HOOFDSTUK 11 DE ROL VAN DE TWEEDE KAMER 11.1 Inleiding

advertisement
HOOFDSTUK 11 DE ROL VAN DE TWEEDE KAMER
11.1 Inleiding
Tijdens de financiële crisis is het kabinet meerdere malen afgeweken van
de reguliere procedures voor het informeren van de Tweede Kamer
(hierna: Kamer). De algemene lijn is dat het parlement achteraf of zeer
kort voorafgaand aan de aankondiging in de media geïnformeerd is over
de genomen crisismaatregelen. Het aangaan van financiële verplichtingen
zonder dat daarbij vooraf de weg van (wijziging van) de begroting is
gevolgd, zet het budgetrecht en de positie van de Kamer onder druk. Het
feit dat de Kamer achteraf heeft ingestemd met de gang van zaken, doet
hier niet aan af. De informatievoorziening aan de Kamer is herhaaldelijk
onderwerp van discussie geweest tussen de Kamer en het kabinet en ligt
ten grondslag aan het besluit een parlementaire enquête naar de
crisismaatregelen in te stellen.
De twee belangrijkste taken van de Kamer in dit kader zijn medewetgeving
en het controleren van het kabinet. Voor financiële verplichtingen komt de
rol van de Kamer in het wetgevingsproces tot uiting in het budgetrecht,
waarmee de Kamer vooraf het kabinet autoriseert tot het doen van
uitgaven zoals opgenomen in de begroting voor het Rijk. De controlerende taak van de Kamer komt tot uiting voorafgaand aan beleidsbeslissingen van het kabinet en op de momenten dat het kabinet achteraf
verantwoording aflegt over het gevoerde beleid. Dit verantwoordingsproces in het parlement is van groot belang; het gaat immers om de
verantwoording over de juiste besteding van miljarden euro’s aan
publieke middelen.
Opdat de Kamer haar taken op een goede manier kan uitoefenen, is het
kabinet gehouden de bestaande (wettelijke) procedures te volgen en de
Kamer, op grond van de passieve en actieve inlichtingenplicht, tijdig te
voorzien van de juiste en relevante informatie. De Kamer geeft invulling
aan haar taken door zich deze informatie eigen te maken en op basis
hiervan, in combinatie met eigen kennis en inzichten, te besluiten of zij het
kabinet autorisatie verleent voor (voorgestelde) uitgaven of instemt met
het (voorgenomen) beleid.
In dit hoofdstuk staat de vraag centraal op welke wijze de Kamer
betrokken is geweest bij de crisismaatregelen die genomen zijn tijdens de
kredietcrisis. Hierbij wordt zowel stil gestaan bij het handelen van de
minister van Financiën als bij het handelen van de Kamer zelf. Allereerst
wordt het (grond-) wettelijk kader voor de rolverdeling tussen de Kamer
en het kabinet bij financiële maatregelen uiteengezet. Daarna wordt
toegelicht hoe de minister van Financiën de Kamer heeft geïnformeerd
over de genomen crisismaatregelen. Vervolgens wordt besproken op
welke wijze de controle door de Kamer op de genomen crisismaatregelen
is verlopen en hoe door het kabinet in dit verband verantwoording is
afgelegd. Tot slot wordt stilgestaan bij het spanningsveld tussen parlementaire controle en toezichtvertrouwelijke informatie en het debat dat
tussen de minister en de Kamer heeft plaatsgevonden over de informatievoorziening tijdens de crisis. In dit hoofdstuk wordt het handelen van de
Eerste Kamer tijdens de crisis buiten beschouwing gelaten.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 31 980, nr. 61
476
11.2 Wettelijk kader en instrumenten van de Kamer
Wanneer de minister van Financiën financiële verplichtingen aangaat, is
hij gehouden bepaalde (wettelijke) procedures toe te passen met
betrekking tot het informeren van de Kamer. De Kamer heeft daarnaast
een aantal instrumenten tot haar beschikking om invulling te kunnen
geven aan haar controlerende taak. Deze paragraaf schetst het (grond-)
wettelijk kader voor de rolverdeling tussen de Kamer en het kabinet bij
financiële maatregelen.
11.2.1 Inlichtingenplicht kabinet
Het is van essentieel belang voor de uitvoering van de taken van het
parlement dat het kabinet de Kamer tijdig voorziet van de juiste en
relevante informatie. In artikel 68 van de Grondwet is de inlichtingenplicht
van het kabinet tegenover het parlement neergelegd. Het artikel luidt:
«De ministers en de staatssecretarissen geven de Kamers elk
afzonderlijk en in verenigde vergadering mondeling en schriftelijk de
door een of meer leden verlangde inlichtingen waarvan het
verstrekken niet in strijd is met het belang van de staat.»
Het artikel is één van de pijlers van het parlementair democratisch stelsel
en hangt samen met de ministeriële verantwoordelijkheid zoals
vastgelegd in artikel 42 van de Grondwet en de (ongeschreven) vertrouwensregel. De inlichtingenplicht van artikel 68 is passief, dat wil zeggen
dat de plicht bestaat tot informatie op verzoek van één of meerdere
Kamerleden. Er bestaat echter naast deze passieve inlichtingenplicht ook
een actieve inlichtingenplicht.1 De actieve inlichtingenplicht houdt in dat
ministers en staatssecretarissen niet alleen op verzoek, maar ook uit eigen
beweging informatie aan de Kamer moeten verschaffen. Dit moet zowel
voorafgaand aan de vaststelling van het regeringsbeleid als achteraf.2 Een
actieve inlichtingenplicht is onlosmakelijk verbonden met de controle op
het openbaar bestuur en wordt daarmee wel gezien als een uitvloeisel van
het democratische stelsel.3 De actieve inlichtingenplicht kan worden
gekoppeld aan de ministeriële verantwoordelijkheid van artikel 42 van de
Grondwet.4 Dit grondwetsartikel wordt in het Nederlandse staatsbestel
beschouwd als dé basis voor de parlementaire controle op de regering.
De actieve inlichtingenplicht is bij uitstek relevant voor zover het
parlement niet al op andere wijze, bijvoorbeeld via het vaststellen van de
begroting, via een voorhangprocedure of de verantwoording over de
jaarrekening, betrokken is.
11.2.2 Parlementaire controle-instrumenten van de Kamer
1
Zie onder meer de reactie van het kabinet op
het rapport van de Tijdelijke Commissie
Infrastructurele projecten, Kamerstuk 29 283,
nr. 22.
2
J.A. van Schagen en G.H. Hagelstein,
Parlementaire controle: Deetman vs. Dolman,
Namens 1991, nr. 1, p. 17.
3
S.E. Zijlstra, Zelfstandige bestuursorganen in
een democratische rechtsstaat, p. 111.
4
P.P.T. Bovend’Eert en H.R.B.M. Kummeling,
Het Nederlandse Parlement, 2010, p. 269.
De manieren waarop de Kamer, op basis van artikel 68 Grondwet, om
inlichtingen kan vragen, zijn nader uitgewerkt in het Reglement van Orde
van de Tweede Kamer (RvO). In het RvO wordt onderscheid gemaakt
tussen het recht van interpellatie (artikel 133 RvO), het schriftelijke
vragenrecht (artikel 134 en 135 RvO) en het mondelinge vragenuur
(artikel 136 RvO).
Het recht van interpellatie houdt in dat door een Kamerlid, met verlof van
de Kamer, vragen worden gesteld aan de bewindspersoon over een
onderwerp dat vreemd is aan de orde van de dag. Het verlof door de
Kamer moet worden verleend als het verzoek tot een interpellatiedebat
wordt gesteund door ten minste 30 leden. Interpellaties komen in de
Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 31 980, nr. 61
477
Kamer wel voor, maar er wordt tegenwoordig ook veelvuldig gebruik
gemaakt van een ander instrument, namelijk het dertigledendebat
(voormalig spoeddebat). Voor dergelijke debatten geldt dezelfde verlofeis
van 30 leden, maar verder zijn de debatten vrijwel vormvrij.1
Schriftelijke vragen moeten kort en duidelijk worden geformuleerd en
worden ingediend bij de Voorzitter. Deze stuurt ze vervolgens door naar
de betreffende bewindspersoon, waarna die drie weken de tijd heeft om
de vragen te beantwoorden.
Mondelinge vragen komen in de Kamer aan de orde in het wekelijkse
vragenuur op dinsdag.2 Kamerleden die vragen willen stellen moeten dit
van tevoren meedelen aan de Voorzitter onder aanduiding van het
onderwerp waarop de vragen betrekking hebben. De Voorzitter beslist
welke vragen aan de orde komen en in welke volgorde dit gebeurd.
Parlementaire controle vindt ook plaats in de verschillende commissies
van de Kamer. Op basis van het RvO hebben de commissies een aantal
bevoegdheden. Zo kunnen commissies onder andere in mondeling of
schriftelijk overleg treden met ministers en kunnen zij zich tot een minister
wenden ter verkrijging van alle stukken waarvan zij de kennisneming
nodig acht. Ook worden er regelmatig hoorzittingen gehouden en
technische briefings georganiseerd.
Tot slot heeft de Kamer nog een aantal onderzoeksinstrumenten tot haar
beschikking. In de eerste plaats kan worden gewezen op de regeling
parlementair onderzoek (artikel 142 RvO).3 In de tweede plaats heeft de
Kamer het recht op het houden van een parlementaire enquête (artikel 70
Grondwet). Van het enquêterecht wordt gebruik gemaakt als de hierboven
beschreven instrumenten niet toereikend zijn om een specifieke situatie te
beoordelen of als de behoefte bestaat personen onder ede te horen. De
specifieke regels voor het houden van een parlementaire enquête zijn
neergelegd in de Wet op de parlementaire enquête 2008 (WPE 2008). De
parlementaire enquête wordt ook gezien als een middel waarmee het
parlement achteraf, dus nadat bepaald beleid is uitgevoerd, intensieve
controle kan uitoefenen en eventueel de politiek verantwoordelijke
bewindspersonen kan aanspreken.
11.2.3 Het budgetrecht
1
Van der Pot, Handboek van het Nederlandse
Staatsrecht, 2006, p. 778.
2
G.M.W. Enthoven, Hoe vertellen we het de
Kamer? Een empirisch onderzoek naar de
informatierelatie tussen regering en
parlement, p. 34.
3
Kamerstuk 31 019, nrs. 1–8. Regeling
parlementair en extern onderzoek.
Aanvullend op de algemene informatieplicht van het kabinet, is het
kabinet bij het aangaan van financiële verplichtingen gehouden het
budgetrecht van de Kamer in acht te nemen. Het budgetrecht van de
Kamer houdt in dat de begroting en de uitgaven van het Rijk bij wet
(artikel 105, eerste lid, Grondwet) worden vastgesteld. Dit betekent dat de
regering en het parlement als medewetgever samen de begroting van het
Rijk vaststellen. Met het vaststellen van de begroting machtigt het
parlement het kabinet om de in de begroting opgenomen uitgaven te
verrichten en het hierop voorgenomen beleid uit te voeren. Dit wordt ook
wel aangeduid als de autorisatiefunctie. Omdat het kabinet in principe
vooraf en via een begrotingswet autorisatie moeten hebben van het
parlement om uitgaven te doen, wordt lopende een begrotingsjaar ook
tweemaal tussentijds om autorisatie voor begrotingswijzigingen gevraagd
in de vorm van suppletoire wetten (begrotingswijzigingen). Deze
suppletoire wetten hangen samen met de Voorjaarsnota en de
Najaarsnota.
Het budgetrecht en de voorafgaande machtiging van het parlement voor
het doen van uitgaven vereisen dat suppletoire begrotingen tijdig moeten
Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 31 980, nr. 61
478
worden ingediend en vastgesteld. Indien de uitvoering van beleid niet op
vaststelling van een voorstel van een begrotingswijziging kan wachten,
wordt daarom naast het formele budgetrecht gebruik gemaakt van het
zogenaamde materiële budgetrecht. Door middel van vooruitlopende
begrotingsinformatie wordt het parlement op de hoogte gesteld van de
beleidsaanpassing en de daarmee gepaard gaande budgettaire wijzigingen. Zo wordt voorkomen dat het parlement achteraf voor voldongen
feiten komt te staan en gedane uitgaven niet meer kan terugdraaien. Deze
vooruitlopende begrotingsinformatie wordt meestal medegedeeld per
afzonderlijke brief. Het parlement gaat hiermee (stilzwijgend) akkoord of
verwerpt deze. In geval van (stilzwijgende) instemming heeft het
parlement de budgettaire wijzigingen geaccepteerd en voert het daarmee
zijn budgetrecht in materiële zin uit. Het materiële budgetrecht kan niet
gebruikt worden ter vervanging van het formele budgetrecht. Achteraf
geeft het parlement alsnog formele autorisatie voor de financiële
maatregelen van het kabinet door het aanvaarden van de begrotingswijziging.
In de praktijk worden door het kabinet veelvuldig financiële verplichtingen
aangegaan zonder dat het parlement hier vooraf mee heeft ingestemd
door aanvaarding van de desbetreffende begrotingswet. In staatsrechtelijke zin is deze gang van zaken problematisch, omdat hiermee het formele
budgetrecht wordt aangetast. In privaatrechtelijke zin komen rechtshandelingen die door de minister worden verricht en die niet (vooraf) in de
begroting of suppletoire begroting zijn voorzien niettemin rechtsgeldig tot
stand. Hierdoor kan het ontbreken van een voorafgaande begrotingspost
alleen politieke consequenties hebben.
Garanties
Er zijn verschillende vormen van garanties. Middellijke garanties zijn
garanties waarvoor het Rijk als achtervang en niet als verstrekker
optreedt. Een voorbeeld hiervan is het depositogarantiestelsel (DGS).
Middellijke garanties worden niet in de begroting gepresenteerd, omdat
zij geen direct effect hebben op de financiën van het Rijk.1 De belangrijkste middellijke garanties worden wel in de Miljoenennota opgenomen.
Daarnaast zijn er garanties die direct door het Rijk worden verstrekt. De
garantieregeling is hiervan een voorbeeld. Garanties die de Staat zelf
verstrekt worden wel op de begroting opgenomen.
11.2.4 De voorhangprocedure voor deelnemingen
1
De minister van Financiën meldt op 11 juni
2010 te overwegen ook middellijke garanties
op de begroting op te nemen. Momenteel
gebeurt dit al bijvoorbeeld in het kader van de
EFSF. Kamerstuk 31 371, nr. 342.
Artikel 34 van de Comptabiliteitswet 2001 (hierna: Comptabiliteitswet)
bevat een aanvullende voorhangprocedure voor enkele zwaarwichtige
privaatrechtelijke rechtshandelingen:
a) het oprichten of mede-oprichten dan wel het doen oprichten van een
privaatrechtelijke rechtspersoon (eerste lid);
b) de deelneming door de Staat in een N.V. of B.V., waarvan de Staat ten
minste 5% van het geplaatste aandelenkapitaal houdt dan wel
daardoor zal verkregen, indien daarmee een groter financieel belang is
gemoeid dan een door de minister van Financiën vast te stellen bedrag
(vijfde lid);
c) de verstrekking van in aandelen converteerbare leningen door de Staat
aan een N.V. of B.V., waarvan de Staat ten minste 5% van het
geplaatste aandelenkapitaal heeft dan wel door die verstrekking zou
verkrijgen in geval onmiddellijke conversie zou plaatsvinden, indien
met die verstrekking een groter financieel belang is gemoeid dan een
door de minister van Financiën vast te stellen bedrag (zesde lid).
Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 31 980, nr. 61
479
De voorhangprocedure houdt in dat de desbetreffende rechtshandelingen
niet eerder zullen plaatsvinden dan dertig dagen nadat de betrokken
minister de Staten-Generaal schriftelijk heeft geïnformeerd over het
voornemen hiertoe. Indien door een van beide Kamers, of door minstens
een vijfde van de Kamerleden van een van beide Kamers, binnen dertig
dagen om nadere inlichtingen wordt gevraagd, dan zal moeten worden
gewacht met het verrichten van de rechtshandeling tot deze inlichtingen
zijn verstrekt. Een van beide Kamers kan bovendien eisen dat de regering
een voorstel voor een machtigingswet indient. In dat geval zal eerst een
wet tot stand gebracht moeten voordat de rechtshandeling verricht kan
worden.
11.3 Informatievoorziening voorafgaand aan inwerkingtreding
crisismaatregelen
Na de val van Lehman Brothers op 15 september 2008 volgen de
gebeurtenissen elkaar in hoog tempo op. In Nederland is het raamwerk
voor alle crisismaatregelen, met uitzondering van de IABF voor ING,
binnen één maand tot stand gekomen. Dit heeft de informatievoorziening
richting de Kamer onder druk gezet. In de vorige paragraaf is uiteengezet
aan welke (wettelijke) procedures met betrekking tot het informeren van
de Kamer de minister van Financiën gehouden is wanneer hij financiële
verplichtingen aangaat. Deze plichten gelden in aanvulling op de actieve
inlichtingenplicht op grond waarvan de minister in algemene zin
gehouden is de Kamer tijdig te voorzien van de juiste en relevante
informatie. In deze paragraaf wordt kort per crisismaatregel besproken op
welke wijze de minister van Financiën invulling heeft gegeven aan zijn
informatieplicht voorafgaand aan de inwerkingtreding van de maatregel.
In de volgende paragraaf wordt toegelicht op welke wijze de Kamer zelf
invulling gegeven heeft aan haar rol tijdens de kredietcrisis.
11.3.1 Reconstructie informatievoorziening door de minister van
Financiën
1
2
Kamerstuk 31 371, nr. 11.
Handelingen II, 2008–2009, nr. 8 en nr. 9.
Fortis/ABN AMRO
Op 28 september 2008 wordt de Benelux-overeenkomst gesloten, waarbij
de Nederlandse staat deelnemingen van 49% (ad 4 miljard euro) in Fortis
Bank Nederland neemt. Diezelfde dag wordt de Benelux-overeenkomst
wereldkundig gemaakt via een persconferentie. De Kamer ontvangt twee
dagen na de persconferentie, op 30 september, een brief met nadere
toelichting op de overeenkomst.1 Op grond van de Comptabiliteitswet had
bij deze maatregel de voorhangprocedure toegepast moeten worden.
Gezien het feit dat dit niet gebeurd is, is bij deze maatregel de Comptabiliteitswet geschonden. Ook aan het formele en materiële budgetrecht is bij
deze maatregel geen invulling gegeven. De Kamer heeft vooraf niet
ingestemd met een suppletoire begrotingswet en geen vooruitlopende
begrotingsinformatie ontvangen en kon de overeenkomst niet meer
ongedaan maken.
Tijdens de algemene financiële beschouwingen op 1 en 2 oktober 2008
wordt de Benelux-overeenkomst in de Kamer besproken.2 De onderhandelingen met de Belgische autoriteiten zijn op dat moment hervat, omdat
de Benelux-overeenkomst onvoldoende is gebleken om een mogelijk
faillissement van Fortis af te wenden. De Kamer wordt hierover niet
geïnformeerd en voert hierdoor een debat met de minister over een
overeenkomst die niet langer ten uitvoering zal worden gebracht. De heer
Tang, toenmalig financieel woordvoerder voor de PvdA, vertelt:
Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 31 980, nr. 61
480
De heer Tang: «Nee, het was een heel vervreemdende ervaring om te
ontdekken dat tijdens dat debat dat heel belangrijke besluit werd
genomen om de bank in stukken te scheuren en weer te nationaliseren. Dat was voor mij een verrassing. Ik kan me nog herinneren
dat ik in een pauze van het debat naar vak K liep, waar de minister
van Financiën, Wouter Bos en staatssecretaris De Jager zaten, die
met elkaar aan het overleggen waren. Ik loop naar hen toe en op het
moment dat ik aankom, stokt het gesprek. Er was iets wat ik niet
mocht weten, en dat heb ik ook niet geweten tot na de financiële
beschouwingen.»1
Op 3 oktober 2008 geven de minister van Financiën en de president van
de Nederlandsche Bank een persconferentie over de tweede ingreep in
Fortis/ABN AMRO, waarbij de Nederlandse staat de Nederlandse
Fortis-onderdelen heeft verworven voor een prijs van 16,8 miljard euro.
Deze deelneming vervangt de deelneming van de staat van 49% in Fortis
Bank Nederland, zoals is overeengekomen in de Benelux-overeenkomst.
De Kamer ontvangt drie dagen na de persconferentie, op 6 oktober, een
brief met nadere toelichting op de overeenkomst.2 Net als bij de eerste
ingreep had bij deze tweede ingreep, op grond van de Comptabiliteitswet,
de voorhangprocedure toegepast moeten worden. Gezien het feit dat dit
niet gebeurd is, is ook bij deze maatregel de Comptabiliteitswet
geschonden. Aan het formele en materiële budgetrecht van de Kamer is
eveneens geen invulling gegeven.3 De heer Irrgang, destijds financieel
woordvoerder voor de SP, vertelt:
De heer Irrgang: «De minister is na de algemene financiële beschouwingen vrij snel of direct in het vliegtuig naar Brussel gestapt, maar
het is natuurlijk ook een kwestie van prioriteiten stellen. Als je de wet
gaat overtreden, vind je het dan belangrijk om daarover een uur of
anderhalf uur met de Kamer te spreken, uit te leggen wat de situatie
is, wat je van plan bent, aan welke mogelijkheden je denkt en om na
te gaan wat het gevoel van de Kamer daarover is?»4
Uit de verhoren en de bestudeerde Kamerstukken blijkt dat een
meerderheid van de Kamer achteraf begrip heeft getoond voor het feit dat
bij de Benelux-overeenkomst en de verwerving van de Nederlandse
Fortis-onderdelen de voorhangprocedure niet is toegepast, omdat er
sprake was van een noodsituatie.
1
Verslag openbaar verhoor van de heer Tang,
9 november 2011.
Kamerstuk 31 371, nr. 11.
3
In de tweede suppletoire wet tot wijziging
van de begrotingsstaat van het ministerie van
Financiën (IXB) voor het jaar 2008 is de
verwerving van deze deelnemingen verwerkt.
Algemene Rekenkamer, Rapport bij het
jaarverslag 2008, ministerie van Financiën IXB,
Kamerstuk 31 924 IXB.
4
Verslag openbaar verhoor van de heer
Irrgang, 10 november 2011.
5
Kamerstuk 31 789, nr. 2.
2
Op 24 december 2008 koopt de Staat het aandelenbelang van 33,8% in
RFS Holdings BV van Fortis Bank Nederland Holding voor 6,5 miljard
euro. De minister van Financiën heeft die aankoop (later aangeduid als
«de technische verhanging») aangekondigd in zijn brief van 16 december
2008.5 Door middel van een voorgaande brief die op 21 november 2008
naar de Kamer is gestuurd, is de minister de voorhangprocedure voor de
aankoop gestart:
Onder andere kan worden bezien of het belang in RFS en dat in
Fortis Bank Nederland Holding in een nieuwe moedervennootschap
zouden moeten worden ondergebracht, of dat het bijvoorbeeld
praktisch is dat de Staat tijdelijk rechtstreeks aandeelhouder in RFS
wordt. Het betreft hier geen fundamentele beslissingen, maar
formeel genomen zou daardoor wel sprake zijn van een nieuwe
staatsdeelneming. Ik verzoek u daarom deze brief tevens te
beschouwen als een voorstel bedoeld in art. 34 lid 5 Comptabili-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 31 980, nr. 61
481
teitswet, met het oog op eventueel de oprichting van een nieuwe
moedervennootschap en/of het nemen van een rechtstreeks belang
in RFS Holdings B.V.1
Omdat het einde van de 30 dagentermijn van de voorhangprocedure in
het kerstreces van de Kamer valt, loopt de termijn van de voorhangprocedure af in januari 2009. De minister kondigt pas in zijn brief van
16 december (enkele dagen voor het begin van het kerstreces) aan dat hij
daar niet op kan wachten, omdat de verwerving volgens de eisen van de
Nederlandsche Bank in 2008 afgerond moet zijn.
In verband met boekhoudkundige regels en de eisen die DNB stelt,
dient deze transactie vóór het einde van 2008 te worden geëffectueerd. Voordien zullen de Raad van Bestuur en Raad van Commissarissen van Fortis Bank Nederland Holding hun formeel akkoord
geven. De verkoop- en leveringsovereenkomst van het aandelenpakket zal op vrijdag 19 december aanstaande worden getekend.
Ondanks de zeer korte termijn tot effectuering leek het me juist u
vooraf te informeren. Ik nodig u uit eventuele vragen tijdens het
debat over de najaarsnota te stellen.2
Omdat de minister de uiteindelijke aankoop verricht voordat de termijn
van de voorhangprocedure is verlopen, heeft de minister hiermee de
Comptabiliteitswet geschonden. Ook het formele budgetrecht van de
Kamer is niet gerespecteerd.
In de brief van 21 november 2008 is ook aangekondigd dat Fortis Bank
Nederland en het ABN AMRO-deel samengevoegd zullen worden tot één
bank. Dit heeft onder andere als consequentie dat de ABN AMRO-delen op
termijn voldoende gekapitaliseerd moeten zijn. In de brief van de minister
van Financiën wordt geen melding gemaakt van de kosten en
opbrengsten die verbonden zijn aan de integratie. De aanwezigheid van
deze kosten is op dat moment wel binnen het ministerie van Financiën
bekend. Uiteindelijk worden de benodigde herkapitalisaties pas in de
brieven van 26 juni 2009 en 19 november 2009 aan de Kamer gecommuniceerd (zie hoofdstuk 4 Fortis/ABN AMRO).
De commissie is van oordeel dat de Kamer in alle fases van het proces
rondom de overname van Fortis en ABN AMRO te laat is geïnformeerd.
Dit was het geval bij de Benelux-overeenkomst, de verwerving van de
Nederlandse Fortis-onderdelen door de Staat, de zogenaamde technische
verhanging en de herkapitalisaties van juni en november 2009.
1
Kamerstuk 31 789, nr. 1.
Kamerstuk 31 789, nr. 2.
3
Het Nederlandse DGS kende tot 7 oktober
2008 een dekking van maximaal 40 000 euro
met een eigen risico van 10% over de tweede
20 000 euro. Op 7 oktober 2008 is de Nederlandse dekking verhoogd naar 100 000 euro.
Het eigen risico komt te vervallen.
4
Kamerstuk 21 507, nr. 23. Op 15 oktober 2008
wordt de regeling in de Staatscourant bekend
gemaakt (Staatscourant 15 oktober 2008,
nr. 200).
2
Ophoging van de dekking van het depositogarantiestelsel (DGS)
Op 7 oktober 2008 wordt in een persverklaring bekendgemaakt dat via het
DGS spaartegoeden tot 100 000 euro en zonder eigen risico zijn gegarandeerd.3 Het besluit tot de ophoging van de dekking van het DGS valt niet
onder het budgetrecht van de Kamer, omdat bij het DGS sprake is van
zogenaamde middellijke garanties. Hierbij is geen speciale rol weggelegd
voor de Kamer, maar ligt het wel voor de hand dat de minister op basis
van zijn informatieplicht de Kamer over het besluit informeert. De minister
doet dit in een brief aan de Kamer op 7 oktober 2008.4 Tijdens het debat
dat een dag later plaatsvindt, wordt duidelijk dat een meerderheid van de
Kamer zich kan vinden in het besluit van de minister (zie hoofdstuk 6
Depositogarantiestelsel).
Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 31 980, nr. 61
482
De heer Van der Staaij (SGP): «Wij vinden het een goede zaak dat de
depositogarantieregeling is verhoogd tot € 100 000. Onze inschatting is
dat dit voor de meeste spaarders voldoende zal zijn om het vertrouwen te
herstellen. Er zijn echter wel vragen. Het vermogen van spaarders bij
Icesave is al genoemd. Krijgen die hoe dan ook dat eerste bedrag terug?»1
Icesave
Op 9 oktober 2008 maakt de minister van Financiën in een persconferentie
bekend dat Nederlandse spaarders bij Icesave linksom of rechtsom hun
spaartegoeden tot 100 000 euro zullen terugkrijgen. Een dag na de
persconferentie ontvangt de Kamer een brief met toelichting op de
maatregel.2 Op 11 oktober sluiten Nederland, het IJslandse DGS en de
IJslandse Staat een overeenkomst waarin een regeling wordt getroffen
voor de Nederlandse spaartegoeden die onder het IJslandse depositogarantiestelsel vallen. Nederland zal de uitkering van die tegoeden voorfinancieren. Er zal een lening worden verstrekt aan het IJslandse garantiestelsel die wordt gegarandeerd door de IJslandse Staat. De lening wordt
door DNB, als uitvoerder van het Nederlandse garantiestelsel, gebruikt
om de tegoeden van Nederlandse spaarders uit te keren. De Kamer
ontvangt twee dagen na de overeenkomst, op 13 oktober, een brief met
toelichting op dit besluit.2
De voorfinanciering van het IJslandse DGS heeft effect op de begroting
van het Rijk. Dit geldt ook voor het uitkeren van de spaartegoeden tussen
40 000 en 100 000 euro. De Nederlandse Staat besluit de uitkering van
deze tegoeden namelijk zelf te financieren (en dus niet de deelnemende
banken aan het DGS). Op grond van het budgetrecht van de Kamer
hadden de crisismaatregelen betreffende Icesave vooraf door het
parlement geautoriseerd moeten worden. Gezien het feit dat dit niet
gebeurd is, is bij deze maatregel het formele budgetrecht van de Kamer
geschonden. Ook aan het materiële budgetrecht is geen invulling
gegeven. De Kamer is niet door middel van vooruitlopende begrotingsinformatie geïnformeerd en daarmee niet in de gelegenheid gesteld om de
besluiten terug te draaien. De commissie is van oordeel dat de minister in
de casus Icesave onvoldoende invulling heeft gegeven aan zijn informatieplicht. Achteraf heeft een meerderheid van de Kamer aangegeven zich te
kunnen vinden in de gekozen oplossing voor de spaarders bij Icesave (zie
hoofdstuk 7 Icesave).
1
Handelingen II, 2008–2009, nr. 11.
Kamerstuk 31 371, nr. 21.
3
Kamerstuk 31 371, nr. 47.
4
Kamerstuk 31 371, nr. 18.
2
Kapitaalverstrekkingsfaciliteit
Naast het besluit inzake Icesave wordt op 9 oktober 2008 ook de kapitaalverstrekkingsfaciliteit in een persconferentie wereldkundig gemaakt. De
minister van Financiën heeft tijdens het algemeen overleg op 14 oktober
2008 aangegeven de fractievoorzitters van het CDA, de PvdA, de SP,
GroenLinks, de VVD en de ChristenUnie kort voorafgaand aan de
persconferentie telefonisch te hebben ingelicht.3 Een aantal van de
fractievoorzitters heeft dit aan de commissie bevestigd. De Kamer
ontvangt een dag na de persconferentie, op 10 oktober 2008, een brief
waarin de kapitaalverstrekkingsfaciliteit op hoofdlijnen is geschetst.4 Op
grond van het budgetrecht had de kapitaalverstrekkingsfaciliteit vooraf
door de Kamer geautoriseerd moeten worden. Gezien het feit dat dit niet
gebeurd is, is bij deze maatregel het formele budgetrecht van de Kamer
geschonden. Tijdens het algemeen overleg op 14 oktober wordt de Kamer
geraadpleegd over de vormgeving van de kapitaalverstrekkingsfaciliteit
en, in grote lijnen, de voorwaarden die verbonden worden aan een
kapitaalinjectie.3 Omdat de Kamer op dat moment nog de ruimte heeft om
de vormgeving en de hoogte van het bedrag te beïnvloeden, heeft de
Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 31 980, nr. 61
483
minister hiermee invulling gegeven aan het materiële budgetrecht van de
Kamer.
Na de aankondiging van de kapitaalverstrekkingsfaciliteit is ING op
19 oktober 2008 de eerste instelling die een kapitaalinjectie krijgt, ter
grootte van 10 miljard euro. Op 28 oktober 2008 volgt AEGON met een
kapitaalinjectie van 3 miljard euro en op 12 november 2008 komt SNS
REAAL een kapitaalinjectie van 750 miljoen euro met de Staat overeen.
Een aantal fractievoorzitters heeft aangegeven zich te herinneren kort
voorafgaand aan de individuele kapitaalinjecties door de (politiek
assistent van de) minister van Financiën te zijn gebeld. De minister stelt in
de brief die hij op 10 oktober naar de Kamer stuurt het volgende:
«De bijdrage van de overheid kan verschillende vormen aannemen,
zoals een participatie via preferente aandelen, of anderszins indien
de rechtsvorm, groepsstructuur of andere overwegingen dat
noodzakelijk maken.
(...)
Gegeven het karakter van de gehele operatie, is het niet mogelijk om
voor individuele deelnemingen de procedure van artikel 34 Cw 2001
(voorhangprocedure) toe te passen, gelet op de termijn die daarbij
zou gelden.»1
Bij de individuele kapitaalinjecties is uiteindelijk gekozen voor speciale
(CT1) securities. Securities zijn speciale effecten die in dit geval getypeerd
kunnen worden als converteerbare achtergestelde obligaties.2 Op
securities is de voorhangprocedure niet van toepassing, omdat er geen
sprake is van aandelen.3 De commissie constateert dan ook dat de
Comptabiliteitswet niet ingericht is op andere mogelijke vormen van
vermogensverschaffing door de Staat dan in de vorm van aandelenkapitaal.
AEGON en ING zijn op het moment dat de kapitaalverstrekkingsfaciliteit
wordt aangekondigd al in overleg met het ministerie van Financiën over
de mogelijkheden voor kapitaalsteun (zie hoofdstuk 8 Kapitaalverstrekkingsfaciliteit). Vanuit dit perspectief heeft de commissie begrip voor de
snelle publicatie van de faciliteit. Maar de commissie is van mening dat er
wel ruimte was voor eerder overleg met de Kamer over het feit dat er een
concreet voornemen was met een faciliteit te komen (derde partijen, zoals
de Nederlandse Vereniging van Banken bleken, weliswaar zeer kort, op
voorhand geïnformeerd). De suggestie van de minister dat tijdens het
debat op 8 oktober 2008 gesproken is over de faciliteit en het voornemen
deze te presenteren, deelt de commissie niet. Tijdens dit debat over de
verwerving van de Nederlandse Fortis-onderdelen is slechts door de
minister gewezen op de conclusies van de Ecofin, waarin het element van
herkapitalisatie, waar Nederland voorstander van was, stond
opgenomen.4
1
Kamerstuk 31 371, nr. 18.
2
DNB beschouwt de securities als kernkapitaal (core tier 1-kapitaal). In geval van
faillissement hebben de houders van
securities een positie die gelijk is aan gewone
aandeelhouders.
3
Algemene Rekenkamer, Rapport bij het
jaarverslag 2008, ministerie van Financiën,
Kamerstuk 31 924 IXB.
4
Handelingen II, 2008–2009, nr. 11.
De commissie is van mening dat de Kamer te weinig betrokken is
voorafgaand aan de bekendmaking van de kapitaalverstrekkingsfaciliteit.
De commissie is van oordeel dat hierdoor het materiële budgetrecht de
facto weinig waarde had. De ruimte voor de Kamer om de maatregel nog
ongedaan te maken was immers zeer beperkt aangezien de kapitaalverstrekkingsfaciliteit als besluit al was bekendgemaakt in een persconferentie. Formeel gezien had de voorhangprocedure niet toegepast te
hoeven te worden op de individuele kapitaalinjecties, omdat er geen
sprake was van aandelen. Desondanks is de commissie van mening dat
Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 31 980, nr. 61
484
de Kamer wel van tevoren geraadpleegd had moeten worden. Het ging
immers om grote bedragen risicodragend vermogen die door de Staat
werden verstrekt.
Garantieregeling
Op 13 oktober 2008 wordt de garantieregeling in een persverklaring
aangekondigd. De Kamer ontvangt diezelfde dag een brief waarin de
garantieregeling op hoofdlijnen is geschetst.1 Tijdens het algemeen
overleg op 14 oktober wordt de Kamer geraadpleegd over de garantieregeling.2 Op 21 oktober ontvangt de Kamer, laat in de avond, uitgebreidere
toelichting op de invulling en voorwaarden van de garantieregeling. De
volgende ochtend, op 22 oktober, vindt een algemeen overleg plaats
waarin de regeling aan de orde gesteld wordt.2 Omdat de garantieregeling op dat moment nog niet in werking is getreden, heeft de Kamer
nog de mogelijkheid om invloed uit te oefenen op de omvang en
vormgeving van de regeling. Hiermee heeft de Kamer haar materiële
budgetrecht kunnen uitoefenen. Aan het formele budgetrecht is geen
invulling gegeven.
De minister van Financiën heeft gesteld dat het noodzakelijk was de
garantieregeling zo spoedig mogelijk te publiceren. De commissie
constateert echter dat er volgens DNB wel degelijk ruimte was om
publicatie van de maatregel uit te stellen: de herfinancieringproblemen
van de banken waren nog niet urgent (zie hoofdstuk 9 Garantieregeling).
De commissie meent dat de minister deze ruimte in het besluitvormingsproces had moeten benutten om de Kamer voorafgaand aan de bekendmaking van de garantieregeling te betrekken. De commissie is van
oordeel dat vanwege het feit dat dit niet gebeurd is het materiële
budgetrecht de facto weinig waarde had. De ruimte voor de Kamer om de
maatregel nog ongedaan te maken was immers zeer beperkt aangezien de
garantieregeling al als besluit was bekendgemaakt in een persconferentie.
Daarnaast is de commissie van mening dat de minister eerder met de
Kamer had moeten communiceren over de voorwaarden van de regeling.
IABF
Enkele uren voorafgaand aan het persbericht van 26 januari 2009 worden
de financieel woordvoerders van de fracties (met uitzondering van die van
de SGP) na middernacht geïnformeerd over de IABF voor ING middels
een conference call. Op 27 januari ontvangt de Kamer een brief met
toelichting op de vormgeving van de IABF.3 De IABF is een speciale
regeling waarmee de Staat het economisch risico overneemt van 80% van
een portefeuille van 30 miljard euro aan Amerikaanse Alt-Ahypotheekobligaties. De kasstromen die gepaard gaan met de IABF
hebben effect op de begroting van het Rijk (zie hoofdstuk 5 ING). Op
grond van het budgetrecht van de Kamer had de IABF daarom vooraf
door het parlement geautoriseerd moeten worden. Gezien het feit dat dit
niet gebeurd is, is bij deze maatregel het formele budgetrecht van de
Kamer geschonden. De voorhangprocedure is niet op de IABF van
toepassing, omdat bij de IABF geen sprake is van een deelneming in de
vorm van aandelen.
1
Kamerstuk 31 371, nr. 22.
De garantieregeling is op 23 oktober 2008
inwerking getreden.
3
Kamerstuk 31 371, nr. 95.
2
Aan het materiële budgetrecht is bij de IABF wel invulling gegeven. Echter
heeft dit bij de gang van zaken omtrent de IABF de facto geen waarde
gehad. De conference call die plaatsvindt voorafgaand aan de persconferentie kan niet worden beschouwd als invulling geven aan het materieel
budgetrecht, aangezien de conference call enkel tot doel heeft om de
financieel woordvoerders te informeren over de op handen zijnde deal.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 31 980, nr. 61
485
Zoals de heer Vendrik, destijds financieel woordvoerder van GroenLinks,
in zijn openbaar verhoor toelicht, heeft de Kamer op dat moment geen
mogelijkheid om de vormgeving van de deal nog te beïnvloeden.
De heer Vendrik: «Dat was in de nacht van zondag op maandag in, ik
meen, het weekend van 24 en 25 januari. Ik herinner mij dat het vlak
na twaalven was en dat het even lastig was om de techniek voor het
gesprek op orde te krijgen. Daar hebben verschillende van mijn
collega’s en ikzelf aan meegedaan. De minister van Financiën heeft
toen uitgelegd wat de op handen zijnde deal met ING zou betekenen.
Dat was een bijzonder complexe deal, een nieuwe vorm van
interventie. Het kostte dus even tijd voordat de minister ons had
uitgelegd en geduid hoe de deal ongeveer begrepen moest worden
en hoe die in elkaar stak. Het was echter niet zo dat de Kamer op
grond daarvan meteen een oordeel kon vellen of dat zij een positie
kon innemen. De deal was eigenlijk al gesloten en zou de volgende
ochtend vroeg bekend gemaakt worden aan het grote publiek. Het
was dus tijdige informatie, zo gezegd: vlak voor het sluiten van de
markt. Ik had niet het idee dat de Kamer in de positie was om nog op
dat moment, ’s nachts op basis van de eerste informatie tijdens een
conferencecall, een oordeel te vellen. Er was ook geen mogelijkheid
om nadere informatie te vragen. De deal was gesloten, die zou
bekend gemaakt worden en daarmee was het lot van ING in de
goede zin van het woord bezegeld.»1
Door de minister van Financiën wordt een parlementair voorbehoud
opgenomen in de overeenkomst met ING. In de ogen van de commissie
zou dit een goed instrument kunnen zijn, mits dit met de Kamer wordt
gedeeld op een moment in het proces dat het nog reëel is dat de
transactie kan worden aangepast. De commissie constateert dat de
minister er niet voor gekozen heeft om het parlementair voorbehoud
tijdens de conferencecall expliciet aan de financieel woordvoerders te
vermelden. Hierdoor heeft de Kamer geen mogelijkheid gehad om invloed
uit te oefenen op een transactie met een mogelijk substantieel verlies voor
de Staat.
Pas op 3 februari tijdens het debat over de recente ontwikkelingen bij ING
wordt het de financieel woordvoerders duidelijk dat er een parlementair
voorbehoud is opgenomen.2 Tijdens dit debat wordt echter ook duidelijk
dat de materiële ruimte om gebruik te maken van dit voorbehoud zeer
beperkt is. De heer De Nerée tot Babberich, toenmalig financieel woordvoerder voor het CDA, heeft verklaard dat de minister in het debat
aangeeft dat hij zijn politieke lot verbindt aan de overeenkomst die
gesloten is met ING.
De heer De Nerée tot Babberich: «De minister van Financiën heeft in
dat debat iets gezegd wat erop neerkwam dat, als wij het parlementair voorbehoud zouden inroepen en de deal niet zouden
goedkeuren, hij zich op zijn positie zou moeten beraden. Er werd,
kortom, gezegd dat hij terug zou gaan naar het kabinet. Dan hoeven
we niet te gissen wat er zou zijn gebeurd: dan was er geen deal met
ING geweest en hadden we geen kabinet meer gehad. Er zou dan
gewoon een kabinetscrisis zijn ontstaan.»3
1
Verslag openbaar verhoor van de heer
Vendrik, 7 november 2011.
2
Handelingen II, 2008–2009, nr. 49.
3
Verslag openbaar verhoor van de heer De
Nerée tot Babberich, 7 november 2011.
De commissie is van oordeel dat het parlementair voorbehoud daarmee
de facto geen waarde had. De minister van Financiën verwoordt dit ook
als volgt in het debat op 3 februari 2009 over de recente ontwikkelingen
bij ING:
Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 31 980, nr. 61
486
De heer Vendrik: «De minister zei dat in de ontwerpovereenkomst
met ING in een laatste artikel staat dat deze «subject to parliamentary approval» is. Staat dit nog steeds in de definitieve tekst?»
Minister Bos: «Ja.»
De heer Vendrik: «Maakt het dus uit wat wij vandaag vinden? Gaat
de deal niet door als de meerderheid nee zegt?»
Minister Bos: «Ik heb er gelijk bij gezegd dat de materiële ruimte
voor het terugdraaien van wat er gebeurd is, buitengewoon klein is.
Al is het maar omdat ik dan ook zal moeten nadenken over de vraag
welke consequentie ik daaraan verbind. De markt is helemaal gericht
op het verwerken van deze transactie. Het zit al in beurskoersen en in
publicaties voor aandeelhouders en dergelijke. Ik zeg heel nadrukkelijk: wij hebben formeel gedaan wat wij moeten doen om in dat
contract duidelijk te maken dat wij ook verantwoording afleggen aan
de Tweede Kamer, maar materieel is de ruimte buitengewoon gering
om daar nog iets aan te veranderen.»1
In de loop van december wordt binnen het ministerie – in samenwerking
met DNB, ING en verschillende externe adviseurs – gewerkt aan een
specifieke oplossing voor de Alt-A-portefeuille van ING. Tot aan het
moment van de conferencecall op zondagavond laat, dus na het gereedkomen van de IABF-overeenkomst op 26 januari 2009, is de Kamer
daarover op geen enkel moment (vertrouwelijk) geïnformeerd.
De commissie is van oordeel dat de Kamer te laat geïnformeerd is over
het feit dat er een tweede ingreep bij ING noodzakelijk zou zijn. De
commissie is van mening dat voorafgaand aan de IABF-overeenkomst de
minister van Financiën voldoende tijd had, en had moeten nemen, om de
Kamer eerder (in vertrouwen) te informeren over het feit dat er iets op
handen was voor ING. Tot slot constateert de commissie dat de IABF voor
ING opnieuw aantoont dat de Comptabiliteitswet niet ingericht is op
andere vormen van risicodragende financiële transacties dan het
verwerven van aandelenkapitaal door de Staat. Bij de IABF-overeenkomst
wordt een deel van het economisch risico door de Staat overgenomen
van ING. Hiermee ontstaan financiële risico’s voor de Staat. De commissie
is daarom van mening dat de Kamer in een dergelijke situatie de
mogelijkheid moet hebben om vooraf controle uit te oefenen via de
voorhangprocedure.
11.3.2 Conclusie tijdigheid informatievoorziening
Geen tijdige informatievoorziening door de minister van Financiën tijdens
de crisis
De commissie constateert dat de Kamer in vrijwel alle gevallen pas
achteraf, na het afgeven van de persverklaring, door de minister van
Financiën geïnformeerd is over de crisismaatregelen. Hierdoor is bij de
ingrepen in Fortis/ABN AMRO en Icesave zowel het materiële als het
formele budgetrecht van de Kamer geschonden. Ook bij de IABF, de
kapitaalverstrekkingsfaciliteit en de garantieregeling is het formele
budgetrecht niet gerespecteerd. De commissie is van oordeel dat het
materiële budgetrecht bij deze drie maatregelen de facto weinig waarde
had, omdat op het moment dat de Kamer hierover in debat treedt met de
minister de maatregelen als besluit al publiekelijk zijn bekendgemaakt.
1
Handelingen II, 2008–2009, nr. 49.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 31 980, nr. 61
487
Hierdoor was, mede gelet op de bijzondere omstandigheden, de ruimte
voor de Kamer om de maatregelen nog ongedaan te maken zeer beperkt.
In een uitzonderlijke situatie, zoals tijdens de crisis, kunnen reguliere
(wettelijke) procedures niet altijd toegepast worden en moet de informatievoorziening binnen een kleiner tijdsbestek plaatsvinden. De commissie
is echter van mening dat de minister bij alle maatregelen die tijdens de
crisis genomen zijn, met uitzondering van de eerste ingreep in Fortis/ABN
AMRO, wel de ruimte had, en ook had moeten nemen, om de Kamer
vooraf te informeren over de ophanden zijnde crisismaatregelen. De
commissie realiseert zich dat dit in een aantal gevallen in vertrouwen had
moeten gebeuren. Het aangaan van financiële verplichtingen zonder dat
daarbij vooraf de weg van (wijziging van) de begroting is gevolgd, zet het
budgetrecht en de positie van het parlement ernstig onder druk.
Aangezien de Kamer over de meeste maatregelen geïnformeerd is nadat
deze zijn afgekondigd in de pers, is de commissie van oordeel dat de
minister het de Kamer onmogelijk heeft gemaakt vooraf controle uit te
oefenen op het voorgenomen beleid.
Tabel 11.1 Informatievoorziening Kamer voorafgaand aan inwerkingtreding crisismaatregelen
Casus
Informeren Pers
Informeren Kamer
Budgetrecht/ Comptabiliteitswet
FORTIS/AA
Benelux-overeenkomst
Persbericht 28-09-2008
Benelux-overeenkomst
Brief kamer 30-09-2008
(31 371, nr. 11)
Verwerving Nederlandse
Fortis-onderdelen
Brief Kamer 06-10-2008 (31 371,
nr. 12)
Van toepassing: Voorhangprocedure (artikel 43. Cw) & budgetrecht
Comptabiliteitswet niet gevolgd
Formeel en materieel budgetrecht
geschonden
Brief Kamer 07-10-2008
(21 507-07, nr. 23)
Garanderen spaartegoeden tot
100 000 euro
Brief Kamer 10-10-2008
(31 371, nr. 18)
MoU besloten IJslandse deel
DGS voor te financieren
Brief Kamer 13-10-2008
(31 371,, nr. 21)
n.v.t.
Verwerving Nederlandse
Fortis-onderdelen
Persbericht 03-10-2008
DGS
Persbericht 07-10-2008
ICESAVE
Garanderen spaartegoeden
tot 100 000 euro
Persbericht 09-10-2008
MoU besloten IJslandse deel
DGS voor te financieren
Persbericht 11-10-2008
Van toepassing:
Budgetrecht
Formeel en materieel budgetrecht
geschonden
GARANTIE FACILITEIT
Persbericht 13-10-2008
Brief Kamer 13-10-2008
(31 371, nr. 22)
Brief Kamer met nadere
toelichting voorwaarden regeling
21-10-2008
(31 371, nr. 39)
Van toepassing:
Budgetrecht
Formeel budgetrecht geschonden
Invulling gegeven aan materieel
budgetrecht
KAPITAALVERSTREKKINGSFACILITEIT
Faciliteit an sich
Persbericht 09-10-2008
Faciliteit an sich
Brief Kamer 10–10
(31 371, nr. 18)
Kapitaalinjectie ING
Brief Kamer 20-10-2008
(31 371. nr. 23)
Kapitaalinjectie AEGON
Brief kamer 29-10-2008
(31 371, nr. 32)
Kapitaalinjectie SNS REAAL
Brief Kamer 14-11-2008
(31 371, nr. 48)
Van toepassing faciliteit an sich:
Budgetrecht
Conferencecall financieel
woordvoerders 25-01-2009
Brief Kamer 27-01-2009 (31 371,
nr. 95)
Van toepassing:
Budgetrecht
Kapitaalinjectie ING
Persverklaring 19-10-2008
Kapitaalinjectie AEGON
Persverklaring 28-10-2008
Kapitaalinjectie SNS REAAL
Persverklaring13-11-2008
IABF
Persbericht 26-01-2009
Formeel budgetrecht geschonden
Invulling gegeven aan materieel
budgetrecht
Individuele kapitaalinjecties:
n.v.t.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 31 980, nr. 61
488
Casus
Informeren Pers
Informeren Kamer
Budgetrecht/ Comptabiliteitswet
Formeel budgetrecht geschonden
Invulling gegeven aan materieel
budgetrecht
11.4 Verantwoording en controle
De controlerende taak van de Kamer komt tot uiting voorafgaand aan
beleidsbeslissingen van het kabinet en op de momenten dat het kabinet
achteraf verantwoording aan de Kamer aflegt over het gevoerde beleid en
de daarmee gepaard gaande inkomsten en uitgaven. Tijdens de crisis is
de Kamer regelmatig het debat aangegaan met de minister van Financiën
over de genomen crisismaatregelen. In deze paragraaf komt het handelen
van zowel de minister als dat van de Kamer tijdens dit proces aan de orde.
11.4.1 Verantwoording door de minister van Financiën
De Kamer ziet zich vrijwel altijd geconfronteerd met een informatieachterstand op het kabinet. Opdat de Kamer haar controlerende taak op een
goede manier kan uitoefenen, is het kabinet gehouden de Kamer tijdig te
voorzien van de relevante en juiste informatie. Deze subparagraaf
beschrijft op welke wijze de minister van Financiën invulling heeft
gegeven aan zijn informatieplicht nadat de crisismaatregelen zijn
afgekondigd in de media.
Onvolledige en niet-tijdige informatievoorziening door de minister
Tijdens de crisis heeft zich een aantal situaties voorgedaan waarin de
minister van Financiën de Kamer niet tijdig of onvolledig heeft geïnformeerd. Dit was het geval bij ING, in grote mate bij de casus Fortis/ABN
AMRO en bij de garantieregeling en de kapitaalverstrekkingsfaciliteit. In
deze paragraaf worden deze zaken kort aangestipt. Een nadere uitwerking
is terug te vinden in de verschillende casushoofdstukken.
IABF
In de eerste plaats kan gewezen worden op het parlementair voorbehoud
dat opgenomen is in het contract met ING, maar door de minister niet
expliciet aan de financieel woordvoerders gemeld wordt tijdens de
conference call (zie 7.3.1). Mede hierdoor heeft de Kamer geen
mogelijkheid gehad om nog invloed uit te oefenen op een transactie die
een substantieel verlies voor de Staat met zich mee kan brengen.
Benelux-overeenkomst Fortis/ABN AMRO
Op woensdag 1 oktober en donderdag 2 oktober wordt tijdens de
algemene financiële beschouwingen in de Kamer met de minister
gedebatteerd over de Benelux-overeenkomst. De Nederlandse autoriteiten
hebben op dat moment de overeenkomst feitelijk al afgeschreven en zijn
met verdergaande plannen bezig. Zoals de minister van Financiën zelf
heeft aangegeven is geen volledige openheid van zaken gegeven in deze
debatten. De commissie kan hier enig begrip voor opbrengen, gezien de
onderhandelingssituatie.
1
Kamerstuk 31 371, nr. 11.
De minister heeft op 30 september 2008 een brief naar de Kamer gestuurd
over de Benelux-overeenkomst. Daarin verklaart de minister dat er «op
heel korte termijn geen solide private oplossing voorhanden was».1 Dat
de Nederlandse autoriteiten in hadden gezet op een private oplossing via
ING wordt niet genoemd. Ook de afspraak dat ING twee weken exclusieve
Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 31 980, nr. 61
489
onderhandelingsruimte zou krijgen, de afspraken die met de Europese
Commissie zijn gemaakt en de eventuele rol van pensioenfondsen bij de
financiering worden niet genoemd. Dat geldt ook voor het afhouden van
buitenlandse partijen als overnemer van het ABN AMRO-belang. De heer
Gerritse, toenmalig secretaris-generaal en thesaurier-generaal van het
ministerie van Financiën verklaart hierover:
De heer Gerritse : «Ik denk dat de belangstelling van ING op dat
moment de mogelijkheden dat er belangstelling was bij andere
partijen in het buitenland ... Het had geen betekenis voor wat zich
feitelijk voordeed. Ik denk dat wij de afweging gemaakt hebben: geef
informatie – dat is al ingewikkeld genoeg – over wat we allemaal wel
gedaan hebben. De eventualiteiten hebben we maar niet
opgeschreven. Ik kan me dat ook achteraf gezien wel voorstellen.» 1
De hieraan ten grondslag liggende en al van voor de Beneluxovereenkomst daterende stellingname dat ABN AMRO bij voorkeur in de
Nederlandse invloedssfeer moest blijven is nooit als zodanig met de
Kamer gecommuniceerd. Uit het dossieronderzoek komt naar voren dat
dit een gevoelig punt was voor de beeldvorming. Deze stellingname kan
immers gemakkelijk worden uitgelegd als het toegeven dat er een jaar
eerder een verkeerde beslissing is genomen bij het afgeven van een
verklaring van geen bezwaar voor de overname van ABN AMRO.
Verwerving van de Nederlandse Fortis-onderdelen
De minister van Financiën heeft aan de Kamer aangegeven dat «de
marktwaarde» het uitgangspunt is geweest bij de onderhandelingen over
de verwerving van de Nederlandse Fortis-onderdelen (zie hoofdstuk 4
Fortis/ABN AMRO). Uit dossieronderzoek komt naar voren dat de
overeengekomen prijs echter weinig van doen had met de werkelijke
marktwaarde. Al bij de Benelux-overeenkomst zijn soortgelijke uitlatingen
gedaan in de documenten. Startpunt bij de bepaling van de marktwaarde
was een «going concern»- of «huidige marktomstandigheden»- situatie,
waarbij de klanten hun middelen bij de aangekochte entiteiten laten staan.
Op basis van deze «redelijke veronderstelling» is een raming gemaakt van
de structurele winst. De vraag is echter hoe redelijk deze veronderstelling
was in een situatie waarin Fortis Bank als praktisch failliet kon worden
beschouwd, het om incomplete onderdelen ging en er volgens DNB juist
sprake was van een aanhoudende uitstroom van middelen bij de
Nederlandse onderdelen. Als gekeken wordt naar de waarderingen zoals
die door DNB en Lazard (de adviseur van de Nederlandse Staat) zijn
gemaakt, kan geconstateerd worden dat de uiteindelijke prijs bijna
4 miljard euro boven de berekende waarde onder «huidige marktomstandigheden» ligt. De prijs van 16,8 miljard euro ligt ongeveer halverwege
tussen de berekende going concern-waardering en de geschatte
waardering door de economische cyclus heen («through the cycle»).
1
Verslag openbaar verhoor van de heer
Gerritse, 5 december 2011.
Technische briefing Kamer
Op dinsdag 14 oktober krijgt de Kamer in een besloten technische briefing
inzicht in de prijs die betaald is voor de Nederlandse Fortis-onderdelen en
de gebruikte waarderingen. Deze presentatie is in hoofdlijnen door Lazard
opgesteld en gepresenteerd en mondeling toegelicht door de heer Ter
Haar. De gepresenteerde waarderingen komen overeen met de gebruikte
sheets en het post-mortemrapport van Lazard. Het liquidatiescenario
ontbreekt maar is genoemd door de heer Ter Haar. De overname van de
kortlopende leningen voor een bedrag van 34 miljard euro wordt vermeld
in het rapport. Er is echter in de presentatie nergens sprake van overname
Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 31 980, nr. 61
490
van de langlopende leningen voor een bedrag van 16 miljard euro. Ook
het totaal aan Fortis overgemaakte bedrag van 66,8 miljard euro staat niet
in de presentatie. Het kan zijn dat deze zaken wel mondeling aan de orde
zijn geweest. De commissie vindt echter dat deze cruciale informatie voor
de Kamer expliciet en ondubbelzinnig in de stukken voor deze briefing
hadden moeten worden opgenomen (zie hoofdstuk 4 Fortis/ABN AMRO).
De mogelijke synergievoordelen en besparingen van integratie worden
aangestipt maar eventuele consequenties in de vorm van EC Remedies en
separatie- en integratiekosten niet. Overigens is er een belangrijk verschil
in de waarde die aan de synergievoordelen en besparingen wordt
toegekend tussen de presentatie aan de Kamer en het rapport van Lazard.
Waar Lazard een koers-winstverhouding toepast van 5 tot 6 en zo tot een
mogelijke waarde van 4,1 tot 4,9 miljard euro komt, wordt in de briefing
aan de Kamer een koers-winstverhouding van 6 tot 10 genoemd waarmee
de waarde op 4,5 tot 7,5 miljard euro uitkomt.
De kapitaalpositie van de verworven onderdelen komt niet aan de orde,
met uitzondering van de Z-Share (het aandeel in de restboedel van ABN
AMRO). Daarover wordt gemeld dat de informatie over de activa in de
Z-Share beperkt is en de boekwaarde voor rekening van Fortis 2,3 miljard
euro negatief was. Dat dit bedrag hetzij in aftrek op de waarderingen zou
moeten worden gebracht, hetzij nog als extra uitgavenpost in beeld gaat
komen, wordt niet vermeld. Het kapitaaltekort in de F-Share en de
daarmee in verband staande CSA-claim van 2,5 miljard euro worden niet
genoemd, evenmin als de gevolgen van de afwaardering van het ABN
AMRO-belang voor de kapitaalpositie van Fortis Bank Nederland.
Wat weer wel genoemd wordt is de waardering van de Fortis-onderdelen
zoals Morgan Stanley die rond april 2008, dus voor de val van Lehman
Brothers, gemaakt heeft voor Fortis. Daar rolde een waarde uit van
31,8 miljard euro. Deze waardering is kort aan de orde geweest tijdens de
onderhandelingen maar wordt door de Nederlandse delegatie als
ruimschoots achterhaald beschouwd. Een latere herziene waardering van
Morgan Stanley, aangepast aan de omstandigheden, komt uit op een
bedrag van 22,3 miljard euro.1 Deze prijs, die door de Belgische delegatie
als vraagprijs is gebruikt, wordt niet genoemd in de presentatie. Risico’s
verbonden met het consortiumlidmaatschap van de Nederlandse Staat
worden nergens genoemd in de presentatie (zie hoofdstuk 4 Fortis/ABN
AMRO).
Technische verhanging
De technische verhanging is een budgetneutrale transactie waarbij
leningen van Fortis Bank Nederland aan de Staat worden geruild tegen
aandelen van ABN AMRO. Fortis Bank Nederland hoeft een bedrag van
6,5 miljard euro aan langlopende leningen niet terug te betalen aan de
Staat; in ruil daarvoor is hij haar belang in ABN AMRO kwijt.
1
Gerven, W. van, G. Horsmans. Voorlopig
rapport van het college van experts voor de
algemene vergadering van 11 februari van
Fortis SA/NV te Brussel.
2
Handelingen II, 2008–2009, nr. 38.
De technische verhanging is meerdere keren besproken in de Kamer, tot
halverwege 2009. Het eerste debat over de technische verhanging vindt
plaats op 17 december 2008 tijdens het debat over de Najaarsnota.2
Daarbij stellen Kamerleden Irrgang en Weekers vragen over de omzetting
van vreemd vermogen in eigen vermogen en of er in dat geval sprake zou
zijn van een kapitaalinjectie. Belangrijk is dat er vreemd vermogen van
Fortis Bank Nederland is geruild voor aandelen (eigen vermogen) ABN
AMRO en niet eigen vermogen van Fortis Bank Nederland (dat zou een
directe kapitaalinjectie zijn). Op de vraag of bij de oorspronkelijke
Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 31 980, nr. 61
491
16,8 miljard euro, die betaald is op 3 oktober, nu 6,5 miljard euro moet
worden opgeteld antwoordt de minister niet eenduidig. Er blijft onduidelijkheid en verwarring bestaan bij de Kamer. Een brief van de minister op
26 juni 2009 verschaft uiteindelijk duidelijkheid; de 6,5 miljard euro van de
technische verhanging moet worden opgeteld bij de oorspronkelijke
16,8 miljard euro.1
Het tweede punt dat de Kamerleden aanstippen is of een zekere
geldstroom (vreemd vermogen; leningen met rente) is opgegeven voor
een onzekere geldstroom (de waarde van de aandelen ABN AMRO) en of
daarmee het risicoprofiel van de Staat wijzigt. De renteverplichtingen van
Fortis Bank Nederland dalen en dus verbetert de winstgevendheid,
waardoor de waarde van de staatsdeelnemingen toeneemt. De verbeterde
kapitaalpositie is echter nodig om de verliezen van december 2008 te
kunnen dragen. De vraag of de technische verhanging uiteindelijk
budgetneutraal uitwerkt hangt af van de waarde van ABN AMRO. De heer
Weekers, destijds financieel woordvoerder voor de VVD, vertelt:
De heer Weekers: «(...) Ten derde is de Kamer wel heel laat geïnformeerd over de latere kapitaalinjecties in ABN AMRO. Aanvankelijk is
zij ook op het verkeerde been gezet wat de technische verhanging
betreft.»2
De commissie is van oordeel dat de minister de Kamer in eerste instantie
zodanig onvolledig geïnformeerd heeft dat de Kamer geen juist beeld kon
krijgen van de technische verhanging.
Toekomstbeslissing en herkapitalisaties Fortis/ABN AMRO
De twee herkapitalisaties vloeiden voort uit de beslissing om Fortis Bank
Nederland en de ABN AMRO N-share samen te voegen tot één bank. Deze
beslissing heeft een aantal consequenties. De ABN AMRO N-share moet
voldoende gekapitaliseerd zijn om gesepareerd te worden uit het
RFS-consortium. Uit hoofde van de consortiumverplichtingen moet het
kapitaaltekort in de Z-share worden aangevuld. Ook de Remedy komt
weer in beeld, evenals de kosten van separatie en integratie, waartegenover de opbrengsten en besparingen van samenvoegen staan.
De beslissing is in november 2008 genomen en op 21 november aan de
Kamer gecommuniceerd.3 Daarin wordt geen melding gemaakt van de
kosten en opbrengsten die verbonden zijn met de integratie van de twee
bankdelen, noch in absolute getallen, noch wat betreft de aanwezigheid
van deze posten. De toenmalig minister van Financiën, de heer Bos, zegt
hierover:
Vraag: «U stuurt ook op 21 november 2008 een brief aan de Kamer
over het voornemen om tot integratie van Fortis en ABN AMRO te
komen. In die brief wordt geen enkele melding gemaakt van
eventuele extra kosten. Die krijgt de Kamer een halfjaar later te
horen.»
1
Kamerstuk, 31 789, nr. 8.
Verslag openbaar verhoor van de heer
Weekers, 10 november 2011.
3
Kamerstuk, 31 789, nr. 1.
4
Verslag openbaar verhoor van de heer Bos,
27 januari 2012.
2
De heer Bos: «Ik kan alleen maar bedenken dat de reden daarvoor is
dat daar nog onderhandelingen met ABN AMRO over nodig waren,
die pas medio 2009 echt stilstonden en uitgetrild waren... Ik weet
gewoon niet waarom die bedragen niet eerder zijn genoemd.»4
Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 31 980, nr. 61
492
Uiteindelijk worden deze posten in de brieven van 26 juni 20091 en
19 november 20092 aan de Kamer gecommuniceerd. Per mail aan de
commissie is de heer Bos nader ingegaan op zijn antwoord:
«De cijfermatige analyse die in november 2008 is gemaakt, was
voldoende om de strategische richting te bepalen die op dat moment
is gepresenteerd. De cijfers die later naar de Tweede Kamer zijn
gegaan, zijn later bekend geworden dan in november 2008 en waren
niet benodigd voor de onderbouwing van deze strategische
richting. Ten dele waren zij zelfs een uitvloeisel van de keuzes die zijn
gemaakt met de strategische richting, omdat integratiekosten en
kapitaalbehoefte bijvoorbeeld afhankelijk waren van de samenvoeging en wijze van samenvoeging van Fortis Bank Nederland en
ABN AMRO Bank.»
Uit de documenten die zijn opgesteld ten tijde van de onderhandelingen
blijkt echter dat vrijwel al deze posten ten tijde van de onderhandelingen
al in beeld waren bij DNB en het ministerie van Financiën. De met het
kapitaaltekort in de F-share (later N-share) verbonden CSA-claim van
2,5 miljard euro staat in het document Valuation Assessment, gemaakt op
1 oktober 2008. Het tekort in de Z-share staat in het document Speaking
Notes van 2 oktober 2008, het kort na de verwerving van de Nederlandse
Fortis-onderdelen (5 oktober 2008) opgestelde draft rapport «Project Fire»,
en wordt ook genoemd in de technische briefing aan de vaste Kamercommissie voor Financiën op 14 oktober 2008. Opbrengsten van synergievoordelen worden genoemd in het draft-rapport Project Fire, evenals de
gevolgen van de overeenkomst met Deutsche Bank ter invulling van de EC
Remedy. In de technische briefing worden de voordelen die voorvloeien
uit samenvoegen wel genoemd maar de mogelijke kosten van de Remedy
niet (zie hoofdstuk 4 Fortis/ABN AMRO).
Vraag: «De kapitaaltekorten in de ABN AMRO-delen en de F/N-share
en de Z-share waren ook voor 3 oktober 2008 bekend, al konden zij
niet allemaal geven goed gekwantificeerd worden. Na de beslissing
om de twee banken te integreren, begin november 2008, is het
duidelijk dat de Staat die tekorten zal moeten aanvullen. Die zaken
komen aan de orde in uw brief aan de Kamer van 26 juni 2009.
Waarom zo laat, ruim een halfjaar na dato?»
1
Kamerstuk 31 789, nr. 12.
Kamerstuk 31 789, nr. 23.
3
Verslag openbaar verhoor van de heer Bos,
27 januari 2012.
De heer Bos: «Volgens mij was de reden daarvoor dat er toen pas
daadwerkelijk werd gesepareerd. Dat is het moment waarop een
aantal latente problemen onomkeerbaar manifest wordt, zoals het
Z-share-probleem... Een gouden regel – ik spreek voor mijzelf, maar
toch – in de politiek en in dit soort bestuurlijk netelige kwesties
waarin je moeilijke dingen te verkopen hebt, is dat je beter al het
slechte nieuws in één keer kunt geven dan dat je elke zoveel
maanden terugmoet naar de Kamer met weer iets slechts. Vanuit die
redenering, een beetje a contrario, zeg ik dat als wij in november al
hadden geweten dat er een bepaald bedrag nodig was aan extra
kapitaal om integratie- en separatiekosten te kunnen financieren, ik
dat waarschijnlijk meteen bij die 6,5 mld. had meegenomen. Liever
alles in één keer met de Kamer bespreken, als het toch een rotboodschap is die je hebt, dan dat je nog een keer terug moet komen. Daar
leid ik uit af dat wij dat op dat moment nog niet zeker wisten.»3
2
Daarnaast speelde mee dat de herkapitalisaties onderwerp waren van
onderhandeling:
Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 31 980, nr. 61
493
De heer Bos: «Het hele proces in 2009 richting de uiteindelijke brief
van december is een proces geweest waarbij constant vanuit
Fortis/ABN AMRO veel hogere bedragen aan ons werden gevraagd
dan wij uiteindelijk hebben gegeven. Alle gevraagde bedragen zijn
dus constant naar beneden toe onderhandeld.» 1
Kapitaalverstrekkingsfaciliteit
Met betrekking tot de kapitaalverstrekkingsfaciliteit wordt door de minister
van Financiën tijdens het algemeen overleg op 14 oktober 2008 «het
maken van schoon schip» nadrukkelijk genoemd als voorwaarde voor
kapitaalsteun.
Minister Bos: «Als De Nederlandsche Bank als toezichthouder van
mening is dat de balans niet voldoende kapitaalkrachtig is of dat er
anderszins niet sprake is van een gezonde instelling, bijvoorbeeld
omdat er te veel risico’s of onbekende risico’s zijn, dan zal er schoon
schip gemaakt moeten worden voordat er kapitaal ingestoken wordt
van onze kant.»2
Tijdens het weekend van 18 en 19 oktober wordt een overeenkomst
getekend voor een kapitaalinjectie van 10 miljard euro van de Staat in
ING. Een specifieke oplossing voor de Alt-A-portefeuille via een garantie
op de portefeuille, een overname van de portefeuille of een tussenvorm,
komt er op dat moment niet. Eveneens worden geen procesafspraken
gemaakt over de verdere behandeling van de Alt-A-portefeuille. Ook bij de
kapitaalinjecties in AEGON en SNS REAAL worden geen heldere
afspraken gemaakt met de instellingen over het opschonen van de balans
of het anderszins beperken van de risico’s. Er is door het ontbreken van
dergelijke afspraken geen sprake geweest van het maken van «schoon
schip», zoals gemeld aan de Kamer bij de totstandkoming van de
kapitaalverstrekkingsfaciliteit (zie hoofdstuk 8 Kapitaalverstrekkingsfaciliteit).
Garantieregeling
De minister neemt de risico’s van de garantieregeling niet op in de brief
die hij naar de Kamer stuurt met toelichting op de garantieregeling.3
Tijdens het algemeen overleg op 14 oktober geeft de minister aan dat de
combinatie van het feit dat er een marktconforme prijs wordt gerekend en
het feit dat garanties alleen worden verstrekt aan gezonde instellingen,
betekent dat de kans dat het ooit tot uitbetaling komt buitengewoon klein
is.2 Pas nadat de Kamer aangeeft dat zij niet gelooft dat de garantieregeling «gratis» is en de Nederlandse overheid niets zal gaan kosten, geeft
de minister toe dat op de lange termijn het rekenen van een marktconforme premie betekent dat je ook rekening moet houden met een zeker
risico dat het tot uitbetaling komt en dat die twee theoretisch aan elkaar
gelijk behoren te zijn. De minister schat echter in dat dit op deze korte
termijn – de regeling zou tot eind 2009 duren – niet het geval zal zijn (zie
hoofdstuk 9 Garantieregeling).2
1
Verslag openbaar verhoor van de heer Bos,
27 januari 2012.
2
Kamerstuk 31 371, nr. 47.
3
Kamerstuk 31 371, nr. 22.
Alternatieve scenario’s niet met de Kamer gedeeld
De minister heeft alternatieve scenario’s die tijdens de onderhandelingen
op tafel hebben gelegen niet altijd met de Kamer gedeeld. Zoals
hierboven beschreven was dit het geval in de casus Fortis/ABN AMRO,
maar ook bij de informatievoorziening omtrent de kapitaalinjectie in ING
is dit het geval. Zo wordt de Kamer niet geïnformeerd over de onderhandelingen over een mogelijke oplossing voor de Alt-A-portefeuille van ING
voorafgaand aan de kapitaalinjectie van 10 miljard euro. De minister
Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 31 980, nr. 61
494
verklaart hierover dat hij alleen de eindoplossing aan de Kamer heeft
voorgelegd en niet alle overwegingen in het voorafgaande proces. De
afgesproken communicatielijn op het ministerie was om niet zelf te
beginnen over de Alt-A-portefeuille en het onderwerp alleen op te
brengen wanneer ernaar gevraagd werd door de Kamer (zie hoofdstuk 5
ING).
Vraag: «Die Alt-A-problemen worden al vanaf een vroeg stadium
neergelegd. U neemt er geen letter over op in de brief aan de Kamer.
Er is wel een uitgebreide discussie over geweest. Dan is het toch niet
onlogisch dat de Kamer die informatie ook krijgt?»
De heer Bos: «Dat is wel onlogisch. In dit soort processen wordt er
over 100 000 argumenten van mening gewisseld, over allerlei
verschillende oplossingen. Je maakt uiteindelijk een selectie
daarvan, waarvan je de Kamer op de hoogte stelt. Je vertelt de
Kamer wat je gaat doen. Daar leg je verantwoording over af. Je legt
verantwoording af over wat je doet.»1
De minister van Financiën heeft verklaard dat het ongebruikelijk is om
over oplossingsrichtingen die tijdens de onderhandeling besproken zijn,
maar uiteindelijk niet in het eindresultaat zijn opgenomen, met de Kamer
te communiceren.
De heer Bos: «Nee. In een brief aan de Kamer schrijf je niet over alle
dingen die je niet doet. Je gaat niet alle standpunten herhalen die
uiteindelijk in de discussie zijn gepasseerd en die het verloren
hebben, die niet over zijn gebleven. Je brief schrijf je om toe te
lichten wat je wel gaat doen.»1
11.4.2 Controle door de Tweede Kamer
De controlerende taak van de Kamer komt tot uiting voorafgaand aan
beleidsbeslissingen van het kabinet en op de momenten dat het kabinet
achteraf verantwoording aflegt over het gevoerde beleid en de daarmee
gepaard gaande inkomsten en uitgaven. Ondanks de context van de
uitzonderlijk hectische situatie, waarin alle betrokkenen verkeerden, is er
een aantal kritische kanttekeningen te plaatsen bij de wijze waarop de
Kamer haar controlerende taak heeft uitgevoerd tijdens de kredietcrisis.
Parlementaire controle-instrumenten niet altijd voldoende benut door de
Kamer
De Kamer is verantwoordelijk voor haar eigen agenda. Zoals in paragraaf
7.2.2 is toegelicht, kan de Kamer een debat met de minister agenderen.
Daarnaast kan de Kamer een verzoek indienen bij de voorzitter om de
spelregels van het debat, bijvoorbeeld het aantal interruptiemogelijkheden of de spreektijd, aan te passen.2 De Kamer heeft tijdens de crisis
bijna geen gebruik gemaakt van deze mogelijkheden. Hierdoor zijn de
debatten en algemeen overleggen rondom de crisismaatregelen veelal
gevoerd onder restricties met betrekking tot spreektijd en interruptiemogelijkheden. Dit wordt geïllustreerd door onderstaande voorbeelden.
1
Verslag openbaar verhoor van de heer Bos,
5 december 2011.
2
Zie de artikelen 133 en 137 jo. 154 RvO.
Op 14 oktober vindt een algemeen overleg plaats naar aanleiding van de
bijeenkomst van de Europese Raad op 12 oktober. In dit debat worden
zowel de kapitaalverstrekkingsfaciliteit (20 miljard euro), als de garantieregeling (200 miljard euro) en Icesave aan de orde gesteld.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 31 980, nr. 61
495
De voorzitter: «Er zijn vandaag tien woordvoerders. De heer Van der
Vlies van de SGP staat nog in een file van 22 kilometer en zal later
aanschuiven. Ik maak direct de opmerking dat wij ons mogelijk
moeten beperken tot de effecten van de kredietcrisis. De spreektijden
zijn acht minuten per persoon. Daar houd ik mij strikt aan.»
De heer Irrgang: «Voorzitter. Ik zal proberen om in acht minuten een
bedrag dat zo groot is als de Nederlandse staatsschuld te bespreken.
Het is weliswaar geen uitgave, maar het gaat om committeringen.»1
Gezien de grote hoeveelheid maatregelen die in het debat aan de orde
wordt gesteld, had het voor de hand gelegen dat de Kamer dan wel om
extra spreektijd tijdens het debat, dan wel om een aanvullend debat had
gevraagd. Dit is echter niet gebeurd. Zelfs met betrekking tot het debat
over de IABF voor ING dient de Kamer een dergelijk verzoek niet in bij de
voorzitter.
De voorzitter: «Ik heet de minister van Financiën van harte welkom
en geef het woord aan de heer De Nerée tot Babberich. Daarna
volgen de andere woordvoerders, in de volgorde die op de lijst staat.
Elke woordvoerder heeft een spreektijd van acht minuten. Omdat ik
de deelnemers aan dit debat een beetje ken, zeg ik hun dat het wel
de bedoeling is dat wij dit debat voor vanavond 23.00 uur afmaken,
of 22.00 uur, zoals de heer Cramer zegt. Dan kan men op tijd naar
bed.»2
Naast het debat heeft de Kamer nog andere mogelijkheden om de
minister om extra inlichtingen vragen (zie paragraaf 7.2.2.). Ook kan de
Kamer een verzoek indienen voor een technische briefing. Van deze
laatste mogelijkheid is tijdens de crisis maar twee keer gebruikgemaakt
door de Kamer. Allereerst vindt op 14 oktober 2008 een vertrouwelijke
technische briefing plaats door het ministerie van Financiën over de
waardering van Fortis/ABN AMRO.
Vraag: «Op 14 oktober 2008, na de nationalisatie, vond op het
ministerie van Financiën een besloten briefing over ABN AMRO
plaats. Het ging daarbij over de waardering van Fortis/ABN AMRO.
Wat waren de belangrijkste vragen waar u tijdens die briefing
antwoord op wilde krijgen? Kunt u zich dat nog voor de geest
halen?»
De heer Weekers: «De vraag of de betaalde prijs reëel was en we
geen kat in de zak hadden gekocht. Er was natuurlijk buitengewoon
weinig tijd. Er was geen tijd om een due diligence-onderzoek te laten
uitvoeren.»
Vraag: «Hebt u antwoord gekregen op uw vragen tijdens de
briefing?»
De heer Weekers: «Nee, onvoldoende. Om die reden heb ik in het
najaar van 2008 samen met collega Vendrik het initiatief genomen
tot een parlementair onderzoek, c.q. parlementaire enquête. Ik kan
mij ook heel goed voorstellen dat toen niet alle informatie boven
tafel kon komen.»
1
2
Kamerstuk 31 371, nr. 47.
Handelingen II, 2008–2009, nr. 49.
Vraag: «Maar het is wel een besloten briefing?»
Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 31 980, nr. 61
496
De heer Weekers: «Klopt, maar die duurt vrij kort. Gedurende een
uurtje word je door een aantal sheets geleid. Het gaat om een
megaoperatie en dus kun je onvoldoende achterhalen of reëel is
waar je uiteindelijk ja tegen zegt.»1
Op 29 januari 2009 vindt de tweede technische briefing plaats, waarin het
ministerie van Financiën en het bedrijf Dynamic Credit een toelichting
geven op de IABF voor ING.
De heer De Nerée tot Babberich: «We hebben ook een briefing gehad
over de Alt-A-hypotheken, we hebben een briefing gehad van
Dynamic Credit, waarvan ik de papieren toevallig bij me heb. Je
krijgt dan in zo’n briefing een tabel uit het rapport, waarover je dan
binnen een half uur/drie kwartier iets moet zeggen, na een
leespauze. Je ziet alleen maar percentages, risico’s en streken in de
VS staan, waarna je een paar vragen kunt stellen. Dan is het over.»2
Zoals bovenstaande citaten aangeven, zijn niet alle financieel woordvoerders tevreden met de informatievoorziening tijdens de technische
briefing en de hoeveelheid tijd die beschikbaar is gesteld om de informatie te doorgronden. Desondanks wordt door de Kamer geen verzoek bij
de minister ingediend om op een ander moment, binnen afzienbare tijd,
alsnog alle informatie en toelichting te krijgen waar zij behoefte aan heeft.
Wel besluit de Kamer uiteindelijk tot het houden van een parlementaire
enquête om zo achteraf de volledige gang van zaken met betrekking tot de
crisismaatregelen boven tafel te krijgen. Op 10 december 2008 is door de
leden Rutte en Halsema een motie ingediend die de Tweede Kamer
oproept een parlementair onderzoek te starten naar de kredietcrisis.3 De
opdracht voor dit parlementaire onderzoek naar het financiële stelsel
wordt op 23 juni 2009 door de Tweede Kamer vastgesteld.4 Tijdens het
debat over het rapport van het eerste deel van het parlementair onderzoek
heeft de Kamer vervolgens in grote meerderheid aangegeven voorstander
te zijn van het instellen van een parlementaire enquêtecommissie voor het
tweede deel van het onderzoek.
Kamer onvoldoende alert op mededelingen minister
Met betrekking tot de inhoud van het debat heeft de Kamer op een aantal
momenten belangrijke zaken onvoldoende opgepikt of aan de orde
gesteld. Zo heeft de Kamer bij de parlementaire behandeling van de
Benelux-overeenkomst en de verwerving van de Nederlandse Fortisonderdelen weinig aandacht besteed aan de grensoverschrijdende
dimensie van de problemen bij Fortis en de nationale reflexen die daarbij
kwamen kijken. Door primair uit te gaan van het eigen nationale belang is
kritische reflectie op gekozen oplossingen grotendeels achterwege
gebleven.
1
Verslag openbaar verhoor van de heer
Weekers, 10 november 2011.
2
Verslag openbaar verhoor van de heer De
Nerée tot Babberich, 7 november 2011.
3
Kamerstuk 31 371, nr. 66.
4
Handelingen II 2008–2009, nr. 98.
Zoals is toegelicht in paragraaf 7.3.1 is de voorhangprocedure met
betrekking tot de technische verhanging in gang gezet op 21 november
2008. Op 16 december kondigt de minister aan dat hij de wettelijke
30 dagentermijn van de voorhangprocedure niet zal afwachten en de
overeenkomst op 19 december zal tekenen. Op 17 december 2008
debatteert de minister met de Kamer over de Najaarsnota 2008. De Kamer
stelt deze aangekondigde overtreding van de Comptabiliteitswet in het
debat niet aan de orde. Dit is opmerkelijk, zeker gezien het feit dat het een
belangrijk recht van de Kamer betreft.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 31 980, nr. 61
497
Ook bij de kapitaalverstrekkingsfaciliteit heeft de Kamer een essentiële
mededeling van de minister onvoldoende opgepikt. In de brief die op
10 oktober 2008 naar de Kamer wordt gestuurd over de kapitaalverstrekkingsfaciliteit vraagt de minister om een mandaat voor een beleidskader
van 20 miljard euro.1 Daarbij geeft de minister aan niet van plan te zijn de
Kamer via de voorhangprocedure toestemming te vragen voor iedere
individuele beleidstoepassing binnen dit kader:
« Gegeven het karakter van de gehele operatie, is het niet mogelijk
om voor individuele deelnemingen de procedure van artikel 34 Cw
2001 (voorhangprocedure) toe te passen, gelet op de termijn die
daarbij zou gelden. Het kabinet ziet deze brief wel als een algemeen
beleidskader dat in de gegeven uitzonderlijke situatie in de plaats
komt van de algemene voorhangprocedure voor alle deelnemingen
die in het kader van deze operatie plaats zal gaan vinden.»2
De Kamer stelt de minister tijdens het algemeen overleg op 14 oktober
2008 geen vragen over deze aankondiging. Ook dit is opmerkelijk,
aangezien het beleidskader van de kapitaalverstrekkingsfaciliteit uitermate
ruim gedefinieerd is (zie hoofdstuk 8 Kapitaalverstrekkingsfaciliteit). Zo
laat de Kamer de minister alle ruimte om de vrijheid te nemen uitgaven te
doen tot 20 miljard euro, welke niet zijn voorzien in de begroting en
waarover evenmin overleg heeft plaatsgevonden met de Kamer.
Vraag: «Op 14 oktober 2008 bent u in debat met de minister, en het
gaat over een regeling van een slordige 20 mld., waaraan
voorwaarden worden verbonden. De discussie gaat over de vraag of
die voorwaarden terecht ruim zijn, of te ruim.»
De heer Tang: «Wat wordt met ruim bedoeld? Als het een algemeen
raamwerk is, heb ik daar geen enkele moeite mee. Is dat raamwerk
voldoende? Achteraf kun je constateren dat we in 2009 nog hebben
gesproken over bonussen en de voorwaarden aan de kapitaalverstrekking. Je kunt vaststellen dat de Kamer dat onderwerp in oktober
2008 misschien niet genoeg in het vizier had.»
Vraag: «Dat had wat diepgaander gemogen op 14 oktober?»
De heer Tang: «Ja.»3
Kennis en middelen van de Kamer
Tijdens de crisis moest de Kamer zich op zeer korte termijn veel nieuwe en
complexe materie eigen maken. Dit heeft ertoe geleid dat het voor de
Kamer lastig was om haar controlerende taak uit te oefenen.
1
Kamerstuk 31 371, nr. 18.
Kamerstuk 31 371, nr. 18.
3
Verslag openbaar verhoor van de heer Tang,
9 november 2011.
2
De heer Tang: «Zelfs als je de informatie hebt, betekent dat nog niet
dat je als Kamer voldoende inzicht hebt. Daar kan naar gevraagd
worden, dat is onderdeel van de controlerende functie, maar het
betekent niet dat je het altijd voldoende kunt plaatsen. Daarvoor heb
je voldoende financiële expertise nodig als ondersteuning. Het is
mijn opvatting dat de ondersteuning van de Kamer in het algemeen
al beperkt is, maar zeker op dit gebied van financiële markten en
financiële producten, die tamelijk complex zijn. Cees Maas heeft
hierover gezegd dat bankiers hun eigen producten niet begrijpen.
Dat is de positie waar het parlement in zit.»
Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 31 980, nr. 61
498
Vraag: «U raakt er zelf al aan: als er een maatregel was geweest
waarover in principe in de tijd gezien eerder overleg mogelijk was
geweest, zou je kunnen zeggen dat dat die backup facility was, want
het bleek dat de minister daar al een maand of twee mee bezig was
om die te ontwikkelen. Dat is niet gebeurd. Had u dat gewild?»
De heer Tang: «Ik denk dat daar een mogelijkheid was geweest, maar
ik twijfel of ik dat gewild had. Dit is een dilemma, en daar blijf ik op
deze manier in gevangen zitten. Ik wil straks graag vertellen hoe ik
denk dat het dilemma op een andere manier kan worden opgelost. Ik
denk per saldo dat het voor de Kamer buitengewoon ingewikkeld
was geweest, zelfs als ze vooraf in vertrouwelijkheid was geïnformeerd, om daarover een goed oordeel te vormen en daarvoor
alternatieven aan te dragen. Dit is een buitengewoon complex
product, waarvan het even heeft geduurd om het te doorgronden.
Het doorgronden van een voorgesteld instrument kost al tijd en om
dan ook nog een alternatieve ingreep te ontwikkelen, of daarover
een oordeel te vormen, is buitengewoon lastig. Ik weet niet of daar
tijd voor is geweest.»1
Tijdens de crisis zijn door verschillende Kamerleden voorstellen gedaan
om de onderzoekscapaciteit van de Kamer uit te breiden.
De heer Irrgang: «Uiteindelijk heb ik samen met de heer Tang
voorgesteld om in ieder geval de onderzoekscapaciteit van de Kamer
te versterken, inhoudende dat zij in opdracht van de woordvoerders
van Financiën zelf deskundigheid kan inhuren om meer onderzoek te
doen naar bepaalde ingewikkelde onderwerpen. Die is er gekomen.
Ik meen dat daarvoor € 100 000 per jaar beschikbaar kwam en dat
daarvan één keer gebruik is gemaakt. Op het moment dat het kwam,
lagen de meeste crisismaatregelen namelijk achter ons. Dat wisten
we op dat moment echter niet. En volgens mij hebben we er nog een
keer gebruik van gemaakt toen het ging om dat Z-share. Dat was een
restcategorie van onderdelen die verdeeld moest worden tussen de
drie consortiumpartijen. Technisch was dat behoorlijk ingewikkeld.»2
1
Verslag openbaar verhoor van de heer Tang,
9 november 2011.
2
Verslag openbaar verhoor van de heer
Irrgang, 10 november 2011.
3
Kamerstuk 31 371, nr. 214
Aan het hierboven genoemde voorstel van de heer Irrgang om de
onderzoekscapaciteit van de Kamer te versterken is uitvoering gegeven. In
2009 heeft de vaste commissie voor Financiën, met instemming van het
Presidium, de zogenaamde «onderzoeksfaciliteit kredietcrisis» in het leven
geroepen. Dit is een voorziening van 50 000 euro die het mogelijk maakt
om snel financiële expertise in te hurenvia vooraf gecontracteerde
deskundige marktpartijen en/of het geven van een specifieke (onderzoeks)opdracht ter ondersteuning van de vaste commissie voor Financiën bij
complexe dossiers in het kader van de kredietcrisis.3 In 2010, 2011 en 2012
is hiervoor tevens 50 000 euro beschikbaar gesteld. Met drie grote,
internationaal opererende bureaus met een zeer brede kennis van de
financiële sector is een zogenaamde «stand-by-overeenkomst» gesloten.
De kern van de stand-by-overeenkomsten is dat de bureaus klaar staan
om de vaste commissie voor Financiën, in geval van een concreet
verzoek, bij te staan met hun kennis en kunde. Met de bureaus is
overeengekomen dat ze bij een concreet verzoek binnen 24 uur een
reactie geven of ze in staat zijn de betreffende opdracht uit te voeren. In
totaal is de afgelopen jaren slechts twee keer gebruik gemaakt van de
onderzoeksfaciliteit. In 2009 is met betrekking tot de casus Fortis/ABN
AMRO onderzoek verricht naar de EU Remedy en de Z-share. In 2010 is de
faciliteit gebruikt voor een onderzoek naar de IABF.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 31 980, nr. 61
499
11.4.3 Conclusies verantwoording en controle
Onvolledige en niet-tijdige informatievoorziening door de minister
De commissie constateert dat tijdens de financiële crisis de minister van
Financiën de Kamer in een aantal gevallen niet tijdig of niet volledig heeft
geïnformeerd.
De commissie is in de eerste plaats van mening dat de minister van
Financiën te allen tijde invulling moet geven aan zijn informatieplicht ten
opzichte van de Kamer. Mocht dit in het uiterste geval, bijvoorbeeld in een
noodsituatie, vooraf niet mogelijk zijn dan is de commissie van mening
dat het noodzakelijk is dat de Kamer achteraf wel volledige inzage in het
besluitvormingsproces krijgt. De Kamer kan in een dergelijke situatie
immers enkel nog beoordelen of zij politieke steun voor de maatregel wil
verlenen. De commissie is van mening dat doordat de minister de Kamer
onvolledig heeft geïnformeerd, de minister hiermee de controlerende taak
van de Kamer belemmerd heeft.
Parlementaire controle-instrumenten onvoldoende benut door de Kamer
De commissie constateert dat de Kamer tijdens de financiële crisis haar
parlementaire controle-instrumenten beter had kunnen benutten. De
Kamer maakt vrijwel geen gebruik van de mogelijkheid om de spelregels
met betrekking tot spreektijd en interruptiemogelijkheden aan te passen
en benut haar recht op informatie te weinig. De Kamer wordt twee keer
door middel van een technische briefing geïnformeerd. Verschillende
Kamerleden vinden de informatie en de beschikbare tijd tijdens deze
briefings onvoldoende, maar nemen vervolgens geen stappen om alsnog
de door hun gewenste tijd en informatie te verkrijgen.
Aangezien de crisismaatregelen gepaard gingen met grote bedragen
buiten de begroting om en de Kamer als volksvertegenwoordiging de taak
heeft de regering te controleren op een juiste besteding van publieke
middelen, is de commissie van oordeel dat de Kamer zich actiever had
moeten opstellen om invulling te geven aan haar taken en de bespreking
van de crisismaatregelen meer prioriteit had moeten geven.
Kamer onvoldoende alert op mededelingen van de minister
De commissie constateert dat de Kamer in een aantal gevallen onvoldoende alert is geweest op mededelingen van de minister. Bij de
parlementaire behandeling van de Benelux-overeenkomst en de
verwerving van de Nederlandse Fortis-onderdelen besteedt de Kamer
weinig aandacht aan de grensoverschrijdende dimensie van de
problemen bij Fortis en de nationale reflexen die daarbij kwamen kijken.
Daarnaast stelt de Kamer de door de minister aangekondigde overtreding
van de 30 dagentermijn van de Comptabiliteitswet in verband met de
technische verhanging niet aan de orde in het debat over de Najaarsnota.
Met betrekking tot de kapitaalverstrekkingsfaciliteit geeft de Kamer de
minister alle ruimte om binnen een zeer ruim kader de vrijheid te nemen
uitgaven te doen tot 20 miljard euro, welke niet zijn voorzien in de
begroting en waarover evenmin overleg heeft plaatsgevonden met de
Kamer.
De commissie is van oordeel dat bij de parlementaire behandeling van de
casussen Fortis/ABN AMRO en de kapitaalverstrekkingsfaciliteit de Kamer
een beperkte invulling heeft gegeven aan haar controlerende taak en de
mogelijkheid laat liggen om nog invloed uit te oefenen op het voorgenomen beleid.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 31 980, nr. 61
500
11.5 Toezichtvertrouwelijke informatie en verantwoording
Een belangrijk uitgangspunt van een parlementaire democratie is dat de
uitvoerende macht in het openbaar verantwoording aflegt aan de
volksvertegenwoordiging. Dit gegeven staat op gespannen voet met de
zeer terughoudende opstelling van de minister van Financiën om
inlichtingen te verschaffen over beleid en beslissingen van toezichthouders als DNB. Voor een goede uitoefening van de toezichtstaak speelt
vertrouwelijkheid van informatie immers een belangrijke rol. Tijdens de
crisis is de Kamer met betrekking tot de verschillende crisismaatregelen
door de minister slechts in zeer beperkte mate van informatie voorzien. Zo
heeft de minister geen instellingsspecifieke informatie in het openbaar
met de Kamer gedeeld en is nauwelijks gebruik gemaakt van de
mogelijkheid de Kamer vertrouwelijk te informeren. De informatievoorziening en de betrokkenheid van het parlement bij de financiële crisismaatregelen zijn herhaaldelijk onderwerp van discussie geweest tussen de
Kamer en het kabinet. In deze paragraaf wordt het spanningsveld tussen
toezichtvertrouwelijke informatie en parlementaire controle geschetst.
Vervolgens zal het debat dat de Kamer met de minister van Financiën is
aangegaan over de informatievoorziening tijdens de crisis worden
toegelicht.
11.5.1 Spanningsveld parlementaire controle en toezichtvertrouwelijke informatie
Voor een goede uitoefening van de toezichtstaak speelt vertrouwelijkheid
van informatie een belangrijke rol. Financiële instellingen waarop toezicht
wordt uitgeoefend moeten er immers op kunnen vertrouwen dat
informatie die bijvoorbeeld betrekking heeft op de concurrentiepositie niet
wordt doorgespeeld aan anderen dan de toezichthouder. In het geval dit
wel gebeurt, bestaat de kans dat financiële instellingen terughoudender
zijn met verstrekking van informatie aan de toezichthouder, wat
vervolgens weer afbreuk doet aan de kwaliteit van het toezicht. Op basis
van artikel 1:89 van de Wet financieel toezicht (Wft) bestaat voor toezichthouders dan ook de verplichting geheimhouding te bewaren over
informatie die is verkregen in het kader van een toezichtrelatie. De
geheimhoudingsverplichting van artikel 1:89 Wft is gebaseerd op
Europese regelgeving. Ministers kunnen weigeren inlichtingen die hierop
betrekking hebben te verstrekken met een beroep op het belang van de
Staat.
1
Zie artikel 60 van het «Voorstel voor een
richtlijn van het Europees Parlement en de
Raad betreffende de toegang tot de
werkzaamheden van kredietinstellingen en het
bedrijfseconomisch toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot
wijziging van Richtlijn 2002/87/EG van het
Europees Parlement en de Raad betreffende
het aanvullende toezicht op kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen en
beleggingsondernemingen in een financieel
conglomeraat». COM(2011) 453 definitief.
Op Europees niveau lijkt zich een tendens te ontwikkelen waarbij de
toegang tot toezichtvertrouwelijke informatie wordt versoepeld. Zo is op
het niveau van de Europese Unie een voorstel gedaan waarin wordt
voorzien in een mogelijkheid voor lidstaten om informatie over het
bedrijfseconomisch toezicht op instellingen te delen met parlementaire
onderzoekscommissies, rekenkamers en andere voor onderzoek verantwoordelijke entiteiten in een lidstaat.1 Deze mogelijkheid om toezichtvertrouwelijke informatie te delen met commissies als de PEFS is echter aan
zeer strikte voorwaarden verbonden. Zo bestaat op basis van het voorstel
onder andere de verplichting voor lidstaten geheimhoudingsverplichtingen op te nemen in nationale wetgeving die garanderen dat de
informatie niet wordt bekendgemaakt aan personen die geen lid zijn of
werknemer zijn van dergelijke entiteiten. Dit betekent dus dat ook
Kamerleden die lid zijn van enquêtecommissies bij wet de verplichting
krijgen opgelegd om geheimhouding te bewaren over deze informatie. De
mogelijkheid die de ontwerprichtlijn biedt verschilt in praktisch opzicht
Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 31 980, nr. 61
501
niet wezenlijk van de werkwijze die in het kader van onderhavig onderzoek
al werd gehanteerd (zie hoofdstuk 14 Verantwoording).
Met betrekking tot toezichtvertrouwelijke informatie moet verder gewezen
worden op het feit dat er geen heldere inhoudelijke definitie bestaat welke
informatie wel en niet valt onder de geheimhoudingsverplichting van
artikel 1:89 Wft. Op basis van deze geheimhoudingsverplichting is niet
zozeer de inhoud van de informatie van betekenis, maar de vraag of het
gaat om informatie die is verstrekt en verkregen in het kader van een
toezichtrelatie ingevolge de Wft. Hierdoor kan in het geval de toezichthouders een beroep doen op toezichtvertrouwelijkheid niet op inhoudelijke criteria worden getoetst of dit wel of niet gegrond is.
11.5.2 Debat tussen Kamer en minister over informatievoorziening tijdens de crisis
Naar aanleiding van de gang van zaken betreffende de verwerving van de
Nederlandse Fortis-onderdelen dienen de leden Vendrik en Irrgang op
8 oktober 2008 een motie in waarin zij «het presidium oproepen om in
overleg te treden met het kabinet en tot een afspraak te komen die voor
de duur van de crisis de vertrouwelijke informatievoorziening richting de
Kamer versterkt».1 Deze motie wordt op 9 oktober aangenomen, maar niet
Kamerbreed gesteund. Het CDA, de VVD en D66 stemmen tegen de motie.
Deze partijen zijn van mening dat informatievoorziening vooraf niet altijd
mogelijk is en menen dat in noodsituaties het adagium «de regering
regeert, de Kamer controleert» geldt.
De heer Weekers: «Daarbij maak ik wel onderscheid. In bepaalde
gevallen moet de minister van Financiën als brandweerman
optreden. Gesteld dat ineens een ramp plaatsvindt waarbij vuur
uitbreekt en acuut gehandeld moet worden, dan breekt nood wet.
Als dat dan de Comptabiliteitswet is, dan moet dat maar. Dan kan de
Kamer achteraf controleren. Als de regering niet het juiste heeft
gedaan of uiteindelijk toch niet het vertrouwen van de Kamer krijgt,
dan vindt er uiteindelijk een ordentelijke afrekening plaats.»2
De heer De Nerée tot Babberich: «Voorzitter. Toen de Staat eigenaar
werd van Fortis en ABN AMRO heeft daarover een debat plaatsgevonden. Toen is de motie-Vendrik/Irrgang ingediend. Ik heb toen
namens mijn fractie aangegeven dat wij die motie niet zouden
steunen. Er is een brief gekomen van de minister van Financiën. Er
circuleren nu enige voorstellen, maar wij moeten een en ander wel
scherp uit elkaar houden. Het eerste is wat er is gebeurd met Fortis
en ABN AMRO. Dat was een noodsituatie. Ik vind dat de Kamer wat
dat betreft een controlerende plicht heeft, maar niet van te voren
hoefde te worden geïnformeerd, gelet op de buitengewoon grote
gevoeligheden die op het spel stonden.»3
1
Kamerstuk 31 371, nr. 14.
Verslag openbaar verhoor van de heer
Weekers, 10 november 2011.
3
Kamerstuk 31 371, nr. 83.
2
De Kamer informeert tijdens het debat op 8 oktober ook naar de mogelijkheden voor een structurele aanpassing van de Comptabiliteitswet. De
minister van Financiën zegt toe eventuele wenselijke aanpassingen mee te
nemen in de herziening van de Comptabiliteitswet, die al in voorbereiding
is. Op 14 oktober 2008 overlegt het presidium van de Kamer, naar
aanleiding van de motie Vendrik/ Irrgang, op ambtelijk niveau met het
ministerie van Financiën over de mogelijkheden voor vertrouwelijke
informatievoorziening. In reactie op de motie Vendrik/ Irrgang stuurt de
Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 31 980, nr. 61
502
minister van Financiën op 3 november 2008 een brief naar de Kamer met
een «gedragslijn» voor de informatievoorziening gedurende de kredietcrisis (zie box 11.1).1
Hierbij zijn de volgende overwegingen meegenomen:
– De Kamer ontvangt als eerste informatie, zoveel mogelijk openbaar en
vertrouwelijk als ultimum remedium;
– Het onderscheid tussen een beleidskader en beleidstoepassing;
– De bedrijfs,- markt- en/of koersgevoeligheid van de informatie, met
name ten aanzien van individuele ondernemingen;
– Het zo klein mogelijk houden van de kans op voortijdig uitlekken;
– De betrokken marktpartijen moeten alle gelijktijdig over dezelfde
informatie kunnen beschikken.
Box 11.1 Gedragslijn informatievoorziening tijdens de
kredietcrisis
1. Beleidskader.
Bij nieuwe ontwikkelingen met betrekking tot het beleidskader
voor de kredietcrisis, zal de Kamer, indien praktisch mogelijk,
vooraf bij brief inhoudelijk worden geïnformeerd. Nieuwe
ontwikkelingen zijn bijvoorbeeld het eventueel inzetten van een
geheel nieuw instrument of het uitbreiden met een nieuwe
doelgroep.
2. Herkapitalisatiefaciliteit voor financiële instellingen (de
20-mrd-faciliteit).
a. In geval sprake is van beleidsontwikkelingen (beleidsaanpassingen) met aanzienlijk financiële consequenties en;
b. in geval van individuele toepassingsbesluiten (à la ING en
AEGON); zullen – indien daarbij spoed is vereist, vertrouwelijkheid van informatie aan de orde is en/of de verhoudingen op de financiële markten het noodzakelijk maken (level
playing field) – u en de fractievoorzitters of de financiële
woordvoerders door of namens mij, vóór een eventuele
publieke mededeling (in de vorm van een persconferentie
of anderszins), telefonisch of per e-mail op de hoogte
gesteld worden van de komende publieke mededeling.
Indien geen directe invloed op (financiële) markten is te
verwachten, kan ook relevante inhoudelijke informatie
worden verstrekt. Deze gedragslijn is reeds in de praktijk
gebracht met betrekking tot ING en AEGON.
3. Met betrekking tot de garantieregeling voor de banken (de
200-mrd-regeling).
Vanuit markoverwegingen is het wenselijk dat bekend is welke
banken voor welke leningen gebruikmaken van deze regeling.
Informatie over de toepassing van de regeling in individuele
gevallen zal daartoe op de website van het Agentschap van het
Ministerie van Financiën (www.dutchstate.nl) worden gepubliceerd. De Kamer hoeft op grond van artikel 34 CW niet vooraf te
worden geïnformeerd (voorhangprocedure), omdat het niet gaat
om deelnemingen in het aandelenkapitaal van ondernemingen.
De Kamer zal over de uitvoering en het gebruik van deze
regeling het komende jaar na afloop van elk kwartaal worden
geïnformeerd.
4. Technische briefings.
Op verzoek van de Kamer ben ik steeds bereid – persoonlijk of
via mijn medewerkers – technische briefings te verzorgen over
de getroffen regelingen en/of de genomen besluiten.
1
Kamerstuk 31 371, nr. 36.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 31 980, nr. 61
503
Tijdens een algemeen overleg op 27 november 2008 overleggen de
financieel woordvoerders onderling over de brief van de minister, maar
komen zij niet tot consensus over de vraag in welke situaties van de vorm
vertrouwelijk overleg gebruik gemaakt zou moeten worden. Op
3 december 2008 vindt een algemeen overleg plaats tussen de minister
van Financiën en de vaste commissie voor Financiën over de informatievoorziening tijdens de kredietcrisis.1 De minister geeft hierbij aan welke
overwegingen bij hem een rol spelen in de informatievoorziening naar de
Kamer:
Minister Bos: «De momenten waarop ik niet in staat ben de Kamer
vooraf een plek te geven waardoor zij invloed kan uitoefenen op
beslissingen van de regering, hoop ik te minimaliseren. Het is op dit
moment een uitzonderlijke periode. (...) Ik merk ook op dat de reden
voor de grote mate van vertrouwelijkheid, inclusief de afweging dat
dit er soms toe leidt dat wij het parlement slechts achteraf kunnen
informeren, niet alleen is ingegeven door het feit dat het om
koersgevoelige informatie gaat. Het wordt in zekere zin verzwaard,
omdat het gaat om informatie over financiële instellingen. Bij
financiële instellingen heb je niet alleen het gevaar dat de koers
wordt beïnvloed op het moment dat iets naar buiten komt, maar ook
de houding van klanten wordt dan beïnvloed. Om een bankrun te
hebben, hoef je tegenwoordig niet meer te wachten tot het loket
open is. Dat kun je op elk moment van de dag of de nacht via
internet doen. Het luistert dus buitengewoon nauw. Je moet ervoor
zorgen dat alle informatie binnenskamers blijft totdat een beslissing
is genomen, omdat je anders ongewild een rol kunt spelen bij het
aanjagen van paniek.»2
De meerderheid van de Kamer toont tijdens dit overleg begrip voor het
feit dat de informatievoorziening in crisistijd op kortere termijn plaats zal
vinden dan onder reguliere omstandigheden en indien noodzakelijk in
vertrouwen. De Kamer laat echter ook blijken dat enkel een telefonische
mededeling kort voorafgaand aan de bekendmaking van eventuele
crisismaatregelen, zoals voorgesteld in de gedragslijn, geen recht doet
aan het budgetrecht van de Kamer.3
Vraag: «Hij belde kennelijk met fractievoorzitters over de kapitaalverstrekkingsfaciliteit. Vond u dat voldoende?»
De heer Vendrik: «Nee, want dat beantwoordde niet aan het
wezenlijke punt, namelijk dat het parlement zich vooraf een oordeel
moet kunnen vormen. Dan heb je meer nodig dan de aankondiging
dat er een paar uur later of de volgende dag vroeg een nieuw
voornemen bekend gemaakt wordt. Dat ging niet over het springende punt, namelijk dat er voldoende tijd, ruimte en informatie zijn
waardoor het parlement vooraf conform het budgetrecht kan stellen
of het deze uitgave wil accepteren en honoreren of dat het daar
tegen is. Dat is het springende punt van het budgetrecht en dat werd
in deze gevallen ook niet gehonoreerd.»4
1
Ook voorafgaand aan dit algemeen overleg
vindt een intern overleg plaats tussen de
financieel woordvoerders.
2
Kamerstuk 31 371, nr. 83.
3
Kamerstuk 31 371, nr. 83.
4
Verslag openbaar verhoor van de heer
Vendrik, 7 november 2011.
Tijdens het algemeen overleg op 3 december doet de minister van
Financiën de toezegging dat hij de Kamer om een aanvullend mandaat zal
vragen, indien de gereserveerde 20 miljard euro voor kapitaalverstrekking
ontoereikend blijkt te zijn.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 31 980, nr. 61
504
Minister Bos: «Ik ben bereid om de Kamer toe te zeggen dat, op het
moment dat ik indicaties heb dat ik er met dat bedrag niet kom, ik de
20 mld. beschouw als de grens van het mandaat dat de Kamer mij
heeft Tweede Kamer, gegeven. Ik zal de Kamer dan direct vragen om
een verruiming van het mandaat, als het moet vertrouwelijk, zodat
de Kamer zich daar in ieder geval een oordeel over kan vormen.»1
De minister zegt daarnaast de Kamer toe voor het kerstreces een brief
sturen met enkele suggesties ter verbetering van de informatievoorziening, waaronder informatie over de voorgenomen aanpassing van de
Comptabiliteitswet. Op 19 december 2008 stuurt de minister een brief aan
de Kamer met suggesties voor het verbeteren van de informatievoorziening op zowel korte als langere termijn.2 De voorstellen voor de korte
termijn komen overeen met de gedragslijn zoals voorgesteld in de brief
van 3 november 2008. De minster wil op korte termijn niets wijzigen aan
de wettelijke voorhangprocedure en blijft bij de lijn van verantwoording
achteraf, gezien de anders vertragende werking op de besluitvorming die
contraproductief werkt in tijden van crisis.3 Voor de langere termijn ziet
het kabinet drie opties voor de wettelijke voorhangprocedure:
1. Niets wijzigen;
2. Een wetswijziging, inhoudende het opnemen van een tenzij clausule
voor bijzonder zwaarwegende omstandigheden of belangen;
3. Een inhoudelijke wetswijziging, inhoudende verantwoording aan de
Kamer vooraf aan de hand van de beleidskaders, aangevuld met een
voorhangprocedure voor individuele besluiten die niet binnen de
kaders passen.
De eerste maatregel die na het toesturen van de gedragslijn naar de
Kamer wordt genomen, is de IABF voor ING op 26 januari 2009. De wijze
waarop de Kamer over deze maatregel geïnformeerd is, leidt tot grote
verontwaardiging bij de Kamer. In de gedragslijn staat immers:
Bij nieuwe ontwikkelingen met betrekking tot het beleidskader voor
de kredietcrisis, zal de Kamer, indien praktisch mogelijk, vooraf bij
brief inhoudelijk worden geïnformeerd. Nieuwe ontwikkelingen zijn
bijvoorbeeld het eventueel inzetten van een geheel nieuw instrument
of het uitbreiden van een nieuwe doelgroep.4
Aangezien al sinds december overleg gevoerd wordt op het ministerie
over mogelijk ingrijpen in ING, heeft de minister de Kamer veel eerder
kunnen informeren over het feit dat er iets op handen is voor ING. Op
3 februari 2009 vindt een debat plaats over de recente ontwikkelingen bij
ING.5 In dit debat zegt de minister niet van plan te zijn de Kamer te
informeren voordat een onderhandeling is afgerond.
1
Kamerstuk 31 371, nr. 83.
Kamerstuk 31 371, nr. 79.
3
Kamerstuk 31 371, nr. 79.
4
Kamerstuk 31 371, nr. 36.
5
Kamerstuk 31 371, nr. 241.
2
Minister Bos: «Ik zeg het maar heel eerlijk, ik pieker er niet over om
tijdens een ingewikkeld onderhandelingsproces met een beursgenoteerde instelling, waarbij ook talloze vertrouwenseffecten richting
spaarders en depositohouders spelen, met de Kamer te gaan
onderhandelen over dit soort zaken. Pas als het afgerond is en helder
is wat de boodschap is, wordt duidelijk wat wij de Kamer wanneer
kunnen vertellen. De Kamer informeren op een moment dat nog
niets zeker is en alles kan mislukken, betekent alleen maar grotere
risico’s. Dat zou ik echt onverantwoord vinden.»5
Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 31 980, nr. 61
505
Tijdens ditzelfde debat dienen de leden Vendrik en Irrgang een tweede,
scherper geformuleerde motie in, waarin de regering opgeroepen wordt
«ervoor zorg te dragen dat de Kamer, uitgezonderd noodsituaties, tijdig en
desnoods vertrouwelijk wordt geïnformeerd opdat oordeelsvorming
mogelijk is alvorens de regering onherroepelijke besluiten neemt».1Deze
motie wordt op 10 februari 2009 met algemene stemmen aangenomen.
De tweede motie Vendrik/ Irrgang benadrukt dat de Kamer onder
informeren niet enkel een aankondiging kort voorafgaand aan de
persverklaring verstaat, maar dat het informeren tijdig dient te gebeuren,
opdat de Kamer zich een oordeel kan vormen over op handen zijnde
crisismaatregelen. Daarnaast maakt de motie een uitzondering voor
noodsituaties, waardoor nu wel de voltallige Kamer zich achter de motie
schaart. Op 23 maart 2009 reageert de minister van Financiën in een brief
op de tweede motie Vendrik/ Irrgang:
– Zonder voorafgaand mandaat van de Kamer zullen bedragen voor
bestaande instrumenten niet worden verhoogd of nieuwe maatregelen
niet ingezet;
– Een uitzondering geldt als een nieuwe maatregel direct toegepast
moet worden op één of meer concrete financiële instellingen en koersen marktgevoeligheid aan de orde is, dan zal informatie vertrouwelijk
worden verstrekt aan de fractievoorzitters of financieel specialisten
voor de bekendmaking, zoals voorgesteld is in de brief van 3 november 2008.
– Het expliciet voorafgaand vragen van een budgettair mandaat – en dit
in alle openheid met de Kamer te bespreken – is dan niet haalbaar,
want dat staat op gespannen voet met de noodzakelijk te betrachten
vertrouwelijkheid. In voorkomende gevallen zal een vertrouwelijke
briefing worden ingelast.
– De motie verklaart het kabinet derhalve als ondersteuning voor haar
beleid.2
De brief van de minister is opnieuw een herhaling van de voorgestelde
gedragslijn op 3 november en de toezegging van 3 december om niet
zonder mandaat van de Kamer bedragen voor bestaande instrumenten te
verhogen. Daarnaast komt, in tegenstelling tot de bewering van de
minister, het tot dusver gevoerde beleid niet overeen met de tweede
motie van Vendrik/Irrgang. De motie is juist ingediend uit onvrede met het
gevoerde beleid, waarbij de Kamer niet tijdig geïnformeerd is over de
crisismaatregelen.
Opmerkelijk is dat tijdens het algemeen overleg op 10 juni 2009, waarin de
brief van de minister van Financiën besproken wordt, de Kamer de
minister nauwelijks op deze bewering aanspreekt.3 De Kamer gaat kort in
op de vraag hoe in de toekomst omgegaan zou moeten worden met
vertrouwelijk overleg, maar richt het debat vervolgens op het gebruik van
een parlementair voorbehoud en de wijziging van de Comptabiliteitswet.
1
Kamerstuk 31 371, nr. 107.
Kamerstuk 31 371, nr. 149.
3
Kamerstuk 31 371, nr. 241.
2
De heer Bos: «Mij is nooit gewaar geworden dat de Kamer het
onderling eens was over de manier waarop de informatievoorziening
zou moeten plaatsvinden. Er was echt sprake van een groot
meningsverschil in de Kamer, met name over de vraag wat je in het
geval van vertrouwelijke informatievoorziening mag veronderstellen
aan instemming of niet instemming van de kant van de Kamer en
hoe je ermee omgaat als die instemming er niet is. Daarover is de
Kamer nooit echt op één lijn gekomen. De debatten die tot dat
moment waren gevoerd, gingen vooral over interventies, met name
overtredingen van de Comptabiliteitswet als wij geld zouden
Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 31 980, nr. 61
506
uitgeven, zoals wij die gedaan hadden terwijl daar geen parlementair
mandaat voor bestond. Ik heb de discussie met de Kamer tot op dat
moment nooit betrokken op vertrouwelijk informeren in zijn
algemeenheid als de situatie bij een individuele financiële instelling
aan het veranderen is. Dat is dus wel een fors stuk verder al.»
Vraag: «Zo zou je die motie waarschijnlijk best kunnen lezen. Het is
een beetje een kwestie van hoe je dat precies wilt doen en hoe
ruimhartig je erin wilt zijn.»
De heer Bos: «Nee, echt niet. De hele discussie is steeds gegaan over
maatregelen, de Comptabiliteitswet en geld uitgeven, niet over het
op de hoogte houden van de Kamer van hoe het bij individuele
financiële instellingen ging.»1
Bijna een halfjaar later stuurt de minister op 18 december 2009 een brief
met voorstellen tot het wijzigen van de Comptabiliteitswet naar de
Kamer.2 De Kamer neemt een notitie van het Bureau Onderzoek en
Rijksuitgaven (BOR) over waarin de voor- en nadelen van de voorstellen
van de minister worden toegelicht. De Kamer maakt deze notitie openbaar
met het verzoek aan de minister hierop te reageren.3 Opnieuw bijna een
half jaar later, in juni 2010 stuurt de minister de Kamer zijn reactie op de
BOR-notitie.4 De reactie van de minister wordt in de procedurevergadering van de commissie Financiën besproken, waarop besloten wordt de
gehele discussie desgewenst te betrekken bij de wijziging van de
Comptabiliteitswet. Tot op heden, meer dan drie jaar nadat de Kamer de
tweede motie Vendrik/Irrgang heeft aangenomen, is nog onbekend
wanneer dit zal plaatsvinden.
Vraag: «Wat is er vervolgens gebeurd? Er waren inderdaad twee
moties. U hebt een voorstel gedaan over een concrete commissie,
maar er gebeurt verder niets, om het zo maar even samen te vatten.»
De heer Vendrik: «Dat klopt. Er is wel iets gebeurd, maar feitelijk is
de constatering terecht dat een Kamermeerderheid niet heeft willen
doorzetten op dit punt, en dus zijn wij ook nooit op dat punt
gekomen. Vandaar mijn uitspraak: elke Kamer is zo sterk als zij
zichzelf maakt, juist in deze situaties. Het feit dat het vertrouwelijk
overleg amper of niet van de grond is gekomen, in ieder geval niet
op de manier waarop ik dat gewenst had, heeft uiteindelijk maar één
reden, namelijk dat een Kamermeerderheid er niet achteraan is
gegaan en het niet heeft afgedwongen bij de minister van
Financiën.»5
11.5.3 Conclusies toezichtvertrouwelijke informatie
1
Verslag openbaar verhoor de heer Bos,
5 december 2011.
2
Kamerstuk 31 371, nr. 301.
3
Kamerstuk 31 371, nr. 323.
4
Kamerstuk 31 371, nr. 342.
5
Verslag openbaar verhoor van de heer
Vendrik, 7 november 2011.
Informatievoorziening naar de Kamer moet uitgangspunt zijn
De commissie is zich ervan bewust dat voor een goede uitoefening van de
toezichtstaak vertrouwelijkheid van informatie een belangrijke rol speelt.
De commissie is echter van mening dat, in die situaties waarin forse
overheidsingrepen aan de orde zijn, informatievoorziening richting de
Kamer het uitgangspunt moet zijn. In het geval de Staat uitgaven doet,
moeten deze uitgaven zowel vooraf als achteraf kunnen worden gecontroleerd door de volksvertegenwoordiging, waarbij eventueel gekozen kan
worden voor de weg van vertrouwelijk informeren. Naar het oordeel van
de commissie weegt het belang van parlementaire controle in een
dergelijke situatie zo zwaar dat niet zonder meer geweigerd kan worden
Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 31 980, nr. 61
507
toezichtvertrouwelijke informatie te verstrekken met een beroep op het
belang van de Staat.
Debat tussen de minister en de Kamer over informatieverstrekking tijdens
de crisis heeft niet tot concrete resultaten geleid
De commissie constateert dat de Kamer herhaaldelijk aandringt op
afspraken over verbeterde informatievoorziening tijdens de kredietcrisis.
De minister neemt geen concrete stappen om de Kamer in dit verzoek
tegemoet te komen en houdt zich niet aan de gedragslijn die hij
voorgelegd heeft aan de Kamer, waarin hij aangeeft nieuwe instrumenten
en het ophogen van het bedrag van bestaande instrumenten vooraf aan
de Kamer voor te leggen. Aan de andere kant concludeert de commissie
dat de Kamer onvoldoende daadkracht heeft getoond in het debat met de
minister van Financiën. De Kamer bereikt pas na de IABF-maatregel voor
ING op 3 februari 2009 consensus over de vraag in welke situaties de
Kamer vertrouwelijk geïnformeerd zou moeten worden. De commissie is
van oordeel dat de Kamer zich vervolgens onvoldoende sterk maakt om
uitvoering te laten geven aan de motie Vendrik/Irrgang, waarin het kabinet
opgeroepen wordt (uitgezonderd noodsituaties) de Kamer tijdig te
informeren, desnoods in vertrouwen. Besloten is de gehele discussie te
betrekken bij de wijziging van de Comptabiliteitswet, maar ten tijde van
afronding van dit rapport, meer dan drie jaar nadat de motie is ingediend,
is nog onbekend wanneer dit zal plaatsvinden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 31 980, nr. 61
508
Download