniveaus
vastgesteld die in twee fasen van kracht worden: de eerste fase is in 2002 in werking getreden, de
tweede gaat in op 3 januari 2006. Voor 22 typen materieel worden maximaal toelaatbare geluidsniveaus vastgesteld; voorts is bepaald dat op deze typen materieel, alsook op 35 andere typen
materieel, de geluidsemissie moet worden vermeld. Sinds januari 2002 moeten de 57 typen
materieel aan de eisen van de lawaairichtlijn voldoen om in de interne markt in de handel te mogen
worden gebracht of in gebruik te mogen worden genomen.
Bescherming van de volksgezondheid - Gevaarlijke stoffen *
De Raad heeft in eerste lezing een richtlijn aangenomen waarbij de lijst van gevaarlijke stoffen in
Richtlijn 76/769/EEG wordt bijwerkt teneinde het gebruik ervan in preparaten die aan het grote
publiek worden verkocht, te beperken (3644/05, 14427/05 ADD 1).
Bij deze richtlijn worden 346 recentelijk ingedeelde of heringedeelde stoffen ingevoegd. Van deze
346 stoffen zijn er 304 reeds onderworpen aan een beperking voor verkoop aan het grote publiek
ten gevolge van een eerdere indeling als kankerverwekkend, mutageen of vergiftig voor de
voortplanting. Dit betekent dat slechts 42 van deze stoffen voor de eerste keer aan een verkoopbeperking worden onderworpen.
VERVOER
Verhuur van goederenvoertuigen
De Raad heeft een richtlijn aangenomen betreffende het gebruik van gehuurde voertuigen zonder
bestuurder voor het vervoer van goederen over de weg (PE-CONS 3650/05).
De richtlijn strekt tot codificatie en intrekking van Richtlijn 84/647/EEG en komt in de plaats van
de verschillende besluiten die erin zijn verwerkt; hiertoe zijn de verschillende besluiten samengevoegd en alleen formele wijzigingen aangebracht die voor de codificatie zelf zijn vereist.
15201/1/05 REV 1 (Presse 336)
19
NL
Download