1 De klavierconcerti van Wolfgang Amadeus Mozart (1756-1791) (I. Bossuyt, Musicologie KULeuven) A. Overzicht Op naam van Mozart staan 30 klavierconcerti. 23 zijn originele werken, de zeven andere zijn bewerkingen voor klavier en orkest van solosonates voor klavier van andere componisten. Mozarts klavierconcerti worden echter doorgaans genummerd van 1 tot 27, naar de 19de-eeuwse uitgave. De nummers 1 tot 4 (K. 37, K. 39-41) behoren tot de ‘arrangementen’, maar dit was in de 19de eeuw niet bekend, zodat ze in de nummering zijn opgenomen. Niet opgenomen zijn de drie arrangementen K. 107, I-III, omdat toen wel al geweten was dat dit geen originele composities waren. Van de 23 originele concerti zijn er 21 voor soloklavier, één voor twee klavieren (K. 365) en één voor drie klavieren (K. 242). Salzburg (1756-1781) 5 K. 175 D 1773, met een nieuwe finale in 1782 (K. 382) 6 K. 238 Bes jan. 1776 7 K. 242 F febr. 1776 (“Lodron”) – voor drie piano’s 8 K. 246 C april 1776 (“Lützow”) 9 K. 271 Es jan. 1777 (“Jeunehomme”) 10 K. 365 Es 1779 voor twee piano’s 2 Wenen (1781-1791) 11 K. 414 A winter 1782/83 12 K. 413 F winter 1782/83 13 K. 415 C winter 1782/83 14 K. 449 Es 9 februari 1784 15 K. 450 Bes 15 maart 1784 16 K. 451 D 22 maart 1784 17 K. 453 G 12 april 1784 18 K. 456 Bes 30 september 1784 19 K. 459 F 11 december 1784 (“Tweede kroningsconcerto”) 20 K. 466 d 10 februari 1785 21 K. 467 C 9 maart 1785 22 K. 482 Es 16 december 1785 23 K. 488 A 2 maart 1786 24 K. 491 c 24 maart 1786 25 K. 503 C 4 december 1786 26 K. 537 D 24 februari 1788 (“Kroningsconcerto”) 27 K. 595 Bes 5 januari 1791 (K. of KV = Köchel Verzeichnis, de chronologische lijst van Mozarts werken, in 1862 opgesteld door Ludwig von Köchel, maar intussen herhaaldelijk bijgewerkt en gecorrigeerd). 3 B. Algemene opbouw In drie delen: snel - langzaam – snel (= Vivaldi-model) De structuur van de delen volgt doorgaans een van de volgende patronen: Deel I: sonatevorm: 1. Expositie (voorstelling van het ‘materiaal’) a. orkest b. solist en orkest 2. Doorwerking (verwerking van het materiaal uit 1, soms echter niet = ‘vrije fantasie’): solist en orkest 3. Reprise (gevarieerde herneming van 1, vaak een soort synthese van 1 en 2): solist en orkest (voor de afsluiting door het orkest komt een geïmproviseerde cadenza voor de solist) Deel II: liedvorm (A – B – A’) of – zeldzaam – variaties op een thema of rondo Deel III: rondo (A: terugkerend refrein – B = strofe 1 – A – C = strofe 2 – A – B = strofe 1 – A) of – minder frequent – variaties op een thema C. De basiselementen van Mozarts klavierconcerti 1. Algemene opbouw in drie delen: snel – langzaam – snel (Vivaldimodel) 2. Gelijkwaardige partners: solist (piano) – orkest: strijkers - blazers 3. Samenspel en wedijver (= betekenissen van het woord concerto) a) dialoog (‘samenspel’): - tussen solist-orkest 4 - tussen orkestgroepen onderling: strijkers en blazers - tussen de afzonderlijke solistische strijkers en (vooral) blazers b) confrontatie (‘tegenspel’, wedijver, competitie... ): tussen solist en orkest 4. Charmeren en imponeren a) charmeren: door ‘beklijvende’ muzikale ideeën (‘thema’s’) in orkest en solist (solist heeft vaak één of meerdere eigen thema’s) b) Imponeren: solist door virtuoos spel en improvisatie (bv. in de cadenza) 5. Orkestratie: instrumentale kleuren: - solistische instrumenten, elk met hun eigen timbre (vooral de blazers) - diverse instrumentale combinaties - speciale effecten, zoals ‘con sordino’ (strijkers met demper) en pizzicato 6. Stileren: toepassing van de meest diverse stijlen a) lyrische stijl: zangerig: ‘zingend allegro’, ook in de trage delen (Italiaanse opera) b) dramatische stijl: sterke contrasten, bv. in de dynamiek (forte – piano) (‘Sturm und Drang’: Mannheimer Schule, Carl Philipp Emmanuel Bach) c) galante stijl: in trage delen, ‘goed in het oor liggende’ melodieën (cf. Johann Christian Bach) d) buffostijl: luchtig,dansante thema’s (opera buffa) e) geleerde stijl: de ‘stile antico’, complexe schrijfwijze met verstrengeling van meerdere stemmen (cf. J.S. Bach) f) feestelijke stijl: marskarakter (vaak met trompetten en pauken) 7. Structureren: opbouw in grote gehelen volgens de toen geldende compositiemodellen, met als basisgegeven: terugkeer en verwerking van herkenbare ideeën.