Sarah Baeyens Opdracht 15 lescenario Driehoeken ingedeeld volgens de zijden. Driehoeken ingedeeld volgens de hoeken. Doelstellingen en lesdoelen. Doelstellingen M22: Verschillende soorten driehoeken definiëren. E: De begrippen driehoek, gelijkbenige driehoek, gelijkzijdige driehoek, scherphoekige driehoek, rechthoekige driehoek en stomphoekige driehoek correct gebruiken in toepassingen. Lesdoelen - Definiëren wat een gelijkbenige driehoek is. Gelijkbenige driehoek herkennen. De tophoek aanduiden op een gelijkbenige driehoek. De basishoeken aanduiden op een gelijkbenige driehoek. De basis aanduiden op een gelijkbenige driehoek. De benen aanduiden op een gelijkbenige driehoek. De eigenschap van een gelijkbenige driehoek afleiden op een afbeelding. Gelijkzijdige driehoek definiëren en herkennen. De eigenschap van een gelijkzijdige driehoek in verband met de hoeken reproduceren. Een ongelijkzijdige driehoek definiëren en herkennen. Scherphoekige driehoek definiëren en herkennen. Stomphoekige driehoek definiëren en herkennen. Verklaren dat een driehoek geen twee stompe hoeken kan bevatten. Rechthoekige driehoek definiëren en herkennen. Lesscenario Inleiding. Elke leerling krijgt van de leerkracht een driehoek. Deze zijn onderling verschillend. De hoeken en zijden zijn benoemd, de leerlingen meten deze hoeken en zijden. Driehoeken ingedeeld volgens de zijden. De leerkracht vraagt aan de leerlingen wie er een vaststelling kan doen over de zijden van zijn driehoek. Leerling 1 heeft een driehoek met twee gelijke zijden. De leerkracht plakt deze driehoek op het bord en schrijft de juiste benaming (gelijkbenige driehoek) erboven. Een gelijkbenige driehoek is een driehoek waarvan minstens twee zijden even lang zijn. De leerkracht duidt de tophoek, basishoeken, basis en benen aan. Diegene die ook een gelijkbenige driehoek hebben kunnen een eigenschap geven van de basishoeken… In een gelijkbenige driehoek zijn de basishoeken even groot. Leerling 2 heeft een driehoek met alle drie de zijden even lang. De leerkracht plakt deze driehoek ook op het bord naast de andere en schrijft ‘gelijkzijdige driehoek’ erboven. Een gelijkzijdige driehoek is een driehoek waarvan de drie zijden even lang zijn. Pagina | 1 Sarah Baeyens Opdracht 15 lescenario Kunnen we besluiten dat een gelijkzijdige driehoek ook een gelijkbenige driehoek is? Ja, bij een gelijkbenige driehoek moeten er minstens2 zijden even lang zijn. Wat merk je op bij de hoeken van een gelijkzijdige driehoek? De drie hoeken zijn even groot, namelijk 60°. Leerling 3 heeft een driehoek waarvan de zijden verschillend zijn tegenover elkaar. De leerkracht plakt deze driehoek ook op het bord naast de andere driehoeken en schrijft ‘ongelijkbenige driehoek’ erboven. Een ongelijkbenige driehoek is een driehoek die niet gelijkbenig is, d.w.z. de drie zijden hebben een verschillende lengte. Oefening tussendoor. Delta nova 1a p. 62 oef. 43. Je mag vier lucifers verplaatsen. Als je klaar bent moeten er vijf gelijkzijdige driehoeken te zien zijn. Doorstreep de te verplaatsen lucifers en teken ze op de juist plaats. Driehoeken ingedeeld volgens de hoeken. De leerkracht vraagt aan de leerlingen wie er een vaststelling kan doen over de hoeken van zijn driehoek. Leerling 4 heeft een driehoek met scherpe hoeken. De leerkracht plakt deze driehoek op het bord onder de andere en schrijft ‘scherphoekige driehoek erboven. Een scherphoekige driehoek is een driehoek waarvan alle hoeken scherp zijn. Leerling 5 heeft een driehoek met een stompe hoek. De leerkracht plakt deze driehoek ook op het bord naast de andere en schrijft ‘stomphoekige driehoek’ erboven. Een stomphoekige driehoek is een driehoek waarvan één hoek stomp is. Kan een driehoek twee stompe hoeken bevatten? Nee, want in een driehoek is de som van de hoeken 180°. Leerling 3 heeft een driehoek waarvan een hoek 90° is. De leerkracht plakt deze driehoek ook op het bord naast de andere driehoeken en schrijft ‘rechthoekige driehoek’ erboven. Een rechthoekige driehoek is een driehoek waarvan één hoek recht is. Slot: oefening. Waar of niet waar? Verklaar. De leerkracht geeft een stelling en de leerlingen steken een groen papiertje in de lucht als ze denken dat het waar is een rood als ze denken dat de stelling fout is. De leerkracht duidt dan een leerling aan met een groen papiertje waarom hij denkt dat de stelling waar is en de leerkracht duidt dan ook een leerling aan met een rood papiertje om zijn keuze te verklaren. Daarna deelt hij de juiste oplossing mee. 1. Elke stomphoekige driehoek is ongelijkbenig. Niet waar, een stomphoekige driehoek kan gelijkbenig zijn. 2. Elke gelijkbenige driehoek is gelijkzijdig. Niet waar, elke gelijkzijdige driehoek is gelijkbenig maar niet omgekeerd. 3. Niet alle gelijkbenige driehoeken zijn gelijkzijdig. Waar, ze hebben enkel 2 benen gelijk. 4. Er bestaan driehoeken die tegelijk stomphoekig en gelijkbenig zijn. Waar. Pagina | 2 Sarah Baeyens Opdracht 15 lescenario 5. Er bestaan driehoeken die tegelijk rechthoekig en gelijkzijdig zijn. Niet waar, een gelijkzijdige driehoek heeft hoeken die 60° meten. 6. Elke gelijkbenige driehoek is scherphoekig. Niet waar, ze kan ook stomphoekig zijn. 7. Er bestaan driehoeken die gelijkbenig zijn en drie gelijke hoeken hebben. Waar, dit is een gelijkzijdige driehoek. Pagina | 3 Sarah Baeyens Opdracht 15 lescenario Bordschema Pagina | 4